De rechterlijke motiveringsplicht bij het verwerpen van een alternatief scenario

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De rechterlijke motiveringsplicht bij het verwerpen van een alternatief scenario"

Transcriptie

1 De rechterlijke motiveringsplicht bij het verwerpen van een alternatief scenario Hoe de strafrechter redeneert met alternatieve scenario s en dit uitdrukt in zijn motivering Nathalie Schinkel van den Bos Masterstrack publiekrecht: strafrecht Begeleidster: mw. Mr. C. Ganzeboom Inleverdatum: 20 juli 2018 Aantal woorden:

2 Inhoudsopgave Titelblad... 1 Abstract... 4 Inleiding... 5 Hoofdstuk 1 Wettelijk kader motiveringsplicht... 8 Europees wettelijk kader... 8 Nationaal wettelijk kader Wat is een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt? Welke soort verweren vallen onder het bereik van 359 lid 2 Sv? Dakdekkersverweren Betrouwbaarheidsverweren Onrechtmatig verkregen bewijs verweren Meer en Vaart-verweren Alternatieve Scenario s Hoofdstuk 2 Jurisprudentie Standaardarresten EHRM Van de Hurk v. the Netherlands García Ruiz v. Spain Hiro Balani v. Spain Standaardarresten HR Meer en Vaart Heroïne in de dakgoot Overzichtsarrest Vrijspraak op grond van Meer en Vaart-verweer onvoldoende gemotiveerd Feitenrechter Moord op Koen Everink Doodslag Lelystad Uitspraken van de feitenrechter

3 Hoofdstuk 3 Het redeneren met alternatieve scenario s Theoretische benaderingen voor het beoordelen van een alternatief scenario Argumenteren Bayesiaans redeneren Scenariodenken De responsieplicht in het nieuwe Wetboek van Strafvordering Conclusie Literatuurlijst Commentaren Jurisprudentielijst Europees Hof voor de Rechten van de Mens Hoge Raad Gerechtshoven Rechtbanken Bijlage Gerechtshoven Rechtbanken Inventarisatie uitspraken feitenrechter

4 Abstract Het doel van dit onderzoek is te kijken hoe de strafrechter redeneert wanneer een verdachte met een alternatief scenario verklaart en hoe hij dit vervolgens verantwoordt in de motivering in het vonnis, in het bijzonder wanneer dit niet kan worden weerlegd vanuit de bewijsmiddelen. Dit is een relevant onderzoek omdat vooral vanuit andere disciplines kritiek is geuit op de wijze waarop de rechter in dergelijke gevallen tot zijn beoordeling komt. Vanuit de rechtswetenschappelijk literatuur is ook kritiek gekomen, dat zich echter meer richt op de wijze waarop de rechter zijn beslissing in het vonnis motiveert. De verplichting om de verwerping van een door de verdachte geschetst alternatief scenario te motiveren wordt afgeleid uit artikel 359 lid 2 Sv. Sinds het artikel werd opgenomen in het Wetboek van Strafvordering is veel geschreven over de precieze betekenis en het bereik van dit artikel, wat een aanvullende reden is voor dit onderzoek. Om te weten hoe de rechter in de hier bedoelde gevallen zijn beslissing motiveert, heb ik in de jurisprudentie gekeken. De gehanteerde methode is dat ik in gepubliceerde uitspraken (op rechtspraak.nl) gezocht heb naar uitspraken die als onderwerp een alternatief scenario hadden, en waarbij de rechter dit scenario verwierp. Uit de resultaten van dit onderzoek is naar voren gekomen dat de rechter een methode heeft om dergelijke scenario s te onderzoeken, maar ook dat hij niet ieder geboden scenario zal onderzoeken. Het criterium om een geboden scenario verder te onderzoeken is het begin van aannemelijkheid. Wanneer de rechter een door de verdachte geschetst scenario niet kan weerleggen vanuit de bewijsmiddelen, zoekt hij naar steun voor dit scenario om een begin van aannemelijkheid te kunnen vaststellen. De verdachte kan hierin een rol spelen door vragen over het scenario te beantwoorden of door het scenario te onderbouwen. Wanneer een begin van aannemelijkheid is vastgesteld, onderzoek de rechter het scenario verder op aannemelijkheid en geloofwaardigheid. In het onderzoek is ook ingegaan op theorieën die vanuit andere disciplines zijn aangedragen om de rechter te helpen een alternatief scenario te beoordelen. Tot slot is kort ingegaan op de mogelijke veranderingen voor dit onderwerp met het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De conclusies van mijn onderzoek luiden dat er in de onderzochte jurisprudentie geen steun is te vinden voor de kritiek die is geuit op de wijze waarop de feitenrechter een alternatief scenario beoordeeld, noch op de wijze waarop hij de verwerping ervan motiveert. Hierbij is een kanttekening geplaatst dat er alleen recente jurisprudentie is onderzocht en dat niet iedere uitspraak gepubliceerd wordt. Hierdoor blijft de mogelijkheid open dat rechters in de praktijk, in minder toonaangevende zaken, ook uitspraken doen waarin de resultaten anders zullen zijn. 4

5 Inleiding Wat zonder bewijs beweerd wordt, kan ook zonder bewijs ontkend worden. 1 Op 1 januari 2005 trad de Wet eisen motivering bewezenverklaring bekennende verdachte in werking. 2 Hierin werden onder meer de eisen aan de motivering van de bewezenverklaring bij een bekennende verdachte gewijzigd, zodat voortaan kon worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen voor zover de verdachte het bewezen verklaarde had bekend. 3 In dezelfde wetswijziging werd aan het tweede lid van artikel 359 Sv de volzin toegevoegd: Het vonnis geeft, indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid. 4 Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever met de voorgestelde wijzigingen beoogde de rechtspleging doelmatiger te maken, doordat de rechter minder tijd zou behoeven te besteden aan het uitwerken van de bewijsmiddelen. 5 De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak achtte het echter niet uitgesloten, dat met de wetswijziging ( ) het belang van specifieke bewijsverweren waarop de rechter in zijn uitspraak uitdrukkelijk moet ingaan zou vergroten. Hoewel de wetgever vooropstelde dat dit wetsvoorstel geen verruiming van de tot dan toe reeds bestaande motiveringsverplichtingen inhield, achtte de wetgever het wel denkbaar dat de motiveringsplichten die langs jurisprudentiële weg tot stand zijn gekomen ( ) langs jurisprudentiële weg verder worden uitgebreid. 6 Vanaf de invoering van de tweede volzin aan lid 2 van artikel 359 Sv is in de literatuur een discussie gevoerd over de reikwijdte van deze bepaling. 7 Op 16 mei 2006 deed de Hoge Raad uitspraak in een zaak waarin voor het eerst een beroep werd gedaan op het nieuwe artikel 359 lid 2 Sv. 8 In zijn conclusie bij deze zaak heeft P-G Machielse een overzicht van de literatuur over het nieuwe wetsartikel gegeven. 9 Uit dit overzicht blijkt dat in de literatuur argumenten zijn geopperd voor zowel een ruime uitleg van het artikel als een beperkte. De ruime uitleg luidt dat alle verweren die nog niet beheerst werden door een wettelijke responsieplicht, mits uitdrukkelijk onderbouwd, voortaan gemotiveerd verworpen moeten worden. 10 Voorstanders 1 Euclides, Grieks wiskundige en filosoof (430 v.c v.c.). 2 Besluit van 9 december 2004, Stb. 2004, Wet van 10 november 2004, Stb. 2004, Wet van 10 november 2004, Stb. 2004, Kamerstukken II 2003/04, , nr. 3, p Kamerstukken II 2003/04, , nr. 3, p Conclusie bij HR 16 mei 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU8266, 6.1 e.v. 8 Conclusie bij HR 16 mei 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU8266, r.o Conclusie bij HR 16 mei 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU8266, 6.1 e.v. 10 HR 16 mei 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU8266, r.o

6 van een beperkte uitleg menen dat het nieuwe artikel 359 lid 2 Sv slechts een codificatie is van de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad, met als enige verschil dat de bestaande praktijk van reageren op verweren van de verdediging nu ook verplicht wordt opgelegd voor betogen van de officier van justitie. 11 In het al eerder gewezen Hennepkwekerij-arrest zette de Hoge Raad de reikwijdte van de responsieplicht van artikel 359 lid 2 Sv uiteen. 12 In zijn annotatie bij dit arrest zegt Borgers 13 dat volgens de Hoge Raad een ruime uitleg van de tweede volzin van artikel 359 lid 2 moet worden aangenomen. 14 De Hoge Raad doet dit - aldus Borgers - door te wijzen op de grammaticale betekenis van de volzin, en de nadruk te leggen op het belang van de functies van de motiveringsplicht, waarbij een ruime uitleg vanzelfsprekend meer recht doet aan de verwezenlijking van die functies. 15 Borgers stelt ook dat het feit dat de volzin niet is gekoppeld aan specifieke beslissingen, maar zonder nadere afbakening betrekking heeft op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten kan betekenen dat dit leidt tot nieuwe, maar ook kan overlappen met reeds bestaande motiveringsverplichtingen. 16 De Hoge Raad stelt in dit arrest hoge eisen aan de uitdrukkelijke onderbouwing van standpunten. Het standpunt moet duidelijk zijn, met argumenten worden onderbouwd en voorzien zijn van een duidelijke conclusie. Tevens moet degene die het standpunt inneemt er zorg voor dragen dat het schriftelijk komt vast te liggen, bijvoorbeeld in een pleidooi of requisitoir. 17 Tenslotte gaat Borgers in op de eisen die de Hoge Raad stelt aan de beargumenteerde weerlegging van dat standpunt door de rechter. Deze responsieplicht geldt alleen indien er wezenlijk wordt afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De omvang van de motiveringsplicht wordt medebepaald door de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten en de aard van het aan de orde gestelde onderwerp. 18 De uitbreiding van artikel 359 lid 2 Sv heeft vooral betekenis voor de gemotiveerde weerlegging of verwerping van bewijs- en strafverweren. 19 Een voorbeeld van een bewijsverweer is een alternatieve verklaring die de verdachte geeft voor de ten laste gelegde feiten. Wanneer de rechter wordt geconfronteerd met een alternatief scenario dat door de 11 HR 16 mei 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU8266, r.o HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU M.J. Borgers, thans raadsheer bij de Hoge Raad. 14 Borgers 2006, p Borgers 2006, p Borgers 2006, p. 750, zie ook Tekst en Commentaar 2017 art. 359 Sv onder responsieplicht ex lid 2, tweede volzin. 17 Borgers 2006, p Borgers 2006, p Tekst en Commentaar 2017 art. 359 Sv 5.c. 6

7 verdachte wordt aangedragen, dan zal hij daar wanneer hij het niet volgt- gemotiveerd op moeten reageren in zijn vonnis. Zowel op de wijze waarop de rechter een alternatief scenario beoordeeld, als op de wijze waarop de rechter zijn verwerping motiveert in het vonnis, is kritiek vanuit (rechts)wetenschappelijke literatuur. Mr. Stevens wijst bijvoorbeeld op zaken waarin de verdachte een alternatieve verklaring geeft voor de aanwezigheid van zijn of haar DNA in zaken waarin het DNA-bewijs een cruciale rol speelt in de bewijsvoering. Zij concludeert dat in de door haar bestudeerde zaken de rechter te weinig of niet de goede vragen stelt over het scenario en dat de vanuit het oogpunt van rationeel redeneren weinig heldere motiveringsregel in die gevallen dat de verdachte met een alternatief scenario komt de rechter niet voortuit helpen. 20 Borgers stelt dat de Hoge Raad een uitspraak van de feitenrechter waaraan verder geen fundamentele gebreken kleven, niet snel zal vernietigen op grond van een motiveringsgebrek. Hij pleit voor een minder terughoudende opstelling van de Hoge Raad, omdat dit niet alleen controle biedt op de toereikendheid en begrijpelijkheid van de beslissing, maar ook de feitenrechter zal stimuleren om voldoende aandacht te schenken aan het verschaffen van uitleg aan de procesdeelnemers en het publiek. 21 A-G Knigge pleit er in zijn conclusie bij het Hennepkwekerij arrest voor dat de Hoge Raad artikel 359 lid 2 Sv niet al te beperkt uitlegt door te casseren bij grove schendingen van het motiveringsvoorschrift en tevens door bij schendingen die (net) niet tot cassatie leiden aan te geven dat een nadere explicatie wenselijk zou zijn geweest. 22 De invulling van artikel 359 lid 2 Sv wanneer de verdachte met een alternatief scenario komt valt dus uiteen in twee aspecten: de beoordeling van dat scenario door de rechter, en het inzicht dat de rechter geeft wanneer hij het verweer verwerpt in de redenen daarvoor door middel van zijn motivering. De criteria die de Hoge Raad en tevens het Europees Hof ter bescherming van de Rechten van de Mens (EHRM) stellen aan het motiveren van beslissingen van de strafrechter zijn van belang voor de wijze waarop de feitenrechter hier in de praktijk uitvoering aan geeft. De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt daarom: Hoe wordt door de feitenrechter invulling gegeven aan de in artikel 359 lid 2 Sv neergelegde motiveringsverplichting bij de verwerping van een alternatief scenario, en ligt dit in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM? Om deze vraag te onderzoeken bekijk ik eerst welke wettelijke afbakening er bestaat voor het gemotiveerd verwerpen van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten in een Europees en 20 Stevens 2010, p Borgers 2006, p Conclusie bij HR 11 april 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU9130, r

8 nationaal kader. De deelvraag bij het eerste hoofdstuk luidt: Wat houdt volgens de wettelijke kaders de motiveringsplicht ten aanzien van het verwerpen van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten in? Hierbij ga ik in op wat een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is en welke soort verweren onder het bereik van artikel 359 lid 2 Sv vallen. In hoofdstuk twee beantwoord ik de deelvragen: Welke eisen stelt het EHRM aan de motiveringsplicht bij het verwerpen van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, en welke eisen stelt de Hoge Raad aan de motiveringsplicht van artikel 359 lid 2 Sv bij verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat bestaat uit een alternatief scenario? Daarna kijk ik in de jurisprudentie van de feitenrechter hoe deze de verwerping van een alternatief scenario in de praktijk motiveert. In het derde hoofdstuk tenslotte beantwoord ik de deelvraag: welke theoretische benaderingen zijn er voor het onderzoeken van een alternatief scenario en wat zijn hiervan de voor- en nadelen? Ook zal ik hier kort ingaan op de vraag of met het nieuwe Wetboek van Strafvordering iets gaat veranderen ten aanzien van de in 359 lid 2 Sv neergelegde responsieplicht bij het verwerpen van een alternatief scenario. Hoofdstuk 1 Wettelijk kader motiveringsplicht In dit hoofdstuk schets ik het wettelijk kader inzake de motiveringsplicht ten aanzien van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten vanuit Europees en nationaal perspectief. Europees wettelijk kader In artikel 6 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) is het recht op een eerlijk proces neergelegd. In lid 1 is bepaald dat eenieder tegen wie vervolging is ingesteld, of zijn burgerlijke rechten of plichten wil vaststellen, recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij wet is ingesteld. 23 In het tweede lid is de onschuldpresumptie neergelegd: Ieder tegen wie vervolging is ingesteld wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is vast komen te staan. Het derde lid geeft nog een aantal rechten wanneer vervolging is ingesteld: op de hoogte worden gesteld van de aard en reden van de beschuldiging in een taal die men begrijpt, te kunnen beschikken over tijd en faciliteiten om de verdediging voor te bereiden, het recht zichzelf te verdedigen of dit - al dan niet kosteloos- met bijstand van een raadsman te laten doen, getuigen te kunnen (doen) 23 Artikel 6 lid 1 EVRM. 8

9 ondervragen en getuigen kunnen oproepen en kosteloze bijstand van een tolk. Hoewel nergens uitdrukkelijk genoemd zijn er een aantal andere rechten die onder de term eerlijke behandeling vallen en zijn erkend door het EHRM. Hieronder vallen het recht op een procedure op tegenspraak, het recht om te zwijgen, en het recht om niet gedwongen te worden zichzelf te incrimineren, alsmede het recht op een gemotiveerde beslissing. In strafprocedures beziet het Hof de leden 1, 2 en 3 van artikel 6 EVRM tezamen. 24 In de zaak Dombo Beheer B.V. v. the Netherlands schetst het Hof het verschil voor de vereisten aan een eerlijke behandeling in civiele dan wel strafzaken. Tussen Dombo Beheer B.V. en de Nederlandse Middenstandsbank N.V. zou een mondelinge overeenkomst zijn gesloten door de (toenmalige) directeuren over een verhoging van het krediet. Toen op enig moment onenigheid ontstond over de inhoud van deze afspraak, bevroor de bank alle tegoeden. Dombo Beheer klaagde bij het EHRM dat het beginsel van equality of arms 25 was geschonden omdat de nationale rechter had geweigerd haar voormalige directeur te laten getuigen, terwijl de filiaalmanager van de bank, de enige andere persoon die bij de mondelinge afspraak aanwezig was geweest, wel had kunnen getuigen. Het Hof gaat eerst in op de beoordeling bij een civiele procedure. Vervolgens geeft het Hof aan dat de vereisten die inherent zijn aan het begrip eerlijke behandeling niet noodzakelijk hetzelfde zijn in zaken betreffende de vaststelling van burgerrechten en -plichten als in zaken betreffende de vaststelling van een strafrechtelijke vervolging. Dit wordt bevestigd door het ontbreken van gedetailleerde bepalingen zoals de leden 2 en 3 van artikel 6 EVRM die van toepassing zijn op de eerste categorie. Het Hof zegt in het arrest: Hoewel deze bepalingen dus een zekere relevantie hebben buiten de strikte grenzen van het strafrecht, hebben de lidstaten meer speelruimte bij civiele zaken ( ) dan bij het behandelen van strafzaken. 26 Om te bepalen of sprake is van een tegen hem ingestelde vervolging in de zin van artikel 6 EVRM maakt het Hof gebruik van het begrip criminal charge. Het bereik van dit begrip is toegelicht in de Engel-criteria uit het gelijknamige arrest: bepalend zijn de kwalificatie naar nationaal recht, de aard van de overtreding en de aard en ernst van de sanctie. 27 Hierdoor kan artikel 6 EVRM bijvoorbeeld ook van toepassing zijn bij tuchtprocedures, of zoals in het Engel arrest, bij disciplinaire sancties. 24 Sdu commentaar artikel 6 EVRM, Inleiding. 25 Houdt in dat aan elke partij een redelijke mogelijkheid moet worden geboden om zijn zaak inclusief zijn bewijs- te presenteren onder voorwaarden die hem niet in een aanzienlijk nadeel t.o.v. zijn tegenstander plaatsen. Zie EHRM 27 oktober 1993, nr /88, r.o EHRM 27 oktober 1993, nr /88, r.o EHRM 8 juni 1976, nr. 5100/71; 5101/71; 5102/71; 5354/72; 5370/72 (Case of Engel and others v. the Netherlands), r.o

