Het hoofddekken van de vrouw. 1 e druk: e druk: 2017

Transcriptie

1 Het hoofddekken van de vrouw 1 e druk: e druk: 2017

2 INHOUD Een woord vooraf Korinthe11:1 t/m De leer der apostelen... 8 De orde en rangorde in het werk van God De rangorde in de schepping Omwille van de engelen Ondergeschikt en toch gelijkwaardig Tot besluit EEN WOORD VOORAF is, behoudens enkele uitzonderingen, gedurende de 20 e eeuw in de christelijke kerk in onbruik geraakt. Het is een inzetting van God, die door de influisteringen van de satan al van ouds omstreden is, gezien wat apostel Paulus ons leert in 1Korinthe 11. Uit de historische gegevens blijkt, dat het vroeger een vaste gewoonte was dat alle vrouwen, jong en oud, haar hoofd bedekten tijdens de kerkdiensten. In het algemeen ziet men heden ten dage in de kerken nog maar weinig vrouwen met een hoofdbedekking. Het lijkt wel of het hoofddekken is gedegradeerd tot iets minderwaardigs, iets wat in onze tijd niet meer past. Zo is deze inzetting van God in onbruik geraakt en eigenlijk veracht. En als het in de kerkdiensten geen regel meer is, wat is er van deze inzetting dan overgebleven in het huisgezin, waar immers ook wordt gebeden en gedankt? Zo is het hoofddekken der vrouw ook thuis bij het bidden en danken een omstreden onderwerp geworden. Dat was het niet voor apostel Paulus en dat mag het ook niet zijn voor de gemeente van Christus, die volgens Paulus niet de gewoonte mag hebben te twisten over de inzettingen van God. Een groot voorbeeld voor wat betreft het hoofddekken vinden wij bij Israël, het oude verbondsvolk van God. Onder het oude verbond bedekten de mannen, jong en oud, het hoofd wanneer zij zich voor Gods aangezicht stelden. Ook nu is deze inzetting nog van kracht bij de orthodoxe Joden. Voor mannen en jongens zonder hoofdbedekking is er geen toegang in hun godshuizen en zonder hoofdbedekking wordt er ook in huis niet gebeden. Apostel Paulus leert, dat deze inzetting in het nieuwe verbond niet meer geldt voor mannen, maar dat nu de vrouwen het hoofd behoren te bedekken als zij voor Gods aangezicht verschijnen. Het is onze vurige wens, dat deze brochure mee mag werken tot het ene doel, dat wij als gehoorzame kinderen van God, mede door het opvolgen van deze inzetting, de Allerhoogste alle eer brengen die Hij waardig is te ontvangen, zowel in Zijn huis als in onze huizen. 3 4

3 1 Korinthe 11: KORINTHE 11: Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben. 2 En ik prijs u, broeders, omdat u in alles aan mij denkt en aan de overleveringen vasthoudt, zoals ik die aan u heb overgeleverd. 3 Maar ik wil dat u weet dat Christus het hoofd is van iedere man en de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus. 4 Iedere man die bidt of profeteert en iets op zijn hoofd heeft, onteert zijn hoofd. 5 Iedere vrouw echter die bidt of profeteert met onbedekt hoofd, onteert haar eigen hoofd, want het is precies hetzelfde alsof zij kaalgeschoren is. 6 Want als een vrouw het hoofd niet bedekt heeft, laat zij zich dan ook maar kaalknippen. Als het echter voor een vrouw schandelijk is kaalgeknipt of kaalgeschoren te zijn, laat zij dan het hoofd bedekken. 7 Een man moet het hoofd namelijk niet bedekken, omdat hij het beeld en de heerlijkheid van God is. De vrouw is echter de heerlijkheid van de man. 8 De man immers is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. 