Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide"

Transcriptie

1

2

3 Basisrapportage archeologie 7 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide Archeologisch proefonderzoek J.S. van der Kamp Sectie Cultuurhistorie gemeente Utrecht Zwaansteeg VG Utrecht Tel Januari 2005

4 Administratieve gegevens Projectcode: LR20 Locatie: Hogeweide 3/4, Utrecht Landelijke coördinaten: / Opdrachtgever: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, Directie Utrecht Uitvoerder: Cultuurhistorie gemeente Utrecht Dagelijkse leiding opgraving: J.S. van der Kamp Coördinator vanuit de gemeente: H.L. Wynia Uitvoering veldwerk: 12 t/m 21 maart 2001 Documentatie: Cultuurhistorie gemeente Utrecht Zwaansteeg VG Utrecht Codering: ISBN Distributie en verkoop: HALOS, Books on archaeology website: telefoon: Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

5 Inhoud Samenvatting 5 1 Inleiding De archeologische inventarisatie Utrecht - Harmelen De ontdekking van het laatmiddeleeuwse bewoningslint langs de Hogeweide Een Aanvullende Archeologische Inventarisatie i.v.m. de verlegging Rijksweg A Personeel 9 2 De fysisch-geografische en historische context Bodemkundige achtergrond Historische achtergrond 11 3 Doel van onderzoek en methode Doelstelling van het proefonderzoek Methode van proefonderzoek 14 Resultaten 4 De bodemopbouw 16 5 De sporen De elfde-/twaalfde-eeuwse sporen De dertiende-eeuwse sporen De veertiende-/vijftiende-eeuwse sporen 20 6 De vondsten Het aardewerk De metalen voorwerpen Overig 25 7 Conclusies en aanbevelingen Conclusies Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 27 Vondsten en documentatie 29 Literatuur 29 Colofon 30 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

6 afb. 1 Ligging van het proefonderzoek LR kilometers afb. 1 Ligging van het opgravingsterrein meters 4 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

7 Samenvatting Ten westen van Utrecht wordt sinds enkele jaren gewerkt aan de realisatie van de VINEX-locatie Leidsche Rijn. Onderdeel van de grootschalige bouwwerkzaamheden is de verlegging van rijksweg A2, die over een afstand van ca. 6 km richting het westen zal opschuiven. Het toekomstige tracé is in 2000 door RAAP onderzocht op de aanwezigheid van archeologische overblijfselen door middel van een oppervlaktekartering en een booronderzoek. Hierbij werden vier archeologische vindplaatsen in kaart gebracht, daterend van (waarschijnlijk) de late Bronstijd tot in de Middeleeuwen. De Sectie Cultuurhistorie van de gemeente Utrecht heeft in maart 2001 een archeologisch proefonderzoek (LR20) uitgevoerd op één van deze vier vindplaatsen, gelegen op een perceel langs de Hogeweide (afb. 1). Op basis van het RAAP-onderzoek werd op dit perceel een nederzetting uit de IJzertijd/Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen verwacht. Er werden in totaal negen sleuven van 2 m breed over het terrein aangelegd. Anders dan RAAP vermoedde bleek uit het proefonderzoek dat er geen sporen uit de IJzertijd/Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen aanwezig waren. De aangetroffen archeologische sporen horen grotendeels bij het elfde- tot dertiende-eeuwse bewoningslint, dat zich ten zuiden van het onderzoeksterrein uitstrekt. Uit deze periode werden mogelijke paalkuilen, greppels en (afval)kuilen aangetroffen. De relatief kleine hoeveelheid vondstmateriaal en het ontbreken van een duidelijke vuile cultuurlaag doen vermoeden dat het onderzochte perceel zich in de periferie van dit bewoningslint bevindt. De vondst van drie zilveren dertiende-eeuwse bisschopsmuntjes en een zeldzame Limoges-gesp uit dezelfde periode lijkt te duiden op een meer dan gemiddelde rijkdom vanaf 1200 na Chr. Deze rijkdom blijkt eveneens uit vondsten die afkomstig zijn uit enkele veertiende- en vijftiende-eeuwse sporen. In de vulling van een brede greppel of smalle gracht bleken vloertegels te zitten van hoge kwaliteit, daterend uit de eerste helft van de veertiende eeuw. Ook werden er fragmenten van veertiende-/vijftiende-eeuwse kloostermoppen aangetroffen. Op basis van het aardewerk kan worden verondersteld dat de plek werd verlaten in het eerste kwart van de vijftiende eeuw. In de historische bronnen wordt geen melding gemaakt van middeleeuwse steenbouw op deze plek. Alle bekende ridderhofsteden en in steen opgetrokken boerderijen in Leidsche Rijn lagen buiten de grens van de Utrechtse stadsvrijheid. Een uitzondering hierop is een opgegraven omgracht terrein met duidelijke restanten van steenbouw dat ongeveer 1100 m ten zuidwesten van het huidige onderzoeksterrein lag. Ook dit omgrachte terrein werd verlaten in het eerste kwart van de vijftiende eeuw. De aard van de eventuele steenbouw op het perceel van LR20 is vooralsnog niet duidelijk. Mogelijk is het geen toeval dat deze vroege en luxe bebouwing was gelegen op kapittelgrondgebied. In dat opzicht is de vondst van een dertiende-eeuwse Limogesgesp - een voorwerp dat normaal gesproken in verband wordt gebracht met de kerk en de geestelijkheid - suggestief. De aangetroffen sporen op het onderzochte perceel dreigen als gevolg van de verlegging van de A2 vernietigd te worden. Gezien de vroege datering van de steenbouw die mogelijk op het opgravingsterrein aangetroffen kan worden, is er sprake van een waardevol archeologisch terrein. Vandaar dat een definitieve en integrale opgraving noodzakelijk is. Het op te graven terrein is ca. 0,7 ha groot. Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

8 afb. 2 Luchtfoto met ligging van het opgravingsterrein (noorden min of meer bovenaan de foto). Linksonder is een klein deel van de Groenedijk zichtbaar. Deze komt uit op de Hogeweide, die met een grote bocht naar het noordwesten loopt (linksboven op de foto), om daar aan te sluiten op de Verlengde Vleutenseweg. Ten zuiden van het opgravingsterrein is boerderij De Hoef zichtbaar. afb. 3 Tijdens de kartering van 1993 werd op twee percelen ten westen van de Hogeweide bewoning uit de (vermoedelijk) elfde tot en met dertiende eeuw aangetroffen (catalogusnrs. 33 t/m 36). Ten noorden van dit ca. 275 m lange bewoningslint staat boerderij De Hoef. Direct ten noorden van deze boerderij bevindt zich het huidige onderzoeksterrein. In bijna alle boringen werd een sterk ontwikkelde bewoningslaag vastgesteld. De RAAP-onderzoekers vrezen dat de voorzijde van de vermoedelijk aanwezige huisplaatsen door de aanleg van de Hogeweide en de daarlangs gelegen bermsloot is aangetast. (Bron: Haarhuis en Graafstal 1993, figuur 32) meters 6 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

9 1 Inleiding In 1990 werden in de zogeheten Vierde Nota over Ruimtelijke Ordening Extra (afgekort VINEX) enkele steden aangewezen, die door middel van nieuwbouw het groeiende tekort aan woningen op dienden te vangen. Het grootste project dat hier uit voortvloeide, is dat van de VINEX-locatie Leidsche Rijn, destijds gelegen op het grondgebied van de gemeenten Utrecht en Vleuten-De Meern, sinds de samenvoeging van beide gemeenten op 1 januari 2001 gemeente Utrecht. 1.1 De archeologische inventarisatie Utrecht-Harmelen In het gebied van de VINEX-locatie Leidsche Rijn, grotendeels gelegen op de stroomrug van de Oude Rijn, liggen diverse van oudsher bekende archeologische monumenten, waaronder een Romeins castellum en diverse middeleeuwse kasteelterreinen en ridderhofsteden. Vanwege de toekomstige bouwplannen ontstond er behoefte aan een gedetailleerder inzicht in de aanwezigheid van archeologische restanten in dit archeologisch potentieel rijke gebied. Vandaar dat Stichting RAAP (Regionaal Archeologisch Archiverings Project) in 1992 en 1993 in opdracht van de Archeologische Werkgemeenschap Nederland een uitgebreide archeologische inventarisatie in het gebied tussen Utrecht en Harmelen heeft uitgevoerd (Haarhuis en Graafstal, 1993). Hieruit bleek onder meer dat in dit gebied op veel grotere schaal belangrijke archeologische overblijfselen aanwezig waren dan tot op dat moment werd aangenomen. Er werden op basis van de eerste Aanvullende Archeologische Inventarisatie in totaal 60 terreinen geselecteerd voor een waarderend vervolgonderzoek. Uiteindelijk bleken hiervan 36 terreinen in aanmerking te komen voor bepaalde beheersmaatregelen, waarvan een deel inmiddels is opgenomen in de dertien tot archeologisch monument verklaarde terreinen. De tijdens de inventarisatie geselecteerde archeologische plekken beslaan de periode van de late Bronstijd tot en met de late Middeleeuwen, maar vertonen een duidelijke concentratie in de periode late IJzertijd/Romeinse tijd. 1.2 De ontdekking van de laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide Het RAAP-onderzoek leverde diverse vindplaatsen uit de late Middeleeuwen op, veelal gelegen langs bestaande wegen. Zeer illustratief is in dit opzicht de ontdekking van een laatmiddeleeuws bewoningslint langs de Hogeweide te Utrecht (afb. 2 en 3). Van de 36 terreinen van het RAAP-onderzoek die voor bepaalde beheersmaatregelen in aanmerking kwamen, hadden er vier betrekking op dit bewoningslint langs de Hogeweide (Haarhuis en Graafstal, 1993, catalogusnrs. 33 t/m 36). Op twee percelen grasland direct ten zuiden van het huidige onderzoeksterrein werden tijdens de eerste kartering langs de slootkant in totaal zeventien scherven keramiek gevonden. Deze scherven bestaan uit verschillende aardewerksoorten, te weten Pingsdorf, Paffrath, kogelpot, proto-steengoed en roodbakkend aardewerk. De onderzoekers dateren deze scherven in de elfde tot en met dertiende eeuw. Na de eerste kartering volgde een waarderend booronderzoek. Er werden in totaal 35 boringen gezet op de twee percelen van catalogusnummers 33 t/m 36. Hierbij werd een bewoningslaag aangetroffen, die direct onder de 30 cm dikke bouwvoor begon en een diepte kende van 80 tot 100 cm onder huidig maaiveld. De bewoningslaag strekte zich uit over een afstand van zo n 275 m en had een breedte tot maximaal 20 m ten westen van de bermsloot langs de Hogeweide. Slechts op één punt lijkt het nederzettingsareaal deze breedte van 20 m te overschrijden. De RAAP-onderzoekers merkten op dat niet valt uit te sluiten dat de voorzijde van de vermoedelijke aanwezige huisplaatsen door de aanleg van de Hogeweide en de daarlangs gelegen bermsloot is aangetast (Haarhuis en Graafstal, 1993, 87). Aan de noordzijde van het bewoningslint werd in twee boringen een grote recente verstoring waargenomen. Deze houdt waarschijnlijk verband met de boerderij die hier tot het begin van de twintigste eeuw heeft gestaan. Op het perceel direct ten noorden hiervan ligt thans de boerderij De Hoef. Vanwege deze recente verstoring en de boerderij De Hoef is de noordelijke begrenzing van het laatmiddeleeuwse bewoningslint tijdens het waarderende booronderzoek van RAAP niet in beeld gekomen. De onderzoekers van RAAP hadden niet de indruk dat dit bewoningslint zich uitstrekte tot op het perceel direct ten noorden van De Hoef, het huidige onderzoeksterrein. Toch werden er op dit perceel tijdens deze kartering één of meerdere scherven opgeraapt. Deze zijn in het RAAP-rapafb. 4 Het opgravingsterrein voor het begin van de opgraving, gezien vanuit het noorden. In de linker bovenhoek zijn de bomen langs de Hogeweide zichtbaar. In de rechter bovenhoek zien we boerderij De Hoef met bijgebouw en hooiberg. De huidige boerderij dateert van 1900 maar op de laatzeventiende-eeuwse kaart van C. Specht (zie afb. 7) is op deze plek al een boerderij afgebeeld. Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

10 port (Haarhuis en Graafstal, 1993) gecatalogiseerd onder objectnummer 178. Aangezien de vondst van het aardewerk op dit perceel er niet toe leidde dat dit perceel werd opgenomen in de lijst van de 36 terreinen met een bepaalde archeologische bestemming, worden deze scherven van objectnummer 178 niet nader omschreven, zodat een datering ervan niet bekend is. 1.3 Een Aanvullende Archeologische Inventarisatie i.v.m. de verlegging Rijksweg A2 Een belangrijk onderdeel van de grootschalige bouwactiviteiten van Leidsche Rijn is de verlegging van de rijksweg A2 op het tracé Haarrijn-Oudenrijn. Over een lengte van ca. 6 km zal de A2 in westelijke richting worden verlegd. De maximale verlegging bedraagt 200 m. Vooruitlopend hierop heeft Rijkswaterstaat RAAP Archeologisch Adviesbureau opdracht gegeven op de plek van het toekomstige tracé een archeologisch onderzoek in de vorm van een Aanvullende Archeologische Inventarisatie uit te voeren. Het tracé werd in twee delen van gelijke lengte verdeeld, die in twee afzonderlijke campagnes werden onderzocht. Het archeologische onderzoek werd onderverdeeld in twee fasen. In eerste instantie werden er in een grid van 50 m boringen gezet over het toekomstige tracé, gecombineerd met een zogenaamde oppervlaktekartering, waarbij archeologische aanwijzingen als aardewerkscherven, houtskool en fosfaat in kaart werden gebracht. In een tweede fase werd er vervolgens op de plekken waar dergelijke archeologische indicatoren waren aangetroffen een groter aantal boringen uitgevoerd, met als doel extra informatie over de archeologische vindplaats te verkrijgen. Het noordelijke deel van het toekomstige tracé ligt ten noorden van de stroomgordel van de Oude Rijn en leverde één vindplaats op, die volgens de onderzoekers in de late Bronstijd of IJzertijd gedateerd moet worden (Jansen, 2000). Het zuidelijke gedeelte van het toekomstige tracé ligt daarentegen bijna geheel op de stroomrug en het archeologische onderzoek van dit tracédeel leverde dan ook aanzienlijk meer archeologische vindplaatsen op (Jansen, 2001). Er werden drie vindplaatsen aangetroffen, alsmede de mogelijke locatie van de Romeinse weg tussen de castella in De Meern en dat in Utrecht. Eén van de drie vindplaatsen wordt door de onderzoekers van RAAP in de IJzertijd en/of Romeinse tijd geplaatst; één in de vroege Middeleeuwen en één in zowel de IJzertijd en/of Romeinse tijd alsmede de vroege Middeleeuwen. Deze laatste vindplaats - vindplaats 2 in het RAAP-rapport - ligt op een perceel ten westen van de Hogeweide, direct ten noorden van de boerderij De Hoef en vormt de locatie van het in dit rapport beschreven proefonderzoek.het perceel van afb. 5 De boringen van het RAAP-onderzoek op de oostelijke helft van het huidige onderzoeksterrein. Op basis van de boringen menen de RAAP-onderzoekers een nederzettingsterrein van max. ca. 120 x 45 m aangetroffen te hebben, waarvan de kern zich dicht tegen de Hogeweide aan bevindt. De onderzoekers menen bovendien aan de noordzijde van het perceel een crevassegeul aangeboord te hebben. (Bron: Jansen 2001) 8 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

