Kwalificatiedossier kleermaker damesmodevak (coupeuse) 1 Machinekennis. minimaal 400 per jaar (10 uur per week) minimaal 500 per jaar.

Transcriptie

1 Kwalificatiedossier kleermaker damesmodevak (coupeuse) Contacturen: Zelfstudieuren: Totaal: Toelatingseis: Opleidingsduur: Totale studiebelastingsuren: Opleidingsniveau: Diploma waardering: minimaal 100 per jaar (21/2 uur per week) minimaal 400 per jaar (10 uur per week) minimaal 500 per jaar diploma costumière 2 jaar minimaal 1000 uur MBO: kleermaker breedvak niveau 3-4 voor textiel en praktijk met branche erkenning; een erkenning verstrekt door de Branchevereniging MODINT te Zeist 1 Machinekennis De kleermaker moet: 1.1 kennis hebben van de te gebruiken machines en de daarbij behorende naalden, hulpmiddelen en apparatuur op gebruikersniveau. de kleermaker moet kunnen: bedienen van te gebruiken machines en apparatuur in- en omstellen van te gebruiken machines en strijkapparatuur kleine storingen aan de te gebruiken apparatuur oplossen preventieve onderhoudswerkzaamheden verrichten aan te gebruiken machines 2 Patroontekenen De kleermaker moet kunnen: 2.1 maatnemen voor dames- en kinderkleding 2.2 verwerken van deze maten in een grondvorm De kleermaker moet kunnen maken: een matenlijst met daarin de gemeten maten, proportioneel berekende maten en de werkmaten (opstellingsmaten) grondvormen van een rok, pantalon, bloeze, japon, mantel, vest en colbert voor dames- en kinderkleding bij dit niveau behorende variaties op deze grondvormen aparte patroondelen voorzien van benodigde markeringspunten en draadrichtingslijnen 3 Praktijk De kleermaker moet kunnen: 3.1 bepalen van de juiste stof, binnenwerk en fournituren Subterm: beoordelen of gekozen materiaal geschikt is voor een te maken kledingstuk 3.2 Stofleggen en stofberekenen Subterm: zo efficiënt mogelijk inleggen van patroondelen op stof, rekening houdend met vleug, ruit, streep, dessin en draadrichting 3.3 vaststellen van de juiste werkvolgorde voor elk te maken kledingstuk

2 3.4 passen en vertekenen in de pas zetten van een kledingstuk passen pasvormfouten herkennen en verspelden correcties aanbrengen op patroon correcties verwerken in het kledingstuk afpassen tot perfecte pasvorm 3.5 in elkaar zetten van een kledingstuk subterm: verrichten van naai-, strijk-, en pershandelingen aan kledingonderdelen en kledingstukken, waar nodig. 4 Textielwarenkennis 4.1 De kleermaker moet deze kennis kunnen toepassen of gebruiken in het te maken maatwerk de kleermaker moet kennis/inzicht hebben van/in: de gebruikseigenschappen van grondstoffen voor textiel de eigenschappen van garensoorten de meest voorkomende weefsels en bindingen de meest voorkomende breisels de non woven en samengestelde stoffen de veredelingstechnieken de toepassingsmogelijkheden van diverse materialen (stoffen) voor kleding het onderhoud van diverse materialen 5 Ondernemerschap 5.1 De kleermaker moet in staat zijn de eigen onderneming te runnen. de kleermaker moet kunnen: bepalen wat de kostprijs is van te leveren maatwerk inkopen van materialen bijhouden van de boekhouding verzorgen van public relations