9 Want ook is een man niet geschapen omwille van de vrouw, maar een vrouw omwille van de man. 10 Daarom moet de vrouw een teken van gezag op het hoofd hebben, omwille van de engelen. 11 Evenwel is de man niet zonder de vrouw, en de vrouw niet zonder de man, in de Heere. 12 Want zoals de vrouw uit de man voortkomt, zo is ook de man er door de vrouw, maar alle dingen zijn uit God. 13 Oordeel bij uzelf: is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt? 14 Of leert ook de natuur zelf u niet dat als een man lang haar draagt, het een oneer voor hem is? 15 Maar als een vrouw lang haar draagt, is het voor haar een eer, omdat het lange haar als een bedekking aan haar gegeven is. 16 Maar als iemand op twist uit lijkt te zijn, wij hebben een dergelijke gewoonte niet, en de gemeenten van God evenmin. DE LEER DER APOSTELEN Van de eerste Apostolische gemeente in Jeruzalem lezen wij: En zij volhardden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het breken van het brood en in de gebeden. (Hand.2:42). Voor de gemeente te Jeruzalem was dit van bijzondere betekenis want zij waren Joden en als zodanig in de Joodse wet opgevoed. Voor hen betekende het, dat zij een andere leer, een andere godsdienst aannamen; de niet christen-joden konden van hen zeggen dat zij de godsdienst der vaderen ontrouw waren geworden. Wij kunnen ons levendig voorstellen dat zij daardoor dikwijls in botsing kwamen met hun volksgenoten, die de Heere Jezus en Zijn verlossingswerk verwierpen. Wat was nu eigenlijk deze leer der apostelen? Dit was niet een welomschreven leer, zoals de wet van Mozes. De Heere Jezus was gekomen om de wet van Mozes te vervullen; de Heere Jezus had verlossing aangebracht en deze verlossing werd nu door het Evangelie aan Joden en heidenen aangeboden, want God de Heere had naar Zijn beloften een nieuw verbond opgericht. En dit nieuwe verbond heeft ook een wet, maar niet in stenen tafelen geschreven: Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn. (Jer.31:33). De leer der apostelen was dus de leer van het nieuwe verbond, die de Heere Jezus aan de discipelen had verkondigd. Aan de apostelen had de Heere Jezus toevertrouwd te prediken en de volkeren het Woord en de inzettingen van de Heere te leren onderhouden. Hierin zouden zij door de Heilige Geest worden geleid, want de Heere God had hun de Heilige Geest tot Leidsman gegeven. 1Korinthe 11:1-16 handelt ook over zo n inzetting, namelijk dat een vrouw die bidt of profeteert haar hoofd zal dekken. Paulus begint dit hoofdstuk met de woorden: Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben. Hij heeft het hier niet over navolgers zijn van een mens of van menselijke inzettingen, maar van Christus, zoals ook hij een navolger van Christus was. Apostel Paulus heeft dit gedeelte over het hoofddekken der vrouw geschreven, omdat de losbandigheid der heidenen die hen omringden, binnen de gemeente toegang 5 6

4 De leer der apostelen dreigde te krijgen. Het streven in de wereld - en helaas ook in de kerk - is, dat man en vrouw gelijke rechten moeten hebben. Dat betekent dat God de mens niet goed geschapen zou hebben, zoals de boze van het begin af aan al heeft beweerd. Heden is het heel gewoon dat in vele kerken de vrouw als predikant of priester optreedt, terwijl apostel Paulus in 1Kor.14:34 leert: Laten uw vrouwen in de gemeenten zwijgen. Het is hun immers niet toegestaan te spreken, maar bevolen onderdanig te zijn, zoals ook de wet zegt. Maar de vrouw acht het tegenwoordig een belediging om