11 vindplaats 2 diende ten tijde van het RAAP-onderzoek - en dient nog steeds - als grasland (afb. 4). Dit resulteerde in een zeer geringe zichtbaarheid van eventueel aanwezige archeologische indicatoren en mogelijk daarom maakten de onderzoekers geen melding van oppervlaktevondsten op het perceel ten noorden van De Hoef. Tijdens de eerste fase van oppervlaktekartering werden er twee boringen gezet langs de oostelijke rand van het perceel (afb. 5). In deze boringen - boringen 62 en 63 in het RAAP-rapport - werd direct onder het maaiveld een cultuurlaag aangetroffen. In deze laag bevond zich houtskool, puin en handgevormd aardewerk. Op basis van dit handgevormde aardewerk namen de onderzoekers op dat moment aan met een nederzetting uit de IJzertijd en/of Romeinse tijd van doen te hebben. Tijdens de tweede fase van het onderzoek werden er vijftien boringen gezet, met als doel de verspreidingsgrenzen, de mate van conservering en de ouderdom van de archeologische sporen van vindplaats 2 nader te bepalen. Drie boringen waren daartoe op het perceel aan de oostzijde van de Hogeweide gesitueerd. Hierin werden geen archeologische indicatoren aangetroffen. De oostgrens van de nederzetting moet dientengevolge onder of ten westen van de Hogeweide worden verondersteld. De overige twaalf boringen besloegen de oostelijke helft van het perceel ten westen van de Hogeweide. Van deze twaalf boringen werd in de helft van de gevallen een cultuurlaag aangetroffen. In twee boringen werd geen cultuurlaag aangetroffen, maar bevonden zich wel één of meerdere archeologische indicatoren. In vier boringen werd niet één archeologische indicatie aangetroffen. Deze lagen aan de west- en noordzijde van het onderzochte gebied. Op basis hiervan meenden de onderzoekers het nederzettingsterrein te kunnen omschrijven als een ca. 30 m brede zone direct ten westen van de sloot langs de Hogeweide. De kern van de nederzetting ligt aan de oostzijde van het perceel, tegen de Hogeweide aan. Zowel de westelijke helft als het uiterste noorden van het perceel zouden niet behoren tot de nederzetting. In vier van de veertien boringen op dit perceel werden in totaal acht scherven aangetroffen. Slechts in één boring echter werd aardewerk aangetroffen dat gedateerd kon worden, te weten een scherf uit de Karolingische periode (vroege Middeleeuwen). Eén van de overige zeven scherven betreft de reeds vermelde handgevormde scherf die door de RAAP-onderzoekers aan de IJzertijd of Romeinse periode wordt toegeschreven. De overige zes scherven waren niet te determineren. Op basis van deze magere gegevens dateerden de onderzoekers de nederzetting in de IJzertijd/Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen. Het grootste gedeelte van het perceel waarop vindplaats 2 ligt, bestaat uit oeverafzettingen dikker dan 1 m op beddingafzettingen (Jansen, 2001, figuur 2). Vrij vertaald betekent dat een zavel en/of kleipakket van meer dan een meter dikte op een dik pakket grof zand dat ooit in de bedding van de rivier is afgezet. Het opvallendste facet van de fysische geografie van vindplaats 2 is een depressie in het onderliggende zandpakket die de onderzoekers in de boringen meenden waar te nemen (afb. 5). De depressie ligt in het noorden van het perceel. In het RAAP-rapport wordt niet vermeld tot welke diepte de depressie werd waargenomen in de boringen. De onderzoekers interpreteren de depressie als een smalle restgeul, mogelijk een zogenaamde crevassegeul. Dergelijke geulen waren zijgeulen van de hoofdgeulen en waren slechts bij overstromingen van deze hoofdgeulen watervoerend. De geul van vindplaats 2 kon slechts over een afstand van zo n 100 m worden gevolgd, zodat de exacte oriëntatie ervan vooralsnog onduidelijk blijft. Ook de begin- en einddatering van de geul zijn niet bekend. 1.4 Personeel Het archeologische proefonderzoek is uitgevoerd door de Sectie Cultuurhistorie van de gemeente Utrecht in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat- Generaal Rijkswaterstaat, Directie Utrecht. Het onderzoek vond plaats van maandag 12 maart tot en met woensdag 21 maart De voorbereidingen werden getroffen door H.L. Wynia. Het veldwerk werd verricht door J.S. van der Kamp (opgravingsleider), M. Hendriksen en C. van de Linde. De technische uitwerking nadien werd gedaan door J.S. van der Kamp en M. Hendriksen. Deze laatste determineerde bovendien zowel de aangetroffen metalen voorwerpen alsmede de aardewerkscherven. Voor de determinatie van de bouwfragmenten werd de hulp van bouwhistoricus B. Klück ingeroepen. De munten werden gedetermineerd door B. van der Veen van het Rijksmuseum Het Koninklijk Penningkabinet te Leiden. Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

12 2 De fysisch-geografische en historische context 2.1 Bodemkundige ondergrond De diepere ondergrond van het Leidsche Rijngebied bestaat uit een dekzandpakket. Dit dekzand, behorende tot de zogenaamde Twente Formatie, werd afgezet gedurende het Weichselien, de laatste ijstijd. Nadat in het Holoceen de grondwaterstand als gevolg van de stijgende zeespiegel omhoog was gekomen, trad er veenvorming op. Ten westen van het huidige Utrecht kwam vervolgens vanaf waarschijnlijk ca voor Chr. een brede stroomgordel te liggen (afb. 6). Deze stroomgordel werd gevormd door de Oude Rijn, die vanaf dat moment als belangrijkste afvoer van de Rijn via Utrecht naar het westelijke kustgebied liep. De rivier voerde grote hoeveelheden sediment aan, dat bij overstromingen naast de geul werd afgezet. Het zand kwam het dichtst bij de geul tot rust, de fijnere kleisedimenten worden in de verderaf gelegen kommen afgezet. Hierdoor ontstond in de loop van de tijd een brede, zandige stroomrug met kleiige komgebieden aan weerszijden. De stroomrug van de Oude Rijn is direct ten westen van Utrecht ongeveer 2 km breed, om richting Woerden te versmallen tot ca. 1 km. Reeds aan het begin van de late Middeleeuwen verminderde de watertoevoer van de Oude Rijn. Mogelijk is de benaming Oude Rijn terug te voeren op deze verminderde waterdoorvoer. Nadat in (waarschijnlijk) 1122 na Chr. de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede werd afgedamd, verloor de Oude Rijn zijn laatste watertoevoer. Tijdens de opgraving van een twaalfde-eeuwse nederzetting langs de restgeul van de Oude Rijn (Van der Kamp 2005a) bleek de definitieve verlanding van de rivier inderdaad rond 1125 na Chr. begonnen te zijn. Tegen het einde van de twaalfde eeuw was de restgeul grotendeels opgevuld met veen en klei. Vanwege de erosieve werking van een rivier vertoont een stroomgordel vaak een ingewikkelde geomorfologische opbouw. De rivier verlegt regelmatig zijn loop en erodeert daarmee regelmatig zijn vroegere afzettingen. In perioden van vergrote watertoevoer kunnen er plotseling vele - al dan niet zeer tijdelijke - zijtakken ontstaan. Dergelijke crevasse-geulen laten vaak een spoor van ingewikkelde sediment-afzettingen na. Als afb. 6 Detail van de geomorfogenetische kaart van Zuid-Utrecht. Alle Fs-eenheden behoren tot de stroomrug van de Oude Rijn; de Fk-eenheden vormen de komgebieden. Het opgravingsgebied van LR20 ligt op een Fs1-bodem, dat wil zeggen een bodem binnen de categorie van oeverwallen en kronkelwaarden. (Bron: Berendsen 1982, blad 1) 10 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

13 gevolg van de zich steeds verleggende rivier en zijn crevassen vertonen stroomruggen een ingewikkeld opbouw, waarbij het vaak moeilijk is de verschillende perioden van sedimentatie van elkaar te onderscheiden. Zo werd tijdens het booronderzoek van RAAP in verband met de verlegging van de A2 een deel van deze problematiek duidelijk (Jansen 2000 en 2001). De ca. 100 m brede strook die werd onderzocht, loopt min of meer noord-zuid, dus dwars over de stroomrug Op de stroomrug werden in totaal vijf restgeulen aangetroffen, waarvan er drie als (niet gelijktijdige) hoofdgeulen geïnterpreteerd lijken te moeten worden, terwijl de overige twee waarschijnlijk crevassegeulen zijn geweest. Na verloop van tijd treedt er inklinking van de sedimenten op. Omdat dit niet evenredig gebeurt, komt de zanderige stroomgordel als een rug in het landschap tevoorschijn. De hogere ligging in combinatie met zowel de betere afwatering door de zandige ondergrond alsmede de aanwezigheid van een bevaarbare rivier is de reden dat stroomruggen gedurende hun gehele bestaan hebben gediend als ideale bewoningsplekken. Het onderzochte perceel ligt op de stroomgordel van de Oude Rijn. De noordelijke rand van de stroomrug bevindt zich ca. 600 m ten noorden van het opgravingsterrein. De sterk meanderende twaalfde-eeuwse restgeul van de Oude Rijn ligt ca. 500 m ten zuiden van het onderzochte perceel. Het maaiveld van het opgravingsterrein vertoont een regelmatige afwisseling van langwerpige bollingen en laagtes, min of meer haaks op de Hogeweide. Waarschijnlijk is dit een postmiddeleeuws verschijnsel, bedoelt om de afwatering van het perceel op de sloot langs de Hogeweide te verbeteren. Het huidige maaiveld ligt dan ook tussen de 0,52 m en 1,4 m+nap. Het oorspronkelijke maaiveld op dit deel van de stroomrug ligt normaal gesproken tussen de 1,2 m en 1,3 m+nap. 2.2 Historische achtergrond De vroegste bewoningssporen in het gebied van Leidsche Rijn kwamen aan het licht tijdens de inventarisatie in 1993 en dateren uit de midden tot late Bronstijd ( voor Chr.). Ook uit de daarop volgende IJzertijd (ca voor Chr.) werden sporen aangetroffen. In de Romeinse tijd (12 voor Chr.-450 na Chr.) vond een sterke toename van het aantal nederzettingen plaats. De vroege Middeleeuwen - een periode waarover relatief weinig bekend is - worden gekenmerkt door een algehele bevolkingsteruggang en een grotere mate van zelfvoorziening. Slechts één van de vondstplekken van de inventarisatie kan aan de Merovingische periode (ca na Chr.) worden toegeschreven. In de daarop volgende Karolingische periode (ca na Chr.) valt een toename van het aantal vindplaatsen waar te nemen. Zes nederzettingsterreinen konden worden toegeschreven aan dit laatste deel van de vroege Middeleeuwen. Het merendeel van deze Karolingische nederzettingen ligt in de westelijke helft van Leidsche Rijn. Reeds in de vroege Middeleeuwen heeft het natuurlijke reliëf van de stroomrug waarschijnlijk tot een duidelijke tweedeling in het agrarische landgebruik geleid. Op de hogere delen was het bouwland te vinden, terwijl de lagere delen van de stroomrug en de aangrenzende komgebieden tot gemeenschappelijk gebruikte weidegronden werden getransformeerd. Het in domeinen verdeelde land was in bezit van de Merovingische koningen, die het in 723 na Chr. aan de Utrechtse kerk schonken. De Utrechtse bisschop gaf vervolgens de grond in bruikleen aan kloosters, kapittels of leenmannen. Ten behoeve van de exploitatie van de omvangrijke en vaak verspreid liggende bezittingen ontstond in de negende eeuw het hofstelsel, waarin centrale hoven het middelpunt vormden. Onze kennis van het Leidsche Rijn-gebied in de late Middeleeuwen (ca na Chr.) is, mede door het bestaan van historische bronnen, veel uitgebreider dan die van alle voorafgaande perioden. Twee hoofdontwikkelingen waren bepalend voor de laatmiddeleeuwse bewoning ten westen van Utrecht. Het belangrijkste kenmerk van de bewoning naast de stroomrug waren de vele nieuwe ontginningen. Door de bevolkingstoename die vanaf de elfde eeuw inzette, ontstond er behoefte aan meer landbouwgrond. Aangezien de stroomrug op dat moment reeds volledig in cultuur gebracht was, werden aanvankelijk de kleine kommen tussen de stroomruggen tot landbouwgrond getransformeerd. De ontginningen werden echter pas op grote schaal uitgevoerd nadat de Utrechtse bisschop vanaf de elfde eeuw daartoe opdracht gaf. Deze zogenaamde cope-ontginningen besloegen soms de rand van de stroomrug, maar bestonden meestal grotendeels uit de minder toegankelijke veengebieden aan beide zijden van de stroomruggen. De bisschop van Utrecht gaf grote stukken land in leen aan een leenheer of klooster die op hun beurt een groep kolonisten aantrokken, die vervolgens de eigenlijke ontginning uitvoerden en eigenaar van het land werden. Als tegenprestatie betaalden deze kolonisten tiendbelasting. Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