10 Het Hof heeft geoordeeld dat ook de motivering van de rechterlijke beslissing een belangrijk onderdeel is van de vereisten van een eerlijk proces. 28 Het gaat hierbij niet alleen om de bewijsbeslissing. In het hierna nog te bespreken arrest Hiro Balani v. Spain was door de rechter niet ingegaan op een aantal argumenten van de klaagster. Het Hof bepaalde dat nu de door klaagster aangevoerde argumenten juridisch gezien van essentieel belang waren, de rechter hier een gemotiveerde reactie op had moeten geven. 29 Dit leverde een schending op van de in artikel 6 lid 1 EVRM neergelegde vereisten voor een eerlijk proces. Al eerder had het Hof bepaald dat hoewel artikel 6 lid 1 EVRM de rechter verplicht om redenen op te geven voor zijn oordelen, dit nog niet betekent dat hij een gedetailleerd antwoord moet geven op ieder argument. 30 In Helle v. Finland zegt het Hof dat het beginsel van een eerlijk proces vereist dat een nationale rechter die zijn besluiten heeft gemotiveerd door de motivering van de lagere rechter te incorporeren de essentiële kwesties die aan hem zijn voorgelegd feitelijk heeft behandeld en niet alleen de bevindingen van een lagere rechter zonder meer heeft onderschreven. 31 In deze zaak van een gepensioneerde koster tegen de kerk, welke hem onterecht als parttime koster hadden betaald, speelde ook een rol dat de klager niet in de gelegenheid was gesteld om mondeling te worden gehoord. Het motiveren van besluiten is volgens het Hof des te belangrijker wanneer een procederende partij zijn zaak niet mondeling in de nationale procedure heeft kunnen presenteren. 32 Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt voorts dat van een schending van artikel 6 lid 1 EVRM onder meer sprake kan zijn bij het ongemotiveerd afwijzen van een verzoek om tegenbewijs te kunnen leveren en getuigen te laten horen 33, het niet gemotiveerd weerleggen van een betrouwbaarheidsverweer omrent een getuige 34, of een beslissing motiveren door middel van het gebruik van vage begrippen zonder deze nader te duiden. 35 In het algemeen kan gezegd worden dat het Hof streng is als het gaat om de motivering van rechterlijke beslissingen die een essentiële rol spelen in de behandeling van de zaak. 36 Uit het voorgaande kunnen we concluderen dat voor zaken waarin sprake is van een strafrechtelijke vervolging, een gebrek in de invulling van de rechterlijke motiveringsplicht onder omstandigheden een 28 Sdu Commentaar art.6 EVRM, C EHRM 9 december 1994, nr.18064/91, r.o EHRM 19 april 1994, nr /91, r.o EHRM 19 december 1997, nr. 157/1996/776/977, r.o EHRM 19 december 1997, nr. 157/1996/776/977, r.o EHRM 22 april 1992, nr /86, r.o EHRM 13 december 2011, nr /09, r.o EHRM 29 mei 1997, nr /93, r.o Sdu Commentaar art. 6 EVRM, C.5. 10

11 schending van artikel 6 lid 1 EVRM kan opleveren, namelijk wanneer het om de motivering van rechterlijke beslissingen gaat die van essentieel belang zijn voor de behandeling van de zaak. Nationaal wettelijk kader Artikel 121 van de Grondwet bepaalt onder meer dat vonnissen de gronden dienen te bevatten waarop zij rusten. Dit geldt niet alleen voor de bewezenverklaring, maar ook voor de responsieplicht op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten uit artikel 359 lid 2 Sv. 37 Aan de rechterlijke motiveringseisen ligt volgens Corstens/Borgers de ratio ten grondslag dat beslissingen van de rechter verstrekkende gevolgen kunnen hebben. Maar ook de verschillende functies die de rechterlijke motivering hebben spelen hierbij een rol. 38 Deze functies bestaan ten eerste uit de inscherpingsfunctie: doordat de rechter wordt geconfronteerd met de noodzaak om op te schrijven waarom hij bijvoorbeeld een verweer verwerpt, wordt de rechter scherper met deze vraag geconfronteerd. Daarnaast wordt gewezen op de explicatiefunctie: de rechter legt in zijn motivering uit wat de gronden voor zijn beslissing zijn, niet alleen aan de verdachte en diens raadsman of -vrouw maar ook aan het Openbaar Ministerie en aan derden. Tenslotte heeft de motiveringsverplichting een controlefunctie: de motivering van de beslissing maakt toetsing door een hogere rechter mogelijk. 39 Vanaf de invoering van het Wetboek van Strafvordering in 1926 bestaat al de wettelijke verplichting om in het vonnis de redenen op te geven wanneer de rechter in strijd met een door de verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer niet overgaat tot het uitspreken van nietigheid van de dagvaarding, het onbevoegd verklaren van de rechtbank, het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of tot het schorsen van de vervolging. 40 Hetzelfde gaat op wanneer de rechter een uitdrukkelijk voorgedragen verweer door de verdachte omtrent de kwalificatie van het bewezenverklaarde als een bepaald strafbaar feit verwerpt of bij afwijzing van een beroep op een wettelijke strafuitsluitingsgrond. 41 In artikel 359 lid 2 Sv eerste volzin is bepaald dat deze beslissingen en de bewezenverklaring met redenen moeten zijn omkleed. In lid 4 van artikel 359 Sv is een motiveringsplicht opgenomen voor de sinds 1983 bestaande mogelijkheid voor de rechter om een schuldigverklaring uit te 37 Tekst & Commentaar 2017, 1.a. 38 Corstens/Borgers 2014, p Corstens/Borgers 2014, p Artikel 358 lid 3 Sv juncto artikel 359 lid 2 Sv. 41 Artikel 359 lid 3 juncto 359 lid 2 Sv. 11

12 spreken zonder daarbij een straf of maatregel op te leggen. 42 Indien de rechter dit rechterlijk pardon uitspreekt, dient hij dit in zijn vonnis te motiveren. 43 In 2005 werd aan artikel 359 lid 4 Sv toegevoegd dat de rechter, indien hij overgaat tot strafvermindering op grond van een tussen een kroongetuige en het Openbaar Ministerie gemaakte afspraak, deze beslissing dient te motiveren. In dezelfde wetswijziging werd aan lid 1 van artikel 359 Sv de eis toegevoegd dat het vonnis de vordering van de Officier van Justitie dient te bevatten. Verder werd in 359 lid 3 Sv de bewijsmotivering bij een bekennende verdachte vereenvoudigd, en werd aan 359 lid 2 Sv de tweede volzin toegevoegd. 44 Artikel 359a Sv geeft in het derde lid een motiveringsverplichting voor de rechter wanneer er in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd en de rechter hier één van de in dit artikel genoemde rechtsgevolgen aan verbindt (strafvermindering, bewijsuitsluiting of nietontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie). Een gehonoreerd verweer dat zich richt op een vormverzuim, moet dus met redenen worden omkleed in het vonnis. 45 Wordt een vormverzuim vastgesteld maar verbind de rechter hier geen consequentie aan, dan wordt dit normaal gesproken in het vonnis vermeld. Vaak betreft het dan de verwerping van een verweer waarbij de verdediging stelt dat er bepaalde consequenties moeten volgen op het vormverzuim in de vorm van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in artikel 359 lid Aan de bestaande motiveringsplichten werden met de tweede volzin in artikel 359 lid 2 Sv twee responsieplichten toegevoegd. Ten eerste wanneer de rechter een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de officier van justitie over de in artikel 358 lid 3 genoemde vragen niet volgt. Ten tweede wanneer de officier van justitie of de verdachte een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inneemt, dat niet onder de algemene motiveringseisen valt. 47 Wat is een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt? Noch de wet, noch de wetsgeschiedenis geeft het antwoord op de vraag wat moet worden verstaan onder uitdrukkelijk onderbouwde standpunten in de zin van artikel 359 lid 2 Sv. De Hoge Raad hanteert in het arrest Hennepkwekerij een grammaticale interpretatie: Op grond 42 Kamerstukken II 2003/04, , nr. 3, p Zie artikel 9a Wetboek van Strafrecht. 44 Tekst en Commentaar 2017, art. 359 Sv, 1.b. 45 Tekst en Commentaar 2017, art. 359a Sv, Tekst en Commentaar 2017, art. 359a Sv, Tekst en Commentaar 2017, art. 359, 5.b. 12

13 van de door de wetgever gebezigde woorden uitdrukkelijk onderbouwde standpunten moet ( ) worden aangenomen dat niet ieder ter terechtzitting ingenomen standpunt bij nietaanvaarding noopt tot een nadere motivering. 48 De Hoge Raad formuleert vervolgens de regel voor een standpunt dat wel een verplichting tot beantwoording schept, en sluit hierbij aan op de eisen die ook worden gesteld aan een beroep op schending van een vormvoorschrift in de zin van artikel 359a Sv: wanneer het verweer een duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren gebracht standpunt inhoudt, dient de rechter daar gemotiveerd op te reageren wanneer hij het afwijst. 49 De Hoge Raad wijst erop dat wanneer de raadsman of de officier van justitie meent dat een door hen naar voren gebracht argument voldoet aan bovenstaande omschrijving hij ervoor dient te zorgen dat dit standpunt schriftelijk komt vast te liggen. Dit kan in een pleitnota die de raadsman overlegt, in het requisitoir van de officier van justitie of door een verzoek om het gevoerde verweer op te nemen in het proces-verbaal van de terechtzitting. Hiermee wordt voorkomen dat de rechter geen motivering geeft indien hij afwijkt van het standpunt, en tevens is het van belang wanneer de verdachte of het Openbaar Ministerie in cassatie klaagt over schending van artikel 359 lid 2 Sv, omdat duidelijk gemaakt moet kunnen worden op welk uitdrukkelijk onderbouwd standpunt de klacht betrekking heeft. 50 Tenslotte geeft de Hoge Raad nog aan dat er geen algemene regels zijn te geven over de specifieke gevallen en de mate waarin een beslissing nader dient te worden gemotiveerd, omdat zich hier te veel uiteenlopende situaties in kunnen voordoen. De Hoge Raad geeft aan dat in dat verband betekenis zal toekomen aan onder meer de aard van het aan de orde gestelde onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. 51 Welke soort verweren vallen onder het bereik van 359 lid 2 Sv? Artikel 359 lid 2 Sv tweede volzin legt aan de rechter een responsieplicht op; een verplichting tot een gemotiveerde weerlegging van een gevoerd verweer. 52 In beginsel vallen alle verweren die niet onder het bereik van andere artikelen vallen onder 359 lid 2, tweede volzin Sv, mits ze voldoen aan de hierboven genoemde vereisten voor een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. De belangrijkste verweren die zich kunnen kwalificeren als uitdrukkelijk 48 HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, r.o Tekst en Commentaar art. 359 Sv, 5.a. 13

14 onderbouwd standpunt zijn de bewijsverweren en verweren met betrekking tot de sanctie. 53 Voor de aansluiting bij het onderwerp van deze scriptie (motivering van de verwerping van alternatieve scenario s) beperk ik me tot de bewijsverweren, welke hierna worden toegelicht. Dakdekkersverweren Een Dakdekkersverweer is een verweer waarin de verdachte bestrijdt dat zijn gedrag onder een bepaalde in de tenlastelegging gebruikte wettelijke term valt. 54 In het Dakdekker-arrest ging het om een man die werd veroordeeld voor het als werknemer in de zin van art. 2 Wet Werkeloosheidsvoorziening niet opgeven van inkomsten die hij in de periode dat hij een uitkering genoot als dakbedekker had gegenereerd. 55 Het verweer luidde onder meer dat de verdachte niet als werknemer in de zin van dat artikel kon worden aangemerkt, omdat hij sinds 1975 als bedrijf in het handelsregister ingeschreven had gestaan. 56 De Hoge Raad stelde dat het hof nader had behoren te motiveren waarom het van oordeel was dat de verdachte als werknemer in de zin van art. 2 WWV kon worden aangemerkt, omdat dit verweer niet van louter feitelijke aard was, maar een rechtsvraag aan de orde stelde. 57 Een Dakdekkersverweer zou je ook als een kwalificatieverweer kunnen opvatten (zodat het onder de motiveringsplicht van artikel 358 lid 3 juncto 359 lid 2 Sv eerste volzin zou vallen). Om te bepalen of het om een bewijsverweer of een kwalificatieverweer gaat, is de formulering van de tenlastelegging van belang. 58 Als het verweer gaat over de uitleg van een (wettelijke) term die in de tenlastelegging is opgenomen, is sprake van een bewijsverweer en dient dit dus volgens artikel 359 lid 2, tweede volzin Sv gemotiveerd weerlegd te worden in het vonnis. Een Dakdekkersverweer wordt ook wel een pseudo-kwalificatieverweer genoemd. 59 Betrouwbaarheidsverweren Betrouwbaarheidsverweren zijn verweren die zich richten op de betrouwbaarheid, deugdelijkheid of geloofwaardigheid van de inhoud van de gebruikte bewijsmiddelen. 60 Dergelijke verweren worden door de Hoge Raad vrij snel als uitdrukkelijk onderbouwd 53 Tekst en Commentaar art. 359 Sv, 5.a. 54 Enschedé/Blom 2013, p HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7516, HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7516, Nijboer/Mevis, Nan & Verbaan 2017, p Tekst en Commentaar art. 359 Sv, 5.e. 60 Tekst en Commentaar art. 359 Sv, 5.f. 14

15 aangemerkt. 61 Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om een verweer dat zich richt op de betrouwbaarheid van deskundigenbewijs, waarbij de aard en de omvang van de expertise van de deskundige 62, de gebruikte methode, de betrouwbaarheid van deze methode 63 en de vakbekwaamheid van de deskundige om deze onderzoeksmethode te gebruiken van belang zijn. 64 Een betrouwbaarheidsverweer kan zich ook richten op de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen. Bijzonder motiveringsverplichtingen gelden op grond van artikel 360 Sv wanneer van bepaalde soorten getuigen de verklaringen tot het bewijs worden gebezigd. Het gaat om getuigen die niet zijn beëdigd omdat zij minderjarig zijn of een geestelijke beperking hebben, om bedreigde of afgeschermde getuigen en om getuigen die beperkt anoniem zijn (bijvoorbeeld opsporingsambtenaren onder een codenummer), alsmede het gebruik van schriftelijke verklaringen van een persoon wiens identiteit niet blijkt en het gebruik van getuigenverklaringen van verdachte of veroordeelde getuigen met wie door het Openbaar Ministerie een afspraak is gemaakt. 65 Wanneer het gaat om getuigen die niet onder de bepalingen van dit artikel vallen, kan een verweer omtrent de getuigenverklaring vallen onder de responsieplicht van artikel 359 lid 2 Sv. Onrechtmatig verkregen bewijs verweren Een verweer dat zich richt op verzuim van vormen in de onderzoeksfase en dus op de rechtmatigheid van de bewijsmiddelen, wordt beoordeeld aan de hand van de in artikel 359a lid 1 en 2 Sv neergelegde criteria. Lid 3 bepaalt dat de rechter een motiveringsverplichting heeft in het geval hij overgaat tot strafvermindering, het uitsluiten van door het vormverzuim verkregen bewijs of het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie. 66 Een met redenen omklede weerlegging van de rechter wordt verwacht in gevallen waarin de verdediging duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in lid 2 genoemde factoren heeft aangegeven tot welk in 359a Sv omschreven rechtsgevolg het verzuim dient te leiden. Aanvaard de rechter het verweer niet, dan wordt de omvang van zijn motivering in belangrijk mate bepaald door het rechtsgevolg dat met het beroep wordt beoogd en hetgeen daaromtrent door de raadsman naar voren is gebracht Nijboer/Mevis, Nan & Verbaan 2017, p HR 27 januari 1998, ECLI:NL:HR:ZD0917, r.o HR 28 februari 1989, ECLI:NL:HR:AC3483, r.o Nijboer/Mevis, Nan & Verbaan 2017, p Tekst en Commentaar 2017, art. 360 Sv. 66 Tekst en Commentaar 2017, art. 359a Sv. 67 Tekst en Commentaar 2017, art. 359a Sv, 7. 15

16 Meer en Vaart-verweren Meer en Vaart-verweren zijn verweren waarbij feiten worden aangevoerd die de bewezenverklaring uitsluiten, maar deze feiten niet worden uitgesloten door de bewijsmiddelen. 68 In 1972 is in het Meer en Vaart-arrest door de Hoge Raad een motiveringsverplichting aangenomen voor het verwerpen van een dergelijk verweer. Vanaf 1 januari 2005 valt een Meer en Vaart-verweer onder artikel 359 lid 2, tweede volzin Sv en dient het bij niet-aanvaarding op basis van dit artikel gemotiveerd te worden verworpen. 69 Dit geldt niet wanneer het verweer hoogst onwaarschijnlijk is. Op 9 december 1997 wees de Hoge Raad een arrest, waarbij de bestuurder van een auto veroordeeld was voor een op kenteken geconstateerde overtreding van de maximumsnelheid. De verdachte verweerde zich met een alibi en met de mededeling dat er nog een soortgelijke zaak tegen hem liep, waarmee hij suggereerde dat er mogelijk een ander rondreed met hetzelfde kenteken. De Hoge Raad oordeelde dat dit verweer zijn weerlegging niet vond in de inhoud van het gebezigde bewijsmiddel. De rechtbank was aan dit verweer voorbijgegaan. De Hoge Raad stelde dat indien de rechtbank van oordeel was dat de door de verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden hoogst onwaarschijnlijk waren, dat oordeel zonder nadere motivering, die in de bestreden uitspraak echter ontbreekt, niet begrijpelijk is. 70 A-G Fokkens schrijft in zijn conclusie bij dit arrest dat bijzonder omstandigheden kunnen meebrengen dat nader onderzoek moet worden ingesteld naar de beantwoording van de vraag of het motorrijtuig ( ) het juiste kenteken voerde. 71 Reijntjes meent in zijn noot echter dat dit zou leiden tot feitelijke vaststellingen door de Hoge Raad die beter aan de feitenrechter kunnen worden overgelaten. Hij stelt dat de Hoge Raad daarom de voorkeur geeft aan beoordeling van de motivering, en daarbij aanknoopt bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de genomen beslissing. De bewijsconstructie moet -aldus Reijntjeszodanig zijn dat zij met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheden uitsluit, tenzij die hoogst onwaarschijnlijk zijn. Soms zal de rechter daarbij moeten aangeven waarom hij dat vindt: niet elke onwaarschijnlijkheid is evident. 72 Een ander Meer en Vaart-verweer uit 2001 werd gevoerd door een verdachte die was veroordeeld voor doodslag op zijn vrouw. De verdachte stelde dat hij die nacht de echtelijke woning had verlaten om een frisse neus te halen, dat hij na enige tijd was teruggekeerd en 68 Tekst en Commentaar 2017, art. 359 Sv, 5.d. 69 HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4714, r.o. 3.1 en HR 9 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0160, r.o HR 9 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0160, conclusie onder HR 9 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0160, noot onder 2. 16

17 daar toen zijn vrouw aantrof met een mes in haar borst, en dat hij vervolgens had geprobeerd het mes uit haar borst te trekken. 73 Het hof had dit verweer verworpen met de woorden: Deze voorstelling van zaken van de verdachte ( ) is niet aannemelijk geworden. Het hof hecht aan deze verklaring van verdachte geen geloof. 74 De Hoge Raad achtte dit oordeel van het hof niet onbegrijpelijk. 75 A-G Machielse zegt in zijn noot dat de ontkenning van de verdachte geen weerlegging vindt in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, en vraagt zich af of de overwegingen van het hof dit Meer en Vaart-gat afdoende dichten. 76 Door Machielse worden in zijn conclusie drie categorieën van gevallen onderscheiden waarin een Meer en Vaart-gat in de bewijsconstructie niet wordt gedicht. Het gaat ten eerste om gevallen waarin de door de verdediging geschetste gang van zaken zich door grote onwaarschijnlijkheid kenmerkt, waardoor de rechter hier geen acht op hoeft te slaan. 77 De tweede categorie wordt gekenmerkt door expliciete weerleggingen van door de verdediging geopperde alternatieven, welke ( ) in betrekkelijk zwakke bewoordingen zijn verpakt. Hier hoort de kwalificatie van het verweer als niet aannemelijk bij. 78 De derde categorie betreft gevallen waarin door de rechter niet gemotiveerd is waarom hij het Meer en Vaart verweer verwerpt. In deze gevallen ziet de Hoge Raad aanleiding te casseren. Machielse vraagt zich over deze laatste categorie af, of een overweging van de feitenrechter, dat het door de verdediging gestelde niet aannemelijk is geworden, deze zaken zou hebben kunnen redden. 79 Machielse stelt met verwijzing naar de hiervoor genoemde noot van Reijntjes dat de daar besproken uitspraak van de Hoge Raad de toon behoort te zetten in Meer en Vaart-situaties: als een door de verdediging geopperde mogelijkheid door de rechter minder onwaarschijnlijk wordt geacht dan hoogst onwaarschijnlijk verdient het verweer afzonderlijke aandacht en een gemotiveerde beslissing. 80 Alternatieve Scenario s Een verweer bestaande uit een alternatief scenario overlapt met het hiervoor genoemde Meer en Vaart-verweer waarin ook een alternatieve gang van zaken wordt geschetst, maar verschilt ervan omdat een Meer en Vaart-verweer niet strijdig is met de bewijsmiddelen, terwijl dit bij 73 HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7959, r.o HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7959, r.o HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7959, r.o Conclusie bij HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA7959, r.o Conclusie bij HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA7959, r.o Conclusie bij HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA7959, r.o Conclusie bij HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA7959, r.o Conclusie bij HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA7959, r.o