onderworpen te zijn. Dit is echter geen belediging, want ook Christus was onderworpen en gehoorzaam aan Zijn Vader. God is het hoofd van Christus en elke man is aan Christus, zijn Hoofd, onderworpen. Wij mogen in het dienen van God geen vernedering zien, welke plaats wij hierin ook bekleden. Als de vrouw haar hoofd dekt bij het bidden en profeteren, is dat geen vernedering, maar een bewijs dat zij Gods ordeningen eerbiedigt en erkent en zich daaraan onderwerpt. Daarmee heeft de vrouw een macht op het hoofd, zodat zij zich niet iets toe-eigent, wat haar door God niet gegeven is en erkent zij dat de man het hoofd is. Zonder twijfel betekent het hoofddekken van de vrouw een onderworpen en onderdanige plaats bekleden in Gods Koninkrijk. Daaruit blijkt dat in het dienen van God man en vrouw een verschillende plaats gekregen hebben. Maar laten wij bedenken, dat dit geen menselijke plaats, maar een door God gegeven plaats is. Wij kunnen dus duidelijk zien dat Paulus hier een ordening van God leert. Maar het is met deze inzetting van God in de kerk gegaan zoals het met vele inzettingen van God is gegaan. Men is daarvan afgeweken en heeft ruimte gemaakt voor de wereldgeest die zogenaamd vrijheid eist, maar wat voert tot een teugelloze en bandeloze vrijheid zoals om ons heen te zien is. Deze ongoddelijke vrijheid bestaat echter niet in het Koninkrijk van God. In dit Koninkrijk, wat geen aards koninkrijk is, moet onderworpenheid betoond worden aan de ordeningen en inzettingen van de Heere, want wij zijn zondaars die de Heiland nodig hebben, Die ons zalig wil maken. Maar dan zullen wij Hem, Die gehoorzaam was tot in de kruisdood, moeten navolgen in gehoorzaamheid aan Zijn Woord. Ook wij hebben Gods ordeningen ontvangen en ons is geleerd, dat onze vrouwen en dochters, als zij bidden of profeteren, het hoofd moeten dekken. Wij zullen niet af- of toedoen aan de ordeningen van God, ook niet in deze verwarde tijd van het einde. Laten wij eens nader bekijken wat apostel Paulus heeft geschreven over deze zaak, en vers voor vers bezien wat het voor ons betekent. 7 8

5 De orde en rangorde in het werk van God DE ORDE EN RANGORDE IN HET WERK VAN GOD Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben. (vers 1). Zo begint apostel Paulus dit hoofdstuk. Hij wil hiermee zeggen: Ik handel niet naar eigen goeddunken, maar zoals Christus niets uit Zichzelf deed, schrijf ik dit ook niet uit mijzelf. Wees navolgers van Christus, niet van een mens of van menselijke inzettingen, maar van Christus en Zijn geboden. Ik prijs u, broeders, omdat u in alles aan mij denkt en aan de overleveringen vasthoudt, zoals ik die aan u heb overgeleverd. (vs 2). Apostel Paulus prijst de gemeente dat zij vasthielden aan de inzettingen die hij had ontvangen en aan hen had doorgegeven. Hij heeft dit gedeelte over het hoofddekken van de vrouw geschreven, omdat al in zijn tijd de wereldgeest toegang dreigde te verkrijgen in de gemeente. Hier is nog op te merken, dat waar hij schrijft: Zoals ik die aan u heb overgeleverd, dit dan betekent dat Paulus het eerst van God ontvangen moet hebben. Maar ik wil dat u weet dat Christus het hoofd is van iedere man en de man het hoofd van de vrouw en God het hoofd van Christus. (vs 3). Paulus vermeldt de orde die God heeft gesteld in gemeente en huisgezin. Zij die menen dat het hoofddekken van de vrouw alleen de gemeente te Korinthe betreft, kunnen uit dit vers leren, dat de hier aangegeven