14 Het opvallendste kenmerk van de bewoning op de stroomrug van de Oude Rijn was het ontstaan van vele kleine kastelen, ridderhofsteden en versterkte boerderijen vanaf de dertiende eeuw. De eerste kastelen in de provincie Utrecht werden gebouwd door de Utrechtse bisschop. Hij was in de elfde eeuw door het zogenaamde Ottoonse stelsel een machtig heer geworden over het Nedersticht (globaal de huidige provincie Utrecht) en het Oversticht (de huidige provincies Overijssel, Drenthe en een deel van Groningen). De bisschop consolideerde vanaf het einde van de twaalfde eeuw zijn invloed door de bouw van kastelen langs de grenzen van het Sticht. Bij het verstevigen van zijn macht maakte de bisschop vanaf de elfde eeuw gebruik van een groep nieuwkomers, de ministerialen. In het verleden was gebleken dat de vazallen aan wie de bisschop land te leen had gegeven, vaak te machtig werden en zich te onafhankelijk gingen gedragen. De ministerialen waren onvrije dienstlieden die aanvankelijk huishoudelijke taken verrichtten voor de bisschop, maar later bestuurs- en beheersfuncties vervulden, dit laatste met name op de bisschoppelijke domeinen. De onvrije ministerialen gingen zich in de loop van de twaalfde eeuw echter steeds zelfstandiger gedragen en bouwden vanaf (met name het midden van) de dertiende eeuw steeds vaker hun eigen versterkte ridderhofsteden. Een dergelijke ridderhofstad bestond uit een versterkte woning (vaak een woontoren) met erf en was meestal voorzien van een omgrachting. Ze boden de nieuwe hofsteden bescherming tegen aanvallen van een boze bisschop, plunderende huursoldaten of een wraakzuchtige naburige kasteelbezitter, maar bovenal dienden ze de bezitters de broodnodige status te verlenen, wat vooral gegolden zal hebben voor de kleinste versterkte huizen en boerderijen, waarvan de defensieve waarde gering was. Ook rijke boeren - nakomelingen van ontginners uit de elfde en twaalfde eeuw - konden zo hun vooraanstaande positie tot uitdrukking brengen. De grens van de Utrechtse stadsvrijheid werd aan de westkant over een lang traject gevormd door de restgeul van de Oude Rijn en het merendeel van de versterkte complexen langs de grens van de Utrechtse stadsvrijheid maakte dan ook gebruik van deze waterloop. De zandige ondergrond van de stroomrug vormde een stevige basis voor de woontorens en de al dan niet dichtgeslibde restgeul fungeerde als een ideaal uitgangspunt bij de aanleg van de bijbehorende omgrachting. Al de versterkte complexen op de stroomrug van de Oude Rijn lagen op de linkeroever van de Oude Rijn, dat wil zeggen buiten de Utrechtse stadsvrijheid; daarbinnen waren geen versterkingen gelegen, aangezien deze waarschijnlijk niet werden geduld door de stad. De enige uitzondering op deze regel werd gevormd door de omgrachte veertiende/vijftiende-eeuwse steenbouw langs de Groenedijk (Van der Kamp 2005a). Het gebied tussen de stad Utrecht en de hierboven vermelde westelijke grens van de stadsvrijheid bestond uit twee delen, de Lage Weide en de Hoge Weide. De Hoge Weide lag op de stroomrug van de Oude Rijn, de Lage Weide bevond zich in het komgebied ten noorden hiervan. Zoals de naam van de weg al doet vermoeden, bevond het bewoningslint langs de Hogeweide zich in de Hoge Weide. Historische bronnen getuigen van veranderende zeggenschap over de gronden van de Hoge Weide. De Hoge Weide had van oudsher gediend als gemeenschappelijke weidegrond, waar inwoners van de stad vrijelijk gebruik van mochten maken. In de loop van de dertiende eeuw werden delen van de gemeenschappelijke grond privé-bezit van enkele belangrijke families of ordes. Uit historische bronnen blijkt dat aan het einde van de eerste kwart van de veertiende eeuw de stad Utrecht op grote schaal overging tot het opkopen van de tot privé-bezit verworden delen van de Hoge Weide. In een oorkonde uit 1318 wordt gesproken van een hoeve (dit is een landmaat van 16 tot 20 morgens) in de Hoge Weide die de stad kocht van de heer Van Zuilen (Immink 1942, 387). Een andere oorkonde uit 1321 laat zien dat de stad een hoeve kocht van de Ridderlijke Duitsche Orde. In het midden van de veertiende eeuw zullen de Hoge en Lage Weide waarschijnlijk volledig in eigendom van de stad zijn geweest (Immink 1942, 388). De grond werd opgedeeld in viertelen en werd vervolgens door de stad verpacht voor telkens een periode van negen jaar. De pachters waren gehouden aan allerlei voorschriften, waaronder het aanleggen en onderhouden van afwateringssloten. De stad stelde vervolgens een functionaris aan, een zogenaamde weigraaf, om er voor te zorgen dat de pachters aan hun verplichtingen voldeden. In de rechtsbronnen van de stad Utrecht komt de weigraaf de eerste maal voor in Uit de historische bronnen blijkt dat de stad Utrecht in de jaren 1432 tot 1434 wordt geconfronteerd met een enorme schuldenlast, als gevolg waarvan zij overgaat tot de verkoop van de Hoge Weide, die dan weer in particuliere handen komt. Uit historische bronnen blijkt dat een deel van de gronden in de Hoge Weide reeds vanaf (in ieder geval) de vroege dertiende eeuw niet heeft behoord tot de algemene weidegrond, maar in bezit was van drie kapittels. Dit gebied bevond zich langs de westelijke rand van de Utrechtse stadsvrijheid. Immink vermeldt dat het gebied 12 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

15 ten zuidwesten van de Hogeweidschedijk (Hogeweide) en de Heerenweg al vroeg in bezit was van de kapittels van Oudmunster, St.-Pieter en St.-Marie (Immink 1942, 389) (afb. 7). De oudste oorkonde waaruit dit kan worden afgeleid, dateert reeds uit 1220 na Chr. (Immink 1942, 390). Daarnaast zijn er tevens veertiende- en vijftiende-eeuwse oorkonden waaruit blijkt dat het hierboven beschreven gebied in bezit was van de kapittels. Het gebied bleef ook in de periode van ca tot na Chr. in hun handen en werd nooit door de stad aangekocht, zoals dat met waarschijnlijk het gehele overige deel van de Hogeweide wel is gebeurd. Het is niet bekend hoe het gebied was verdeeld tussen de drie, maar het is aannemelijk dat elk kapittel een aaneengesloten hoeveelheid land bezat (Huiting 1995). Het bewoningslint langs de Hogeweide ligt ten zuidwesten van deze weg en valt dus volledig binnen het grondgebied van de kapittels. Het lijkt waarschijnlijk dat er een verband bestaat tussen deze eigenaars en het bestaan van de laatmiddeleeuwse bewoning op deze plek. afb. 7 Detail van de kaart van C. Specht uit (noorden min of meer links op de kaart). Op de kaart is de Hogeweide afgebeeld, met daarlangs drie boerderijen (rood). Hiervan staat er één aan de oostkant van de Hogeweide, ten zuiden van de Herewegh. De andere boerderijen staan ten westen van de Hogeweide, maar binnen de grenzen van de Utrechtse stadsvrijheid (stippellijn). Deze grens werd grotendeels gevormd door de overblijfselen van de restgeul van de Oude Rijn, wat het opvallende verloop van de grens verklaart. Alle drie de boerderijen bevinden zich op grond in bezit van Utrechtse kapittels. De middelste boerderij staat op de plek van de huidige boerderij De Hoef. (Berendsen 1982) Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

16 3 Doel van onderzoek en methode 3.1 Doelstelling van het proefonderzoek Het laatmiddeleeuwse boerderijlint langs de Hogeweide is niet opgenomen in één van de dertien tot archeologisch monument verklaarde terreinen in Leidsche Rijn. Aangezien dat ook in de toekomst niet zal gebeuren, genieten de overblijfselen van deze laatmiddeleeuwse bewoning - inclusief vindplaats 2 van het RAAP-rapport - geen bescherming. Gezien de geplande verlegging van de A2 alsmede de overige grootschalige bouwactiviteiten in dit deel van Leidsche Rijn dreigt dan ook vernietiging van de eventueel aanwezige archeologische sporen op het perceel ten noorden van De Hoef. Het proefonderzoek LR20 had als belangrijkste doel vast te stellen of er archeologische sporen op dit perceel langs de Hogeweide aanwezig zijn. Mocht dit het geval zijn, dan dienden aard, verspreiding, datering en mate van conservering van de archeologische sporen vastgesteld te worden. Op basis van de aldus verkregen gegevens dient er vervolgens een besluit te worden genomen omtrent het al dan niet uitvoeren van een opgraving op dit perceel. Het proefonderzoek kon tevens meer duidelijkheid verschaffen over de natuurlijke depressie die de RAAP-onderzoekers waargenomen meenden te hebben. Als de interpretatie van deze eventuele depressie als restgeul juist blijkt te zijn, dan dient de relatie van deze geul met de eventuele IJzertijd/Romeinse tijd en vroegmiddeleeuwse bewoningssporen nader onderzocht te worden. 3.2 Methode van proefonderzoek Alvorens het proefonderzoek werd begonnen, is er op het onderhavige perceel nogmaals een beperkte kartering uitgevoerd. Daarbij werden er - ondanks het gebruik van het perceel als grasland - langs de slootkant en in molshopen vele scherven aangetroffen. De oudste scherven waren fragmenten van Pingsdorf- en Paffrathaardewerk en moeten in de elfde en/of twaalfde eeuw gedateerd worden. Daarnaast waren er eveneens fragmenten laatmiddeleeuws steengoed aanwezig, evenals enkele postmiddeleeuwse scherven waarvan de datering tot in de twintigste eeuw doorloopt. De grootste dichtheid van deze oppervlaktevondsten was aan de oostzijde van het perceel te vinden. Er werden geen scherven uit de IJzertijd, de Romeinse tijd of de vroege Middeleeuwen aangetroffen. Het proefonderzoek bestond uit het aanleggen van in totaal negen sleuven met een breedte van 2 m (afb. 8 en 9). Besloten werd het merendeel van deze sleuven haaks op de Hogeweide aan te leggen, dus min of meer oost-west. Aangezien het op dat moment bekende deel van het middeleeuwse bewoningslint zich ten zuiden van het huidige onderzoeksterrein bevond, werd aan de zuidzijde van het te onderzoeken perceel de kans op het aantreffen van archeologische sporen het grootst geacht. De eerste sleuf van het proefonderzoek lag daarom aan de zuidkant van het perceel. In sleuf 1 werd aan de oostzijde van het vlak reeds op een hoog niveau een pakket grof zand aangetroffen. Daarom werd er vervolgens een noord-zuid georiënteerde sleuf aangelegd langs de westgrens van het perceel (sleuf 2). Daarna werden er parallel aan sleuf 1 drie sleuven aangelegd met een onderlinge afstand van 20 of 25 m (sleuf 3, 4 en 5). Aan de noordzijde van het perceel werden vervolgens twee sleuven aangelegd die het resterende gedeelte van het perceel moesten bestrijken (sleuven 6 en 7). Als laatste werden er twee korte sleuven aangelegd op het perceel waar onlangs twee huizen zijn gesloopt (sleuven 8 en 9). Slechts in de zuidelijke helft van sleuf 6 werd, vanwege de wens naar meer duidelijkheid, een tweede vlak aangelegd; in de overige sleuven werd volstaan met één vlak. Afgezien van een brede greppel of gracht in sleuf 1 zijn er geen sporen gecoupeerd of op een andere manier onderzocht. Tijdens het aanleggen van het profiel van deze greppel werden er op een dieper niveau langs de rand ervan vier sporen aangetroffen. Ook deze zijn gecoupeerd en afgewerkt. Als gevolg van het niet afwerken van het merendeel van de sporen werden er gedurende dit proefonderzoek geen botanische grondmonsters genomen. Tijdens het aanleggen van de sleuven werd er stelselmatig met de metaaldetector gezocht in de geroerde grond. Vanwege zowel de vondst van drie dertiende-eeuwse zilveren bisschopsmuntjes alsmede een grote hoeveelheid laatmiddeleeuwse en postmiddeleeuwse metalen voorwerpen werd besloten na afloop van het proefonderzoek het gehele perceel stelselmatig op de aanwezigheid van nog meer metalen voorwerpen te controleren. Een reden hiervoor was onder meer de ligging van de drie bisschopsmuntjes vlak onder maaiveld. Dit detector-onderzoek leverde een breed scala aan postmiddeleeuwse voorwerpen op, dat in paragraaf 6.2 besproken zal worden. 14 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

17 afb. 8 Sleuvenoverzicht van proefonderzoek LR20. sleuf 8 sleuf 9 sleuf 7 sleuf 6 sleuf 2 sleuf 5 sleuf 4 sleuf 3 sleuf meters Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

18 4 De bodemopbouw Uit de boringen van het RAAP-onderzoek (dat slechts de oostelijke helft van het perceel besloeg) bleek dat het overgrote deel van het huidige onderzoeksterrein bestaat uit een meer dan 1 m dik pakket oeverafzettingen (zavel en klei) op beddingafzettingen (zand). In nagenoeg alle sleuven lag het onderzochte vlak op een diepte van 50 tot 70 cm onder maaiveld. Dat betekent dat de vlakken ruim binnen het bovenste pakket van oeverafzettingen vielen. De vlakken bestonden dan ook grotendeels uit lichte tot middelzware klei (afb. 10). Bij het couperen van een greppel in sleuf 1 werd geconstateerd dat de bovenkant van het zandpakket ligt op een diepte van ca. 1 m onder maaiveld. Een uitzondering op deze diepe ligging van het zand wordt gevormd door de zuidwest-hoek van het perceel. In de sleuven 1 tot en met 4 werd reeds op het niveau van vlak 1 een pakket tamelijk grof zand aangetroffen. De overgang van het kleiige gedeelte naar het zand werd gevormd door een strook zavel, die met name aan de oostzijde duidelijk waarneembaar was. Het zandpakket had in sleuf 1 een breedte van minimaal 31 m en leek aan de noordzijde te eindigen in een punt. Het is opvallend dat afgezien van een postmiddeleeuws spoor er geen archeologische sporen werden aangetroffen op dit zandpakket. De sleuven 5, 6 en 7 lagen op de vermeende geulafzettingen uit het RAAP-onderzoek. In deze drie sleuven werden archeologische sporen aangetroffen. Aangezien er gedurende het proefonderzoek geen sporen werden afgewerkt, was het niet mogelijk in één van deze drie sleuven de vermeende geulafzetting door middel van een profiel te onderzoeken. De vlakken in deze sleuven lagen bovendien ruim binnen 1 m onder maaiveld, als gevolg waarvan er over de zanddiepte op dit deel van het perceel niets bekend is. In de noordwest-hoek van het onderzochte perceel (in sleuf 2) bevond zich een pakket zware klei. Het was in eerste instantie niet duidelijk of hier het vervolg van de door RAAP veronderstelde geul was aangesneden. Aangezien er in sleuf 2 geen archeologische sporen waren aangetroffen, was het mogelijk hier een deel van het westprofiel te onderzoeken. Dit profiel zou min of meer haaks op een eventuele verlenging van de vermeende geul moeten staan. Uit het profiel bleek echter dat er van een geul geen sprake was. Het kleipakket bleek slechts ca. 1,2 m dik te zijn en lag op een horizontaal gelaagd zandpakket. De afzonderlijke lagen van het kleipakket liepen bovendien horizontaal en deden niet denken aan de karakteristieke doorsnede van een restgeulvulling. Kennelijk moet ook dit zware kleipakket worden toegeschreven aan de oeverafzettingen die over het gehele opgravingsterrein werden aangetroffen. Waarom in deze noordwesthoek van het perceel dit pakket oeverafzettingen enigszins dikker is en uit zwaardere klei bestaat dan in alle andere sleuven, is niet duidelijk. Aangezien er in sleuf 2 geen geul werd aangetroffen, zou de vermeende kronkelwaardgeul via het perceel met de gesloopte huizen richting het noordwesten moeten lopen. Bij de definitieve opgraving zullen er enkele profielen moeten worden onderzocht om meer duidelijkheid te verschaffen over zowel de zandkop in de zuidwesthoek van het perceel alsmede over de vermeende geul. afb. 9 Het opgravingsterrein vanuit het noordwesten tijdens de aanleg van sleuf 5 (achtergrond) en sleuf 6 (voorgrond). Op de achtergrond is de Hogeweide zichtbaar. 16 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