18 een alternatief scenario wel het geval kan zijn. Een Meer en Vaart-verweer is dus een species van het alternatief scenario. De Hoge Raad heeft in 2010 gezegd dat het uitgangspunt is, dat wanneer een verdachte met een alternatieve lezing komt die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter die aangedragen gang van zaken zal moeten weerleggen indien hij tot een bewezenverklaring komt. Dat kan in de eerste plaats door opneming van de bewijsmiddelen of vermelding van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. 81 Een weerlegging door bewijsmiddelen of hieraan ontleende feiten of omstandigheden is echter niet altijd vereist. In voorkomende gevallen kan de rechter ter weerlegging oordelen dat het geboden scenario niet aannemelijk is geworden, of dat de lezing als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Daarnaast zijn er gevallen waarin het alternatieve scenario zo onwaarschijnlijk is dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft. 82 Hoofdstuk 2 Jurisprudentie In dit hoofdstuk worden de standaardarresten van het EHRM en de HR behandeld voor zover deze relevant zijn en worden praktijkvoorbeelden uit de hedendaagse rechtspraktijk van de feitenrechter bekeken. Standaardarresten EHRM De relevante standaardarresten van het EHRM hebben betrekking op de invulling van de motiveringsplicht bij het verwerpen van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Van de Hurk v. the Netherlands In de Van de Hurk zaak ging het om een melkveehouder, die aan een melkquotum was onderworpen. 83 Hij had echter aangevoerd dat hij in aanmerking kwam voor een grotere hoeveelheid melk zonder heffing, omdat hij eerder bepaalde investeringsovereenkomsten was aangegaan en in dergelijke gevallen onder bepaalde voorwaarden een aangepaste regeling van toepassing was. Zijn aanvraag werd echter afgewezen, in eerste instantie omdat hij er niet in was geslaagd aan te tonen dat het altijd zijn bedoeling was geweest om het aantal staanplaatsen voor melkkoeien te verhogen, en in hoger beroep omdat zijn investeringen niet 81 HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, r.o HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, r.o EHRM 19 april 1994, nr /90. 18

19 voldeden aan de vereiste cijfers. De verzoeker klaagde onder meer dat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven in zijn arrest niet of onvoldoende rekening had gehouden met verschillende door hem aangevoerde argumenten. Het Hof geeft dan de standaardregel dat uit artikel 6 EVRM volgt dat rechtbanken verplicht zijn om hun beslissingen te motiveren, maar dat er geen gedetailleerd antwoord behoeft te worden gegeven op ieder argument noch dat het de taak is van het Hof om te bepalen of er voldoende wordt gereageerd op argumenten. 84 García Ruiz v. Spain In García Ruiz v. Spain ging het om een aan de balie van Madrid geregistreerde jurist welke in feite als verpleger werkzaam was. 85 Hij was ingehuurd om bepaalde niet-contentieuze werken uit te voeren omtrent het onderzoeken van eventuele bezwaren die van invloed waren op de titel van een stuk land. Degene die mede dankzij deze adviezen op een veiling het land tegen een voordelige prijs kocht, weigerde García Ruiz voor zijn diensten te betalen en ontkende bovendien dat er een contract was gesloten tussen hem en Ruiz. Ruiz gaf toe dat hij niet had gehandeld in de hoedanigheid van raadsman, maar wel als een agent voor zijn opdrachtgever. Ruiz eiste nakoming van het contract maar werd in het ongelijk gesteld, en klaagde bij het Hof dat zijn door artikel 6 lid 1 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces was geschonden, omdat het vonnis van de Spaanse rechter in hoger beroep niet op zijn argumenten had gereageerd. 86 Het Hof herhaalt dat volgens vaste rechtspraak ( ) uitspraken van rechtbanken adequaat de redenen moeten aangeven waarop zij zijn gebaseerd. De mate waarin deze motiveringsplicht van toepassing is kan verschillen naar gelang van de aard van de beslissing en moet worden bepaald in het licht van de omstandigheden van de zaak. ( ) Hoewel artikel 6 lid 1 EVRM de rechter verplicht zijn beslissingen te motiveren, kan deze verplichting niet worden begrepen als het vereiste om op ieder argument een gedetailleerd antwoord te geven. Zo mag een hof van beroep in principe een beroep afwijzen door simpel de redenen voor de beslissing van de lagere rechter te steunen. 87 Het Hof merkt op dat verzoeker het voordeel van een contradictoire procedure had (vergelijk in dit opzicht de eerdergenoemde uitspraak Helle v. Finland, waarin de klager deze mogelijkheid niet had en dit nadeel als van belang zijnde omstandigheid werd meegenomen door het Hof). Verder overweegt het Hof dat de feitelijke 84 EHRM 19 april 1994, nr /90, r.o EHRM 21 januari 1999, nr / EHRM 21 januari 1999, nr /96, r.o EHRM 21 januari 1999, nr /96, r.o

20 en juridische redenen om zijn vordering af te wijzen in eerste aanleg uitvoerig uiteen waren gezet. Het Hof vervolgt dat de rechter in hoger beroep de verklaring van de feiten en de juridische redenering in het arrest in eerste aanleg heeft bekrachtigd, voor zover deze niet in strijd was met haar eigen vaststellingen. De indiener van het verzoek kon dus niet op goede gronden betogen dat dit arrest motiveringen ontbeerde, maar het hof voegt hier nog wel aan toe dat in casu een substantiëlere motivering wenselijk zou kunnen zijn geweest. 88 Hiro Balani v. Spain In Hiro Balani v. Spain ging het om een merknaam voor alle soorten klokken die klaagster in het industriële eigendomsregister had geregistreerd. 89 De eisende partij voor de nationale rechter voerde aan dat deze handelsnaam al eerder, in Japan was geregistreerd, en -krachtens het Verdrag van Parijs waar ook Spanje partij bij was- haar eigendom was. Zij vorderde verwijdering uit het register van de merknaam onder Hiro Balani. Mevrouw Hiro Balani voerde verschillende middelen aan om de aanvraag te betwisten, waaronder dat de handelsnaam al in 1934 was geregistreerd voor namaakartikelen en in 1984 overgedragen aan haar, zodat deze registratie voorrang had boven die van de eiser. 90 Mevrouw Hiro Balani klaagde bij het Hof dat haar rechten onder artikel 6 lid 1 EVRM waren geschonden door de totale niet-beantwoording door de rechter van het beroep op de prioriteit van haar handelsnaam uit Volgens de Spaanse regering was de prioriteitsvordering helemaal niet relevant, omdat de in 1934 geregistreerde handelsnaam namaakartikelen beschermde, terwijl de actie was gericht op het beveiligen van de handelsnaam voor klokken. 92 Het Hof herhaalt de al eerdergenoemde standaardoverwegingen, en voegt daaraan toe dat het noodzakelijk is de diversiteit aan argumenten die kunnen worden aangevoerd in overweging te nemen, alsmede de verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot wettelijke bepalingen, gewoonterecht, juridische opinies en de geldende regels over het opstellen van vonnissen. Daarom kan de vraag of een rechter de motiveringsplicht die voortvloeit uit artikel 6 lid 1 EVRM niet is nagekomen alleen worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval EHRM 21 januari 1999, nr /96, r.o EHRM 9 december 1994, nr / EHRM 9 december 1994, nr /91, r.o EHRM 9 december 1994, nr /91, r.o EHRM 9 december 1994, nr /91, r.o EHRM 9 december 1994, nr /91, r.o

21 In casu zegt het Hof- heeft Hiro Balani het beroep tot verwijdering van haar merk uit het register betwist, onder meer gebaseerd op de prioriteit van een ander merk dat zij bezat. Het Hof merkt op dat het niet aan haar is om te onderzoeken of de indiening op basis van de prioriteit ratione temporis gegrond was; het is aan de nationale rechter om dergelijke vragen te beantwoorden. Het Hof beperkt zich ertoe om op te merken dat een dergelijk onderzoek niet noodzakelijk is om te concluderen dat het middel relevant was. Indien de nationale rechter dit verweer gegrond achtte, had hij noodzakelijkerwijs het beroep van de eiser moeten afwijzen. Daarom moest worden nagegaan of in het onderhavige geval het stilzwijgen van de rechter redelijkerwijs kon worden opgevat als een stilzwijgende afwijzing. De vraag of het Japanse bedrijf zijn recht op zijn handelsnaam kon doen gelden jegens de houder van een eerder recht op het merk is verschillend van de vraag of het latere merk compatibel was met die handelsnaam. Daarom was een specifiek en uitdrukkelijk antwoord vereist. Nu een dergelijk antwoord ontbrak, was het onmogelijk om na te gaan of het hooggerechtshof eenvoudigweg heeft nagelaten het verzoek te behandelen, of dat het van plan was het af te wijzen, en zo ja wat de reden daarvoor was. Het Hof stelde daarom een schending van artikel 6 lid 1 EVRM vast. 94 Standaardarresten HR De relevante standaardarresten van de Hoge Raad hebben betrekking op de invulling van de motiveringsplicht bij het verwerpen van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, bestaande uit een alternatief scenario. Meer en Vaart In het Meer en Vaart-arrest werd door de Hoge Raad een motiveringsverplichting aangenomen indien de rechter een verweer verwerpt dat niet strijdig is met de bewijsmiddelen, maar wel onverenigbaar met de bewezenverklaring. 95 In dit arrest was de bestuurder van een auto in botsing gekomen met een andere, van rechts komende, auto en werd veroordeeld omdat hij geen voorrang zou hebben verleend. De verdachte voerde aan dat hij weliswaar met een van rechts komend voertuig in botsing was gekomen, maar dat dit niet betekende dat hij geen voorrang had verleend. De van rechts komende bestuurder had een te krappe bocht naar links genomen terwijl de verdachte op dat moment bezig was geweest zich 94 EHRM 9 december 1994, nr /91, r.o HR 1 februari 1972, ECLI:NL:HR:1972:AB

22 op de middenberm tussen de rijbanen op te stellen. 96 De Hoge Raad zegt dan: Nu de rechtbank de juistheid van het gevoerde -met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet strijdige- verweer in het midden heeft gelaten, is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengebleven dat ( ) hij de doorgang voor het van rechts genaderde voertuig heeft vrijgelaten, zodat de bewezenverklaring niet behoorlijk met redenen is omkleed. 97 Het arrest is van belang omdat hier een motiveringsverplichting werd aangenomen door de Hoge Raad, welke op dat moment nog niet in de wet was opgenomen. Heroïne in de dakgoot In dit in 1980 gewezen arrest was een verdachte veroordeeld voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne. 98 De heroïne lag verpakt in roze toiletpapier in een naar binnen omgeslagen rand van de dakgoot die alleen vanuit het dakraam van de door verdachte bewoonde kamer kon worden bereikt. Het hof was voorbijgegaan aan het verweer dat de verdachte de kamer bewoonde samen met Lorette W, zodat zij evenzeer als verdachte aangemerkt kon worden. Gesteld werd dat zij beiden de dakgoot als bewaarplaats gebruikten, beiden een sleutel van de kamer hadden en beiden over het roze toiletpapier konden beschikken waarin de heroïne verpakt was. 99 De Hoge Raad gebruikt dan de standaardzin voor de vereiste motivering bij verwerping van Meer en Vaart-verweren: Nu het hof de juistheid van dit met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet strijdige verweer in het midden heeft gelaten, is de met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid opengebleven dat ( ), in casu niet de verdachte, maar diens kamergenote de heroïne in de dakgoot had gelegd waarmee het aan het bewezenverklaarde opzet bij de verdachte had ontbroken. 100 Het belang van het arrest ligt in het feit dat hiermee duidelijk werd dat een Meer en Vaart verweer ook betrekking kan hebben op een in de tenlastelegging opgenomen onderdeel van de delictsomschrijving, zoals hier het opzet. 96 HR 1 februari 1972, ECLI:NL:HR:1972:AB3369, p HR 1 februari 1972, ECLI:NL:HR:1972:AB3369, p HR 5 februari 1980, ECLI:NL:HR:1980:AB HR 5 februari 1980, ECLI:NL:HR:1980:AB7425, 2.b. 100 HR 5 februari 1980, ECLI:NL:HR:1980:AB7425, 5. 22

23 Overzichtsarrest Dit overzichtsarrest uit 2007 heeft betrekking op de bewijsoverweging, maar gaat daarnaast ook in op de verwerping van een Meer en Vaart-verweer. 101 De uitspraak komt erop neer dat de rechter wanneer hij bepaalde feiten of omstandigheden als redengevend voor de bewezenverklaring acht, en zich daarbij -al dan niet in reactie op een bewijsverweer- beroept op niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging (a) die feiten of omstandigheden moet aanduiden, en (b) het wettige bewijsmiddel aan moet geven waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend. De Hoge Raad denkt hierbij aan een Meer en Vaart-verweer: Indien de rechter aan de verwerping van een dergelijk verweer nieuwe, nog niet in de bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden ten grondslag legt waarop de bewezenverklaring steunt, moet immers worden gesproken van feiten en omstandigheden die door de rechter redengevend voor de bewezenverklaring worden geacht. 102 De Hoge Raad stelt dat dit niet geldt voor feiten en/of omstandigheden die ten grondslag worden gelegd aan de weerlegging van andere verweren (zoals betrouwbaarheidsverweren of onrechtmatig bewijsverweren) omdat die niet redengevend zijn voor de bewezenverklaring. 103 In zijn noot bij dit arrest schrijft Borgers dat het meest opmerkelijke aan dit arrest is dat de Hoge Raad hier een nadrukkelijk onderscheid maakt tussen de onderbouwing van de verwerping van enerzijds Meer en Vaart-verweren en anderzijds betrouwbaarheids- en rechtmatigheidsverweren. 104 Dit komt -aldus Borgers- omdat de situatie dat de rechter bij de verwerping van een bewijsverweer een beroep doet op feiten en omstandigheden die voor de bewezenverklaring van belang zijn, zich feitelijk alleen voordoen bij de verwerping van Meer en Vaart-verweren, omdat daarbij een gat in de bewijsvoering moet worden gedicht. 105 Borgers wijst op een arrest van de Hoge Raad uit 2003, waarin een van de middelen in cassatie luidde dat het hof een deskundigenrapport voor de bewijsconstructie had gebruikt, terwijl dat niet was opgenomen in de bewijsmiddelen. 106 In zijn noot onder dit arrest legt Reijntjes de link met het verwerpen van bewijsverweren. Hij stelt dat het voor de regel dat de rechter de feiten en omstandigheden alsmede het wettige bewijsmiddel waaraan die zijn ontleend moet vermelden geen wezenlijk verschil maakt of materiaal is gebruikt om de 101 HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, r.o HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, r.o Noot bij HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, onder Noot bij HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, onder HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, r.o

24 bewijsconstructie zelf te onderbouwen of om de verwerping te steunen van door die onderbouwing nog niet weerlegde bewijsverweren. 107 In zijn noot wijst Borgers op de dan inmiddels in de wet opgenomen tweede volzin van artikel 359 lid 2 Sv, en het feit dat de hierin opgenomen responsieplicht niet is gekoppeld aan een bepaald type verweer. Borgers betreurt het dat de Hoge Raad zijn overweging over het opnemen van de bewijsmiddelen in het overzichtsarrest koppelt aan Meer en Vaart-verweren, en hier niet de verplichting tot het opnemen van de bewijsmiddelen heeft ingesteld voor de verwerping van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten wanneer de rechter een beroep doet op feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor de bewezenverklaring. Nog beter was geweest aldus Borgers- dat de Hoge Raad de hoofdregel had geformuleerd dat de rechter bij verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt verplicht is om aan te geven aan welke bron hij de feiten en omstandigheden ontleent die aan de verwerping ten grondslag worden gelegd. 108 Dit zou volgens Borgers niet betekenen dat de rechter de verwerping van een standpunt altijd met feiten en omstandigheden moet onderbouwen, maar wel dat hij het bronmateriaal moet aanduiden wanneer hij de verwerping baseert op die feiten en omstandigheden. 109 Het belang van dit arrest is de regel dat de rechter, wanneer hij feiten en omstandigheden ten grondslag legt aan de verwerping van een alternatief scenario bestaande uit een Meer en Vaart-verweer, deze feiten en omstandigheden en de wettige bewijsmiddelen waaraan die zijn ontleend, moet aanduiden in het vonnis. Dit is zo omdat deze feiten en omstandigheden dan redengevend voor de bewezenverklaring zijn. Vrijspraak op grond van Meer en Vaart-verweer onvoldoende gemotiveerd Op 16 maart 2010 wees de Hoge Raad een arrest over de manier waarop de rechter een alternatieve lezing van de gebeurtenissen die de tenlastelegging bestrijdt kan verwerpen wanneer hij het feit bewezen verklaart. 110 Hoewel het gerechtshof de verdachte in deze zaak heeft vrijgesproken van de ten laste gelegde moord dan wel doodslag op zijn vrouw en het door de verdachte geschetste scenario dus niet is verworpen, gaat de Hoge Raad hier expliciet in op de motivering wanneer een dergelijk scenario wel wordt verworpen. 107 Noot bij HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, onder Noot bij HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, onder Noot bij HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, onder HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK

25 De lezing die de verdachte had gegeven over wat er die avond gebeurd was luidde kortweg dat hij rond zeven uur twee mannen in zijn woning aantrof die hem wilden inhuren voor het aanpassen van meterkasten voor hennepkwekerijen, omdat ze gehoord hadden dat hij dat vaker deed. De vrouw van de verdachte kwam tussenbeide, maar werd opzij geduwd door één van de mannen. Verdachte heeft vervolgens een balk hebben gepakt om de mannen te verjagen. Daarna zijn de mannen vertrokken onder de mededeling dat zij er nog van zouden horen. Rond halfacht heeft de verdachte zijn woning verlaten, en toen hij rond halftien weer terugkwam, zag hij zijn (overleden) vrouw in een plas bloed liggen. 111 Het hof gaat eerst na of de alternatieve lezing van de verdachte strookt met het bewijs. Er was in deze zaak alleen technisch bewijs dat zowel paste bij de lezing van de verdachte als de conclusie van de advocaat-generaal. Deze laatste achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, onder meer omdat hij pas anderhalf jaar na de dood van zijn vrouw met die verklaring kwam, nadat de resultaten van de verschillende sporenonderzoeken bekend waren geworden. 112 Vervolgens kijkt het hof of de versie van de gebeurtenissen van de verdachte zo onwaarschijnlijk is dat deze niet door middel van bewijsmiddelen weerlegd hoeft te worden. Het hof komt tot de slotsom dat dit niet het geval is, en dat de bewijsmiddelen die de verklaring van de verdachte zouden kunnen weerleggen, ontbreken. Wat betreft de conclusie van de A-G zegt het hof dat het feit dat de verdachte pas anderhalf jaar na de dood van zijn vrouw met deze verklaring komt, er niet aan af doet dat de vereiste weerlegging ontbreekt. Het hof zegt: Niet voldoende voor een weerlegging is immers dat de verklaring minder of meer geloofwaardig is. Vereist is dat de weerlegging door middel van bewijsmiddelen geschiedt. 113 De Hoge Raad geeft in dit arrest een overzicht van de wijze waarop de rechter de verwerping van een alternatief scenario kan motiveren. Uitgangspunt is dat de rechter de aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dit kan de rechter doen door opneming van bewijsmiddelen of aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet vereist, als de rechter ter weerlegging oordeelt dat het scenario niet aannemelijk is geworden, dan wel als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Tenslotte wijst de Hoge Raad op gevallen waarin een lezing zo onwaarschijnlijk is, dat geen uitdrukkelijke weerlegging nodig is. In rechtsoverweging 2.6 geeft de Hoge Raad aan waarom de uitspraak van het hof aan een 111 HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, (onder het standpunt van de verdediging). 112 HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, r.o HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, r.o