rangorde duidelijk voor de kerk van alle tijden geldt. Door alle tijden heen heeft de kerk van Christus toch beleden dat Hij het hoofd is en wij Zijn leden zijn? Zo is ook Christus, schrijft apostel Paulus, het hoofd van elke man, dat is immers de belijdenis van de kerk in alle tijden! En de man is het hoofd van de vrouw. Elke christen erkent dat Christus het hoofd van de man is, omdat Hij ons duur gekocht heeft door Zijn zoendood. Christus als het hoofd is voor elke man het grote voorbeeld. Christus noemt Zichzelf dienstknecht en wijst daarmede de man als hoofd de enige weg die er is, namelijk Zijn voorbeeld volgen. De man is dus dan eerst het hoofd van de vrouw als hij hetzelfde doet als zijn hoofd, uit liefde zich offeren als een dienstknecht in het dienen van God en de naaste. En God is het hoofd van Christus, Die uit liefde tot God Zich onderworpen heeft aan de wil van de hemelse Vader. Hier wordt Christus als hoofd van de man nog eens het grote voorbeeld van de man genoemd, om Gods wil te doen, zoals wij geleerd hebben te bidden: Uw wil geschiedde. Dan pas is er de ware eenheid tussen Christus, man en vrouw om God te dienen. Tevens is deze orde de kern van het hoofddekken van de vrouw zoals uit de volgende versen blijkt. Iedere man die bidt of profeteert en iets op zijn hoofd heeft, onteert zijn hoofd. (vs 4). In dit vers zet apostel Paulus uiteen wat het betekent als een man deze rangorde in het Koninkrijk van God niet eerbiedigt door het hoofd wel te dekken als hij profeteert of tot God nadert in gebed. Hij leert hier een Goddelijk gebod in de Nieuw Testamentische bedeling: Als een man bidt of profeteert met gedekt hoofd, dan onteert hij zijn eigen hoofd, namelijk Christus. Bij de Joden dekt de man nog steeds het hoofd bij het naderen tot God, want zij erkennen Christus niet als hun Verlosser en hoofd. Iedere vrouw echter die bidt of profeteert met onbedekt hoofd, onteert haar eigen hoofd, want het is precies hetzelfde alsof zij kaalgeschoren is. (vs 5). Apostel Paulus betoogt dat als een vrouw bidt of profeteert met ongedekt hoofd zij haar eigen hoofd (haar man en Christus) onteert, waarbij hij opmerkt dat het dan hetzelfde is, alsof zij kaalgeschoren is. Een vrouw die door ziekte of andere oorzaak kaal is geworden, is veel van het vrouwelijk schoon verloren. In Israël werden vrouwen die zich aan overspel schuldig maakten, kaalgeschoren en door haar kaalheid aan de schande van haar daad prijsgegeven. Want als een vrouw het hoofd niet bedekt heeft, laat zij zich dan ook maar kaalknippen. Als het echter voor een vrouw schandelijk is kaalgeknipt of kaalgeschoren te zijn, laat zij dan het hoofd bedekken. (vs 6). Hier besteedt apostel Paulus nog eens extra aandacht aan de vrouw die haar hoofd niet bedekt bij het bidden of profeteren en zegt, dat dit net zo schandelijk en onterend is als dat zij kaal zou zijn. Hij bedoelt hiermee dat als wij ons voor God de Heere stellen, wij dat in de door Hem gegeven orde moeten doen. 9 10