19 afb. 10 De op vlak 1 aangetroffen sedimenten. In de zuidwesthoek van het perceel bevond het zand zich relatief hoog, namelijk direct onder de bouwvoor. Ten westen en oosten van deze zandkop werd een pakket bruine zavel aangetroffen. Het grootste deel van het perceel bestond op vlak 1 uit middelzware klei. Het zand bevond zich hier op een diepte van ca. 1 m onder maaiveld. In de noordwesthoek van het perceel werd een pakket zware klei aangetroffen. Het zand bevond zich daar op een diepte van ca. 1,2 m onder maaiveld. Op vlak 1 werd geen spoor aangetroffen van de crevassegeul die de RAAP-onderzoekers meenden waar te nemen aan de noordzijde van het perceel. Mogelijk dat de geul op een dieper niveau wel aanwezig blijkt te zijn, alhoewel daar vooralsnog niets op duidt. Legenda zware klei klei zavel zand meters Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

20 5 De sporen Verspreid over de negen sleuven werden ca. 65 sporen aangetroffen (afb. 11). Aangezien er nagenoeg geen sporen zijn afgewerkt, kunnen slechts de sporen die reeds op vlakniveau aardewerkscherven in de vulling zichtbaar hadden, gedateerd worden. Als gevolg kan ongeveer 30% hiervan aan een specifieke periode worden toegeschreven. Uit het aangetroffen aardewerk blijkt, anders dan de RAAP-onderzoekers vermoedden, dat er geen bewoning uit de IJzertijd, de Romeinse tijd en/of de vroege Middeleeuwen aanwezig is op het onderzochte perceel. Afgezien van één zeventiende-eeuws of later spoor in sleuf 2 moeten alle gedateerde sporen in de elfde/twaalfde tot en met vijftiende eeuw geplaatst worden. 5.1 De elfde-/twaalfde-eeuwse sporen Het oudste gevonden aardewerk bestaat uit fragmenten Pingsdorf, Paffrath, Andenne en kogelpotaardewerk. De aanwezigheid van deze aardewerksoorten toont aan dat de bewoning in de elfde en/of twaalfde eeuw moet zijn ontstaan. Van de twintig te dateren sporen kunnen er dertien aan deze periode worden toegeschreven (afb. 11). Daarvan zijn er twee in sleuf 6 aangetroffen, terwijl de overige elf alle in sleuf 3 en 4 lagen, dus centraal op het onderzochte perceel. Omdat tijdens dit proefonderzoek de sporen niet zijn afgewerkt, mogen er aan de opvallende clustering van de elfde/twaalfde-eeuwse sporen geen vergaande conclusies worden verbonden. Zo zouden veel van de sporen uit sleuf 1 eveneens uit deze periode kunnen dateren. Van de dertien sporen die aan de elfde/twaalfde eeuw moeten worden toegeschreven, bestonden er negen uit kleine ronde of ovale kuilen, die vermoedelijk als paalkuilen geïnterpreteerd moeten worden. Hiervan lagen er acht in sleuf 3 en 4. Ook binnen de groep van de niet dateerbare (vermoedelijke) paalkuilen lag het zwaartepunt rond het midden van het perceel, met name in sleuf 4. De paalkuilen werden vooral in de oostelijke 20 m van het perceel aangetroffen. Vermoedelijk kan hier dan ook de bewoning worden verwacht. Op basis van de thans bekende gegevens valt niet met zekerheid vast te stellen of de eventueel aanwezige huis-/boerderijplattegronden door de aanleg van de Hogeweide en de bijbehorende bermsloten zijn beschadigd. De overige sporen met elfde-/twaalfde-eeuws aardewerk zijn drie mogelijke greppels en een kuil. In sleuf 6 werd een spoor aangetroffen dat mogelijke een noord-zuid lopende greppel is. Op het vlakniveau bevonden zich kogelpotscherven in de vulling van dit spoor. Ook in sleuf 4 werd een spoor aangetroffen dat mogelijk als een noord-zuid lopende greppel geïnterpreteerd mag worden. Aangezien beide sporen in elkaars verlengde liggen, betreft het mogelijk één en hetzelfde spoor. In dat geval is deze greppel op het vlak van sleuf 5 niet waargenomen, wat mogelijk een gevolg zou kunnen zijn van de slechte leesbaarheid van het vlak op dit punt in deze sleuf. Mogelijk liep de greppel zelfs door tot in sleuf 3, waar een ongedateerd, half rond spoor langs de rand van het vlak mogelijk het uiteinde van de greppel vormt. Het is opvallend dat nagenoeg alle mogelijke paalkuilen ten oosten van deze gereconstrueerde greppel liggen. Deze heeft mogelijk de begrenzing van (vermoedelijk de achterzijde van) één of meerdere elfde- /twaalfde-eeuwse erven gevormd. In sleuf 4 werd een greppel waargenomen die min of meer haaks op de zojuist beschreven greppel staat. Uit de vulling van dit spoor komen Pingsdorf- en Paffrath-scherven. Het laatste spoor met elfde-/twaalfde-eeuws aardewerk betreft een kuil met onduidelijke functie in sleuf De dertiende-eeuwse sporen De hoeveelheid dertiende-eeuwse sporen is aanzienlijk kleiner dan die uit de voorafgaande periode. Vier sporen kunnen op basis van de vlakvondsten in deze eeuw geplaatst worden (afb. 11). Hiervan werden er drie aangetroffen in sleuf 6. Het opvallendste dertiende-eeuwse spoor is een kuil met een zeer houtskoolrijke vulling en een kleine hoeveelheid verbrand bot (afb. 12). Mogelijk werd de kuil ooit gebruikt om het haardafval te dumpen. Dat zou wijzen op de aanwezigheid van bewoning in de nabijheid van de kuil. Deze bewoning kan gedateerd worden aan de hand van de aardewerkscherven die in de vulling van de kuil werden gevonden. Deze bestaan uit fragmenten van kogelpotaardewerk en proto-steengoed, alsmede scherven van grijsen roodbakkend aardewerk. De aanwezigheid van deze laatste soort betekent dat de kuil niet vroeger dan de tweede helft van de dertiende eeuw gedateerd kan worden. Direct ten noorden van deze kuil bevond zich een spoor dat waarschijnlijk als greppel geïnterpreteerd moet worden. Uit de vulling hiervan kwamen scherven van laat proto-steengoed, daterend uit de tweede helft van de dertiende eeuw. De oriëntatie van de greppel lijkt overeen te komen met die van de twaalfde-eeuwse greppel die zo n 2,5 m ten westen ervan lag. Het derde dertiende-eeuwse spoor werd aangetroffen aan de noordkant van sleuf 6. Aangezien slechts een rand van dit minstens 3 m brede spoor in het vlak zichtbaar was, 18 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

21 afb. 11 Alle-sporenkaart van LR20 met periodisering en mogelijke greppelreconstructie. De twaalfde-eeuwse sporen zijn geconcentreerd op het midden van het perceel en bestaan hoofdzakelijk uit paalkuilen. Er kan op basis van deze paalkuilen geen (deel van een) gebouw worden gereconstrueerd. De paalkuilen lijken aan de westzijde te worden begrensd door een greppel. De dertiende-eeuwse sporen zijn met name aan de noordzijde van het perceel gesitueerd. Het opvallendste spoor uit deze eeuw is een kuil gevuld met haardafval, waaronder fragmenten van koekenpannen. De hoeveelheid veertiende- /vijftiende-eeuwse sporen is beperkt. Het opvallendste spoor is een brede greppel aan de zuidzijde van het opgravingsterrein. De greppel bevatte bouwmaterialen, waaronder luxe plavuizen uit het begin van de veertiende eeuw meters Legenda 14e/15e eeuws 13e eeuws 12e eeuws Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

22 afb. 12 Sleuf 6, vlak 2, gezien vanuit het zuiden. Op de voorgrond is de veertiende-/vijftiendeeeuwse langwerpige kuil of greppel zichtbaar. Uit de vulling van dit spoor kwam ook een dertiende-eeuwse Utrechtse penning. Op de achtergrond is de donkergekleurde dertiende-eeuwse kuil met haardafval zichtbaar. blijft de aard van het spoor vooralsnog onduidelijk. De vlakvondsten van dit spoor bestaan behalve uit twee nagels uit scherven van kogelpot-aardewerk en proto-steengoed. Binnen deze laatste aardewerksoort valt het fragment van een veldfles op, een weinig voorkomende aardewerkvorm (afb. 14). Bij het aanleggen van sleuf 7 kwamen enkele scherven proto-steengoed uit de tweede helft van de dertiende eeuw aan het licht. Alhoewel deze niet aan een spoor gerelateerd konden worden, onderstrepen ze wel de veronderstelling dat de kern van de dertiendeeeuwse activiteiten aan de noordzijde van het onderzochte perceel moet worden gezocht. Een laatste aanwijzing voor de dertiende-eeuwse bewoning is afkomstig uit de vulling van een spoor aan de uiterste oostzijde van sleuf 3. Aangezien slechts een klein deel van dit spoor op het vlak zichtbaar was, is het moeilijk de aard van het spoor met zekerheid vast te stellen. Boring nummer 223 van het RAAP-onderzoek lijkt dicht bij dit spoor gesitueerd te zijn. In deze boring werd een spoor aangeboord met een diepte van 1,75 m onder huidig maaiveld. Mogelijk is het een greppel of gracht, waarvan in sleuf 3 de westelijke rand werd aangesneden. In de vulling van het spoor werden tijdens het proefonderzoek een scherf zogenaamde Elmpter-waar, twee nagels, een kleine ijzeren sleutel en een fragment van een zogenaamde Limogesgesp aangetroffen (afb.13). De aardewerkscherf, de sleutel en de gesp moeten alle in de dertiende eeuw worden gedateerd. Deze laatste is - zelfs in nationaal opzicht - een zeldzame vondst waarvoor slechts enkele parallellen bestaan (Groothedde 1996, 151). Dergelijke kostbare gespen, afkomstig uit de Franse stad Limoges, worden doorgaans gedateerd aan het einde van de twaalfde of dertiende eeuw. Buiten het Franse gebied worden ze slechts zelden aangetroffen en de producten uit deze stad worden dan ook in verband gebracht met de rijke geestelijkheid of adel (zie verder 6.2). De aanwezigheid van deze kostbare en zeldzame gesp roept vele vragen op omtrent de aard van de dertiende-eeuwse bewoning op dit perceel. Vooralsnog valt daarover echter slechts te speculeren. De dertiende-eeuwse bewoning is geconcentreerd in noordelijke rand van het onderzochte perceel, met de mogelijke greppel uit sleuf 3 als enige uitzondering. In de overige sleuven werd slechts één maal dertiende-eeuws aardewerk gevonden, namelijk een proto-steengoed-scherf in de vulling van de veertiende-/vijftiende-eeuwse greppel uit sleuf 1. De veronderstelling dat de dertiende-eeuwse bewoningsactiviteiten zich voornamelijk aan de noordzijde van het onderzochte perceel afspeelden, wordt onderstreept door de vondst van drie dertiende-eeuwse zilveren penninkjes of bisschopsmuntjes. De eerste kwam tevoorschijn aan de uiterste oostzijde van sleuf 5 en bevond zich vrij hoog in de bouwvoor. Het tweede muntje werd gevonden bij het aanleggen van sleuf 6. Het muntje bevond zich ongeveer halverwege deze sleuf en lag onder in de bouwvoor. Het derde bisschopsmuntje werd aangetroffen in de (waarschijnlijk veertiendeeeuwse) greppel of kuil aan de zuidzijde van sleuf 6. De aanwezigheid van de drie dertiendeeeuwse bisschopsmuntjes in de bouwvoor of een later spoor doet vermoeden dat een deel van de dertiende-eeuwse sporen in de veertiende en/of vijftiende eeuw is verspit en/of recentelijk is verploegd. 5.3 De veertiende-/vijftiende-eeuwse sporen Voorafgaand aan het proefonderzoek werd het bewoningslint langs de Hogeweide gedateerd in de elfde tot en met dertiende eeuw. De vondst van jonger steengoed in de molshopen op het onderzochte perceel deed reeds vermoeden dat er veertiende- en/of vijftiende-eeuwse sporen aanwezig zouden kunnen zijn. Tijdens het proefonderzoek werden er inderdaad sporen uit deze twee eeuwen aangetroffen. De hoeveelheid veertiende- en vijftiende-eeuwse sporen is - net als die uit de voorafgaande eeuw - echter niet erg groot, namelijk drie (afb. 11). Aan de zuidzijde van sleuf 6 werd een spoor aangetrof- 20 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

23 afb. 13 De dertiende-eeuwse beslagplaat van een gesp uit Limoges. In deze Noord-Franse stad werden bronzen artefacten gemaakt, die opvielen door hun inleg van . De producten van Limoges zijn over het algemeen van een zeer hoge kwaliteit en worden vaak in verband gebracht met de kerk en de geestelijkheid. Op de beslagplaat staat een griffioenachtig dier afgebeeld met enigszins opengesperde bek en een omhoog gestoken linkervleugel. Het voorwerp is afkomstig uit het meest oostelijke spoor in sleuf 3. (foto. H. Lägers) fen met scherven grijsbakkend aardewerk in de vulling. Dit mogelijk veertiende-eeuwse spoor zou een greppel of een langwerpige kuil kunnen zijn (afb. 12). Aan de oostzijde van sleuf 3 bevond zich eveneens een spoor met relatief laat materiaal, namelijk steengoed uit de veertiende of het eerste kwart van de vijftiende eeuw. Dit zou een noord-zuid georiënteerde greppel kunnen zijn. Als laatste dient hier een ca. 6 m brede greppel of gracht met een diepte van maximaal 1,35 m onder huidig maaiveld uit sleuf 1 vermeld te worden. Dit is het enige spoor dat tijdens het proefonderzoek werd afgewerkt. De reden hiervoor was de vondst van kloostermopfragmenten in de greppelvulling op vlak 1. Het eventuele bestaan van steenbouw op deze plek langs de Hogeweide was niet eerder bekend en vroeg daarom reeds tijdens dit proefonderzoek om enige nadere bestudering. Tijdens het uitschaven van de greppelvulling kwamen er aan de noordwestzijde van de greppel vier kleine sporen aan het licht. Van drie sporen kon met zekerheid worden vastgesteld dat het paalkuilen betrof. Deze paalkuilen lagen langs de rand van de brede greppel. Mogelijk maakten de paalkuilen onderdeel uit van een beschoeiing. Direct achter deze paalkuilen werden in de vulling van de greppel grote delen van een koeienskelet aangetroffen, waaronder twee poten en delen van de ribbenkast. Aangezien de afzonderlijke delen van het skelet in anatomisch verband lagen, maar de delen onderling geen samenhang vertoonden en het skelet bovendien niet compleet was, lijkt er sprake te zijn van (slacht?)afval. Uit de vulling van de greppel kwamen diverse aardewerksoorten, waaronder proto-steengoed, steengoed en rood- en grijsbakkend aardewerk. Gezien de kleine hoeveelheid aardewerk valt niet met zekerheid te zeggen of vanwege de aanwezigheid van de proto-steengoedscherf in de vulling van deze greppel de aanleg ervan in de dertiende eeuw geplaatst moet worden. Mogelijk is de dertiende-eeuwse scherf door toeval in de vulling terechtgekomen. Het aangetroffen steengoed toont daarentegen wel met zekerheid aan dat de greppel tot in het eerste kwart van de vijftiende eeuw in gebruik is geweest. Gezien het ontbreken van latere scherven in de vulling van de greppel alsmede in alle overige sporen op dit perceel mag worden verondersteld dat de bewoning rond 1425 na Chr. ophield te bestaan. De brede greppel uit sleuf 1 heeft een vreemde oriëntatie en lijkt richting de oostzijde van sleuf 3 te lopen. Als de interpretatie van het meest oostelijke spoor in sleuf 3 als greppel correct is, zou er sprake kunnen zijn van één en dezelfde greppel. In dat geval berust het ontbreken van veertiende-/vijftiende-eeuwse scherven in de grep- Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