26 motiveringsgebrek lijdt. De Hoge Raad zegt dat het hof geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang: Indien het hof dacht dat het feit dat de lezing van de verdachte geen weerlegging vond in de bewijsmiddelen betekende dat er daarom geen bewezenverklaring kon volgen, heeft ze de hierboven gegeven regels miskend. Indien het hof niet van mening was dat dit feit een bewezenverklaring in de weg stond, is het oordeel dat in het midden kon blijven of de verklaring van de verdachte minder of meer geloofwaardig was niet zonder meer begrijpelijk. 114 In zijn conclusie is mr. Machielse het hiermee oneens. 115 Hij stelt dat het hof klaarblijkelijk van oordeel is geweest dat het enkele feit dat verdachte gedurende anderhalf jaar heeft gezwegen onvoldoende is om het bewijsverweer als onaannemelijk te verwerpen, en die gedachtegang acht hij niet onbegrijpelijk. 116 Machielse wijst er wel op dat het oordeel van het hof dat bewijsverweren die niet erg onwaarschijnlijk zijn hun weerlegging moeten vinden in de inhoud van bewijsmiddelen een te beperkte uitleg is. Machielse zegt dat als een verweer op zichzelf niet wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, de rechter een gemotiveerde beslissing moet nemen waaruit kan blijken dat de rechter de gestelde gang van zaken heeft onderzocht. Ook een reconstructieve redenering volgens logische lijnen kan een toereikende weerlegging opleveren. Tenslotte wijst hij erop dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad voorbeelden zijn waarin een dreigend Meer en Vaart-gat wordt gedicht met de overweging dat het alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden, zonder dat daartoe bewijsmiddelen in dat gat worden gestort. 117 Het belang van dit arrest is dat de Hoge Raad een schema geeft voor de beoordeling van een alternatief scenario, waarvan ik hier een vertaalslag heb gemaakt: 114 HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, r.o Conclusie bij HR 16 maart 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BK Conclusie bij HR 16 maart 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BK3359, r.o Conclusie bij HR 16 maart 2010, ECLI:NL:PHR:2010:BK3359, r.o

27 Alternatief Scenario Weerlegging in de bewijsmiddelen of hieraan ontleende f&o (geen motivering vereist) Geen weerlegging in de bewijsmiddelen (Meer en Vaart verweer) Verweer hoogst onwaarschijnljik (geen motivering vereist) Verweer niet aannemelijk geworden (motiveringsplicht) Verweer niet geloofwaardig (motiveringsplicht) Feitenrechter Twee zaken waarin de feitenrechter een alternatief scenario verwerpt worden hieronder uitgewerkt. Daarnaast zijn in de bijlage nog twintig uitspraken opgenomen die hier geanalyseerd worden. Moord op Koen Everink In de bekende zaak over de moord op zakenman Koen Everink in de nacht van 3 op 4 maart 2016, verweerde de verdachte zich met een alternatief scenario. 118 Deze zaak geeft een goed beeld van de wijze waarop de feitenrechter heeft geredeneerd door de manier waarop het scenario door de rechter gemotiveerd is verworpen. De verdachte, die een bekende was van het latere slachtoffer, verklaarde dat hij in de maanden voorafgaand aan de moord meerdere keren was benaderd door mannen die het op het slachtoffer gemunt hadden. Zij hadden hem bij een van deze gelegenheden een mesje afgenomen. 119 Op de avond van de moord, toen de verdachte juist van het huis van Everink was weggereden, hielden deze mannen hem tegen, dwongen hem in een auto en reden met hem terug naar het huis van Everink. Daar aangekomen stapten twee van de drie mannen uit terwijl de derde achterbleef bij de verdachte. Na enige minuten stapten deze mannen weer in. De volgende dag vond de verdachte in zijn auto het kostbare horloge van het slachtoffer. Op zijn oprit stond volgens zijn verklaring een 118 Rb. Midden-Nederland 23 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018: Uit de verklaringen van de schoonmaaksters en het aangetroffen mes op de plaats delict waarvan het lemmet was afgebroken, heeft de rechtbank vastgesteld dat dit mes door de verdachte moet zijn meegebracht, zie Rb. Midden-Nederland 23 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:195,

28 vuilniszak, waarin verdachte zijn vest aantrof met in één van de zakken een briefje waarop stond: Voor het horloge komen we terug. 120 De rechtbank heeft eerst bezien of dit door de verdachte geschetste ontvoeringscenario steun vond in de beschikbare bewijsmaterialen. Hiertoe bekeek de rechtbank de getuigenverklaringen van twee getuigen, het gevonden DNA en een dactyloscopisch spoor, en twee rapporten van het door de verdediging ingehuurde Independent Forensic Services (IFS). De rechtbank stelt vast dat het scenario van de verdacht niet wordt ondersteund door beschikbare gegevens uit het dossier en hetgeen tijdens het onderzoek ter zitting is besproken. 121 Vervolgens beziet de rechtbank de geloofwaardigheid van het scenario dat de verdachte heeft geschetst. De rechtbank besteed bij deze beoordeling aandacht aan de wijze waarop de verklaringen tot stand zijn gekomen en aan de inhoud van die verklaringen. Wat betreft de wijze van totstandkoming van de verklaringen zegt de rechtbank dat de verdachte zijn verklaringen over de eerdere ontmoeting met mannen, de ontvoering, het aantreffen van het briefje in het vest en het horloge in zijn auto en het afpakken van het mesje op verschillende momenten heeft afgelegd en steeds op onderdelen heeft gewijzigd en aangevuld. Zo verklaarde hij pas in het derde verhoor op 25 maart 2016 over het vest waarin hij het briefje had aangetroffen, omdat hij bij de eerdere verhoren zou zijn vergeten om hier melding van te maken. Dit komt de rechtbank niet waarschijnlijk voor omdat de verdachte ook had verklaard dat hij in paniek raakte door het aantreffen van het vest en deze gebeurtenis blijkbaar veel indruk op hem had gemaakt. Tijdens het vierde verhoor op 4 april 2016 heeft verdachte pas verklaard dat hij al vanaf het najaar van 2015 werd benaderd door mannen die het kennelijk op het slachtoffer hadden gemunt. De rechtbank vindt het vreemd dat de verdachte, terwijl hij onschuldig vast zou zitten, niet eerder vertelde over de ontmoetingen met deze mannen die in direct verband staan met de moord. De politie heeft hem vervolgens tijdens dit verhoor expliciet gevraagd of er feiten waren waarover hij nog niet had verklaard. De verdachte heeft toen geantwoord dat hij alles tot in detail had verklaard, terwijl hij bij het afsluiten van dit verhoor nog niets had gezegd over het briefje in de vestzak, het vinden van het horloge in zijn auto en over het afpakken van het mesje. Over het horloge heeft de verdachte pas tijdens het vijfde verhoor, op 13 juni 2016 verklaard, maar pas nadat zijn vader 120 Rb. Midden-Nederland 23 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:195, Rb. Midden-Nederland 23 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:195,

29 een verklaring had afgelegd over het op verzoek van verdachte weghalen van het horloge bij hen thuis. 122 Over de inhoud van het door de verdachte geschetste scenario zegt de rechtbank dat deze een aantal bevreemding wekkende elementen bevat. De rechtbank wijst daarbij eerst op de verklaring van verdachte dat de ontvoerders hem in hun complot hadden willen betrekken. De rechtbank ziet niet in welk voordeel dit de ontvoerders op zou leveren en wijzen op het risico dat verdachte, op het moment dat zij de auto lopend benaderden, eenvoudig weg zou rijden. Ook is het feit dat de verdachte juist bij het wegrijden door de ontvoerders werd tegengehouden niet logisch verenigbaar met de verklaring van verdachte dat een van de ontvoerders tegen hem gezegd zou hebben dat hij er die avond niet had moeten zijn. De rechtbank vindt het verder vreemd dat na de ontvoering, de verdachte geen contact heeft gezocht met het slachtoffer, om te zien of er wellicht hulp nodig was. Ook wijst de rechtbank op het merkwaardige feit dat de ontvoerders de moeite zouden hebben genomen om het vest naar de woning van de verdachte te brengen met een boodschap verstopt in één van de zakken. Ook de verklaring van de verdachte dat hij het vest in paniek zou hebben gewassen, omdat hij bang was er voor hem belastende sporen op het vest zaten, acht de rechtbank opmerkelijk, omdat de sporen op het vest juist naar de daders hadden kunnen leiden. Dat de verdachte zich hiervan bewust moet zijn geweest leidt de rechtbank af uit de verklaringen van verdachte dat hij na het vertrek van de ontvoerders zijn jack en fleecetrui had uitgetrokken, om eventuele sporen veilig te stellen. De rechtbank ziet ook niet in waarom de verdachte het briefje heeft weggegooid, wat nader onderzoek hieraan onmogelijk heeft gemaakt. De rechtbank acht het voorts opmerkelijk dat het kostbare horloge in de auto van verdachte is achtergebleven, terwijl de ontvoerders dit blijkbaar bewust hadden weggenomen van het slachtoffer. Ook acht de rechtbank het onduidelijk waarom de mannen via verdachte contact met het slachtoffer zochten, in plaats van rechtstreeks. 123 De rechtbank komt tot de conclusie dat het scenario dat de verdachte heeft gegeven niet wordt ondersteund door het bewijsmateriaal en daarnaast niet aannemelijk is geworden. De wijze waarop de verklaringen tot stand zijn gekomen, doet ernstige afbreuk aan de geloofwaardigheid van het scenario en het scenario bevat inhoudelijk ongeloofwaardige aspecten. 124 De rechtbank kondigt in deze zaak heel duidelijk aan hoe de verklaring van de verdachte wordt beoordeeld: tegen de achtergrond van het beschikbare bewijs. De rechtbank 122 Rb. Midden-Nederland 23 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:195, en Rb. Midden-Nederland 23 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:195, Rb. Midden-Nederland 23 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:195,

30 zegt hierover: Als er geen bewijs is dat het scenario van de verdachte niet waar is, kan de rechter ook voorbijgaan aan een verklaring van de verdachte als die ongeloofwaardig is of niet aannemelijk is geworden. 125 Met andere woorden: als het alternatieve scenario niet kan worden weerlegd door het bewijs, kan de rechter alsnog het scenario verwerpen op grond van onaannemelijkheid of ongeloofwaardigheid. Vervolgens beziet de rechtbank of het scenario van de verdachte steun vindt in de beschikbare gegevens in het dossier en hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting is besproken, en stelt dan vast dat het scenario van de verdachte niet wordt ondersteund. De toets of het bewijsmateriaal het scenario ondersteund is een andere dan de toets of het bewijsmateriaal het scenario kan weerleggen. Wat ik uit deze uitspraak afleid is dat de rechter als uitgangspunt eerst kijkt of het scenario door het bewijs kan worden weerlegd. Wanneer dit het geval is, hoeft de rechter zijn verwerping van het scenario niet nader te motiveren. Kan het scenario niet worden weerlegd met bewijsmiddelen, en is er dus sprake van een Meer en Vaart-verweer, dan kijkt de rechter of het scenario steun vindt in de bewijsmiddelen. Vervolgens toetst de rechter de aannemelijkheid en kijkt de rechter naar de geloofwaardigheid van het scenario. Het lijkt in deze uitspraak of er een extra stap wordt genomen in de beoordeling van het geboden scenario, door op zoek te gaan naar steun in de bewijsmiddelen. Berber Lettinga, specialist opsporing bij de Nationale Politie schrijft hierover dat rechters niet elk mogelijk theoretisch scenario in onderzoek nemen ( ) dit geldt doorgaans alleen voor scenario s waarvoor minimaal een begin van aannemelijkheid uit het dossier blijkt. 126 Het is hiervoor noodzakelijk dat de rechter heeft onderzocht in hoeverre het geboden scenario wordt ondersteund door de bewijsmiddelen in het dossier. Wanneer de rechter in zijn motivering laat zien dat hij geen steun voor het geschetste scenario heeft kunnen vinden in de beschikbare bewijsmaterialen, dan zou daarmee -mijns inziens- een einde komen aan de praktijk van het verwerpen van een alternatief scenario enkel en alleen met de overweging dat het niet aannemelijk is geworden. 127 De rechter kan dan oordelen dat het geschetste scenario geen steun vindt in de bewijsmiddelen, en er daarom geen begin van aannemelijkheid is zodat het scenario daarom wordt verworpen. 125 Rb. Midden-Nederland 23 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:195, Lettinga 2015, p Zie bijvoorbeeld HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA

31 Doodslag Lelystad In de hierna te bespreken zaak spelen twee verschillende alternatieve scenario s een rol. In 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een man vrijgesproken van de hem ten laste gelegde moord, doodslag en dood door schuld van zijn minnares. 128 De bewezenverklaarde feiten zijn zonder meer belastend voor de verdachte; uit camerabeelden bleek dat hij bij haar aanwezig was toen zij in haar hoofd werd geraakt met een kogel uit een vuurwapen; hij heeft het wapen meegenomen en weggegooid; hij heeft in strijd met de waarheid verklaard dat zij nog in leven was toen hij de woning verliet. Tijdens het onderzoek en op de terechtzitting beroept de verdachte zich grotendeels op zijn zwijgrecht. De rechtbank komt echter niet tot een bewezenverklaring omdat de bewijsmiddelen ook kunnen passen bij het door verdachte die nacht, direct na de dood van het slachtoffer aan zijn stiefmoeder vertelde scenario dat er een ongeluk was gebeurd, dat zij onder invloed van drank en cocaïne- met het wapen hadden zitten spelen en dat het plotseling was afgegaan. Omdat het ongeluksscenario niet kon worden uitgesloten, en het tevens onduidelijk is gebleven hoe het ongeluk zich precies zou hebben voltrokken, kon niet worden nagegaan in hoeverre de verdachte daar verantwoordelijk voor gehouden kon worden. De kennelijk leugenachtige verklaringen van de verdachte over de duur dat hij bij haar was en over het feit of zij nog in leven was geweest toen hij de woning verliet werden niet in zijn nadeel meegewogen, omdat niet kon worden uitgesloten dat verdachte deze onwaarheden heeft verteld ( ) om te verhullen dat zich een noodlottig ongeluk had voorgedaan, waarmee hij vanwege de mogelijke (strafrechtelijke) consequenties niet in verband wilde worden gebracht. 129 In 2018 veroordeelde het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte in hoger beroep alsnog voor doodslag. 130 Op 2 september 2015 heeft de verdachte op eigen verzoek een aanvullende verklaring afgelegd bij de raadsheer-commissaris en deze verklaring heeft hij ter terechtzitting herhaald. Deze verklaring schetste een nieuw scenario. De verdachte verklaarde dat hij die avond met het slachtoffer had afgesproken, dat zij hadden gedronken en cocaïne hadden gebruikt. Het slachtoffer pakte op een gegeven moment een vuilniszak, waarin de onderdelen van een wapen zaten. Zij vroeg aan verdachte haar te helpen het wapen in elkaar te zetten, wat ze vervolgens deden. Nadat de verdachte terugkwam van een toiletbezoek en zich juist in een stoel liet vallen, zei het slachtoffer tegen hem dat zij er een einde aan zou 128 Rb. Midden-Nederland 15 juli 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013: Rb. Midden-Nederland 15 juli 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2725 (onder het zwijgen/de leugenachtigheid van verdachte). 130 Hof Arnhem-Leeuwarden 15 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:

32 maken als hij haar zou laten vallen. Hierop pakte het slachtoffer het wapen, hield het in haar linkerhand, en richtte het op haar hoofd. De verdachte sprong op om het wapen van haar af te pakken, maar juist op dat moment ging het wapen af. Hij zag vervolgens het wapen in zijn handen. In eerste instantie wilde hij de politie bellen, maar daarna realiseerde hij zich dat zijn vrouw er dan achter zou komen dat hij vreemdging, en dat zijn vingerafdrukken op het wapen zaten. Hierop heeft hij het wapen, de huls die uit het wapen was geworpen en de handdoek waarin het wapen gewikkeld had gezeten meegenomen en is naar de woning van zijn vader en zijn stiefmoeder gegaan. Het hof achtte dit scenario van de verdachte niet aannemelijk om een viertal redenen. Ten eerste omdat het vermeende motief voor het wegwerken van de sporen -vrees voor ontdekking van zijn buitenechtelijke relatie- verbazing wekte, omdat uit het dossier bleek dat de verdachte al langere tijd een relatie met het slachtoffer had, frequent met haar in een horecagelegenheid kwam waar hun relatie bekend was, en openlijk met het slachtoffer op stap ging. Ook was hij met haar bij zijn vader en stiefmoeder geweest, waarvan de laatste heeft verklaard dat zij wist van de relatie. De tweede reden dat het hof het scenario niet aannemelijk achtte is dat de verdachte zich op cruciale momenten dingen niet precies wist te herinneren, met name niet wanneer hij probeerde te beschrijven hoe hij had gereageerd richting het slachtoffer toen zij het wapen op haar hoofd richtte en dreigde er een einde aan te willen maken. Ook tijdens een reconstructie die op 11 februari 2016 is gehouden, vielen deze hiaten in de herinnering op. Het hof achtte het zelfmoordscenario voorts niet aannemelijk omdat, hoewel het op een aantal terreinen in het leven van het slachtoffer niet goed ging, er geen aanwijzingen waren dat zij suïcidaal zou zijn. Tenslotte achtte het hof het zelfmoordscenario niet aannemelijk omdat het slachtoffer rechtshandig was, en de schotwond vanaf links is toegebracht. 131 In deze zaak kwam het hof niet toe aan de beoordeling of het scenario dat de verdachte schetste ongeloofwaardig was, omdat het als onaannemelijk werd verworpen. Deze verwerping van het scenario werd uitvoerig gemotiveerd. Er zijn echter ook indicaties die een ongeluksscenario dan wel een (accidenteel) zelfmoordscenario ondersteunen. Uit getuigenverhoren bleek dat het met het slachtoffer op een aantal terreinen in haar leven niet goed ging. Ze was haar woonruimte kwijt, haar moeder was ernstig ziek, zij had geen inkomen, ze was bang voor bepaalde figuren uit de drugswereld en haar relatie met de verdachte, waar zij haar hoop nog op had gevestigd, was in de ogen van 131 Hof Arnhem-Leeuwarden 15 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2413, (onder het scenario van de zelfdoding ). 32

33 de verdachte al beëindigd. 132 Dit maakt het geschetste scenario waarin het slachtoffer dreigt er een einde aan te maken door het pistool op haar hoofd te richten, zeker met het drank- en cocaïnegebruik in aanmerking genomen, minder onaannemelijk. Ik ben het echter met de advocaat-generaal bij het hof eens dat de uitlatingen van de verdachte kort nadat het feit zich afspeelde, passen bij een door verdachte zelf, zij het per ongeluk, doodschieten van het slachtoffer en dat het meest waarschijnlijke scenario in deze zaak is dat de verdachte onder invloed van een grote hoeveelheid drank en cocaïne gespeeld heeft met een geladen en schietklaar wapen, en dat het wapen daarbij niet alleen is afgegaan, maar ook nog iemand dodelijk heeft geraakt. Dit scenario past bij het onwaarschijnlijke motief om de sporen weg te willen werken, de hiaten in het geheugen en zou ook verklaren waarom de verdachte pas in een laat stadium over het zelfmoordscenario heeft verklaard. Uitspraken van de feitenrechter In de bijlage zijn zowel een samenvatting van twintig andere uitspraken te vinden als de verantwoording voor de gehanteerde zoekmethode. In deze uitspraken zijn zestien verschillende criteria voor het beoordelen van een alternatief scenario te herkennen, waaraan de conclusies niet aannemelijk geworden dan wel ongeloofwaardig worden verbonden. Aan hetzelfde criterium worden verschillende conclusies verbonden, bijvoorbeeld: van de acht gevallen waarin geen aanknopingspunt in het dossier werd gevonden die het scenario ondersteunden, werd zowel het oordeel niet aannemelijk geworden verbonden als ongeloofwaardig. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het criterium dat de verdachte pas in een laat stadium (bijvoorbeeld in hoger beroep) met zijn verklaring komt. Verder wordt het criterium dat de verdachte het gegeven scenario niet verder onderbouwd gezien als reden om het te verwerpen, alsmede de omstandigheid dat de verdachte wisselende of tegenstrijdige verklaringen aflegt. In zaken waarin sprake is van een aangever (of aangeefster) wordt het scenario van de aangever afgezet tegen dat van de verdachte en verwerpt de rechter het scenario van de verdachte door te stellen dat de verklaring van de aangever betrouwbaar wordt geacht, waarbij aanvullend een rol kan spelen dat de verklaring van de aangever wordt ondersteund door verklaringen van getuigen of deskundigen. Een overzicht is opgenomen in de bijlage. 132 Hof Arnhem-Leeuwarden 15 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2413 (onder het scenario van zelfdoding ). 33

