Ware liefde of wetsbedrog?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Ware liefde of wetsbedrog?"

Transcriptie

1 Magna Charta is een onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Jaargang Ware liefde of wetsbedrog? De romantiek van een fiscale one-night stand S p r e k e r 2 A d v o c a a t + f o t o + l o g o k a n t o o r

2 W E B I N A R S HOOGLERAREN De Academie voor de Rechtspraktijk heeft onder de naam Magna Charta Webinars 30 hoogleraren bereid gevonden webinars te verzorgen op de verschillende rechtsgebieden. Prof. mr. B.J. van Ettekoven, senior rechter Rechtbank Utrecht en hoogleraar Bestuursrecht Universiteit van Amsterdam Prof. mr. dr. I.N. Tzankova, bijzonder hoogleraar Comparative mass litigation Universiteit van Tilburg, advocaat BarentsKrans N.V. en mr. C.M. Verhage, advocaat BarentsKrans N.V. Prof. mr. G.T.M.J. Raaijmakers, hoogleraar Ondernemings- en Effectenrecht Vrije Universiteit Amsterdam, advocaat NautaDutilh N.V. Prof. mr. F.T. Oldenhuis, universitair hoofddocent aan de vakgroep Privaatrecht en Notarieel Recht van de Rijksuniversiteit Groningen Prof. mr. F.W.J.M. Schols, hoogleraar Privaatrecht, in het bijzonder notarieel recht, Radboud Universiteit Nijmegen, estate planner Prof. dr. M.B.M. Loos, hoogleraar Privaatrecht Universiteit van Amsterdam Prof. mr. J.G.J. Rinkes, hoogleraar Privaatrecht Open Universiteit, bijzonder hoogleraar Europees Consumentenrecht Universiteit Maastricht, raadsheer-plaatsvervanger Hof Arnhem, rechter-plaatsvervanger Rechtbank Rotterdam, adviseur Paulussen advocaten Prof. mr. M.M. van Rossum, hoofd Wetenschappelijk Bureau Deterink Advocaten en Notarissen, bijzonder hoogleraar Privaatrecht Open Universiteit Heerlen Prof. mr. M.E. Koppenol-Laforce, hoogleraar Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut voor Privaatrecht, Ondernemingsrecht, Universiteit Leiden, advocaat Houthoff Buruma Prof. mr. drs. M.L. Hendrikse, bijzonder hoogleraar Handelsrecht en Verzekeringsrecht Open Universiteit (JPR advocatenleerstoel), directeur UvA Amsterdam Centre for Insurance Studies (ACIS), opleidingsdirecteur Master Verzekeringskunde UvA Amsterdam Business School, universitair hoofddocent Privaatrecht Universiteit van Amsterdam, rechterplaatsvervanger Rechtbank Utrecht, lid geschillencommissie Kifid (verzekeringskamer) Prof. mr. G.C.C. Lewin, bijzonder hoogleraar Bijzondere aspecten van het Privaatrecht Universiteit van Amsterdam, raadsheer Hof Amsterdam Prof. mr. CH. E.F.M. Gielen, hoogleraar Intellectueel Eigendomsrecht Universiteit van Groningen, advocaat NautaDutilh N.V. Prof. mr. A.H.N. Stollenwerck, hoogleraar Notarieel en Fiscaal Recht Vrije Universiteit Amsterdam, raadsheerplaatsvervanger Hof Den Bosch Prof. mr. C.A. Schwarz, hoogleraar Handels- en Ondernemingsrecht Universiteit Maastricht Prof. mr. J.M. Hebly, hoogleraar Bouw- en Aanbestedingsrecht Universiteit Leiden, advocaat Houthoff Buruma Prof. mr. G.K. Sluiter, hoogleraar Internationaal Strafrecht Universiteit van Amsterdam, advocaat Böhler Advocaten Prof. mr. M.W. Scheltema, hoogleraar Enforcement issues in Private Law Erasmus Universiteit Rotterdam, advocaat Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V. Prof. mr. P. Vlaardingerbroek, hoogleraar Familie- en Personenrecht Universiteit Tilburg, raadsheer-plaatsvervanger Hof Den Bosch, rechter-plaatsvervanger Rechtbank Rotterdam Prof. W.H. van Boom, hoogleraar Privaatrecht Erasmus School of Law, Erasmus Universiteit Rotterdam Prof. mr. dr. G.J. Zwenne, professor Faculteit Rechtsgeleerdheid, Instituut voor Metajuridica, elaw@leiden, Universiteit Leiden, advocaat Bird & Bird LLP Prof. dr. S. Perrick, bijzonder hoogleraar Universiteit van Amsterdam, advocaat Spinath & Wakkie Prof. dr. K.F. Haak, hoogleraar Handelsrecht Erasmus Universiteit Rotterdam, rechter-plaatsvervanger Hof Arnhem Prof. W.D. Kolkman, hoogleraar Privaatrecht Rijksuniversiteit Groningen, raadsheer-plaatsvervanger Hof Arnhem Prof. mr. dr. M.G.C.M. Peeters, bijzonder hoogleraar Derivatenrecht Universiteit van Amsterdam, advocaat NautaDutilh N.V. Prof. mr. E.P.M. Vermeulen, hoogleraar Business & Financial Law Universiteit van Tilburg Prof. mr. dr. W. Burgerhart, hoogleraar Rijksuniversiteit Groningen, estate planner Prof. mr. dr. M. Heemskerk, bijzonder hoogleraar Pensioenrecht Radboud Universiteiten Nijmegen, advocaat Onno F. Blom Advocaten Prof. dr. H.B. Winter, bijzonder hoogleraar Toezicht Rijksuniversiteit Groningen Prof. mr. B. Barentsen, bijzonder hoogleraar Albeda leerstoel Universiteiten Leiden Prof. mr. dr. R.F.H. Mertens, bijzonder hoogleraar Zakelijke Rechten Open Universiteit Heerlen, advocaat Paulussen Advocaten Klik hier voor meer informatie Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus LH Utrecht T F E info@magnacharta.nl