24 pelvulling in sleuf 3 op toeval. Daarentegen zou de vondst van drie dertiende-eeuwse voorwerpen in deze greppel in sleuf 3 kunnen betekenen dat de greppel in eerste aanleg uit de dertiende eeuw dateert. In de greppelvulling in sleuf 1 werd afgezien van het veertiende-/vijftiendeeeuwse materiaal tevens één scherf proto-steengoed aangetroffen. De aanwezigheid van de kloostermopfragmenten in de veertiende-/vijftiende-eeuwse greppel in sleuf 1 doet vermoeden dat er op of in de directe nabijheid van het onderzochte perceel een in steen opgetrokken gebouw heeft gestaan. Mogelijk is er sprake van een in de historische bronnen onvermelde boerderij of woontoren. Zo n 1100 m ten zuidwesten van het huidige opgravingsterrein is een omgracht perceel met duidelijke resten van veertiende- en vijftiendeeeuwse steenbouw opgegraven (Van der Kamp 2005b). De bewoning op deze plek hield naar alle waarschijnlijkheid eveneens op in het eerste kwart van de vijftiende eeuw. In de historische bronnen is ook van deze bewoning nog niets teruggevonden, wat mogelijk het gevolg is van het relatief vroege tijdstip waarop deze plek werd verlaten. Een andere overeenkomst tussen deze bewoning en die van LR20 is de ligging ervan ten oosten van de voormalige Oude Rijn en dus binnen de grenzen van de Utrechtse stadsvrijheid. Dit in tegenstelling tot alle overige in steen opgetrokken boerderijen, woontorens en kastelen in Leidsche Rijn, die alle juist buiten de Utrechtse stadsvrijheid waren gesitueerd. Mogelijk is het deze ligging van beide laatmiddeleeuwse bewoningsplekken die de oorzaak is van het relatief vroege verlaten ervan. Welke (politieke) reden hier aan ten grondslag lag, is vooralsnog niet duidelijk. 22 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

25 6 De vondsten Tijdens de opgraving werden er 38 vondstnummers uitgedeeld. Hiervan zijn er 27 toe te schrijven aan één van de sporen. De overige elf vondstnummers bestaan uit zogenaamde aanleg- of stortvondsten. Van de 38 vondstnummers bestonden er 29 (geheel of gedeeltelijk) uit aardewerkscherven, zeventien uit metaal, drie uit bot, vier uit bouwmaterialen, één uit glas en één uit natuursteen. In alle gevallen is de hoeveelheid materiaal echter zeer gering. Het totaal gewicht van de vondsten bedraagt 12 kg, waarbij dient te worden opgemerkt dat van de aangetroffen bouwmaterialen slechts een deel is meegenomen. 6.1 Het aardewerk In totaal bevatten er twintig sporen aardewerkscherven. Uit elk spoor komt één vondstnummer, afgezien van de veertiende-/vijftiende-eeuwse greppel uit sleuf 1, waaraan drie vondstnummers werden toegeschreven. Zodoende komt het totale aantal aan een spoor gerelateerde vondstnummers met aardewerkscherven op 22. De aanleg- en stortvondsten van dit proefonderzoek zijn in deze paragraaf niet opgenomen. De totale hoeveelheid bestudeerd aardewerk is klein (n=49), aangezien er nagenoeg geen sporen werden afgewerkt tijdens dit proefonderzoek. Zodoende werden er alleen vlakvondsten verzameld, waardoor het merendeel van de sporen slechts één scherf opleverde. Van de 22 vondstnummers met aardewerkscherven dateren er 14 uit de elfde/ twaalfde eeuw. Het betreft in totaal 22 scherven, onder te verdelen in dertien Paffrath, twee Pingsdorf, vier Andenne en drie scherven kogelpotaardewerk. Binnen de categorie van het Paffrath-aardewerk werd één randfragment aangetroffen. Deze behoort tot het type min of meer vierkante rand (vergelijkbaar met rand nummer 5 van afbeelding 24 in Verhoeven 1998). In de categorie van aanlegvondsten werd een Paffrath-haakoor aangetroffen. Het Andenne-aardewerk leverde eveneens één randfragment op. Deze is vergelijkbaar met een rand van een Andenne-schaal in Borremans en Warginaire (fig. 15, nr. 24). Daarnaast werd er één Andenne-bodemfragment aangetroffen. Deze kan eveneens worden toegeschreven aan een schaal (vergelijkbaar met Borremans en Warginaire fig. 8, nr. 7). Beide schalen worden door Borremans en Warginaire toegeschreven aan dezelfde periode IIIa. Hun datering van deze periode (ca ) is inmiddels achterhaald; een datering in de twaalfde eeuw lijkt aannemelijker. Over het Pingsdorfen kogelpot-aardewerk zijn geen bijzonderheden te vermelden. Het dertiende-eeuwse aardewerk bestaat uit zes scherven proto-steengoed, twee grijsbakkend aardewerk, vier roodbakkend aardewerk en één scherf Elmpter-waar. Binnen de categorie van het proto-steengoed zijn twee fragmenten van twee veldflessen de opvallendste vondsten (afb. 15). De scherven rood- en grijsbakkend aardewerk zijn afkomstig uit een houtskoolrijke kuil in sleuf 6, waarin eveneens drie scherven proto-steengoed werden gevonden. Waarschijnlijk betreft het dan ook vroege exemplaren van dit rood- en grijsbakkende aardewerk, te dateren tussen ca en 1300 na Chr. Zowel in het grijs- alsook in het roodbakkende aardewerk werd een fragment van een holle steel van een koekenpan gevonden. Dergelijke ronde stelen zijn typerend voor de vroege versies van de koekenpan en werden later vervangen door de platte, massieve steel (De Groot/ Van Rooijen 1990, 28-31). Tezamen met de grote hoeveelheid houtskool en de restanten verbrand bot vormen de koekenpanfragmenten een aanwijzing dat de vulling van de kuil restanten van één of meerdere haarden bevatte. De scherf Elmpter-waar betreft een wandfragment. Op basis van de overige vondsten uit hetzelfde spoor (sleutel en Limogesgesp) kan de scherf in de dertiende eeuw worden gedateerd. Het veertiende-/vijftiende-eeuwse aardewerk bestaat uit veertien scherven, onder te verdelen in drie roodbakkend aardewerk, drie grijsbakkend aardewerk en acht steengoed. Met uitafb. 14 Fragment van een dertiende-eeuwse protosteengoed veldfles, aangetroffen in een kuil aan de noordzijde van sleuf 6. Een veldfles kon uit één stuk worden gedraaid of bestond uit twee op elkaar geplaatste kommen. Nadat de veldfles leerdroog was, werd deze voorzien van hals en oren. De fles kon aan een touw worden meegedragen en afgesloten met een prop. Een dergelijke fles is geschikt om bijvoorbeeld olie of wijn in te vervoeren. Het fragment meet 6,0 x 7,5 cm. (foto. H. Lägers) Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

26 afb. 15 De drie dertiende-eeuwse, zilveren penninkjes (ook wel bisschopsmuntjes genoemd) van LR20. De linkerpenning (vondstnr. 22) kan worden toegeschreven aan de Utrechtse bisschop Otto II van Lippe. Deze munt is geslagen in Deventer tussen 1215 en De rechterpenning (vondstnr. 27) is een Utrechtse penning die moet worden toegeschreven aan de Utrechtse bisschop Wilbrand van Oldenburg en werd geslagen tussen 1227 en De onderste penning (vondstnr. 24) is eveneens afkomstig uit Utrecht en werd geslagen tussen 1250 en 1267 in de tijd van bisschop Hendrik van Vianden. De diameter van de penninkjes ligt tussen de 1,15 tot 1,3 cm. (foto. H. Lägers) zondering van een fragment van een steengoed geknepen standring betreft het in alle gevallen wandfragmenten, waarover geen nadere details te vermelden zijn. 6.2 De metalen voorwerpen Van de zeventien vondstnummers die geheel of gedeeltelijk uit metalen voorwerpen bestaan, vallen er acht binnen de categorie van aanlegen stortvondsten. De overige negen vondstnummers zijn aan een specifiek spoor toe te schrijven. De verdeling van deze vondstnummers over de verschillende bewoningsperiodes is opvallend. Hoewel het grootste deel van de sporen in de elfde/twaalfde eeuw gedateerd moet worden, komt slechts uit één van de sporen uit deze periode een metalen voorwerp, te weten een ijzeren nagel. Van de vier dertiende-eeuwse sporen bevatten er drie metalen voorwerpen. Uit het meest noordelijke spoor in sleuf 6 komen twee ijzeren nagels. Uit de kuil met haardafval aan de zuidzijde van sleuf 6 komt een niet nader te nr. 24 determineren ijzeren voorwerp, terwijl het dertiende-eeuwse spoor aan de oostzijde van sleuf 3 een ijzeren nagel, een kleine ijzeren sleutel en de Limoges-gesp (afb. 13) bevatte. De Limoges-gesp (vondstnr. 33) is niet compleet, het betreft namelijk alleen de bronzen beslagplaat van een gesp. Deze meet 3,9 bij 3,3 cm en is 2 mm dik. In de hoeken rechts onder en rechts boven zijn twee kleine gaatjes met een diameter van 2 mm zichtbaar. Hiermee heeft de beslagplaat bevestigd gezeten op de gesp. Het gaatje rechtsonder bevat nog een fragment van een nageltje, terwijl het gaatje rechtsboven open is. Dit gaatje is vervormd, alsof de beslagplaat met kracht van de gesp is getrokken. De beslagplaat vertoont dan ook een duidelijke knik. Op de beslagplaat is een griffioen-achtig dier afgebeeld. Het dierenlijf bestaat uit het donkerrode brons van de beslagplaat zelf, terwijl de achtergrond wordt gevormd door ingelegde witte , nr. 22 waarvan nog enkele resten zichtbaar zijn. Door deze contrasterende kleuren zal de griffioen ook van enige afstand duidelijk herkenbaar zijn geweest. Het beest heeft een puntige, enigszins opengesperde snavel, een groot rond oog en twee puntige oren of hoorns achter op zijn kop. Zijn dunne linkervleugel steekt vrij steil omhoog tot aan de bovenkant van de beslagplaat. Datzelfde geldt voor zijn lange staart, die de vleugel kruist. Het beest heeft twee poten. Zijn linkerpoot lijkt opgeheven te zijn, alsof het dier loopt. In het brons zijn door kerven veren gesuggereerd; niet alleen op zijn linkervleugel, maar ook (met name) op zijn lange hals. Van de drie veertiende-/vijftiende-eeuwse sporen bevatten er twee één of meerdere metalen voorwerpen. Uit de greppel in sleuf 1 komt een fragment van een ijzeren voorwerp, mogelijk een lepelboortje. Uit het spoor aan de zuidkant van sleuf 6 komen vier afzonderlijke vondstnummers met metalen voorwerpen. De meest bijzondere is het dertiende-eeuwse zilveren penninkje of bisschopsmuntje (vondstnr. 27; afb. 15). Ge- nr Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

27 zien het verschil in datering van dit muntje en het aardewerk uit de vulling van dit spoor moet het muntje door toeval in de vulling van het spoor terecht zijn gekomen. Mogelijk werd er bij het graven van het veertiende-eeuwse spoor een ouder spoor vergraven. Het muntje is een Utrechtse penning die moet worden toegeschreven aan de Utrechtse bisschop Wilbrand van Oldenburg. Het muntje werd geslagen tussen 1227 en 1233 na Chr. De overige metalen voorwerpen uit dit spoor bestaan uit een fragment van een hoefijzer (zogenaamd boogijzer ), zes nagels, een niet te determineren ijzeren voorwerp en een ijzeren plaatje met een mogelijke inleg van . Van de metalen voorwerpen die afkomstig zijn uit één van de acht aanleg- of stortvondstnummers met metaal zijn twee zilveren, eveneens dertiende-eeuwse bisschopsmuntjes het meest bijzonder (afb. 15). De eerste werd gevonden in de bouwvoor aan de uiterste oostzijde van sleuf 5 (vondstnr. 22). Dit muntje - geslagen in Deventer en gedateerd tussen 1215 en 1227 na Chr. - kan worden toegeschreven aan de Utrechtse bisschop Otto II van Lippe. Het tweede muntje komt uit de bouwvoor halverwege sleuf 6 (vondstnr. 24). Dit muntje is afkomstig uit Utrecht. Het werd geslagen door de Utrechtse bisschop Hendrik van Vianden en moet gedateerd worden tussen 1250 en 1267 na Chr. De overige metaalvondsten binnen de categorie van aanleg en stortvondsten bestaan uit een ijzeren mes, een mogelijk ophangoog van een kookpot, een rijksdaalder uit 1866 van Willem III, een gesp van rond 1600, een ijzeren zogenaamde D-gesp, een welhaak, een hoefijzer (golfrand), een mogelijke vijftiende-eeuwse kaarsenhouder, deurgeheng, een messing gesp met angel en tussenstijl uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, een Utrechts lakenloodje, een (zeventiende-eeuwse?) duit uit Zeeland, een grote loden snorrebot, een duit van Batenburg, rijwielbelastingplaatjes ( en ), een munt van Mathias I (Zwolle, ), twee spinloden, een lakenloodje, een tweeënhalf centstuk (1941), een theelepeltje en een vijftiende-eeuwse gesp. Voor de zojuist opgesomde metalen voorwerpen geldt dat slechts een zeer klein deel in de Middeleeuwen te dateren valt. Daardoor is de archeologische waarde van het grootste deel van de metalen voorwerpen tamelijk gering. Vanwege de hoge ligging van de dertiende-eeuwse bisschopsmuntjes werd er echter besloten na afloop van het proefonderzoek het gehele perceel stelselmatig te controleren op de aanwezigheid van metalen voorwerpen. Daarnaast kon bovendien voor het eerst een goed beeld worden verkregen van de spreiding van postmiddeleeuwse metalen voorwerpen op een akker in Leidsche Rijn. Het detectoronderzoek leverde slechts één middeleeuws voorwerp op, te weten een vijftiendeeeuwse gesp met angel. Daarnaast werd er een honderdtal postmiddeleeuwse voorwerpen aangetroffen, daterend van de zestiende eeuw tot en met een zilveren gulden uit Ongeveer de helft van deze voorwerpen werd na afloop van het onderzoek geconserveerd en gedetermineerd. Onder meer de volgende voorwerpen werden aangetroffen: een zeventiende-eeuwse zilveren knoop, een zestiende-eeuwse bronzen tap, een zestiende-eeuwse D-gesp, drie centen (1880, 1929, 1941), een tinnen speelgoed dekseltje, een fragment van een tinnen speelgoed drinkbekertje, twee rijwielbelastingplaatjes, een stuk kastbeslag, een gedenkpenning van koningin Wilhelmina, een klep van een achttiende-eeuwse waterketel, twee paardengespen, een helmembleem van het Nederlandse leger van vóór 1940, een achttiende-eeuwse messing schoengesp, een gordijnring, twee zeventiende-eeuwse duiten (waarvan één van de stad Utrecht), een vroeg-twintigste-eeuwse broche met -bloemversiering, restanten van een loden olifant, een negentiende- of vroeg-twintigste-eeuws accijnsloodje, een fragment van een tinnen kandelaar, een negentiende-eeuwse halve cent, meubelbeslag, een loden wieltje van een speelgoed trein en een voet van een tinnen bekertje. Het merendeel van de negentiende- en twintigste-eeuwse metalen voorwerpen werd aangetroffen direct langs de Hogeweide, terwijl de zestiende- en zeventiende-eeuwse voorwerpen grotendeels direct ten zuiden van het perceel met de onlangs gesloopte huisjes werden gevonden. 6.3 Overig De bouwfragmenten Vier van de 38 vondstnummers bevatten één of meerdere bouwfragmenten. Hiervan zijn twee vondstnummers afkomstig uit de veertiende-/ vijftiende-eeuwse greppel uit sleuf 1. De bouwfragmenten uit deze greppel bestaan uit twee fragmenten van twee afzonderlijke vloertegels, twee fragmenten van twee kloostermoppen en een fragment basaltsteen. Eén van de vloertegels heeft een gele glazuur van goede kwaliteit en moet geplaatst worden in de eerste helft van de veertiende eeuw. De tweede vloertegel is ongeglazuurd, maar vertoont in zijn afwerking een zelfde hoge kwaliteit. Dergelijke vloertegels duiden op een gebouw met een hoge sociale sta- Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