34 De conclusies die ik uit de onderzochte uitspraken van de feitenrechter trek, zijn dat er niet een heel duidelijk patroon valt te ontdekken in de volgorde waarin de (on)aannemelijkheid en de (on)geloofwaardigheid worden onderzocht en dat aan de verschillende omstandigheden onderling inwisselbaar de oordelen ongeloofwaardig en niet aannemelijk worden gegeven. Wat verder opvalt is dat de afweging die de rechter heeft gemaakt in alle onderzochte zaken gemotiveerd is door toe te lichten waarom de rechter het scenario niet aannemelijk acht, en er dus geen enkele maal is volstaan met de enkele conclusie dat het scenario niet aannemelijk is geworden. Het feit dat de aangehaalde uitspraken zijn gepubliceerd op de website van de rechtspraak zou hierbij een rol kunnen spelen, omdat hier een selectie op wordt toegepast op grond van onder meer ernst van de tenlastegelegde feiten, mediagevoeligheid en jurisprudentievormend karakter. 133 Tenslotte is in geen van de onderzochte uitspraken gesproken over een Meer en Vaart-verweer, maar wordt consequent gesproken over een alternatief scenario, ook wanneer dit een Meer en Vaart-verweer betreft. Hoewel ik dit niet met zekerheid kan zeggen, lijkt hieruit te volgen dat de wat beperktere Meer en Vaartjurisprudentie inmiddels is geabsorbeerd in de (iets) meer omvattende jurisprudentie over het gemotiveerd verwerpen van een alternatief scenario. Hoofdstuk 3 Het redeneren met alternatieve scenario s In het laatste hoofdstuk ga ik in op de wijze waarop de rechter een alternatief scenario beoordeeld, en op de vraag of de voorgestelde wijzigingen in het nieuwe Wetboek van Strafvordering van invloed zijn op de rechterlijke motiveringsplicht bij het verwerpen van een alternatief scenario. Theoretische benaderingen voor het beoordelen van een alternatief scenario Uit de hiervoor besproken jurisprudentie kunnen we afleiden hoe de rechter, wanneer hij een alternatief scenario verwerpt, deze beslissing in het vonnis motiveert. Aan de motivering gaat uiteraard het proces van beoordelen van het scenario vooraf. Het Nederlandse strafprocesrecht kent geen regels hoe de rechter deze beslissing moet nemen. Hiervoor is de strafrechter -aldus mr. Stevens, hoogleraar straf(proces)recht aan de VU-, aangewezen op niet-juridische wetenschappelijke disciplines. 134 Zij onderscheidt drie theoretische benaderingen van 133 Rechtspraak.nl (Bijlage selectiecriteria uitsprakendatabank rechtspraak.nl). 134 Stevens 2010, p

35 rationeel bewijzen: op basis van argumenten, ( ) door middel van verhalen of scenario s en met behulp van de Bayesiaanse methode, ofwel als denken in kansen. 135 Hoewel deze theorieën vooral van toepassing zijn op de bewijsbeslissing, kunnen ze de rechter tevens ondersteunen bij het beoordelen van een alternatief scenario. Argumenteren De benadering van bewijzen op basis van argumenten wordt door de wetgever in de MvT bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering omschreven als een schematische benadering waarin het erom gaat door logisch redeneren aan de hand van premissen tot een conclusie te komen. 136 Deze wijze van redeneren is het herkennen aan een hoofdstandpunt, dat door argumentatie wordt ondersteund die te herkennen zijn aan signaalwoorden zoals omdat, want, aangezien, of nu. 137 Voor het beoordelen van een geboden alternatieve lezing kan deze methode zeer nuttig zijn, en biedt als bijkomend voordeel meteen de argumenten voor de schriftelijke motivering wanneer de lezing wordt verworpen. In de Koen Everink-zaak hanteert de rechter deze methode bijvoorbeeld door te stellen dat het scenario dat mannen hem tegenhielden bij het wegrijden van slachtoffers huis niet logisch verenigbaar is met de verklaring dat hij er volgens die mannen die avond helemaal niet had moeten zijn, ze hadden hem immers ook gewoon kunnen laten vertrekken. Bij juridische argumentatie bestaande uit logisch redeneren is het van belang denkfouten en drogredenen te herkennen en te vermijden. 138 Volgens Van Dale is een drogreden een bedrieglijke redenering. 139 Die bedrieglijkheid schuilt erin dat de redenering logisch lijkt, maar in werkelijkheid een denkfout omvat. Bayesiaans redeneren De regel van Bayes houdt vooral verband met het weergeven van de matchkans in forensisch bewijs, zoals DNA-bewijs. Berger & Aben schrijven dat dit theorema echter ook goed aansluit bij de Meer en Vaart-jurisprudentie, omdat het in beide gevallen gaat om het vergelijken van de waarschijnlijkheid van verschillende scenario s. 140 Ook Stevens herkent hierin de wijze waarop de Hoge Raad vormgeeft aan de motiveringsverplichting bij het 135 Stevens 2010, p MvT bij Boek 4 Sv, Wolff 2015, p Zie hiervoor o.a. Kloosterhuis Vandale.nl (zoekterm drogreden ). 140 Berger & Aben , p

36 verwerpen van een alternatief scenario: de rechter moet de bewijsmiddelen bezien vanuit zowel het scenario van de verdachte, als het scenario van het Openbaar Ministerie. De formule van Bayes luidt: Posterior Odds = Likelihood Ratio X Prior Odds. De prior odds zijn de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafdossier blijken. Hiermee bepaalt de rechter de aan het bewijs voorafgaande waarschijnlijkheid van een hypothese. De sterkte van de bewijsmiddelen bepaalt hoe de waarschijnlijkheid van de twee scenario s moet worden bijgesteld. Deze bijstelling is de likelihood ratio. 141 De posterior odds vormt de uitkomst, en vertelt ons dus wat de kans is dat de hypothetische situatie zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Hoewel deze theorie de rechter een redeneeropzet biedt voor het geval de verdachte een alternatief scenario aandraagt, wordt door Stevens onderkent dat deze Bayesiaanse logica niet aansluit bij de in de motiveringsplicht gestelde eis dat het alternatieve scenario moet worden uitgesloten. Dit moeten uitsluiten van een scenario miskent het feit dat bewijs vaak alleen de waarschijnlijkheden van de verschillende scenario s beïnvloedt, zonder dat daardoor een scenario volledig valt uit te sluiten. 142 Ook Berger & Aben wijzen op het feit dat het Bayesiaanse redeneerschema van onzekerheid geen zekerheid kan maken, maar wel inzichten kan verschaffen. 143 Wanneer een verdachte met een alternatief scenario komt, kan Bayes regel de rechter dus helpen te bepalen welk scenario (dat van het OM of dat van de verdachte) het meest waarschijnlijk is. De rechter is uiteindelijk geïnteresseerd in de posterior odds: de kansen op de juistheid van de hypothesen (scenario s) op basis van het gevonden bewijsmateriaal. 144 In de onderzocht jurisprudentie valt de Bayesiaanse formule wel te herkennen wanneer rapporten van forensische deskundigen worden betrokken in de overweging, en die uitkomst wordt vervolgens soms betrokken bij de vraag naar de aannemelijkheid van het scenario, maar van een rechtstreekse toepassing om het scenario op die manier te duiden is niet gebleken. Scenariodenken Het denken in scenario s wordt in de literatuur vooral in verband gebracht met de bewijsbeslissing en in dat verband met de kritiek die vanuit de rechtspsychologie is geleverd op het ontstaan van rechterlijke dwalingen. 145 Cleiren en Dubelaar stellen dat als gevolg van de beroering door aan het licht gekomen dwalingen het beeld kon ontstaan dat de rechtspraak 141 Stevens 2010, p Stevens 2010, p Berger & Aben , p Berger & Aben , p Zie bijvoorbeeld Cleiren & Dubelaar 2014/6 en Lettinga 2015, p

37 volstrekt niet alert was op het belang van alternatieve scenario s, maar dat deze werkwijze in de praktijk al langer bestond en furore maakte als gevolg van het verwerpen van verweren die alternatieve lezingen schetsten. 146 Volgens hen werd door critici uit onder meer de rechtspsychologie in eerste instantie niet herkent dat de rechtspraak rondom dit type verweren een vorm van scenariodenken inhield, waarbij de rechter zijn opdracht opvat als het falsifiëren van het tenlastegelegde feit op basis van het gevoerde verweer. Dit is volgens Cleiren en Dubelaar begrijpelijk omdat voor het verwerpen van deze verweren niet nodig is dat de rechter dichter bij de (materiële) waarheid komt, maar slechts dat hij in staat is tot een gemotiveerde verwerping van het verweer. 147 Elsemieke Deug en Lonneke Stevens hebben op basis van de theorie van het denken in scenario s de uitspraak van het hof Den Haag besproken waarin de veroordeling van de Zes van Breda na een gehonoreerd herzieningsverzoek in stand werd gelaten. 148 Ondanks de gerezen twijfels over de schuld van de verdachten heeft het hof er -aldus Deug en Stevens- niet voor gekozen het bewijsmateriaal en de ontlastende informatie steeds vanuit een schuldig en een onschuldig scenario te bezien, wat de kern is van het scenariodenken. Zij komen tot de conclusie dat het arrest leest alsof de overtuiging van schuld hier de enige optie is. 149 In de door mij onderzochte jurisprudentie legt de rechter duidelijk het schuldig en het onschuldig scenario naast elkaar en geeft ook de redenen op waarom het schuldig scenario in die gevallen aannemelijker is. De responsieplicht in het nieuwe Wetboek van Strafvordering Tot slot kijk ik kort naar het Wetboek van Strafvordering dat op het moment van voltooien van deze scriptie nog niet in werking is getreden. De wetgever heeft in de contourennota het voornemen uitgesproken het bestaande fijnmazige systeem van opeengestapelde motiveringsverplichtingen te vereenvoudigen. 150 Dit voornemen heeft vorm gekregen in een algemene bepaling in het eerste lid van artikel van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, dat zegt dat beslissingen op onder meer de voor- en hoofdvragen met redenen omkleed moeten worden voor zover dat voor de begrijpelijkheid van die beslissingen noodzakelijk is. 151 Dit betekent dat niet ieder standpunt dat door een van de partijen is ingenomen een reactie behoeft, en dat een reactie niet altijd uitgebreid hoeft te zijn. In het 146 Cleiren & Dubelaar 2014/ Cleiren & Dubelaar 2014/ Deug & Stevens 2015, p Deug & Stevens 2015, p MvT Boek 4 Sv, MvT Boek 4 Sv,

38 tweede lid is de motiveringsplicht opgenomen voor het verwerpen van uitdrukkelijk voorgedragen standpunten over de kwalificatie en bij een beroep op een wettelijke strafuitsluiting of -verminderingsgrond. Onder dit lid vallen voortaan de Dakdekkersverweren. Het onderscheid tussen het tweede en derde lid van het artikel is dat voor het tweede lid een lichtere stelplicht geldt. Voldoende is dat een dergelijk standpunt tegenover de rechter is bepleit. In de motiveringsverplichting bij het verwerpen van een Meer en Vaart verweer verandert echter niets. 152 Deze verplichting valt in het nieuwe Wetboek van Strafvordering onder artikel , derde lid: Indien een beslissing van de rechtbank op de vragen die in de artikelen (de voorvragen van het huidige art. 348 Sv) en (de hoofdvragen van het huidige 350 Sv) zijn vermeld afwijkt van een ander door de verdachte uitdrukkelijk voorgedragen standpunt, dan wel een standpunt dat door de officier van justitie uitdrukkelijk is voorgedragen, dan geeft het vonnis de redenen op die tot die afwijking hebben geleid indien dat standpunt deugdelijk is onderbouwd. 153 De term uitdrukkelijk onderbouwde standpunten wordt gewijzigd in uitdrukkelijk voorgedragen standpunten. Materieel betekent dit -volgens de wetgever- hetzelfde. 154 Bij een geslaagd Meer en Vaart-verweer luidt de conclusie onder het nieuwe stelsel dat niet buiten redelijke twijfel staat dat de verdachte het feit heeft begaan. Veroordeeld de rechter, dan vindt deze beslissing gelet op het verweer onvoldoende steun in de bewijsmiddelen. 155 Conclusie Het eerste deel van de probleemstelling van dit onderzoek luidt: hoe wordt door de feitenrechter invulling gegeven aan de in artikel 359 lid 2 Sv neergelegde motiveringsverplichting bij het verwerpen van een alternatief scenario. Uit de in hoofdstuk 2 aangehaalde uitspraken van de feitenrechter kunnen we afleiden dat de rechter eerst bekijkt of dit scenario wordt weerlegd in de bewijsmiddelen. Wanneer dit het geval is, kan de rechter volstaan met het opnemen van die bewijsmiddelen in het vonnis. Wanneer het scenario niet kan worden weerlegd met bewijs, zoekt de rechter naar ondersteuning voor het gegeven 152 MvT Boek 4 Sv, Concept Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, art lid MvT Boek 4 Sv, MvT Boek 4 Sv,

39 scenario in de bewijsmiddelen om te bezien of er een begin van aannemelijkheid voor dit scenario is. Is dit het geval, dan onderzoekt de rechter het scenario verder op aannemelijkheid en op geloofwaardigheid. Uit de onderzochte jurisprudentie blijkt dat de verdachte zelf aan de aannemelijkheid kan bijdragen door het scenario te onderbouwen of er vragen over te beantwoorden. Daarentegen dragen wisselende of onlogische verklaringen niet bij aan de betrouwbaarheid ervan, en is ook het moment waarop de verdachte met zijn verklaring op de proppen komt van belang, zeker wanneer bepaalde onderzoeksresultaten inmiddels bij de verdachte bekend zijn geworden en de verdachte zijn verklaring hieraan heeft kunnen aanpassen. Vind de rechter geen aanknopingspunten in het dossier of in de feiten, dan kan hij ervan afzien om het scenario verder te onderzoeken. In de motivering kan de rechter dan volgens de Hoge Raad volstaan met de gevolgtrekking dat het scenario niet aannemelijk is geworden. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat feitenrechters nog altijd op die manier een scenario verwerpen, blijkt uit de onderzochte jurisprudentie dat de rechter in de praktijk (vaak) niet volstaat met de enkele conclusie niet aannemelijk, maar dit ook onderbouwd met redenen. Wat betreft het tweede deel van de onderzoeksvraag: ligt de invulling die de feitenrechter geeft aan de motiveringsplicht in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad en het EHRM luidt het antwoord dat dit het geval is. Een gebrekkige of afwezige motivering van een rechterlijke beslissing kan een schending van het in artikel 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces opleveren. Dit geldt ook voor de gemotiveerde weerlegging van een gesteld alternatief scenario, mits deugdelijk onderbouwd. Omdat de verwerping van een dergelijk scenario direct betrekking heeft op de bewijsvraag (het is immers een bewijsverweer ) kan een gegeven scenario niet anders worden begrepen dan als een voor de behandeling van de zaak relevant argument, waarop dus een respons van de rechter verwacht mag worden. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak uit 2010 duidelijk gemaakt dat een alternatief scenario als uitgangspunt wordt weerlegd met bewijsmiddelen, maar dat ook kan worden weerlegd door vast te stellen dat het scenario niet aannemelijk dan wel ongeloofwaardig is. De toets die de Hoge Raad toepast voor een dergelijk conclusie is dat de verwerping van het scenario begrijpelijk is. Hoewel hiermee geen breuk ontstaat met de eerdere Meer en Vaartjurisprudentie, lijkt de Hoge Raad in deze uitspraak iets meer de nadruk te leggen op het belang van de in de motivering opgenomen redenen om onaannemelijkheid dan wel ongeloofwaardigheid aan te nemen. De Hoge Raad zegt dat het hof geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang en achtte het oordeel dat in het midden kon blijven of het scenario meer of minder geloofwaardig was niet begrijpelijk in het licht van het feit het bewijs het scenario van de verdachte niet uitsloot. Hoewel ik niet zou durven beweren dat de Meer en 39

40 Vaart-jurisprudentie is achterhaald, en zeker niet zou beweren dat de in die jurisprudentie neergelegde leerstukken vandaag de dag niet meer gelden, viel het mij wel op dat in de onderzochte jurisprudentie van de feitenrechter niet één keer is gerefereerd aan Meer en Vaart-verweren, maar daarentegen gesproken wordt over alternatieve scenario s. De verklaring hiervoor ligt mogelijk in het feit dat Meer en Vaart-rechtspraak onderdeel uitmaakt van die over alternatieve scenario s en daarin als het ware is geabsorbeerd. De kritiek die in de literatuur is geleverd over de wijze waarop rechters een alternatief scenario beoordelen doet in mijn ogen geen recht aan de praktijk. De waarde van de in dit stuk genoemde theorieën voor het beoordelen van bewijs, maar ook van alternatieve scenario s valt niet te ontkennen. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat tijdens mijn studie zowel de onderwerpen argumentatieleer, het schema van Bayes als scenariodenken aan bod zijn gekomen. Ook herken ik in de onderzochte jurisprudentie elementen van alle hier genoemde theorieën. De bezwaren die over de bruikbaarheid van deze theorieën voor strafrechtelijke vraagstukken als het beoordelen van een scenario zijn geuit omdat ze alleen de waarschijnlijkheid van een scenario duidelijker kunnen maken, deel ik niet. De rechter kan hiermee geholpen worden dichter bij de waarheid te komen, en dit is gezien de omstandigheden dat het om feiten gaat die zich in het verleden hebben afgespeeld, waarbij verdachten vaak de enige zijn die werkelijk weten wat er is gebeurd, en hierover kunnen zwijgen of met alternatieve scenario s komen, soms het hoogst haalbare. 40

41 Literatuurlijst Berger &Aben C.E.H. Berger & D.J.C. Aben, Bewijs en overtuiging: Rationeel redeneren sinds Aristoteles, Expertise en Recht Berger & Aben C.E.H. Berger & D.J.C. Aben, Bewijs en overtuiging: Redeneren in de rechtszaal, Expertise en Recht Berger & Aben C.E.H. Berger & D.J.C. Aben, Bewijs en overtuiging: Een helder zicht op valkuilen, Expertise en Recht /6. Borgers 2006 M.J. Borgers, De tweede volzin van artikel 359 lid 2 Sv (Annotatie), Ars Aequi 2006, 10. Cleiren & Dubelaar 2014 C.P.M. Cleiren & M.J. Dubelaar, De betekenis van het scenariodenken voor het bewijs op grondslag van de tenlastelegging en de rechterlijke onderzoeksplicht, Strafblad 2014/6. Corstens/Borgers 2014 G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers, Deventer: Kluwer Deug & Stevens 2015 E. Deug & L. Stevens, De veroordeling van de De zes van Breda gehandhaafd: waar is de twijfel gebleven?, Nederlands Juristen Blad 2015/2171. Enschedé/Blom 2013 Ch.J. Enschedé, Beginselen van strafrecht, bewerkt door T. Blom, Deventer: Kluwer