6 De orde en rangorde in het werk van God Een man moet het hoofd namelijk niet bedekken, omdat hij het beeld en de heerlijkheid van God is. De vrouw is echter de heerlijkheid van de man. (vs 7). In het Oude Testament vertegenwoordigde de hogepriester het gehele volk Israël, want op zijn kleurig hogepriesterlijk kleed droeg hij de kinderen Israëls voor Gods aangezicht, gesymboliseerd door de edelstenen op zijn schouders en in de efod. Eenmaal per jaar verscheen hij op grote verzoendag voor Gods aangezicht in het heilige der heiligen. Bij deze gelegenheid moest hij zich kleden met het eenvoudige, witte priesterlijke kleed, maar ook met een hoed of tulband op zijn hoofd. Zo deed hij op grote verzoendag in een eenvoudig priesterkleed, met gedekt hoofd, verzoening eerst voor zichzelf en daarna voor het gehele volk (Ex.28 en Lev.16). Toen de Heere Jezus verlossing en verzoening had aangebracht door Zijn kruisdood, kwam daar verandering in. Door Zijn verlossend en verzoenend werk als de ware Hogepriester, kan de man weer het beeld Gods dragen en met ongedekt hoofd voor Gods aangezicht verschijnen. Heden ten dage houdt de Israëliet in de synagoge en in zijn huis nog steeds het hoofd gedekt bij het bidden en danken. Hij gelooft immers niet in de Heere Jezus als zijn hoofd, en acht zich nog aan de wet onderworpen. Voor de kinderen van het nieuwe verbond is dit anders. Zij verschijnen nu met ongedekt hoofd voor Gods aangezicht. Maar de vrouw is een uitzondering op deze regel, omdat zij in dit leven in het Koninkrijk van God een andere plaats inneemt dan de man. Reeds de natuur leert dit verschil tussen man en vrouw, beiden hebben verschillende natuurlijke gaven van de Schepper ontvangen. Zelfs in onze tijd waar dit niet meer erkend wordt, is er toch het besef dat bepaalde dingen beter door de man gedaan kunnen worden dan door de vrouw of andersom. Dat hiermede de vrouw achtergesteld zou worden ten opzichte van de man, is een vinding van de duivel. Beiden, man en vrouw hebben een dienende plaats in het Koninkrijk van God. In het dienen van God zijn zij gelijk, maar op verschillende plaatsen. Een vrouw is niet minder dan de man, beiden zijn gelijkwaardig. Zo heeft God man en vrouw geschapen en aan elk een specifieke plaats gegeven. De man zal als priester in zijn huis zijn vrouw verzorgen en beschermen als zijn eigen vlees, zoals Christus de gemeente verzorgt. Elke christen heeft toch van ganser harte en uit grote dankbaarheid om zijn verlossing Christus als zijn hoofd aangenomen. Christus heeft immers alles voor ons gedaan, ja zelfs Zijn leven voor ons gegeven, opdat wij in de vrijheid waarmede Christus ons heeft vrijgemaakt, God mogen dienen. Geen enkele christelijke vrouw zal dit tegenspreken, maar waarom dan wel tegenspraak, zo vraagt apostel Paulus zich af, als het gaat over de plaats van de vrouw in gemeente en huisgezin. Er bestaat namelijk geen discriminerende plaats in Gods Koninkrijk, dus ook niet in de gemeente Gods of in het huisgezin als man en vrouw. Wel zijn de plaatsen verschillend, dat leert ook de natuur zelf, een man is geen vrouw en andersom ook niet, zij zijn verschillend geschapen om op verschillende plaatsen God te dienen. Maar in het dienen van God is geen verschil, dat kunnen beiden op de door God gegeven plaats

7 DE RANGORDE IN DE SCHEPPING De rangorde in de schepping De man immers is niet uit de vrouw, maar de vrouw uit de man. Want ook is een man niet geschapen omwille van de vrouw, maar een vrouw omwille van de man. (vs 8, 9). Hier toont apostel Paulus nog eens de rangorde aan die al in de schepping van God gegeven is, omdat Hij man en vrouw als verschillende wezens met hetzelfde doel schiep, namelijk om Hem te dienen. Reeds de natuur leert dit verschil tussen man en vrouw, beiden hebben verschillende natuurlijke gaven van de Schepper ontvangen, om God daarmee te dienen. Deze rangorde van God zullen