28 tus en worden zodoende normaliter eerder in verband gebracht met een klooster of woontoren dan met een in steen opgetrokken boerderij. De twee kloostermopfragmenten uit deze greppel dateren uit de veertiende of vijftiende eeuw. Eén fragment heeft, gezien het ontbreken van enige mortelresten, waarschijnlijk nooit onderdeel van een muur uitgemaakt, maar werd mogelijk gebruikt bij de aanleg van een vloer. Het derde vondstnummer met een fragment bouwmateriaal betreft de aanlegvondsten van sleuf 3. In deze sleuf werd een vloertegel aangetroffen, die waarschijnlijk in de zestiende eeuw gedateerd moet worden en - gezien het ontbreken van zestiende-eeuwse sporen op het onderzochte perceel - bij toeval aanwezig zal zijn geweest. Het laatste bouwfragment is een kloostermop, die werd aangetroffen tussen het puin van de recentelijk gesloopte, vroeg-twintigste-eeuwse huizen op de plek van sleuf 8 en 9. De kloostermop meet 29x14x6,5 cm en moet eveneens gedateerd worden in de veertiende of vijftiende eeuw. Het is goed mogelijk dat deze kloostermop afkomstig is van het onderzochte perceel. Mogelijk waren er ten tijde van de bouw van deze huizen nog restanten van het middeleeuwse muur- of funderingswerk zichtbaar. Glas Slechts één vondstnummer bevat een glasfragment. Het betreft hier de aanlegvondsten van sleuf 4 en het fragment bestaat uit een bodem van een achttiende-eeuwse buikfles. Gezien de late datering kan dit fragment niet in verband gebracht worden met de laatmiddeleeuwse sporen op dit perceel. Bot Uit twee sporen is dierlijk botmateriaal afkomstig. In de veertiende-/vijftiende-eeuwse greppel in sleuf 1 werden delen van een koeienskelet aangetroffen. Hiervan werden de best geconserveerde botten geborgen en meegenomen. Het andere spoor met botmateriaal is de dertiendeeeuwse kuil met houtskoolrijke vulling in sleuf 6. Hierin werden tevens enkele kleine fragmenten verbrand bot aangetroffen. 26 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

29 7 Conclusies en aanbevelingen 7.1 Conclusies Het proefonderzoek heeft een deel van de vermoedens van de RAAP-onderzoekers bevestigd, maar heeft vooral voor wat betreft de datering van de archeologische sporen een heel nieuw licht op de zaak geworpen. Er werd geen enkele aanwijzing gevonden dat er op het onderzochte terrein overblijfselen uit de IJzertijd/Romeinse tijd en de vroege Middeleeuwen aanwezig zijn, zoals aanvankelijk werd vermoed. Het grootste deel van de sporen blijkt te behoren tot de elfde/ twaalfde en dertiende eeuw, waarbij de laatste van deze drie eeuwen relatief spaarzaam vertegenwoordigd is. Het is zeer aannemelijk dat er op het onderzochte perceel sprake is van een noordelijke uitloper van het elfde- tot dertiende-eeuwse bewoningslint, dat zich ten zuiden van de boerderij De Hoef langs de Hogeweide uitstrekt. De aanwezigheid van paalkuilen lijkt te betekenen dat er enkele gebouwen hebben gestaan. Het ontbreken van een grote hoeveelheid bewoningsafval of een sterk vervuilde cultuurlaag zou kunnen duiden op een ligging van het perceel langs de rand van het bewoonde areaal, wat overeenkomt met de vermoede ligging aan de uiterste noordzijde van het bewoningslint. Mogelijk moeten de paalkuilen worden toegeschreven aan bijgebouwen als schuren of spiekers. De vondst van de dertiende-eeuwse bisschopsmuntjes, de Limoges-gesp en een dertiende-eeuwse afvalkuil met houtskool en verbrand bot doet vermoeden dat de kern van de bewoning in deze eeuw minder ver van het onderzoeksterrein was gesitueerd dan in de eeuwen daarvoor. De geringe hoeveelheid dertiende-eeuwse sporen lijkt dit echter weer tegen te spreken. Op basis van de aangetroffen vloertegels kan worden verondersteld dat vanaf de eerste helft van de veertiende eeuw een in steen opgetrokken gebouw heeft bestaan. Vanwege de goede kwaliteit van de tegels moet daarbij worden gedacht aan een gebouw met een - voor die periode - meer dan gemiddelde luxe. Vooralsnog is niet duidelijk of dat deze steenbouw een directe opvolger is van een dertiende-eeuwse houten voorloper. De dertiende-eeuwse Limoges-gesp duidt echter al op een meer dan gemiddelde rijkdom in deze voorafgaande eeuw. Op basis van het aardewerk kan worden geconcludeerd dat de bewoning op deze plek na het eerste kwart van de vijftiende eeuw ophield te bestaan. Vooralsnog is het niet mogelijk een direct verband te leggen tussen de aangetroffen sporen en de ligging van het onderzochte perceel binnen de grenzen van kapittelgrondgebied (zie 2.2). Toch zal het niet toevallig zijn dat het tweede voorbeeld van veertiende-eeuwse steenbouw binnen de grenzen van de Utrechtse stadsvrijheid dat tot nu toe is ontdekt in Leidsche Rijn, op kapittelgrondgebied lag. Daarnaast is het tevens suggestief dat de enige Limoges-gesp die tot nu toe in Nederland is gevonden, afkomstig is van een boerderijerf in kapittelbezit (Groothedde 1996). Voorwerpen uit Limoges werden altijd al in eerste instantie in verband gebracht met kerken en geestelijken. Het verband tussen de aangetroffen bewoningssporen en de drie Utrechtse kapittels kan vooralsnog niet verklaren waarom de bewoning na het eerste kwart van de vijftiende eeuw lijkt op te houden. 7.2 Aanbevelingen De aangetroffen archeologische sporen zijn belangrijk genoeg om vóór de werkzaamheden in verband met de verlegging van de A2 een definitieve opgraving uit te voeren. Het te onderzoeken terrein heeft een noord-zuid lengte van 120 m en strekt zich uit tot ca. 60 m ten westen van de bermsloot langs de Hogeweide. Zodoende bedraagt de grootte van het op te graven terrein ca. 0,72 ha. Gezien de vaak moeilijk leesbare eerste vlakken lijkt het niet onwaarschijnlijk dat in een groot deel van het terrein twee vlakken moeten worden aangelegd. Het is vooral de veertiende-/vijftiende-eeuwse bewoning die met de meeste vragen is omgeven. Hebben we van doen met een in de historische bronnen onvermelde woontoren of in steen opgetrokken boerderij? Mogelijk kunnen er ergens op het terrein nog funderingsresten of uitbraaksleuven worden aangetroffen. Vooralsnog is niet duidelijk of er ook op het perceel ten zuiden van boerderij De Hoef sporen uit deze periode te verwachten zijn. Daarnaast is het belangrijk enkele profielen te bestuderen. Een oost-west georiënteerd profiel moet licht werpen op de relatie tussen de bewoning en de zandrug of zandkop aan de westzijde van het perceel. Daarnaast moet een noord-zuid georiënteerd profiel aan de noordzijde van het perceel meer duidelijkheid verschaffen omtrent de vermeende (crevasse)geul. Aangezien er echter enkele elfde- tot dertiendeeeuwse sporen werden aangetroffen op de plek waar RAAP de geul situeert, mag ervan worden uitgegaan dat de eventuele geul aanzienlijker ouder is dan de bewoning en er zodoende geen directe relatie tot heeft. Voor de elfde tot dertiende eeuw geldt dat de te verwachten hoeveelheid cultureel vondstmateriaal niet erg groot zal zijn. Het is echter wel Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

30 belangrijk dat tijdens de opgraving consequent met de metaaldetector wordt gezocht. De vondst van twee van de drie bisschopsmuntjes tamelijk dicht onder het huidige maaiveld betekent dat daarbij ook de bouwvoor niet over het hoofd gezien moet worden. Mogelijk vormt de vondst van deze drie muntjes zo dicht bij elkaar een voorbode voor een nog omvangrijkere muntvondst wanneer het gehele perceel wordt onderzocht. Een dergelijk detectoronderzoek van de bouwvoor zal bovendien een grote hoeveelheid postmiddeleeuwse metalen voorwerpen aan het licht brengen. De hoeveelheid te verwachten botmateriaal zal daarentegen niet erg groot zijn, mogelijk met een uitzondering voor de veertiende/vijftiende eeuw. Gezien het feit dat er tijdens het proefonderzoek nagenoeg geen sporen zijn afgewerkt en er zodoende geen botanische monsters genomen konden worden, valt er over de te verwachten botanische component weinig te voorspellen. Het lijkt echter aannemelijk dat er voldoende archeologische sporen zullen worden aangetroffen die mogelijk zinvolle botanische monsters kunnen opleveren. Daarbij moet gedacht worden aan diepe kuilen, greppels en vooral waterputten. 28 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

31 Vondsten en documentatie De veldtekeningen en de overige administratie van het proefonderzoek zijn in het bezit van de Sectie Cultuurhistorie van de gemeente Utrecht en bevinden zich tijdelijk in de archeologische dependance in Leidsche Rijn, t Zand 4a te Utrecht. Te zijner tijd zullen deze worden overgebracht naar het pand aan de Zwaansteeg 11 te Utrecht. De metaalvondsten zijn opgeslagen in het pand aan de Zwaansteeg. Al het overige vondstmateriaal is tijdelijk opgeslagen in de dependance aan t Zand 4a (Utrecht), maar zal te zijner tijd worden overgebracht naar het centrale archeologische depot van de gemeente Utrecht, gevestigd in Fort Rhijnauwen, Rhijnauwenselaan 3 te Bunnik. Literatuur Berendsen, H.J.A., De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht, Utrechtse Geografische Studies 25 Utrecht 1982 Borremans, R., en R. Warginaire, La ceramique d Andenne. Recherches de Rotterdam 1966 Groot, H.L. de, en C. van Rooijen, Door het vuur en voor het vuur. De Utrechtse aardewerkindustrie in de Bemuurde Weerd in: Het vuur beschouwd, H.L. de Groot (red.). Utrecht 1990 p Groothedde, M., Een Limoges-gesp op erve Garwerdinck in: Leesten en Eme. Archeologisch en historisch onderzoek naar verdwenen buurschappen bij Zutphen. Wageningen 1996 p Haarhuis, H.F.A., en E.P. Graafstal, Vleuten-Harmelen. Een archeologische kartering, inventarisatie en waardering RAAP-rapport 80 Amsterdam 1993 Huiting, J. H., Middeleeuws grootgrondbezit in Vleuten en Haarzuilens: een perceelsgewijze reconstructie in: Historisch geografisch tijdschrift 95.2 p Immink, P.W.A., De stadsvrijheid van Utrecht in: Opstellen aangeboden aan Prof. Jhr. Dr. D. G. Rengers Hora Siccama Utrecht 1942 Jansen, B., Rijksweg A2, Leidsche Rijn (km 56.6 tot 59.7); een Aanvullende Archeologische Inventarisatie RAAP-rapport 604 Amsterdam 2000 Jansen, B., Rijksweg A2, Leidsche Rijn (km 59.7 tot 62.5); een Aanvullende Archeologische Inventarisatie RAAP-rapport 668 Amsterdam 2001 Kamp. J.S. van der, Wonen aan het water (deel I). Archeologisch onderzoek van een twaalfdeeeuwse nederzetting langs de restgeul van de Oude Rijn Basisrapportage archeologie Utrecht 2005(a) Kamp, J.S. van der, Wonen aan het water (deel II). Archeologisch onderzoek naar een laatmiddeleeuws, omgracht stenen huis in Leidsche Rijn Basisrapportage archeologie Utrecht 2005(b) Verhoeven, A.A.A., Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste - 13de eeuw) Amsterdam Archaeological Studies 3 Amsterdam 1998 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari

32 Colofon Dit rapport is uitgegeven door DSO Stedenbouw en Monumenten gemeente Utrecht, Sectie Cultuurhistorie 2005 Redactie: H.L. Wynia Eindredactie: R. de Kam Vormgeving: Cad-unit DSO Stedenbouw en Monumenten 30 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide - januari 2005

33

34

Basisrapportage archeologie 8. J.S. van der Kamp. Sectie Cultuurhistorie gemeente Utrecht Zwaansteeg VG Utrecht telefoon

Basisrapportage archeologie 8. J.S. van der Kamp. Sectie Cultuurhistorie gemeente Utrecht Zwaansteeg VG Utrecht telefoon Basisrapportage archeologie 8 Langs de Hogeweide Archeologisch proefonderzoek van een laat- en postmiddeleeuws bewoningslint J.S. van der Kamp Sectie Cultuurhistorie gemeente Utrecht Zwaansteeg 11 3511

Nadere informatie

Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide

Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide Basisrapportage archeologie 10 Laatmiddeleeuwse bewoning langs de Hogeweide Archeologisch onderzoek wegens de verlegging van de Waterleiding Rijn-Kennemerland J.S. van der Kamp Sectie Cultuurhistorie gemeente

Nadere informatie

Twee ijzertijdvindplaatsen langs de snelweg

Twee ijzertijdvindplaatsen langs de snelweg Basisrapportage archeologie 4 Twee ijzertijdvindplaatsen langs de snelweg Archeologisch proefonderzoek i.v.m. verlegging rijksweg A2 J.S. van der Kamp Gemeente Utrecht Cultuurhistorie Zwaansteeg 11 3511