42 Kloosterhuis 2016 H. Kloosterhuis, Maar dat is niet logisch! Denkfouten en drogredenen in juridische argumentatie, Ars Aequi 2016, AA Lettinga 2015 B. Lettinga, Recht doen aan alternatieve scenario s, Proces 2015/01. Nijboer/Mevis, Nan & Verbaan 2017 P.A.M. Mevis, J.S. Nan & J.H.J. Verbaan, Nijboer Strafrechtelijk Bewijsrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri Stevens 2017 L. Stevens, Komt een verdachte met een alternatief scenario, Strafblad 2017/2. Wolff 2015 T. Wolff, Argumentatieleer voor juristen, Universiteit van Amsterdam, Commentaren G.K. Schoep, Tekst & Commentaar Strafvordering, artikel 359 Sv. G.K. Schoep, Tekst & Commentaar Strafvordering, artikel 359a Sv. I. Peçi, Sdu Commentaar, artikel 6 EVRM. Jurisprudentielijst Europees Hof voor de Rechten van de Mens EHRM 8 juni 1976, nr. 5100/71; 5101/71; 5102/71; 5354/72; 5370/72 (Case of Engel and others v. the Netherlands). EHRM 22 april 1992, nr /86, (Case of Vidal v. Belgium). EHRM 27 oktober 1993, nr /88, Case of Dombo Beheer B.V. v. the Netherlands). EHRM 19 april 1994, nr /90, (Case of Van de Hurk v. the Netherlands). EHRM 9 december 1994, nr /91, (Case of Hiro Balani v. Spain). EHRM 29 mei 1997, nr /93, (Case of Georgiadis v. Greece). 42

43 EHRM 19 december 1997, nr. 157/1996/776/977, (Case of Helle v. Finland). EHRM 21 januari 1999, nr /96, (Case of García Ruiz v. Spain). EHRM 13 december 2011, nr /09, (Case of Ajdarić v. Croatia). Hoge Raad HR 1 februari 1972, ECLI:NL:HR:1972:AB3369, (Meer en Vaart). HR 5 februari 1980, ECLI:NL:HR:1980:AB7425, (Heroïne in de dakgoot). HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7516, (Dakdekker). HR 28 februari 1989, ECLI:NL:HR:AC3483, (Poppenmethode). HR 9 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0160, (Meer- en vaartverweer inzake op kenteken geconstateerde overtreding). HR 27 januari 1998, ECLI:NL:HR:ZD0917, m.mt. J.M. Reijntjes, (Schoenmaker). HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7959. HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985. HR 16 mei 2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU8266. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, (Hennepkwekerij). HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4714. HR 23 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5858, (Overzichtsarrest). HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, (Vrijspraak o.g.v. Meer en Vaart verweer onvoldoende gemotiveerd). Gerechtshoven Gerechtshof s Hertogenbosch 17 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:130. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 januari 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:849. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2413. Gerechtshof Amsterdam 12 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1539. Gerechtshof Den Haag 19 april 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:836. Gerechtshof Amsterdam 23 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1354. Gerechtshof Den Haag 16 mei 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1151. Gerechtshof Amsterdam 22 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1580. Gerechtshof Amsterdam 22 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1607. Gerechtshof Amsterdam 22 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1674. Gerechtshof Amsterdam 13 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:

44 Rechtbanken Rechtbank Midden-Nederland 23 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:195 (Koen Everink). Rechtbank Limburg 24 januari 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:682. Rechtbank Rotterdam 31 januari 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:663. Rechtbank Amsterdam 27 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1071. Rechtbank Noord-Holland 30 maart 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2687. Rechtbank Noord-Holland 10 april 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2931. Rechtbank Rotterdam 25 april 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3365. Rechtbank Noord-Holland 26 april 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:3441. Rechtbank Overijssel 17 mei 2018, ECLI:NL:RBOVE:2018:1662. Rechtbank Rotterdam 1 juni 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4258. Rechtbank Rotterdam 18 juni 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4775. Rechtbank Midden-Nederland 15 juli 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:2725. Bijlage Op derechtspraak.nl heb ik de zoekterm alternatief scenario gebruikt en gefilterd op rechtsgebied strafrecht en op instanties gerechtshoven of rechtbanken, op datum uitspraak: 2018, gesorteerd op relevantie. Dit gaf 198 resultaten, waarvan 46 van de gerechtshoven en 152 van de rechtbanken. Hiervan heb ik alleen die gevallen bekeken waarin het alternatieve scenario is verworpen. In totaal heb ik twintig uitspraken opgenomen in deze bijlage, tien van de gerechtshoven en tien van de rechtbanken. Hieronder zijn letterlijke passages uit de teksten in het vonnis opgenomen. 44

45 Gerechtshoven Gerechtshof Amsterdam 13 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1969 Bij onderzoek aan de gestolen boot is bloed aangetroffen op de achterzijde van de rugleuning van de vissersstoel. Gelet op de plaats waar het bloed is aangetroffen, zéér kort na de diefstal van de boot, dient het bloedspoor te worden aangemerkt als daderspoor. Het bloedspoor is bemonsterd en daaruit is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Het feit dat de verdachte eerst ter terechtzitting in hoger beroep (bij de politie beriep hij zich op zijn zwijgrecht en in eerste aanleg is hij niet ter terechtzitting verschenen) met een alternatief scenario komt voor de mogelijke aanwezigheid van zijn bloed in de gestolen boot, komt de geloofwaardigheid daarvan niet bepaald ten goede. Verdachte heeft verklaard dat hij in de buurt waar de gestolen boot is gevonden ook een vissersbootje heeft liggen, hij daarmee aan het vissen was en opeens een boot zag drijven die hij vervolgens - toevallig nadat hij zich had opengehaald aan een haakje naar de kant heeft geprobeerd te duwen. Ter terechtzitting heeft de verdachte eerst verklaard dat hij tegen de zijkant van de boot heeft geduwd. Nadat hem in herinnering is gebracht dat er geen bloedspoor op de zijkant van de boot is aangetroffen, maar op de vissersstoel in de boot heeft de verdachte vervolgens verklaard dat hij toch wel even in de boot is geweest. Waarom dat nodig was, als het enkele doel is geweest de boot naar de kant te duwen, heeft de verdachte niet uitgelegd. Deze wisselende, deels onlogische verklaring komt de geloofwaardigheid van het door verdachte geschetste scenario evenmin ten goede. Tenslotte heeft de verdachte zijn verklaring op geen enkele wijze onderbouwd, niet eens door aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk zelf over een vissersbootje ter plaatse beschikte. Gerechtshof Amsterdam 22 mei 2018 ECLI:NL:GHAMS:2018:1674 In een Mercedes Benz van [benadeelde] is in de nacht van zondag 14 op maandag 15 augustus te Zaandam ingebroken. De ruit aan de bestuurderszijde is ingeslagen. Uit de auto is een portemonnee met inhoud weggenomen. De politie heeft sporen veiliggesteld: een handpalmafdruk op de voorruit, rechtsonder ter hoogte van het stuur; een vingerafdruk op de motorkap onder de voorruit aan de bestuurderszijde en drie kleine bloedspatjes onder de verbroken ruit op de deur aan de bestuurderszijde. Het DNA-profiel dat is afgeleid uit het bloed komt overeen met het DNA-profiel van de verdachte. De vingerafdruk vertoont een 45

46 zeer grote mate van overeenkomst met de referentieafdruk van de linkerduim van de verdachte. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niet weet hoe zijn DNA en vingerafdrukken op de betreffende auto terecht zijn gekomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg een andere verklaring afgelegd. Daar heeft hij verklaard dat hij die avond wel bij de betreffende auto is geweest, dat hij is langsgelopen, stil heeft gestaan en dat het best kan zijn dat hij de auto heeft aangeraakt. Hij had een schaafwond, omdat hij vlak daarvoor was gevallen toen hij uit een discotheek kwam. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte wederom zijn verklaring gewijzigd, in die zin dat hij door het reeds opengebroken raam in de auto heeft gekeken en dat hij hierbij zijn hand heeft verwond. De verdachte ontkent iets te hebben weggenomen. Het door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte tweede alternatieve scenario is tegenstrijdig met de in eerst aanleg afgelegde verklaring en de verklaring afgelegd tegenover de politie. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachte. Gelet hierop acht het hof de door de verdachte geschetste gang van zaken en de door hem gegeven verklaring voor de aanwezigheid van vingerafdruk en bloed op de auto niet aannemelijk geworden. Gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2018:1539 Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover deze inhoudt dat hij een tweelingbroer heeft en dat deze tweelingbroer op de beelden te zien zou zijn en de onder 1 tenlastegelegde diefstal zou hebben gepleegd. De verdachte heeft deze stelling niet eerder naar voren gebracht en deze niet onderbouwd met enig bewijsstuk. Ook overigens bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling die aan het alternatieve scenario van de verdachte ten grondslag is gelegd. Het hof stelt deze ongeloofwaardige verklaring terzijde. Gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2018:1354 Nu het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar acht is daarmee het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. De vraag of de verdachte, zoals hij stelt, door de aangeefster is uitgenodigd en dat sprake is geweest van vrijwillige seks acht het hof, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet geloofwaardig. Daarbij acht het hof nog van belang om op te merken dat het hof het hoogst onaannemelijk acht dat de verdachte opnieuw via de buitendeur van de badkamer de woning is binnengegaan terwijl de aangeefster vlak daarvoor tegen hem gezegd heeft dat zij de politie ging bellen. 46

47 Tenslotte overweegt het hof dat de verdachte wisselend heeft verklaard en dat hij zijn verklaringen heeft aangepast aan de hem gepresenteerde onderzoeksresultaten. Gerechtshof Den Haag ECLI:NL:GHDHA:2018:1151 De verdachte heeft, na aanvankelijk elke betrokkenheid te hebben ontkend en vervolgens een ander (een waarschijnlijk niet bestaand persoon) als dader te hebben aangewezen, het hem ten laste gelegde bestreden met een alternatieve lezing. Dit alternatieve scenario houdt in dat hij met aangeefster al enige tijd een geheime relatie had en dat hij voorafgaand aan de bewuste avond met aangeefster had afgesproken dat hij die avond in zijn slaapkamer in de woning van zijn ouders seks met haar zou hebben. De seksuele handelingen hebben volgens de verdachte die avond en nacht met haar instemming in het kader van die relatie plaatsgevonden. Van een wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting was geen sprake, aldus de verdachte. Het hof acht dit alternatieve scenario ongeloofwaardig, en overweegt daartoe als volgt. Dat de verdachte, destijds 35 jaar oud en de aangeefster, destijds 16 jaar oud, een geheime relatie hadden wordt door de aangeefster ontkend zij stelt de verdachte niet te kennen en te zijn gedwongen met hem mee te gaan en vindt ook overigens geen steun in het dossier, ook niet in de verklaringen van de getuigen die bij de rechter-commissaris en raadsheercommissaris zijn gehoord. Uitsluiten [getuige 1] heeft expliciet verklaard dat de verdachte een relatie met de aangeefster had. Zij heeft verklaard dat zij samen met een vriendin [getuige 2] de verdachte vaker met de aangeefster heeft gezien. Deze verklaring wordt echter weerlegd door de verklaring van [getuige 2], die verklaard heeft de verdachte slechts één keer te hebben gezien. Bovendien heeft [getuige 1] erkend dat ze gelogen heeft over het feit dat ze de aangeefster zou hebben herkend op een foto. Het hof stelt de verklaring van [getuige 1] daarom als ongeloofwaardig terzijde. Het dossier bevat voorts verschillende contra-indicaties voor het bestaan van een dergelijke relatie tussen de verdachte en de aangeefster: - De verdachte deed regelmatig boodschappen bij de supermarkt, waar de aangeefster sinds kort werkte. Hij heeft haar daar gezien. Op foto s in het dossier is te zien dat de verdachte zijn boodschappen bij de kassa van de aangeefster afrekent, dat hij naar de aangeefster kijkt, maar dat de aangeefster geen reactie geeft; zij is bezig met haar kassawerk en schenkt geen aandacht aan de verdachte. - De verdachte beschikte voor 22 november 2015 niet over haar telefoonnummer en had in die periode ook nooit telefonisch contact met haar. 47

48 - De verdachte heeft de aangeefster op 25 november 2015 een aantal sms-berichten gestuurd, nadat hij een andere simkaart in zijn telefoon had geplaatst, met onder andere de volgende inhoud: Bel me met spoed terug. Ik ben het van afgelopen zondag. Aangeefster heeft als reactie een sms-bericht teruggestuurd: wie is dit?. Vervolgens heeft de verdachte meerdere sms-berichten naar de aangeefster gestuurd, waarop zij niet meer heeft gereageerd. Deze sms-berichten hadden onder meer de volgende inhoud: Hey [slachtoffer], je moet wel luisteren hea waarom reageer je niet Je weet dat ik foto s van je heb gemaakt. Je wilt toch niet dat ik dat ga verspreiden op internet op je school en op je werk Als je niet reageert zal ik dat wel doen hoor. Aan jou de keuz!! Anders kom ik je opzoeken Je wilt toch niet dat ik je familie pijn doet. Ik weet waar je woon Beter reageer je Deze berichten zijn moeilijk voorstelbaar in geval van een liefdesrelatie, waarbij de partners kort tevoren voor het eerst, door beiden gewenste, seks met elkaar hebben gehad. Dat de verdachte zich in het eerste sms-bericht niet [naam] noemt zoals de aangeefster de verdachte naar zijn zeggen noemde maar ik ben het van afgelopen zondag sterkt het hof in het oordeel dat er geen sprake was van een relatie. Gelet op het vorenstaande wordt het alternatieve scenario van de verdachte als volstrekt onaannemelijk terzijde geschoven en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Gerechtshof Den Haag ECLI:NL:GHDHA:2018:836 De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdediging heeft daartoe het alternatief scenario geschetst dat de verdachte samen met een vriend, genaamd [persoon], autobanden in Nederland heeft gekocht en samen met hem in het huurbusje heeft geladen om deze autobanden vervolgens in Groot-Brittannië te verkopen. Na het laden heeft de verdachte de sleutels van het busje aan zijn vriend [persoon] gegeven. [Persoon] heeft vervolgens buiten de aanwezigheid en zonder medeweten van de verdachte de zes personen, die illegaal in Nederland verbleven, in het busje achter de autobanden verstopt. ( ) Voorts is onderzoek gedaan naar de identiteit van [persoon]. Uit een vergelijking van de naam [persoon] op verschillende schrijfwijzen, met de geregistreerde gegevens in het Basis Register Personen is gebleken dat er geen personen zijn geregistreerd welke in relatie zijn te brengen met het onderzoek. Ook uit de gegevens van de Kamer van Koophandel en reeds geregistreerde politiegegevens blijkt dat de door de verdachte aangewezen garage aan de 48

49 [adres] te Vijfhuizen, waar [persoon] volgens de verdachte eigenaar van zou zijn, geen relaties heeft met een persoon genaamd [persoon] of een daarop gelijkende naam. De politie heeft meerdere pogingen gedaan om achter de identiteit van [persoon] te komen. Het is echter gebleken dat deze persoon niet te traceren is. Het hof concludeert dat er geen enkel aanknopingspunt is voor het bestaan van de persoon [persoon] en de juistheid van het door de verdachte gestelde scenario. Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat het door de verdediging gestelde alternatief scenario niet aannemelijk is geworden. Gerechtshof s-hertogenbosch ECLI:NL:GHSHE:2018:130 Er is een alternatief scenario, waarin verdachte aangever heeft geslagen ten gevolg waarvan hij, aangever, met zijn hoofd op de grond of tegen een scherp voorwerp is gevallen en daardoor hoofdletsel heeft opgelopen. Nu nader onderzoek naar de aard van het geconstateerde hoofdletsel achterwege is gebleven, kan het opgeworpen alternatieve scenario niet worden uitgesloten, aldus de raadsman. Het hof gaat voorbij aan de ontkenning van de verdachte dat hij aangever met een hamer op/tegen het hoofd heeft geslagen en aan het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat aangever hoofdletsel heeft opgelopen door een val op de grond dan wel tegen een voorwerp op de grond. Het hof gaat in dit verband uit van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2], waaruit volgt dat zij hebben gezien dat verdachte aangever meermalen met een hamer op/tegen zijn hoofd heeft geslagen. Deze verklaringen vinden steun in de verklaring van de aangever, in zoverre, dat hij heeft gezien dat verdachte iets in zijn handen had waarmee hij sloeg. Voorts verklaarde [getuige 1] nog nadrukkelijk dat toen de aangever gewond op de bank in de woonkamer lag, verdachte opnieuw binnenkwam, de hamer van het tafeltje heeft gepakt en de aangever naar hij dacht met de hamer tegen zijn kaak aansloeg en op een van zijn benen. Er valt mitsdien niet te twijfelen aan de waarneming van de getuige. Het in hoger beroep opgeworpen alternatieve scenario van de zijde van de verdediging dat aangever op andere wijze dan door het slaan met een hamer hoofdletsel heeft opgelopen, wordt door het hof als onaannemelijk terzijde geschoven. Gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2018:1607 De verdachte stelt dat hij pas na de poging tot diefstal ergens anders bij de medeverdachte in de auto is gestapt, waarbij hij de plaats innam van de broer van de medeverdachte. ( ) Naar het oordeel van het hof is het alternatieve scenario, zoals geschetst door de verdachte, niet aannemelijk geworden. Gelet op de fase van het proces waarin het alternatieve scenario 49

50 voor het eerst gepresenteerd wordt, stelt het hof strenge eisen aan de onderbouwing daarvan. En die onderbouwing is uitgebleven. Daar komt bij dat medeverdachte heeft verklaard dat hij met de verdachte is aangehouden. Medeverdachte heeft het er op geen moment over dat hij eerst met zijn broer samen was en verdachte pas later heeft opgepikt. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ECLI:NL:GHARL:2018:849 Verdachte heeft met betrekking tot feit 1 een alternatief scenario aangevoerd, inhoudende dat de bij aangeefster geconstateerde letsels zouden zijn ontstaan doordat verdachte en aangeefster de avond ervoor ruige seks zouden hebben gehad. Het hof verwerpt het alternatieve scenario en overweegt hieromtrent het volgende. Aangeefster heeft ontkend de door verdachte omschreven ruige seks te hebben gehad met verdachte op de avond in de hotelkamer als gevolg waarvan letsel zou zijn ontstaan. Voorts is het door verdachte gestelde alternatieve scenario aan de hand van het vastgestelde letsel in hoger beroep onderzocht. Forensisch arts S.P.H. Letmaath heeft een reactie op dit geschetste scenario opgesteld. In dit rapport concludeert Letmaath onder meer: Deze letsels zijn niet goed te rijmen met de in het proces-verbaal aangegeven handelingen als het gaat om slaan met de vlakke hand of het met ondergoed dichtknijpen van de keel. De ontvellingen en bloeduitstortingen op de benen zijn naar mijn mening meer passend bij de aangegeven gebeurtenis volgens [slachtoffer], waarbij zij aangeeft naar een parkje dicht bij har huis te zijn gesleept en weer bij bewustzijn kwam in de bosjes in het parkje. Dit scenario past beter bij het geconstateerde letsel dan slaan met de vlakke hand of het wat dichtknijpen van de keel. Op basis van de aangegeven specificaties waar de ruige seks uit zou hebben bestaan zijn veel letsels daarmee niet goed te verklaren. Gelet op het voorgaan de is het hof van oordeel dat het alternatieve scenario zoals door verdachte geschetst wordt weersproken door de bewijsmiddelen en is het scenario ook overigens niet aannemelijk geworden. Dat verdachte ter terechtzitting van het hof daartegenover heeft gezet dat hij het niet eens is met de conclusies uit voornoemde letselrapportage omdat ruige seks nagenoeg hetzelfde is als wanneer hij haar echt zou hebben gewurgd, doet aan het vorenstaande niets af. Gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2018:1580 De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Hiertoe is door 50