wij niet vergelijken of zelfs gelijk stellen met een menselijke rangorde. Het is een Goddelijke rangorde, en daarmede een veel hogere dan welke menselijke rangorde ook. Zo kan een christelijke man er geen bezwaar tegen hebben dat Christus zijn hoofd is en hij aan Hem onderworpen is. Nee, van ganser harte en met grote dankbaarheid wil een christen deze plaats in Gods Koninkrijk innemen. Dan kan ook geen enkele christelijke vrouw er bezwaar tegen hebben dat haar man het geestelijke hoofd en tevens het hoofd van het gezin is. Als zij hier wel problemen mee heeft, dan heeft haar man misschien niet gedaan wat zijn hoofd heeft gedaan, namelijk zichzelf offeren voor hen over wie hij als hoofd gesteld is; of de vrouw heeft niet gehandeld naar Gods geboden. Zoals reeds gezegd is het streven in de wereld, maar ook in sommige kerken, om man en vrouw gelijke plaatsen te geven, dus ook wat hun plaats betreft als predikant of priester. Gods Woord zegt bij monde van apostel Paulus: Laten uw vrouwen in de gemeenten zwijgen. Het is hun immers niet toegestaan te spreken, maar bevolen onderdanig te zijn, zoals ook de wet zegt. (1Kor.14:34). Anderzijds heeft God wel sommigen vrouwen de gave der profetie gegeven, waarover apostel Paulus ook in dit hoofstuk in vers 5 schrijft: Iedere vrouw echter die bidt of profeteert.... Nee, de gaven van de Heilige Geest werden en worden niet geweerd van vrouwen, zij mogen in die gaven de Heere God dienen in de gemeenten (1Kor.12:7-11). Ook van Filippus de evangelist lezen wij dat hij vier dochters had die profeteerden (Hand.21:9). De vrouw acht het tegenwoordig een belediging onderworpen te zijn. Maar onderworpen zijn in het koninkrijk van God is heel iets anders dan onderworpen zijn in de wereld. Het laatste vind altijd plaats door middel van geweld, het eerste door middel van de Goddelijke liefde. Gods Koninkrijk is het rijk van de liefde Gods in Jezus Christus, Die door Zijn zoendood het Koninkrijk van God op aarde bracht. Het kan voor de vrouw nooit een belediging zijn onderworpen te zijn aan de man, want ook de man is onderworpen aan Zijn hoofd. Ook Christus was in Zijn dienen geheel onderworpen en gehoorzaam aan Zijn Vader in de hemel. God is het hoofd van Christus en elke man is aan Christus, zijn hoofd, onderworpen. Er kan geen sprake zijn van vernedering in het dienen op de door God gegeven plaats. Eerder is er verhoging, omdat wij allen onwaardig zijn om God te dienen, maar door de genade van onze Heere Jezus Christus, worden wij waardig geacht om Hem te dienen

8 OMWILLE VAN DE ENGELEN Omwille van de engelen Daarom moet de vrouw een teken van gezag op het hoofd hebben, omwille van de engelen. (vs 10) Als de vrouw haar hoofd dekt bij het bidden en profeteren, is dat een bewijs dat zij de ordeningen van God eerbiedigt en die erkent en uit liefde tot God zich daaraan onderwerpt. De vrouw moet een teken van gezag op het hoofd hebben om voor God te kunnen verschijnen. Door dit te doen en zich niet datgene toe te eigenen wat haar door God niet gegeven is, erkent zij tevens dat haar man haar hoofd is. Omwille van de engelen. Apostel Paulus heeft veel geschreven wat bewaard is gebleven in Gods Woord, tot lering en verrijking van ons geloof. Dan kan het niet zijn dat hij hier zo maar wat schrijft. Nee, wij geloven dat heel de Schrift door God is ingegeven tot onze zaligheid (2Tim.3:12-17). Als apostel Paulus in dit schriftgedeelte van het hoofddekken bij