3 bijlage 1-1 kleermaker Examenwerk/opleidingseisen voor het diploma kleermaker damesvak 1 Naaitechnieken uit stof naar eigen inzicht 1.1 harmonika- of blaasbalgzak 1.2 zak naar vrije keuze 1.3 een overhemdmouw met manchet en split met onderslag Uit wollen stof: (als losse techniek of toegepast in een half colbert) 1.4 een stuk rechter voorpand met volledige blinde sluiting voorzien van knoopsgaten (afgewerkte boven- en onderkant van de blinde sluiting; desgewenst kraag naar vrije keuze) 1.5 twee gefestonneerde knoopsgaten 1.6 twee gepassepoileerde knoopsgaten 1.7 een borstzak met schuin geplaatste bies 1.8 een gepassepoileerde zak (2 paspels) 1.9 een gepassepoileerde zak met klep 1.10 een blind opgezette gevoerde zak (met de hand of machine) 1.11 een half open mouwsplit voor colbertmouw met voering 1.12 een midden achtersplit voor colbert met voering 2 Tailleurswerk heel colbert, of 2 halve colberts met kraag, aflopende revers, rugpandhalsbeleg en 2-delige colbertmouwen; hierin moeten twee verschillende bewerkingstechnieken zijn toegepast waarvan tenminste één keuze uit en 2.1.2: beplakt met laminaat of vlieseline beplakt met laminaat of vlieseline met plastron van haar- of woldoek en coupeverwerking tot onder de buste geheel genaaid binnenwerk geheel genaaid binnenwerk met plastronverwerking Eén van beide helften moet zijn gevoerd, waarbij het binnenwerk moet kunnen worden bekeken. 3 Patroonteken- en modelleertechniek (elke organisatie naar eigen lesboeken) Map met basispatronen op verschllende standaard maten uitgewerkt tot complete knippatronen van: 3 rokken, 3 pantalons, 3 vestjes, 3 blouses, 3 japonnen, 3 jacks, 3 colberts, en 3 mantels. De knippatronen voorzien van kniptekens, draadrichtingslijnen, zak plaatsing, knoop- en knoopsgaten enz. Deze opdrachten kunnen worden verdeeld in module vorm. Per onderdeel één stoflegging, voorzien van zoom- en naadtoegift en vermelding van hoeveelheid stofgebruik en fournituren. 4 Praktijk - het maken van maatkleding voor een klant tiidens de opleiding 4.1 een tailleur met vestje en rok of pantalon 4.2 een gevoerde japon met mouwen 4.3 een gevoerde mantel, voor klant of kandidate zelf, te showen op het examen 4.4 een gevoerd jack Foto s van voor- en achteraanzicht hiervan moeten met de patronen en stofschema op schaal 1:4 in opzet-tussenfase-uitwerking in de patronenmap aanwezig zijn.

4 bijlage kleermaker 5 In de examenperiode moet de kandidaat: 5.1 op de exame locatie voor een eigen pasdame met thuis opgenomen maten patroontekenen naar plaat, stofleggen en knippen van een colbert. Dit kledingstuk moet thuis in de pas worden gezet, vervolgens na eenmaal passen en vertekenen worden afgemaakt 5.2 maatnemen van een onbekende pasdame, daarmee uit toile/paskatoen een paslijf maken zonder mouw, maar met aangegeven buste- taille- en heuplijn, roklengte op kniehoogte, sluitend met een rits op het midden achter 5.3 afleggen schriftelijk examen textielwarenkennis 5.4 afleggen schriftelijk examen patroontekenen op schaal 1:4 van een japon naar plaat