51 en namens de verdachte aangevoerd dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van ruim 800 gram amfetamine in de vriezer. Het verweer wordt verworpen. Het hof stelt vast dat de verdachte in een kleine woning verbleef waar in de vriezer en op tafel een hoeveelheid van in totaal ongeveer 800 gram amfetamine is aangetroffen. De verdachte maakte dagelijks gebruik van die woning en had in diezelfde vriezer naar eigen zeggen zijn persoonlijke voorraad verdovende middelen liggen. Hij verklaart een grootgebruiker te zijn en moet dus met enige regelmaat de vriezer hebben geopend en de daarin liggende verdovende middelen hebben gezien. In de woning zijn verder op de salontafel diverse hulpmiddelen voor het vervaardigen van harddrugs aangetroffen, zoals een weegschaal en een spiegel. Onder de salontafel stond een koffiemolen met witte poederrestanten. Dat nu juist de grotere hoeveelheid amfetamine de verdachte niet bekend zou zijn, acht het hof gezien het vorenstaande niet geloofwaardig. Voor zover de verdediging al een alternatief scenario heeft geschetst inhoudende dat een ander dan de verdachte de amfetamine in de vriezer heeft gelegd de verdediging spreekt de verdenking jegens de exvriendin van de verdachte uit is dat niet onderbouwd en daardoor niet aannemelijk geworden. Rechtbanken Rechtbank Noord-Holland ECLI:NL:RBNHO:2018:3441 De rechtbank stelt vast dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij op 28 september 2017 samen met een vriend naar Nieuw-Vennep is gereden. Zij kwamen net terug van een inbraak elders. Zijn vriend vertelde dat hij nog een klusje voor hem had; hij had de tip gekregen dat er iets te halen viel in een woning aan de [adres] te Nieuw-Vennep. Verdachte vertelde zijn vriend dat hij hier niet aan mee wilde doen, omdat hij in die buurt gewoond had en de politie hem kende. Hij heeft wel een voorverkenning gedaan in de buurt, waarna zijn vriend de woning is binnengegaan en verdachte heeft plaatsgenomen in de auto van zijn vriend, die stond geparkeerd voor genoemde woning. Na minuten kwam zijn vriend terug. Zijn vriend vertelde dat het fout was gegaan en gaf hem de gestolen spullen uit de woning. Verdachte is vervolgens met deze spullen weggerend en zijn vriend is met de auto (met in de kofferbak de spullen van de eerdere inbraak) weggereden. Verdachte heeft de trein gepakt naar Haarlem en vlakbij het station geprobeerd om met de gestolen bankpas 2.000,- 51

52 te pinnen. Dit is niet gelukt. Daarna is hij doorgereisd naar Utrecht waar hij had afgesproken met zijn vriend en zij de buit van de eerdere inbraak hebben verdeeld. De rechtbank acht deze lezing van verdachte, voor zover deze inhoudt dat hij niet betrokken was bij hetgeen er in de woning van de slachtoffers heeft plaatsgevonden, niet aannemelijk. Daartoe is redengevend dat verdachte pas in een zodanig laat stadium met zijn verklaring is gekomen, te weten bij de reclassering, dat hij ruimschoots gelegenheid heeft gehad deze verklaring af te stemmen op de inhoud van het dossier, dat toen al gereed was. Rechtbank Rotterdam ECLI:NL:RBROT:2018:663 De verklaring van de verdachte dat hij enkel in Berkel en Rodenrijs was omdat hij samen met medeverdachte, na een date in Bleiswijk, onderweg was naar treinstation Zoetermeer, is niet aannemelijk geworden. De verdachte en medeverdachte zijn op ongeveer 3,5 kilometer afstand van de plaats delict en binnen 45 minuten na de inbraak aangehouden. Dit tijdsbestek past bij de tijd die gewoonlijk nodig is om 3,5 kilometer te lopen. Medeverdachte was bij de aanhouding aan het hijgen en zweten. Gelet hierop is het scenario waarvan de officier van justitie uitgaat, namelijk dat de verdachte en medeverdachte na hun betrapping op de vlucht zijn geslagen, veel aannemelijker. Bovendien is de beweerdelijke date niet onderbouwd. Rechtbank Noord-Holland ECLI:NL:RBNHO:2018:2931 Ten aanzien van feit 3 subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet voldoende is vast komen te staan dat het DNA van verdachte middels zijn tong op de vagina of schaamstreek van [slachtoffer] terechte is gekomen, nu het mogelijk is dat er speeksel aan zijn hand via haar been en ondergoed daarheen is versleept. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende kort gezegd het verslepen van het DNA van verdachte, wordt als onaannemelijk terzijde gesteld. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte steeds heeft verklaard nauwelijks herinneringen te hebben aan die nacht, afgezien van het in bed liggen naast een vrouw. Het alternatief scenario is dan ook gebaseerd op speculaties van de verdediging. Dit in tegenstelling tot aangeefster, die consequent heeft verklaard dat zij voelde dat verdachte aan haar vagina met zijn tong heeft gelikt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer]. Rechtbank Amsterdam ECLI:NL:RBAMS:2018:

53 Eerst op de zitting van 13 februari 2018 heeft hij een alternatief scenario geschetst voor het aantreffen van zijn pet en zijn bril op de plaats van het delict. Op de dag van het incident was hij om 18:00 uur bij een voetbaltraining in Amstelveen. Hij trainde dar, onder leiding van een voetbaltrainer, met zijn neef en vrienden van zijn neef. Tijdens deze training werden zijn pet, jas, bril en tas, die hij naast het voetbalveld had gelegd, gestolen. Kortom: hij is niet op de plaats delict geweest en is niet betrokken geweest bij het schietincident. De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario volstrekt ongeloofwaardig. De verklaring van verdachte is op geen enkele wijze onderbouwd en wordt door niets ondersteund. Hij zegt bijvoorbeeld niet meer te weten hoe de voetbalclub heet, waar de club en het trainingsveld zich bevonden of wat de naam van de trainer was. Ook weet hij geen namen te noemen van vrienden met wie hij daar zou hebben gevoetbald. Nu er door verdachte zo laat is verklaard en hij daarnaast geen aanknopingspunt heeft gegeven om zijn verklaring te controleren, vindt de rechtbank het door hem geschetste scenario niet geloofwaardig. Daar komt nog bij dat het scenario van verdachte, ook overigens onaannemelijk is. De politie heeft om 18:30 uur een melding gekregen van het schietincident. Uitgaande van de verklaringen van de aangevers ( ) en andere getuigen in shisha-lounge ( ) in de Ten Katestraat, is de dader voor 18:30 in die shisha-lounge binnen geweest om [naam] aan te spreken en om een drankje te bestellen. Volgens verdachte is hij rond 18:00 uur gestart met de voetbaltraining in Amstelveen. De afstand tussen Amstelveen en de Ten Katestraat is zodanig dat niet aannemelijk is dat iemand in de korte tijd tussen 18:00 uur en een tijdstip gelegen vóór 18:30 uur, spullen kan stelen in Amstelveen en vervolgens rond de avondspits om 18:30 uur in de shisha-lounge in de Ten Katestraat kan arriveren. Rechtbank Noord-Holland ECLI:NL:RBNHO:2018:2687 Verdachte verklaart dat hij niets met de overval te maken heeft. Hij was op 6 november 2017 om andere redenen in [plaats] en kwam daar in de avond bij toeval [verdachte] tegen. Hij zag [verdachte] rennen en achter een auto gaan zitten. Verdachte is vervolgens naar [verdachte] toe gegaan om te vragen wat er aan de hand was waarna zij beiden werden aangehouden door de politie. De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario onvoldoende aannemelijk is geworden. Verdachte is samen met een medeverdachte, die inmiddels heeft bekend dat hij bij de poging tot woningoverval betrokken was, in de nabijheid van de plaats delict en relatief kort na de poging tot woningoverval aangetroffen achter een geparkeerd staande auto. De aanwezigheid van verdachte op die plek, in aanwezigheid van 53

54 een medeverdachte, en op dat tijdstip schreeuwt, mede bezien in het licht van de verklaringen van getuigen dat zij achter twee personen die uit de overvallen woning kwamen rennen, aangegaan zijn en zeker weten dat degenen achter wie zij aangingen, steeds dezelfde personen zijn geweest, dan ook om een uitleg/toelichting maar die wenst verdachte niet te geven. Nader onderzoek naar het door verdachte geschetste scenario is derhalve niet mogelijk en ook in de onderhavige stukken heeft de rechtbank geen feitelijkheden aangetroffen die de lezing van verdachte ondersteunen. Rechtbank Rotterdam ECLI:NL:RBROT:2018:3365 De camerabeelden zijn juist als voor de verdachte ontlastend aan te merken, nu daarop te zien is dat anderen dan de verdachte eerder op het toilet van het café een aanvaring met het slachtoffer hebben gehad. Op de camerabeelden is verder te zien dat anderen, nadat het slachtoffer op het trottoir is gevallen, bij hem hebben gestaan, zodat goed mogelijk is dat één van deze personen het slachtoffer toen het dodelijke letsel hebben toegebracht door hem te schoppen. De stelling dat een ander het slachtoffer heeft geschopt vindt steun in de verklaring van [getuige]. Uit de verklaring van de andere getuigen volgt dat er gelegenheid is geweest voor een ander of anderen om het slachtoffer te schoppen. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte bij het verlaten van het café het slachtoffer van linksachter nadert, dat hij zijn sigaret van de linkerhand naar de rechterhand overbrengt en vervolgens vanuit zijn linkerschouder en met zijn linker (boven)arm een krachtige beweging naar voren maakt, waarna het slachtoffer direct en in het verlengde van de beweging van de verdachte tegen de vlakte gaat, op het trottoir blijft liggen en nauwelijks meer beweegt. Uit de beelden blijkt dus dat de verdachte het slachtoffer heeft (neer)geslagen. Dat het de verdachte was die aan het slachtoffer een klap heeft uitgedeeld kan tevens worden afgeleid uit het verslag van het OVC-gesprek van 15 maart 2017 ( ). De rechtbank concludeert dat in dit OVC-gesprek door de verdachte zelf en de zijnen met zoveel woorden- wordt bevestigd dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft geslagen met allen gevolgen van dien. ( ) De rechtbank stelt verder vast dat deze klap heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Er zijn geen aanwijzingen dat het dodelijke letsel al in het café is ontstaan. Wat betreft de situatie buiten het café geldt het volgende. Weliswaar is op de camerabeelden te zien dat er andere mensen rond het slachtoffer staan en bewegen, maar er is niet te zien dat door één van hen tegen het hoofd van het slachtoffer wordt geschopt. Dit volgt ook niet uit de verklaring van de getuige, te meer daar zij in haar uitgebreide verklaring ( ) 54

55 in het geheel niet (meer) heeft verklaard over personen die het slachtoffer zouden hebben geschopt. De stelling van de raadsvrouw is niet aannemelijk geworden ( ). Rechtbank Rotterdam ECLI:NL:RBROT:2018:4258 De verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat niet hij, maar een negroïde man met rastahaar het been van [slachtoffer 1] in brand heeft gestoken. ( ) De verdachte verklaart dat hij met de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met de trein van Amsterdam naar Rotterdam is gereisd. In het treinstel waar zich de feiten hebben voorgedaan, bevond zich een beeldopnamesysteem. ( ) Op de beelden is op geen enkel moment een negroïde man met rastahaar of enig ander persoon dan de verdachte en de aangevers/slachtoffers te zien. Wat de verbalisanten op de camerabeelden wel hebben waargenomen is dat de verdachte verschillende keren naar de slapende [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toeloopt en dat er op enig moment, als de verdachte bij [slachtoffer 1] gebogen staat, een vlam bij het been van het slachtoffer is te zien. Het slachtoffer verklaart hierover dat hij wakker werd omdat hij pijn voelde, een brandlucht rook en toen zag dat zijn been in brand stond. De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen het verhaal van de verdachte volstrekt ongeloofwaardig ( ). [Slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij zijn horloge en armband mist. Deze had hij in Amsterdam, voor het betreden van de trein, nog wel in zijn bezit. Bij de fouillering van de verdachte is een armband aangetroffen. Het slachtoffer heeft die armband later aan de bijzondere sluiting herkend als zijn eigendom. De verdachte heeft verklaard dat hij de armband in Amsterdam op straat heeft gevonden, maar ook dat hij [slachtoffer 1] pas heeft ontmoet op het station. De rechtbank vindt het onwaarschijnlijk dat de verdachte juist de armband van [slachtoffer 1] op straat heeft gevonden, terwijl [slachtoffer 1] op dat moment nog niet bij hem was. Om die reden schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte ( ) als ongeloofwaardig terzijde. Daar komt nog bij dat op de camerabeelden uit de trein is te zien dat de verdachte de kleding van [slachtoffer 1] doorzocht heeft en dat hij zich herhaaldelijk naar [slachtoffer 1 en 2] heeft gebogen. Dit alles wijst erop dat de verdachte de armband van [slachtoffer 1] heeft gestolen. Rechtbank Rotterdam ECLI:NL:RBROT:2018:4775 De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij samen met een vriend een ruit van een woning heeft kapotgeslagen en naar binnen is gegaan om daar met twee dames te chillen. De raadsman heeft aangevoerd dat de uiterlijke verschijningsvorm van het incident waarbij geen inbrekerswerktuig is aangetroffen en geen gezichtsbedekkende kleding is gebruikt niet 55

56 past bij een poging tot inbraak en de verklaring van de verdachte op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdacht een zijn medeverdachte gelet op de omstandigheden van het geval naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders kunnen worden begrepen dan als ene poging tot woninginbraak met het oogmerk goederen uit de woning mee te nemen. De verdachte wilde omstreeks 20:00 uur in de avond op eerste kerstdag 25 december 2017, dus als het donker is buiten, samen met een medeverdachte een bewoonde woning, waar op dat moment niemand thuis was, binnengaan door een ruitje kapot te tikken. Verdachte is vervolgens door de opening in de ruit de woning ook daadwerkelijk binnengegaan. Twee getuigen hoorden glasgerinkel en zijn op het geluid afgegaan. Bij de woning aangekomen zagen zij de verdachte binnen en zijn medeverdachte buiten staan. Toen zij stop politie riepen, is de medeverdachte weggerend. De verdachte is naar boven gevlucht om zich te verstoppen en is vervolgens door de politie bovenaan de trap naar de zolderverdieping aangetroffen. De verklaring van verdachte, dat hij en zijn vriend in het huis met twee dames af wilden spreken is daarentegen niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft dit scenario niet verder onderbouwd en vragen over de medeverdachte of de betrokken dames niet willen beantwoorden, ook niet nadat hem is voorgehouden welk belang er is gediend bij het beantwoorden van vragen over een alternatieve lezing. Rechtbank Limburg ECLI:NL:RBLIM:2018:682 Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij 9 maanden een relatie heeft gehad met aangeefster. De verdachte heeft de relatie beëindigd omdat hij geen gevoelens meer voor haar had. Met carnaval hebben ze nog wel seks gehad. De verdachte had toen al een nieuwe vriendin. Enige tijd later wilde aangeefster praten met de verdachte. Ze is naar zijn huis gekomen. Hij heeft de voordeur opengedaan. [Slachtoffer] is op de bank gaan zitten. De verdachte is tegenover haar gaan zitten. [Slachtoffer] heeft een paar keer gevraagd om de relatie nog een kans te geven. De verdachte wilde dat niet. [Slachtoffer] is toen kwaad geworden en naar buiten gerend. De verdachte heeft verder verklaard dat de aangifte een wraakactie van [slachtoffer] is. Hij wilde niet met haar verder, terwijl zij nog gevoelens voor hem had. De rechtbank verwerpt de bewering van de verdachte dat aangeefster wraak op hem wil nemen. Uit de verklaringen van aangeefster en haar vader volgt dat zij van plan waren om de zaak buiten justitie om op te lossen, door nog op de avond van 26 maart 2016 het gesprek aan te gaan met de ouders van de verdachte. Zij wilden vooral voorkomen dat het nog een keer 56

57 zou kunnen gebeuren. De verdachte zou in hun visie hulp moeten krijgen. Doordat de ouders van de verdachte vervolgens hun zoon niet ter verantwoording riepen is er alsnog aangifte bij de politie gedaan. Het door de verdachte naar voren gebrachte alternatieve scenario, namelijk dat [slachtoffer] wraak zou willen nemen op de verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden. Rechtbank Overijssel ECLI:NL:RBOVE:2018:1662 De verdediging heeft twee alternatieve scenario s benoemd die niet stroken met de bewezenverklaring, te weten dat [slachtoffer] tijdens de val op de bank dan wel de worsteling met verdachte op het mes is terechtgekomen terwijl verdachte het mes niet vasthield of dat een ander aanwezige persoon het mes heeft gepakt en heeft gestoken. De alternatieve lezing van de verdediging dat een derde [slachtoffer] met het mes heeft gestoken, schuift de rechtbank als hoogst onwaarschijnlijk terzijde. Uit geen van de afgelegde verklaringen blijkt dat [getuige 1] of [getuige 2] op enig moment een wapen in handen hebben gehad en alle verklaringen over de rol van deze beide andere aanwezige personen op het moment van de tweede confrontatie zijn vrijwel gelijkluidend. Ook overigens bieden de stukken geen aanknopingspunten voor deze alternatieve lezing van de gebeurtenissen. Wat betreft de alternatieve lezing inhoudende dat [slachtoffer] in het mes gevallen is, acht de rechtbank, naast de hiervoor reeds vastgestelde feiten en omstandigheden, het volgende van belang. Door [getuige 1] is verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] over de bank sprong en dat [slachtoffer] verdachte aanvloog. De broers rolden volgens [getuige 1] met elkaar over de bank en kwamen op de vensterbank terecht. Op de bij de verklaring van [getuige 1] gevoegde door [getuige 1] gemaakte tekening van de ruimte en de zich daarin bevindende personen staat het mes ingetekend, liggend op de hoek van de bank aan de zijde van de vensterbank. [Getuige 1] heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] niet met zijn rug de bank heeft geraakt. [Getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] op verdachte af rende en dat de broers tegen elkaar aansprongen en samen tegen de vensterbank vielen. Daarna vielen beide broers op de bank. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de worsteling op de bank steeds onder zijn broer lag. Gezien het vorenstaande staat voor de rechtbank vast dat de worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] zich heeft afgespeeld op het gedeelte van de bank dat zich bevond voor de vensterbank. De rechtbank stelt op basis van de verklaringen zoals hiervoor uiteengezet, als ook de tekening van [getuige 1] met daarop de plaatsaanduiding van verdachte en van het mes ten opzichte van de bank en de foto van de bank, dat op die plek op de bank waar verdachte 57

58 en [slachtoffer] terecht kwamen, geen mogelijkheid bestaat dat het mes in de bank ergens tussen geklemd en daardoor naar boven gericht heeft vastgezeten. Op grond hiervan en daarbij in aanmerking nemend de locatie, de diepte en de richting van de steekverwonding, acht de rechtbank de lezing dat [slachtoffer] in het mes zou zijn gevallen niet aannemelijk. 58

59 Inventarisatie uitspraken feitenrechter 59

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:HR:2010:BO2558 ECLI:NL:HR:2010:BO2558 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 02-11-2010 Datum publicatie 03-11-2010 Zaaknummer 09/00354 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BO2558

Nadere informatie

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken parketnummer : 20.001938.96 uitspraakdatum : 29 april 1997 verstek dip GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

Het gaat om bijzondere motiveringskwesties; het beslissen en motiveren.

Het gaat om bijzondere motiveringskwesties; het beslissen en motiveren. HC 6-a, 13 maart 2018, het vonnis (I) Het gaat om bijzondere motiveringskwesties; het beslissen en motiveren. Er zijn in het strafproces drie fasen: het onderzoek ter terechtzitting, de beraadslaging en

Nadere informatie

Onbegrepen maakt onbemind De reikwijdte van artikel 359 lid 2 Sv. G.H. Meijer en D. Emmelkamp * 1. Inleiding

Onbegrepen maakt onbemind De reikwijdte van artikel 359 lid 2 Sv. G.H. Meijer en D. Emmelkamp * 1. Inleiding Onbegrepen maakt onbemind De reikwijdte van artikel 359 lid 2 Sv G.H. Meijer en D. Emmelkamp * 1. Inleiding Per 1 januari 2005 is de Wet bekennende verdachte 1 in werking getreden. Uitgangspunt van deze

Nadere informatie

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag RAPPORT Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag Een onderzoek naar een afwijzing van het Openbaar Ministerie in Den Haag om kosten na vrijspraak te vergoeden. Oordeel Op basis van het onderzoek

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4692 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000368-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 05-04-2011 Datum publicatie 07-04-2011 Zaaknummer 21-002244-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 5 NOVEMBER 2013 P.12.1784.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.12.1784.N R A C, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Henry Van Burm, advocaat bij de balie te Gent. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Nadere informatie

Behandeltijd De tijd tussen de datum van het arrest of vonnis dat men in een cassatieberoep bestrijdt en de datum van het arrest van de Hoge Raad.