Nadere informatie

Sportpark Terweide. Archeologisch proefonderzoek Sportpark Terweide. Basisrapportage archeologie 3. J.S. van der Kamp

Sportpark Terweide. Archeologisch proefonderzoek Sportpark Terweide. Basisrapportage archeologie 3. J.S. van der Kamp Basisrapportage archeologie 3 Sportpark Terweide Archeologisch proefonderzoek Sportpark Terweide Inheems-Romeinse bewoning uit de eerste eeuw na Christus ten noorden van de Limes. J.S. van der Kamp Gemeente

Nadere informatie

UTRECHT - VLEUTEN/DE MEERN.:. Groot Zandve1d H.L. WYNIA

UTRECHT - VLEUTEN/DE MEERN.:. Groot Zandve1d H.L. WYNIA UTRECHT-VLEUTEN/DE MEERN UTRECHT - VLEUTEN/DE MEERN.:. Groot Zandve1d H.L. WYNIA Een nieuwe verrassing wachtte de archeologen van de gemeente Utrecht in september 2003 toen de resten werden gevonden van

Nadere informatie

Middeleeuwse bewoning langs de snelweg

Middeleeuwse bewoning langs de snelweg Basisrapportage archeologie 5 Middeleeuwse bewoning langs de snelweg Archeologisch proefonderzoek i.v.m. verlegging Rijksweg A2 J.S. van der Kamp Sectie Cultuurhistorie gemeente Utrecht Zwaansteeg 11 3511

Nadere informatie

Wonen aan het water (deel 2)

Wonen aan het water (deel 2) Basisrapportage archeologie 15 Wonen aan het water (deel 2) Archeologisch onderzoek naar een laatmiddeleeuws, omgracht stenen huis in Leidsche Rijn J.S. van der Kamp Sectie Cultuurhistorie Gemeente Utrecht

Nadere informatie

Wonen aan het water (deel 1)

Wonen aan het water (deel 1) Basisrapportage archeologie 14 Wonen aan het water (deel 1) Archeologisch onderzoek van een twaalfde-eeuwse nederzetting langs de Oude Rijn J.S. van der Kamp Sectie Cultuurhistorie Gemeente Utrecht Zwaansteeg

Nadere informatie

Parkwijk-noord. Drie archeologische proefonderzoeken. Basisrapportage archeologie 6. J.S. van der Kamp

Parkwijk-noord. Drie archeologische proefonderzoeken. Basisrapportage archeologie 6. J.S. van der Kamp Basisrapportage archeologie 6 Parkwijk-noord Drie archeologische proefonderzoeken Zoektocht naar Romeinse activiteiten ten noorden van het castellum op de Hoge Woerd. J.S. van der Kamp Sectie Cultuurhistorie

Nadere informatie

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat) Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat) (28 en 29 oktober 2009) Oudenburg, 2009 Colofon Archeologisch Rapport Oudenburg 4 Waarderend archeologisch Onderzoek te

Nadere informatie

Basisrapportage archeologie 1. De Grauwert. J.S. van der Kamp. Gemeente Utrecht Cultuurhistorie Zwaansteeg VG Utrecht telefoon

Basisrapportage archeologie 1. De Grauwert. J.S. van der Kamp. Gemeente Utrecht Cultuurhistorie Zwaansteeg VG Utrecht telefoon Basisrapportage archeologie 1 De Grauwert Archeologisch onderzoek De Grauwert Archeologisch onderzoek naar een laatmiddeleeuws omgracht complex J.S. van der Kamp Gemeente Utrecht Cultuurhistorie Zwaansteeg

Nadere informatie

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap Adviesdocument 768 Project: Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht Projectcode: HOOM2 Opdrachtgever: Brabants Landschap Datum: 12 juni 2015 1 ARCHEOLOGIE & DE ORANJERIE MATTEMBURGH Inleiding

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat T.D. Hamburg Archol briefrapport 15 Inleiding In opdracht van de gemeente Oss heeft Archeologische Onderzoek Leiden (Archol bv) op maandag 26 augustus een

Nadere informatie

ADC Rapport 33 - Polder Breeveld. Archeologisch onderzoek in de polder Breeveld langs de spoorlijn Woerden-Harmelen. W.K.Vos

ADC Rapport 33 - Polder Breeveld. Archeologisch onderzoek in de polder Breeveld langs de spoorlijn Woerden-Harmelen. W.K.Vos 1 Archeologisch onderzoek in de polder Breeveld langs de spoorlijn Woerden-Harmelen W.K.Vos 2 COLOFON ADC Rapport 33 Archeologisch onderzoek in de polder Breeveld langs de spoorlijn Woerden-Harmelen Auteur:

Nadere informatie

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen 6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen 6.3.1. Algemeen In totaal werden er tijdens het vlakdekkend onderzoek 31 sporen geregistreerd in het vlak. Vijf ervan kwamen ook reeds tijdens het vooronderzoek

Nadere informatie

memo Locatiegegevens: Inleiding

memo Locatiegegevens: Inleiding memo van Bram Silkens afdeling RB Datum Contact 28-04-2016 Walcherse Archeologische Dienst (gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen) postbus 70 4330 AB Middelburg b.meijlink@middelburg.nl (06-52552925)

Nadere informatie

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Archeologie Deventer Briefrapport 27 November 2013 Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494) Briefrapport Controleboringen Cellarius / De Hullu, Colmschate (project 494) Behorende bij bureaustudie

Nadere informatie

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11 Delftse Archeologische Notitie 99 Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11 Een archeologisch bureauonderzoek Jean Paul Bakx, Jorrit van Horssen & Bas Penning 5 Nieuw Delft Veld 3 5.1 Plangebied

Nadere informatie

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS) Archeologie, aardkundige waarden en cultuurhistorie Naar de archeologie in onder andere de Groeneveldse Polder is een bureaustudie gedaan door de heer Bult van het Vakteam Archeologie i. De in weergegeven

Nadere informatie

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Averboodse Baan (N165), Laakdal Programma van Maatregelen Auteur: A. Schoups (veldwerkleider) Autorisatie: J.A.G. van Rooij (OE/ERK/Archeoloog/2017/00169) 1 Inleiding In opdracht heeft Vlaams Erfgoed Centrum in juni 2017 een archeologienota

Nadere informatie

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein 2012 Archol bv Ivo van Wijk Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat

Nadere informatie

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen Bijlage 3 bij Nota van Uitgangspunten Strijpsche Kampen Definitief Gemeente Oirschot Grontmij Nederland bv Eindhoven, 11 mei 2007 Verantwoording Titel :

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Archeologische begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68 Definitief ISSN 1573-5710

Nadere informatie

Slingeraklaan. Utrecht.nl

Slingeraklaan. Utrecht.nl Slingeraklaan LR77: Een inventariserend veldonderzoek (IVO-proefsleuven) naar inheems-romeinse bewoning aan de Slingeraklaan, De Meern, Utrecht Basisrapportage Archeologie 103 Utrecht.nl Basisrapportage

Nadere informatie

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst Opsteller: B. van Sprew Opdrachtgever: H. de Jongh (H. de Jongh Advies) Datum: 22-8-2012 Aanleiding en doelstelling

Nadere informatie

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld 2015 Archeologisch Onderzoek Leiden (Archol) Postbus 9515 2300 RA Leiden (071) 527 33 13 www.archol.nl Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld Voorlopig evaluatierapport, Archol BV Opgraving Hengelo Winkelskamp

Nadere informatie

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES INFORMATIERAPPORT EN ELECTIEADVIE Proefsleuvenonderzoek Bedrijventerrein fase 2 (Homoetsestraat), Maurik, gemeente Buren Archis onderzoekmeldingsnummer 4120 Inleiding Tussen 14 en 23 februari 2011 is door

Nadere informatie

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1. 1. ALGEMENE GEGEVENS Titel Auteur(s) Autorisatie Gemeente Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.0) H.

Nadere informatie

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel Programma van Maatregelen Auteur: J.A.G. van Rooij (veldwerkleider) Autorisatie: P. Hazen (OE/ERK/Archeoloog/2015/00072) 1 Inleiding Op het terrein van het OPZ in Geel, is een vijftal nieuwe gebouwen gepland,

Nadere informatie

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin Inleiding De toestemming van het bestuur van het Dienstencentrum maakte het

Nadere informatie

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat 9 2405 CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) 245 611 / (06) 2021 06 09

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat 9 2405 CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) 245 611 / (06) 2021 06 09 MEMO Van : Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie Aan : Dhr. R. Teunisse namens Stichting Ipse de Bruggen Onderwerp : Quickscan Drietaktweg te Datum : 13 oktober 2010 Ons Kenmerk : V10-22710 / V10-1944

Nadere informatie

Lucasbolwerk. LUC04: Archeologische begeleiding op het terrein van de Stadsschouwburg van Utrecht Basisrapportage Archeologie 137. Utrecht.

Lucasbolwerk. LUC04: Archeologische begeleiding op het terrein van de Stadsschouwburg van Utrecht Basisrapportage Archeologie 137. Utrecht. Lucasbolwerk LUC04: Archeologische begeleiding op het terrein van de Stadsschouwburg van Utrecht Basisrapportage Archeologie 137 Utrecht.nl Basisrapportage Archeologie 137 Lucasbolwerk LUC04: Archeologische

Nadere informatie

Gruttersdijk 24-25. Archeologisch onderzoek in de middeleeuwse voorstad Bemuurde Weerd te Utrecht. Basisrapportage Archeologie 75.

Gruttersdijk 24-25. Archeologisch onderzoek in de middeleeuwse voorstad Bemuurde Weerd te Utrecht. Basisrapportage Archeologie 75. StadsOntwikkeling Gruttersdijk 24-25 Archeologisch onderzoek in de middeleeuwse voorstad Bemuurde Weerd te Utrecht Basisrapportage Archeologie 75 www.utrecht.nl Basisrapportage Archeologie 75 Gruttersdijk

Nadere informatie

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand 12 augustus 2010 Inleiding Het plangebied ligt in het noorden van de bebouwde kom van Kaatsheuvel in de

Nadere informatie

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek verkavelingspatronen, graven en andere zeer lokale archeologische resten in kaart te brengen. 122 De boringen zijn uitgezet in enkele losse punten en een tweetal raaien langs de oostelijke en noordelijke

Nadere informatie

Gerrit Rietveld College

Gerrit Rietveld College Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling Gerrit Rietveld College GRC: Archeologische begeleiding op het terrein van het Gerrit Rietveld College, Utrecht Basisrapportage Archeologie 110 www.utrecht.nl Basisrapportage

Nadere informatie

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol. Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg Archol A. Porreij-Lyklema 313 Archol Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid Een archeologische

Nadere informatie

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek 58915 Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek 58915 Sevenum-Beatrixstraat IVO-P Postbus 297 6900 AG Zevenaar Ringbaan Zuid 8a 6905 DB Zevenaar tel. 0316-581130 fax 0316-343406 info@archeodienst.nl www.archeodienst.nl Archeodienst BV, Postbus 297, 6900 AG Zevenaar Evaluatiebrief Archeologisch

Nadere informatie

ADDENDUM 10. Werkput 5

ADDENDUM 10. Werkput 5 Asse-Kalkoven, / en /3 Rapporten Agilas vzw / ADDENDUM. Werkput.. Inleiding Enkele dagen na het indienen van het conceptrapport, deelden de nutsmaatschappijen mee dat de sleuven voor de aansluiting van

Nadere informatie

Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei

Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei Intern rapport VIOE Terreinwerk & rapportage Sofie Debruyne, VIOE Administratieve gegevens Provincie Gemeente Antwerpen Borsbeek Deelgemeente

Nadere informatie

4 Archeologisch onderzoek

4 Archeologisch onderzoek 4 Archeologisch onderzoek 99044462 Inhoudsopgave ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK 1 Inleiding... 2 1.1 Algemeen... 2 1.2 Aanleiding en doelstelling... 2 2 Bureauonderzoek... 3 2.1 Werkwijze... 3 2.2 Resultaten

Nadere informatie

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013 NAW plan: Plan: Opp plangebied: RO-procedure: Opsteller: Aanvrager: Inrichting openbare ruimte plangebied Pantarhei aanleg ontsluitingsweg, parkeergelegenheid, openbaar groen ca. 5000 m² (locatie Pantarhei);

Nadere informatie

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden Publiekssamenvatting Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden Catastrofale overstromingen kwamen vaak voor in de geschiedenis van Pannerden, wat met de ligging in de driehoek tussen de rivieren

Nadere informatie

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109 Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling Gageldijk GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht Basisrapportage Archeologie 109 www.utrecht.nl Basisrapportage

Nadere informatie

Archeologische Quickscan

Archeologische Quickscan Document: Archeologische Quickscan versie 2 Plangebied: Polderpark, Oudesluis, gemeente Schagen Adviesnummer: 16185 Opsteller: drs. C.M. Soonius (senior archeoloog) & drs. S. Gerritsen (senior archeoloog)

Nadere informatie

Bijlage 3. Vrijstellingen

Bijlage 3. Vrijstellingen Bijlage 3. Vrijstellingen Terreinen van hoge archeologische waarde: provinciaal monument (AWG categorie 1) De West-Friese Omringdijk is een provinciaal monument. Vergunning verloopt via de provincie Noord-

Nadere informatie

Archeologische Quickscan

Archeologische Quickscan Document Archeologische Quickscan Plangebied Bestemmingsplan Burgerfarm, Middenweg 56, Dirkshorn, gemeente Schagen Adviesnummer 17059 Opsteller drs. C.M. Soonius (regio-archeoloog) Datum 31-03-2017 Advies

Nadere informatie

RAAP-NOTITIE 1378. Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding

RAAP-NOTITIE 1378. Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding RAAP-NOTITIE 1378 Plangebied Weideveld Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding Colofon Opdrachtgever: gemeente Bodegraven Titel: Plangebied Weideveld, gemeente Bodegraven; een archeologische

Nadere informatie

CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART. Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.)

CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART. Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.) CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.) In het kader van het masterplan Parkdomein Mesen is op de site van het voormalige Markizaat te Lede

Nadere informatie

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas QUICKSCAN ARCHEOLOGIE KLAVER 8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente 8 2017 Horst aan de Maas Gemeente Horst aan de Maas 20 APRIL 2017 20 APRIL 2017 Contactpersonen KOOS MOL Arcadis Nederland B.V.

Nadere informatie

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016 QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016 Arcadis Nederland B.V. Postbus 1018 5200 BA 's-hertogenbosch Nederland +31 (0)88 4261 261 www.arcadis.com 2 Contactpersonen

Nadere informatie

Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden.

Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden. Document: Archeologische Quickscan (versie 2) Plangebied: Westeinde 310a, Berkhout, gemeente Koggenland Adviesnummer: 15034 Opsteller: J.T. Verduin & C.M. Soonius (senior-archeoloog) Datum: 10-07-2015

Nadere informatie

SAMENVATTING GEOLOGIE / BODEM - BODEMKWALITEIT

SAMENVATTING GEOLOGIE / BODEM - BODEMKWALITEIT SAMENVATTING GEOLOGIE / BODEM - BODEMKWALITEIT Geologie Over het algemeen geldt dat de toplaag van 0,0 tot 0,5 m mv. zal bestaan uit opgebrachte zand/grond dat plaatselijk (licht) puinhoudend is. Ter plaatse

Nadere informatie

Pagina 1 van 7 Archeologie West-Friesland, Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn, Postbus 603, 1620 AR Hoorn

Pagina 1 van 7 Archeologie West-Friesland, Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn, Postbus 603, 1620 AR Hoorn Document: Archeologische Quickscan Plangebied: Oosterdijk 54, Oosterdijk, gemeente Enkhuizen Adviesnummer: 16078 Opsteller: F.C. Schinning (archeoloog) & C.M. Soonius (regio-archeoloog) Datum: 09-05-2016

Nadere informatie

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag Mirjam Brouwer Goedkeuring evaluatieverslag Jos van der Weerden Locatie.

Nadere informatie

Hoorn. 1 h APR. Gemeente Opmeer t.a.v. dhr. M. Goverde Postbus ZK Spanbroek. Hoorn, Geachte heer Goverde,

Hoorn. 1 h APR. Gemeente Opmeer t.a.v. dhr. M. Goverde Postbus ZK Spanbroek. Hoorn, Geachte heer Goverde, Wŗ X GEMEENTE Hoorn 1 van Afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving Gemeente pmeer t.a.v. dhr. M. Goverde Postbus 199 1715ZK Spanbroek Bureau Erfgoed Contactpersoon : Drs. Carla M. Soonius Telefoonnr.

Nadere informatie

Park Transwijk Paviljoen

Park Transwijk Paviljoen StadsOntwikkeling Park Transwijk Paviljoen Een definitief archeologisch onderzoek naar de limesweg aan de Beneluxlaan Basisrapportage Archeologie 77 www.utrecht.nl Basisrapportage Archeologie 77 Park

Nadere informatie

Sportpark Terweide 3. Definitief Archeologisch Onderzoek LR75 Hogeweide/Verlengde Vleutenseweg in Utrecht Basisrapportage Archeologie 84. Utrecht.

Sportpark Terweide 3. Definitief Archeologisch Onderzoek LR75 Hogeweide/Verlengde Vleutenseweg in Utrecht Basisrapportage Archeologie 84. Utrecht. Sportpark Terweide 3 Definitief Archeologisch Onderzoek LR75 Hogeweide/Verlengde Vleutenseweg in Utrecht Basisrapportage Archeologie 84 Utrechtnl Basisrapportage Archeologie 84 Sportpark Terweide 3 Definitief

Nadere informatie

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder Adviescode: 2015.020 Auteur: R. Terluin, archeoloog gemeente Vlaardingen Oktober 2017 Inleiding Scoutinggroepen worden verplaatst

Nadere informatie

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55 Interne Rapportages Archeologie Deventer 55 Mei 2012 Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier COLOFON 2012, Gemeente Deventer, Deventer. Auteur:

Nadere informatie

Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel)

Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel) Delftse Archeologische Notitie 122 Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel) Een verkennend booronderzoek Bas Penning Delftse Archeologische Notitie 122 Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel) Een verkennend

Nadere informatie

Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795

Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795 Gemeente Deventer, archeologisch beleidsadvies 795 Bestemmingsplan Hoornwerk Eiland 3 Datum: 01-04-2016 Opsteller: Bevoegd gezag: A. Oosterwegel, adviseur Ruimte en Archeologie gemeente Deventer B. Vermeulen

Nadere informatie

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden 0 SOB Research, 26 juni 2014 1 1. Archeologisch onderzoek 1.1 Inleiding

Nadere informatie

Appellaantje. LR55: Een vroegmiddeleeuwse nederzetting aan de Wilhelminalaan bij Vleuten. Basisrapportage Archeologie 30.

Appellaantje. LR55: Een vroegmiddeleeuwse nederzetting aan de Wilhelminalaan bij Vleuten. Basisrapportage Archeologie 30. StadsOntwikkeling Appellaantje LR55: Een vroegmiddeleeuwse nederzetting aan de Wilhelminalaan bij Vleuten Basisrapportage Archeologie 30 www.utrecht.nl Basisrapportage Archeologie 30 Appellaantje LR55:

Nadere informatie

Archeologische Quickscan

Archeologische Quickscan Archeologie West-Friesland is het archeologisch samenwerkingsverband van de gemeenten Document: Archeologische Quickscan Adviesnummer: 13165 Projectnaam: Winkelcentrum De Boogerd te Wognum, gemeente Medemblik

Nadere informatie

Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard

Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard Inventariserend veldonderzoek GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 201 Archeologisch onderzoek locaties Oranjehof en Appelgaard Inventariserend veldonderzoek

Nadere informatie

Almelose kanaal Michael Klomp

Almelose kanaal Michael Klomp Archeologische Rapporten Zwolle Michael Klomp 17 Michael Klomp Colofon ISBN: 90-8533-016-5 Gemeente Zwolle Eenheid expertisecentrum, Afdeling Stad en Landschap, Monumentenzorg en Archeologie Tekst: Michael

Nadere informatie

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520 Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen Notitie TML520 NOTITIE TML520 Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente

Nadere informatie

Boeren langs de Hogeweide

Boeren langs de Hogeweide StadsOntwikkeling Boeren langs de Hogeweide Een (post)middeleeuws boerderijlint op kapittelgrondgebied in Leidsche Rijn Basisrapportage Archeologie 20 www.utrecht.nl Basisrapportage Archeologie 20 Boeren

Nadere informatie

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland Delftse Archeologische Notitie 101 Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland Proefsleuvenonderzoek aan de Phoenixstraat 32 te delft Jorrit van Horssen Delftse Archeologische Notitie 101

Nadere informatie

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA Gemeente Breda Bureau Cultureel Erfgoed ErfgoedBesluit 2009-30 Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA Controle BCE Johan Hendriks Bureau Cultureel Erfgoed, Naam Afdeling/bedrijf Datum Paraaf

Nadere informatie

Quickscan Archeologie. Bedrijfsunits te Deil. Gemeente Geldermalsen

Quickscan Archeologie. Bedrijfsunits te Deil. Gemeente Geldermalsen Quickscan Archeologie Bedrijfsunits te Deil Opdrachtgever: Van Es architecten Hazenberg AMZ-publicaties 2009-12 Auteur Datum Versie Status dr. W.K. Vos 24 juli 2009 1.1 Definitief Contactgegevens Hazenberg

Nadere informatie

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek Watou Oude Provenstraat Archeologisch onderzoek 1. Inleiding Begin november 2014 werd een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd langs de Oude Provenstraat in Watou ter voorbereiding van de toekomstige

Nadere informatie

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.)

Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.) Laagland Archeologie Rapport 11 Inventariserend veldonderzoek karterende fase Beulakerweg 127 te Giethoorn, gem. Steenwijkerland (Ov.) Opdrachtgever: gemeente Steenwijkerland april 2016 Versie 1 Inventariserend

Nadere informatie

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1). Afbeelding I.1. Vorming stuwwal Nijmegen en stuwwal Reichswald Zandige

Nadere informatie

GERAARDSBERGEN- DUYTSENKOUTER

GERAARDSBERGEN- DUYTSENKOUTER GERAARDSBERGEN- DUYTSENKOUTER Archeologienota Deel 3 : Programma van maatregelen 2016K8 Jasmine CRYNS Pieter LALOO Ghent Archaeological Team bvba Dorpsstraat 73 8450 Bredene Project: 2016K8 - Geraardsbergen-Duytsenkouter

Nadere informatie

Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport

Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport Johan van Kampen Amsterdam 2009 Archeologisch Centrum Vrije Universiteit - Hendrik Brunsting Stichting Inhoud 1 I n l e i d i n g 2 R e s u l t

Nadere informatie

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen Henk van der Velde en Niels Bouma Inleiding In de zomermaanden van 2017 heeft er in Oosterdalfsen een publieksopgraving plaatsgevonden. Een archeoloog,

Nadere informatie

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort) Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE 11-05-2015 - A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort) voor de hoofdstukken 5, 6 en 10 + afbeelding 1. Locatie Projectnaam Plaats binnen archeologisch

Nadere informatie

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk zijn achtereenvolgens de ruimtelijke structuur en de functionele structuur van het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven

Nadere informatie

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) RAAP België - Rapport 035 Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst) Archeologienota Archeologisch Vooronderzoek Programma van Maatregelen Bureauonderzoek 2016L20 Landschappelijk booronderzoek 2016L21

Nadere informatie

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan

Quickscan Inleiding Resultaten quickscan Quickscan Kenmerk Betreft 1 Inleiding Provincie Noord-Holland heeft het voornemen om de provinciale weg N244 tussen de A7 bij Purmerend en de N247 bij Edam-Volendam op te waarderen tot een regionale weg.

Nadere informatie

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen Delftse Archeologische Notitie 129 Markt 85, Delft Een archeologische begeleiding Jorrit van Horssen Delftse Archeologische Notitie 129 Markt 85, Delft Een archeologische begeleiding Jorrit van Horssen

Nadere informatie

Heemsteedsekanaaldijk/Overeindse weg

Heemsteedsekanaaldijk/Overeindse weg RAAP-NOTITIE *nummer* Heemsteedsekanaaldijk/Overeindse weg Gemeente Nieuwegein Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (karterende fase) Versie 6.4 Colofon Opdrachtgever: De gemeente

Nadere informatie

Rheyngaerde. Basisrapportage archeologie 27. Aanvullend archeologisch proefsleuvenonderzoek naar de Romeinse limesweg

Rheyngaerde. Basisrapportage archeologie 27. Aanvullend archeologisch proefsleuvenonderzoek naar de Romeinse limesweg Basisrapportage archeologie 27 Rheyngaerde Aanvullend archeologisch proefsleuvenonderzoek naar de Romeinse limesweg A Luksen-IJtsma (LR56) en M. Nokkert (LR56-II) Sectie Cultuurhistorie Gemeente Utrecht

Nadere informatie

Sportpark Terweide 2

Sportpark Terweide 2 Basisrapportage Archeologie 18 StadsOntwikkeling Sportpark Terweide 2 Sportpark Terweide 2 LR41-42: Archeologisch onderzoek Sportpark Terweide www.utrecht.nl Basisrapportage Archeologie 18 StadsOntwikkeling

Nadere informatie

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK GEMEENTE URK WIJK 4-46

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK GEMEENTE URK WIJK 4-46 ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK GEMEENTE URK WIJK 4-46 AWN AFDELING 21 RAPPORT nr. 2006-2 Legenda ii". WA.Vf'lEl.INGi'N ~ \/arosnaf!.oingfh ;mel O «c)tdn) h;3'l~ W b... t-- " l '~. ~~fij b lwdl ~ :;;.... - t.à:;ij

Nadere informatie

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal Komvest 45 8000 Brugge T +32 [0]50 44 50 44 F +32 [0]50 61 63 67 E info@raakvlak.be www raakvlak.be Brugge, Sint-Salvatorskathedraal Dossiernr. 2010/067 onderzoek t.h.v. het koorgestoelte Elisabeth Van

Nadere informatie

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand 18 november 2010 Inleiding Het plangebied ligt ten westen van de bebouwde kom van Kaatsheuvel in de gemeente Loon op Zand (afb. 1). De

Nadere informatie

Archeologisch Onderzoek Uitbreiding Bestemmingsplan De Poel II, Goes, Vindplaats 10: een geactualiseerd overzicht. J. Ras

Archeologisch Onderzoek Uitbreiding Bestemmingsplan De Poel II, Goes, Vindplaats 10: een geactualiseerd overzicht. J. Ras Archeologisch Onderzoek Uitbreiding Bestemmingsplan De Poel II, Goes, Vindplaats 10: een geactualiseerd overzicht J. Ras Archeologisch Onderzoek Uitbreiding Bestemmingsplan De Poel II, Goes, Vindplaats

Nadere informatie

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken. Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken. In de vroege zomer van 2017 heeft Archeologie West-Friesland een opgraving uitgevoerd tussen de Davidstraat, Romeinstraat en Korte

Nadere informatie

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke)

RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke) RAAP België - Rapport 027 Rupelmonde Kleine Gaanweg, aanleg visvijver (gemeente Kruibeke) Bureauonderzoek 2016I81 Landschappelijk booronderzoek 2016I121 Nazareth 2016 Colofon Opdrachtgever: Waterwegen

Nadere informatie

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1 Plan van Aanpak Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) Projectnr. A16-085-I, september 2016, versie: 1 Auteur: dr. P.T.A. de Rijk Verkennend booronderzoek Veldwerk Inleiding: Onderzoeksvragen:

Nadere informatie

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek 39 Bijlage 4 Archeologisch onderzoek Wijzigingsplan "Emmastraat Pijnacker" (vastgesteld) Wijzigingsplan "Emmastraat Pijnacker" (vastgesteld) 40 Bodemverstoringsvergu nning Archeologie Plangebied: Gemeente:

Nadere informatie

Archeologische Quickscan Riethstraat te Tegelen Gemeente Venlo. KSP Archeologie

Archeologische Quickscan Riethstraat te Tegelen Gemeente Venlo. KSP Archeologie Archeologische Quickscan Riethstraat te Tegelen Gemeente Venlo KSP Archeologie Colofon Titel : Archeologische Quickscan Riethstraat te Tegelen. Gemeente Venlo. Auteur : S.M. Koeman (senior KNA Prospector)

Nadere informatie

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord Archol S. Baas 435 Archol Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord Sven Baas Colofon Archol Rapport 435 Een oppervlaktekartering in

Nadere informatie

Bouwhistorische notitie proefsleuf Fort Sint Michiel Blerick

Bouwhistorische notitie proefsleuf Fort Sint Michiel Blerick Bouwhistorische notitie proefsleuf Fort Sint Michiel Blerick 25-11-2010 Inleiding Op 25 november 2010 is op het terrein van het vroegere Fort Sint Michiel te Blerick een proefsleuf getrokken, in verband

Nadere informatie

Kampen Reevediep R.C.A. Geerts (ADC ArcheoProjecten)

Kampen Reevediep R.C.A. Geerts (ADC ArcheoProjecten) Kampen Reevediep R.C.A. Geerts (ADC ArcheoProjecten) Ten zuiden van de stad Kampen worden een hoogwatergeul en twee dijklichamen aangelegd door bouwcombinatie Isala Delta in opdracht van de provincie Overijssel/Rijkswaterstaat.

Nadere informatie

Verslag proefonderzoek Noorddijkerweg 32. Dinsdag

Verslag proefonderzoek Noorddijkerweg 32. Dinsdag Verslag proefonderzoek Noorddijkerweg 32 Dinsdag 20.2.2007 Aanwezig: gemeente Groningen: Gert Kortekaas en Marcel Verkerk Fam. Scholten (eigenaren) Cor Holstein (architect) Doel van het vooronderzoek:

Nadere informatie

Dordrecht Ondergronds 51. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek.

Dordrecht Ondergronds 51. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek. M.C. Dorst Afbeelding: De Schrijversstraat in 1960 (RAD archiefnr. 552_302207). 2014 Gemeente Dordrecht Stadsontwikkeling/Ruimtelijke

Nadere informatie