5 bijlage 2-1 kleermaker Specificatie eindtermen textielwarenkennis. De kandidaat-kleermaker moet kunnen: 1 herkennen en benoemen van: vezels 1.1 de belangrijkste dierlijke textielvezels naar soort, kwaliteit en eigenschappen: wol haar zijde 1.2 de natuurlijke plantaardige vezels: katoen naar bewerking, kwaliteit en eigenschappen linnen (vlas) naar bewerking en eigenschappen 1.3 de kunstmatige vezels: plantaardige naar eigenschappen: viscose, modal, cupro minerale: glas en metaal synthetische naar eigenschappen: polyamide, polyester, acryl, en polyurthaan-elastomeer halfsynthetische naar eigenschappen: acetaat en tri-acetaat 2 beschrijven, aangeven of benoemen van: garens 2.1 het proces van spinnen, twisten, en twijnen 2.2 het verschil tussen filament- en vezelgarens 2.3 het verschil tussen kam- en kaardgarens 2.4 het verschil tussen onderstaande garenvariaties: crêpegarens effectgarens: a. met spin en twisteffect (melange-, noppen-, slub-, en jaspegaren) b. met twijneffect (mouline-, boucle-, frotte-, knopen-, en chenillegaren) stretchgarens (stretchtextuurgarens, elastomeren en lastex) 3 herkennen, beschrijven, aangeven, benoemen van: weefsels 3.1 het principe van weven 3.2 de werking van schacht- en jacquardweefgetouw 3.3 de drie hoofdbindingen: platbinding keperbinding satijnbinding 3.4 verschillende bindingsvariaties met hun eigenschappen binnen de platbinding: panama-, rib-, ajourbinding, wafelstof en gerstekorrel binnen de keperbinding: inslag-, ketting-, spits-, visgraat-, steil-, gelijkzijdige-, en raanoogbinding binnen de satijnbinding: inslag- en kettingsatijn 3.5 de stofnamen die ontstaan zin door de binding: pellen en damast 3.6 onderstaande weefsel soorten versterkte weefsels: driegarenstelsel dubbelweefsels: double face, weefselwisseling, cloque open weefsels: tule versierde weefsels: lance en broche poolweefsels: V- en W-fluweel, ketting- en inslagfluweel, ribfluweel, velours chiffon, imitatiebont, boucle en badstof.

6 bijlage kleermaker 4 beschrijven, benoemen van: breisels 4.1 de produktiemethoden, eigenschappen en toepassingen van breisels 4.2 de kenmerken van inslagtricot met de variaties: plattricot, ribtricot, links-links tricot, interlock, wevenit 4.3 de kenmerken van kettingtricot met de variatie: charmeuse 5 beschrijven van: non woven 5.1 de productiemethoden en de toepassingen van vezelvliesstoffen: vilt vlieseline 6 herherkennen en benoemen van de volgende technieken: veredeling 6.1 merceriseren 6.2 pappen 6.3 kalanderen (chintz) 6.4 persen 6.5 gaufrage 6.6 moiré 6.7 sanforiseren 6.8 krimpwerend maken van wol 6.9 kreukherstellend maken 6.10 plooivast maken van wol 6.11 vollen 6.12 ruwen 6.13 scheren 6.14 vlamwerend maken 6.15 motvrij- motecht maken 6.16 waterdicht en waterafstotend maken 7 beschrijven, benoemen van: verven 7.1 het doel van kleurgeven aan stoffen 7.2 verschillende kleurstoffen enkele natuurlijke enkele synthetische het gebruik van onoplosbare kleurstof 7.3 manieren om stof kleur te geven 7.4 noodzakelijke voorbewerkingen bij het verven van wol en katoen 7.5 doel van fixatie 8 beschrijven van verschillende drukmethoden: drukken 8.1 directe druk 8.2 handdruk 8.3 rouleaudruk 8.4 indirecte druk 8.5 reserve druk 8.6 etsdruk 8.7 batik 8.8 flockprint 8.9 chiné, of kettingdruk

7 bijlage 2-3 kleermaker 9 herkennen en benoemen van symbolen: etikettering 9.1 voor stoffen voor stoffenkatoen linnen halflinnen zuiver scheerwol wolblend 9.2 voor wassen heet wassen matig warm wassen lauw wassen koud wassen niet wassen 9.3 voor bleken bleken niet bleken 9.4 voor strijken heet strijken matig heet strijken warm maar niet heet strijken niet strijken 9.5 voor chemisch reinigen wel chemisch reinigen niet chemisch reinigen 9.6 voor wassen en strijken van de volgende stoffen acethaat acryl cupro halflinnen katoen linnen modal polyamide polyester viscose wol zijde 10 onderzoeken, herkennen en benoemen van: stoffenonderzoek garens en weefsels m.b.v.: 10.1 brandproef en bevochtigingsproef voor de grondstof 10.2 weversglas (dradenteller) voor garens en binding