Behandeltijd De tijd tussen de datum van het arrest of vonnis dat men in een cassatieberoep bestrijdt en de datum van het arrest van de Hoge Raad. Begrippen Aandeel cassatieberoepen Zie fractie Aanwijzing Zie slot van toelichting bij significant. Afgehandeld cassatieberoep Cassatieberoep waarin de Hoge Raad arrest heeft gewezen. Behandeltijd De tijd

Nadere informatie

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe,

Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, Edèlhoogachtbare Heer/Vrouwe, X Z (belanghebbende), \ beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 juli 2013. Bij brief van 11 oktober 2013 heeft de griffier mij

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 ECLI:NL:RBZUT:2007:BB4499 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 25-09-2007 Datum publicatie 28-09-2007 Zaaknummer 06/580261-07 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 ECLI:NL:RBOVE:2017:2237 Instantie Rechtbank Overijssel Datum uitspraak 26-04-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Zaaknummer 08/910083-15 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Raadkamer

Nadere informatie

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak

Parketnummer: /17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak vonnis GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO Parketnummer: 500.00480/17 Uitspraak: 2 november 2018 Tegenspraak Vonnis van dit Gerecht in de strafzaak tegen de verdachte: R.M.C., geboren op Curaçao, wonende

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999 Instantie Datum uitspraak 16-05-2012 Datum publicatie 16-05-2012 Zaaknummer 20-002733-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2014:381. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556, Gevolgd ECLI:NL:HR:2014:381 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 18-02-2014 Datum publicatie 19-02-2014 Zaaknummer 13/02084 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2556,

Nadere informatie

HR 11 april 2006, LJN: AU9130, NJ 2006, 393 (Bleichrodt, Van Dorst, De Savornin Lohman, De Hullu en Thomassen; A-G Knigge) 6 die als volgt luidt:

HR 11 april 2006, LJN: AU9130, NJ 2006, 393 (Bleichrodt, Van Dorst, De Savornin Lohman, De Hullu en Thomassen; A-G Knigge) 6 die als volgt luidt: De tweede volzin van artikel 359 lid 2 Sv Prof.mr. M.J. Borgers HR 11 april 2006, LJN: AU9130, NJ 2006, 393 (Bleichrodt, Van Dorst, De Savornin Lohman, De Hullu en Thomassen; A-G Knigge) Inleiding In het

Nadere informatie

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Uitspraak. Afdeling strafrecht. Parketnummer: Datum uitspraak: 1 november TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman) ECLI:NL:GHAMS:2016:5673 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 01-11-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-003159-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 JUNI 2012 P.12.0873.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.12.0873.F I. P. D. V., II. III. IV. P. D. V., P. D. V., P. D. V., V. P. D. V., Mrs. Cédric Vergauwen en Olivia Venet, advocaten bij de

Nadere informatie

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN U I T S P R A A K Nr. i n d e k l a c h t nr. 070.00 ingediend door: hierna te noemen klager`, tegen: hierna te noemen 'verzekeraar. De Raad van Toezicht Verzekeringen heeft

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2016:7721

ECLI:NL:RBMNE:2016:7721 ECLI:NL:RBMNE:2016:7721 Instantie Datum uitspraak 09-12-2016 Datum publicatie 08-06-2017 Zaaknummer 16.228054-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Midden-Nederland Strafrecht

Nadere informatie

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum Instelling Hof van Cassatie Onderwerp Misdrijf. Toerekenbaarheid. Rechtspersonen. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid Datum 20 december 2005 Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2013:5798

ECLI:NL:RBGEL:2013:5798 ECLI:NL:RBGEL:2013:5798 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 17-12-2013 Datum publicatie 17-12-2013 Zaaknummer 06/950395-12 (ontneming) Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 29 SEPTEMBER 2015 P.14.0900.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0900.N N S, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Joost Peeters, advocaat bij de balie te Antwerpen. I. RECHTSPLEGING VOOR HET

Nadere informatie

Hieronder volgt dus de beknopte verklaring van enkele termen die in de arresten van het Hof worden gebruikt.

Hieronder volgt dus de beknopte verklaring van enkele termen die in de arresten van het Hof worden gebruikt. Kort lexicon tot nut van de rechtzoekende, waarin enige uitleg wordt gegeven van de meest gangbare geschreven rechtstaal van het Hof van Cassatie en van het parket bij dit Hof ( 1 ). Dit korte lexicon

Nadere informatie

WEEK 6 ONRECHTMATIG VERKREGEN BEWIJS EN MOTIVERINGSVEREISTEN...

WEEK 6 ONRECHTMATIG VERKREGEN BEWIJS EN MOTIVERINGSVEREISTEN... Inhoudsopgave WEEK 6 ONRECHTMATIG VERKREGEN BEWIJS EN MOTIVERINGSVEREISTEN... 2 HOOFDSTUK XVI: BERAADSLAGING EN EINDUITSPRAAK... 2 16.12 De eerste hoofdvraag: bewijs... 2 Arrest: HR Dagboekaantekening...

Nadere informatie

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. arrest GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Arnhem Afdeling strafrecht Parketnummer: X Uitspraak d.d.: 15 juni 2016 TEGENSPRAAK Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger

Nadere informatie

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2011 1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank 2. Advies Commissie Wetenschappelijke Integriteit KLACHT Bij brief van 2010,

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 20-06-2008 Datum publicatie 20-06-2008 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie C07/041HR

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391

ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391 ECLI:NL:RBARN:2001:AD4391 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 10-10-2001 Datum publicatie 10-10-2001 Zaaknummer 05.096060-01 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 26 FEBRUARI 2019 P.18.1028.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.18.1028.N J J M S, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Jorgen Van Laer, advocaat bij de balie Antwerpen, tegen 1. D W, burgerlijke

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Bewijs. Strafzaken. Bewijsvoering. Onrechtmatig verkregen bewijs. Toelaatbaarheid. Beoordeling door de rechter Datum 23 maart 2004 Copyright and disclaimer Gelieve

Nadere informatie

Wetsverwijzingen Wetboek van Strafrecht 448, geldigheid:

Wetsverwijzingen Wetboek van Strafrecht 448, geldigheid: ECLI:NL:PHR:2002:AD9213 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 16-04-2002 Datum publicatie 16-04-2002 Zaaknummer 00916/01 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD9213 Rechtsgebieden

Nadere informatie

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig. ECLI:NL:RBOVE:2016:1480 Instantie: Rechtbank Overijssel Datum uitspraak: 26-04-2016 Datum publicatie: 26-04-2016 Zaaknummer: 08.910038-15 (P) Rechtsgebieden: Strafrecht Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg

Nadere informatie

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen:

Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te uur Kenmerk: art. 515 lid 4 Sv en daartoe overwogen: Hof van Discipline Zitting van 19 juni 2017 te 14.30 uur Kenmerk: 160102 PLEITNOTA Inzake: Deken orde van Advocaten Den Haag - mr. M.J.F. Stelling Raadsman: W.H. Jebbink Geen ontzegging tot onafhankelijke

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 Instantie Datum uitspraak 24-04-2013 Datum publicatie 24-04-2013 Zaaknummer 20-000702-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2006:AW3559

ECLI:NL:HR:2006:AW3559 ECLI:NL:HR:2006:AW3559 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 03-10-2006 Datum publicatie 02-07-2008 Zaaknummer 01447/05 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW3559

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 2 JUNI 2015 P.15.0224.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.0224.N L S P V H, inverdenkinggestelde, eiser, met als raadsman mr. Hans Rieder, advocaat bij de balie te Gent, tegen 1. L F, burgerlijke

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812 ECLI:NL:RBAMS:2015:5812 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 23-06-2015 Datum publicatie 04-09-2015 Zaaknummer CV EXPL 14-22777 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 Rapport Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068 2 Klacht Verzoeker, slachtoffer van poging doodslag gepleegd door zijn ex-vriendin op 10 december 1999, klaagt erover dat het arrondissementsparket te

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is an author's version which may differ from the publisher's version. For additional information about this

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061 Instantie Datum uitspraak 03-02-2009 Datum publicatie 05-02-2009 Gerechtshof 's-gravenhage Zaaknummer 22-002670-08 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

HR 17 februari 2009; grondslagleer: overbodig ten laste gelegde exceptie NJ 2009, 275, zaaknummer: 07/12764A, LJN:BG5620. Noot van M.J.

HR 17 februari 2009; grondslagleer: overbodig ten laste gelegde exceptie NJ 2009, 275, zaaknummer: 07/12764A, LJN:BG5620. Noot van M.J. HR 17 februari 2009; grondslagleer: overbodig ten laste gelegde exceptie NJ 2009, 275, zaaknummer: 07/12764A, LJN:BG5620 Noot van M.J. Borgers 1. De tenlastelegging in de hierboven afgedrukte zaak is toegesneden

Nadere informatie

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377 Instantie Rechtbank Assen Datum uitspraak 15-04-2011 Datum publicatie 15-04-2011 Zaaknummer 19.605555-10 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 ECLI:NL:GHLEE:2011:BU1518 Instantie Datum uitspraak 17-10-2011 Datum publicatie 25-10-2011 Gerechtshof Leeuwarden Zaaknummer 24-003332-09 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 10 SEPTEMBER 2007 S.07.0003.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.07.0003.F A. T., Mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen OPENBAAR CENTRUM VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN VAN LUIK.

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917

ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917 ECLI:NL:RBBRE:2003:AN9917 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 11-12-2003 Datum publicatie 12-12-2003 Zaaknummer 3498-01 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 13 DECEMBER 2016 P.16.1066.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.16.1066.N I A A, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Louis De Groote, advocaat bij de balie te Gent. II J-C P D, beklaagde, eiser,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2015:84

ECLI:NL:GHDHA:2015:84 ECLI:NL:GHDHA:2015:84 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 27-01-2015 Datum publicatie 27-01-2015 Zaaknummer 22000511-14 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 ECLI:NL:GHARL:2013:BZ4699 Instantie Datum uitspraak 19-03-2013 Datum publicatie 19-03-2013 Zaaknummer 21-000669-12 Formele relaties Rechtsgebieden Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGRO:2009:BH3578,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029 ECLI:NL:GHSHE:2015:2029 Instantie Datum uitspraak 03-06-2015 Datum publicatie 03-06-2015 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-000203-14 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 8 JUNI 2012 C.11.0735.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.11.0735.N BELGISCHE STAAT, minister van Binnenlandse Zaken, Mr. Michel Mahieu, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen A. D. I. RECHTSPLEGING

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 13 MEI 2014 P.12.2065.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.12.2065.N HORECA TECHNOLOGIES SOLUTIONS bvba, met zetel te 2900 Schoten, Gazellendreef 22, beklaagde, eiseres, met als raadsman mr. Jozef

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 JANUARI 2006 C.04.0201.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.04.0201.N V. A., Mr. Cécile Draps, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen D. P. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep

Nadere informatie

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop

JURISPRUDENTIE STRAFRECHT. Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop JURISPRUDENTIE STRAFRECHT Uitspraken 10 februari 2015 Paul Verloop HR uitspraken 10 februari 2015 Beslissingen voorlopige hechtenis (Cassatie in het belang der wet) HR:2015:247 HR:2015:255 HR:2015:256

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016 Datum van inontvangstneming : 08/07/2016 Vertaling C-278/16-1 Zaak C-278/16 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 19 mei 2016 Verwijzende rechter: Landgericht Aachen (Duitsland) Datum

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012 Instantie Datum uitspraak 11-06-2003 Datum publicatie 12-08-2003 Zaaknummer 2200326602 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-gravenhage

Nadere informatie

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016.

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 24 augustus 2016. ECLI:NL:GHAMS:2016:5663 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 07-09-2016 Datum publicatie 30-12-2016 Zaaknummer 23-000259-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 OKTOBER 2015 P.15.1346.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.1346.N S S, inverdenkinggestelde, aangehouden, eiser, met als raadsman mr. Jean Marie De Meester, advocaat bij de balie te Brugge.

Nadere informatie

Rolnummer 4045. Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

Rolnummer 4045. Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T Rolnummer 4045 Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 468, 3, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 21

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 23 JUNI 2015 P.14.0406.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0406.N I R D F, beklaagde, eiser, vertegenwoordigd door mr. Paul Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen K D K, burgerlijke

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 24 NOVEMBER 2015 P.14.1192.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.1192.N H E H, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Katrien Van Den Steene, advocaat bij de balie te Dendermonde, tegen K S,

Nadere informatie

Conclusie. RvdW 2011/616. Nr. 09/04750 A Mr. Aben Zitting 22 februari Conclusie inzake: [Betrokkene]

Conclusie. RvdW 2011/616. Nr. 09/04750 A Mr. Aben Zitting 22 februari Conclusie inzake: [Betrokkene] ECLI:NL:PHR:2011:BP6568 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 19-04-2011 Datum publicatie 19-04-2011 Zaaknummer 09/04750 A Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BP6568 Rechtsgebieden

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2003 2004 29 743 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het treffen van een regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen en

Nadere informatie

Rolnummer 5678. Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Rolnummer 5678. Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T Rolnummer 5678 Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 418, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie.

Nadere informatie

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11

Strafprocesrecht Bijzondere kenmerken: Hoger beroep Wetsverwijzingen: Wetboek van Strafrecht 197a, geldigheid: 2014-05-11 ECLI:NL:GHSHE:2015:3566 Instantie: Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak: 16-09-2015 Datum publicatie: 17-09-2015 Zaaknummer: 20-002514-14 Rechtsgebieden: Materieel strafrecht Strafprocesrecht Bijzondere

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 14 JANUARI 2014 P.13.1332.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.13.1332.N J E C, beklaagde, aangehouden, eiser, met als raadsman mr. Gert Warson, advocaat bij de balie te Brussel. I. RECHTSPLEGING

Nadere informatie

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie: LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, 225359 Datum uitspraak: 15-02-2012 Datum publicatie: Rechtsgebied: 17-02-2012 Handelszaak Soort procedure: Kort geding Inhoudsindicatie: In deze zaak

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 16 februari 2017 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2017:1898 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 16-02-2017 Datum publicatie 24-05-2017 Zaaknummer 23-002215-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMNE:2015:4984 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C/16/ / HA RK

ECLI:NL:RBMNE:2015:4984 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C/16/ / HA RK ECLI:NL:RBMNE:2015:4984 Instantie Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak 03-07-2015 Datum publicatie 06-07-2015 Zaaknummer C/16/393610 / HA RK 15-129 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Rolnummer 4560. Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer 4560. Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T Rolnummer 4560 Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over artikel 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten

Nadere informatie

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman) Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis

Nadere informatie

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002

ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002 ECLI:NL:RBMAA:2011:BP5002 Instantie Rechtbank Maastricht Datum uitspraak 16-02-2011 Datum publicatie 17-02-2011 Zaaknummer 03-702714-08 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - meervoudig

Nadere informatie

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK

Uitspraak. parketnummer: datum uitspraak: 3 november 2016 TEGENSPRAAK ECLI:NL:GHAMS:2016:5390 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 03-11-2016 Datum publicatie 21-12-2016 Zaaknummer 23-003117-15 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK

Uitspraak. Parketnummer: Datum uitspraak: 17 november 2016 VERSTEK ECLI:NL:GHAMS:2016:5593 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 17-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-001668-16 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie

Nadere informatie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Rolnummer 2287 Arrest nr. 163/2001 van 19 december 2001 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Arbitragehof,

Nadere informatie

ECLI:NL:OGEAA:2016:411

ECLI:NL:OGEAA:2016:411 ECLI:NL:OGEAA:2016:411 Instantie Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba Datum uitspraak 05-02-2016 Datum publicatie 22-06-2016 Zaaknummer 426 van 2015, P-2015/06927 Rechtsgebieden Strafrecht Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Raad van State 201200615/1/V4. Datum uitspraak: 13 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op

Nadere informatie

Voorwoord. Materieel strafrecht. Inleiding. 2 Bronnen van strafrecht 3 Voorwaarden voor strafbaarheid. De menselijke gedraging

Voorwoord. Materieel strafrecht. Inleiding. 2 Bronnen van strafrecht 3 Voorwaarden voor strafbaarheid. De menselijke gedraging Inhoud Voorwoord 9 Deel I Materieel strafrecht 11 1 Strafrecht 2 Bronnen van strafrecht 3 Voorwaarden voor strafbaarheid 13 13 14 18 I 4 5 II 6 7 8 9 10 11 De menselijke gedraging De gedraging Causaal

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2016:5635 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 10-11-2016 Datum publicatie 29-12-2016 Zaaknummer 23-000872-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Hoger

Nadere informatie

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus 20301 2500 EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 INTERNET www.cbpweb.nl www.mijnprivacy.nl AAN De Minister van Veiligheid en Justitie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2016:3968

ECLI:NL:RBAMS:2016:3968 ECLI:NL:RBAMS:2016:3968 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 30-06-2016 Datum publicatie 30-06-2016 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 13/993032-16 (Promis) Strafrecht

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 21 APRIL 2015 P.13.0954.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.13.0954.N A J M D, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Jan Van Leuven, advocaat bij de balie te Antwerpen, tegen Y TANG, burgerlijke

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 14 APRIL 2015 P.14.1146.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.1146.N T K H, inverdenkinggestelde, eiser, met als raadsman mr. Luc Arnou, advocaat bij de balie te Brugge, tegen 1. E V D C, 2.

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

ECLI:NL:HR:2013:1157. 1 Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak. ECLI:NL:HR:2013:1157 Uitspraak 12 november 2013 Strafkamer nr. 11/04366 P Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204

ECLI:NL:HR:2015:3021. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/05204 ECLI:NL:HR:2015:3021 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 13-10-2015 Datum publicatie 14-10-2015 Zaaknummer 14/05204 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2082,

Nadere informatie

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012

No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 ... No.W03.12.0197/II 's-gravenhage, 16 juli 2012 Bij Kabinetsmissive van 18 juni 2012, no.12.001344, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994

ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994 ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ5994 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 22-12-2006 Datum publicatie 11-01-2007 Zaaknummer 15/645076-06 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678 ECLI:NL:RBAMS:2016:1678 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 24-03-2016 Datum publicatie 29-03-2016 Zaaknummer KK EXPL 16-200 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

een gedraging van de Douane van Curaçao, welke gedraging toe te schrijven is aan de Minister van Financiën, (hierna de Minister).

een gedraging van de Douane van Curaçao, welke gedraging toe te schrijven is aan de Minister van Financiën, (hierna de Minister). KlRz 041/2013 RAPPORT inzake de klacht van [Verzoeker ] tegen een gedraging van de Douane van Curaçao, welke gedraging toe te schrijven is aan de Minister van Financiën, (hierna de Minister). - 2-1. Inleiding

Nadere informatie

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 Rapport Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446 2 Klacht Op 11 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door de heer mr. G. Meijers, advocaat

Nadere informatie

ECLI:NL:RBROT:2016:10161

ECLI:NL:RBROT:2016:10161 ECLI:NL:RBROT:2016:10161 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 04-11-2016 Datum publicatie 13-01-2017 Zaaknummer 10/710336-16 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2017:2714

ECLI:NL:RBAMS:2017:2714 ECLI:NL:RBAMS:2017:2714 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 25-04-2017 Datum publicatie 01-05-2017 Zaaknummer RK 16/7321 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Rekestprocedure

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 31-03-2004 Datum publicatie 08-04-2004 Zaaknummer 06/060115-03 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Nederlandse Mededingingsautoriteit BESLUIT Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Nummer 6486/62 Betreft zaak: Easyjet v. N.V. Luchthaven Schiphol 1. Inleiding 1. Op

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2017:978

ECLI:NL:GHSHE:2017:978 ECLI:NL:GHSHE:2017:978 Instantie Datum uitspraak 17-02-2017 Datum publicatie 10-03-2017 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer 20-003836-13 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010 2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL 2 Vergaderjaar 2010-2011 32 856 Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten teneinde nader inhoud te geven aan het beginsel van openbaarheid

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840

ECLI:NL:RBDHA:2017:5840 ECLI:NL:RBDHA:2017:5840 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 01-06-2017 Datum publicatie 01-06-2017 Zaaknummer 09/852030-17 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Strafrecht Eerste

Nadere informatie

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de. vonnis RECHTBANK NOORD-HOLLAND Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf Locatie Schiphol Meervoudige strafkamer Parketnummer: Uitspraakdatum: 8 april 2013 Tegenspraak Strafvonnis Dit vonnis is gewezen naar

Nadere informatie