het bidden en profeteren de plaats van de engelen in Gods Koninkrijk aanvoert, is dat van grote betekenis, zoals het dienen van de engelen voor ons als kinderen van God van grote betekenis is. Denken wij maar aan de engel Gabrië, die het grote wonder van de geboorte van Gods Zoon aankondigde bij Maria, namelijk dat zij de moeder des Heeren zou zijn. Het waren engelen die als eersten God de lof toezongen op aarde, toen de Heiland geboren was. Deze brochure is niet toereikend om alle schriftplaatsen te noemen, waar engelen een grote plaats hebben vervuld voor Gods kinderen. Dit alleen al kan ons leren, waarom het hoofddekken omwille van de engelen is, want waar zij dienen op de door God bestemde plaats, zullen wij ook dat doen op de door God voor ons bestemde plaats van man en vrouw. Tevens betonen wij daarmede dat aard en hemel één zijn voor het aangezicht van God. Engelen dienen ons in de voor hen door God gestelde orde. Om die reden zullen ook wij in die voor ons door God gestelde orde dienen. Dan zullen de engelen ons zeker met liefde gadeslaan en ons omringen en bewaren voor alle gevaren die om ons zijn. Zo zijn engelen als machten uit de hemel tot onze dienst bereid, daartoe van God bevolen. De Heere Jezus zegt ons dat reeds elk kind onder ons zijn beschermengel heeft (Matth.18:10). Ontelbare malen wordt in Gods Woord het werk der engelen ten behoeve van Gods kinderen vermeld! Denken wij maar aan de engel die apostel Petrus uit de gevangenis bevrijdde (Hand.12:1-19). Engelen zijn getuigen van wat op aarde plaats vindt, zeker in de gemeente Gods of thuis in het huisgezin waar God gediend wil worden naar Zijn wil en welbehagen. Want engelen zijn zeer begerig in te zien in het Godswerk dat onder mensenkinderen wordt gewerkt (1Petr.1:12b). Het hoofddekken van de vrouw dient dus te geschieden omwille van de engelen die ook in een rangorde staan voor Gods aangezicht om de Allerhoogste te dienen naar Zijn wil en welbehagen. Zo zijn in het oude verbond de ordeningen van God door engelen in de hand van Mozes gegeven (Gal.3:19). Het zijn gedienstige geesten die tot dienst uitgezonden worden voor hen die de zaligheid willen beërven (Hebr.1:14). Zonder twijfel geeft het hoofddekken van de vrouw een onderworpen en onderdanige plaats aan, niet te verwarren met menselijke onderworpenheid en onderdanigheid, maar een door God gestelde plaats in Zijn koninkrijk. In de dienst aan God zijn mannen en vrouwen dus niet gelijk. Het komt toch niet op het uiterlijk aan, is soms de tegenwerping, God ziet immers het hart aan. Maar dit is een tegenwerping, ingefluisterd door de boze. Apostel Paulus schreef aan Timothëus: Evenzo wil ik dat de vrouwen zich tooien met eerbare kleding, ingetogen en bezonnen, niet met het vlechten van het haar of met goud of parels of kostbare kleren, maar met goede werken, wat bij vrouwen past die belijden godvrezend te zijn. (1Tim.2:9-10). Men vergeet vaak dat het uiterlijk een weerspiegeling is van het innerlijk, zo ook hier bij het hoofddekken van de vrouw, zoals de man bij de Israëlieten ook heden ten dage nog aangeeft dat hij God dient door zijn hoofd te dekken. Natuurlijk is het uiterlijk geen weerspiegeling van het innerlijk als handel en wandel daarmede niet in overeenstemming zijn. Maar daarmee kan men het uiterlijk niet als afgedaan beschouwen

9 Ondergeschikt en toch gelijkwaardig ONDERSCHIKT EN TOCH GELIJKWAARDIG Evenwel is de man niet zonder de vrouw, en de vrouw niet zonder de man, in de Heere. Want zoals de vrouw uit de man voortkomt, zo is ook de man er door de vrouw, maar alle dingen zijn uit God. (vs 11-12). Apostel Paulus benadrukt hier nog eens de plaats in het Koninkrijk van God van de man en de vrouw, die weliswaar verschillend zijn, maar voor beiden geldt dat zij in het dienen van God gelijk zijn, maar elkeen op de door God gegeven plaats. Niets is alleen maar uit de man of uit de vrouw, want alle dingen zijn uit God en door de schepping van God voortgebracht. Apostel Paulus gaat dan ook uit van de schepping. Zou hij uitgegaan zijn van het huwelijk, dan zou een ongetrouwde vrouw het hoofd niet hoeven te dekken. Maar het gaat hier niet om het huwelijk, de vrouw moet een teken van gezag op het hoofd hebben om voor God te kunnen verschijnen. Maar als iemand op twist uit lijkt te zijn, wij hebben een dergelijke gewoonte niet, en de gemeenten van God evenmin. (vers 16). Het trekt onze bijzondere aandacht, dat apostel Paulus dit gewichtige en gevoelige onderwerp van het hoofddekken van de vrouw besluit met de woorden dat de gemeente Gods niet twistgierig is, nee, zij handelt naar Gods geboden. Het is niet gewenst deze inzetting van God in twijfel te trekken, zoals dit overigens voor alle geboden en inzettingen van God geldt. Apostel Paulus gaat er vanuit dat de gemeente Gods er ook zo over denkt, want zij zal zonder enige aarzeling Gods inzettingen opvolgen, dus ook de inzetting van het hoofddekken van de vrouw. Oordeel bij uzelf: is het gepast dat een vrouw met onbedekt hoofd tot God bidt? (vs 13). Na deze uiteenzetting komt Apostel Paulus tot de slotsom dat men zelf ook kan beoordelen of het naar Gods wil is als de vrouw haar hoofd niet dekt bij het bidden. Hij bedoelt met dit vers: Er is eigenlijk maar een gevolgtrekking mogelijk, namelijk doen wat God geboden heeft. Of leert ook de natuur zelf u niet dat als een man lang haar draagt, het een oneer voor hem is? Maar als een vrouw lang haar draagt, is het voor haar een eer, omdat het lange haar als een bedekking aan haar gegeven is. (vs 14, 15). Nog eens haalt hij de natuur aan over de haardracht van de man en vrouw, omdat blijkbaar meningen waren dat het lange haar van de vrouw voldoende zou zijn als hoofdbedekking bij het bidden en profeteren. Wij zullen bedenken dat apostel Paulus hier geen nieuw gebod verkondigt. Hij zet uiteen wat God allang geboden had, zelfs de natuur leert dit. Het was door de ongehoorzaamheid aan dit gebod dat hij tot deze uitleg gekomen is, om Gods kinderen erop te wijzen waarin zij zich dienen te onderscheiden

10 Tot besluit TOT BESLUIT Het hoofddekken van de vrouw bij het bidden of profeteren is geen zaak die aan de mode is onderworpen of daardoor beïnvloed kan worden. Het is een inzetting van God zoals Paulus duidelijk uitlegt. De liefde van God heeft ons door Zijn Zoon Jezus Christus verlost van de vloek der wet. De Heere Jezus heeft, gehoorzaam aan de wil van de Vader, ons vrijgekocht door Zijn bloed. Daardoor zijn wij kinderen van God en navolgers van Christus geworden en mogen wij in liefde en gehoorzaamheid Hem dienen. Met grote blijdschap en dankbaarheid over onze verlossing door de Heere Jezus Christus, willen wij gehoorzaam Zijn geboden houden en die doen. Uit liefde tot God, Die ons eerst heeft liefgehad, behoren wij dan ook deze inzetting van God met grote zorgvuldigheid te eerbiedigen en te praktiseren in kerk en huisgezin. 19