3 Inhoudsopgave Spreker Prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols Hoge Raad, 15 maart 2013, LJN: BY0548 p. 4 Prof. mr. dr. B.M.E.M. Schols, Hoogleraar schenk-, erf- en overdrachtbelasting aan het Centrum voor Notarieel Recht op de Radboud Universiteit Nijmegen

4 LJN: BY0548, Hoge Raad, 11/05609 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Art. 3, lid 1, letter b, Wet BRV. Art. 2, lid 6, AWR. Geregistreerd partnerschap voor de duur van één dag. Beroep op vrijstelling voor de heffing van overdrachtsbelasting van verdeling van de tot de gemeenschap van goederen behorende onroerende zaken. Wetsontduiking. Fraus legis. Vindplaats(en): NJB 2013, 677 NTFR 2013, 699 m. nt. Schols Rechtspraak.nl Uitspraak 15 maart 2013 Nr. 11/05609 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 november 2011, nr. 11/00307, betreffende een aan X1 te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting. 1. Het geding in feitelijke instanties Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging van onroerende zaken een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd, welke naheffingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 09/03590) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 25 september 2012 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd. Nu deze reactie bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht. 3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. 4

5 X2 (hierna te noemen: X2) had de juridische eigendom van zes onroerende zaken in Z (registergoederen 1 tot en met 6), waarvan de economische eigendom voor de helft berustte bij X2 en voor de andere helft bij belanghebbende Verder waren belanghebbende en X2 ieder voor de onverdeelde helft (juridisch en economisch) eigenaar van vier onroerende zaken in Z (registergoederen 7 tot en met 10) Op 23 december 2003 zijn belanghebbende en X2 een geregistreerd partnerschap aangegaan onder de voorwaarde van uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen met uitzondering van de tien hiervoor vermelde onroerende zaken Het geregistreerd partnerschap tussen belanghebbende en X2 is op 24 december 2003 ontbonden Bij akte van 29 december 2003 hebben belanghebbende en X2 de tot de gemeenschap van goederen behorende onroerende zaken verdeeld. Belanghebbende heeft de eigendom van de registergoederen 1 tot en met 6 toebedeeld gekregen en X2 de eigendom van de registergoederen 7 tot en met Verijdeling van overdrachtsbelasting was het enige motief voor het aangaan van het geregistreerde partnerschap Voor de heffing van overdrachtsbelasting is ter zake van de hiervoor in bedoelde verdeling een beroep gedaan op de uitzonderingsbepaling van artikel 3, lid 1, letter b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet BRV) De Inspecteur heeft dit beroep niet gehonoreerd en heeft aan zowel belanghebbende als X2 een naheffingsaanslag opgelegd waarbij alsnog overdrachtsbelasting is geheven ter zake van de verdeling Voor het Hof was in geschil of de hiervoor in bedoelde verkrijging door belanghebbende aan overdrachtsbelasting is onderworpen, waarbij door de Inspecteur werd aangevoerd dat sprake was van wetsontduiking. Het geschil spitste zich toe op de vraag of doel en strekking van de Wet BRV zouden worden miskend indien ter zake van de toedeling van de onroerende zaken aan belanghebbende geen overdrachtsbelasting zou worden geheven. Het Hof heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Hiertegen keert zich het middel van de Staatssecretaris De in de Wet BRV geregelde overdrachtsbelasting heeft tot doel het belasten van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan dergelijke zaken zijn onderworpen (artikel 2, lid 1, van de Wet BRV). De uitzondering van artikel 3, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet BRV (hierna: de vrijstelling) strekt ertoe dat heffing van overdrachtsbelasting achterwege blijft in geval van - onder meer - een verkrijging van een onroerende zaak krachtens verdeling van een gemeenschap van goederen die is ontstaan door een huwelijk. Op grond van artikel 2, lid 6, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geldt hetzelfde bij verkrijging van een onroerende zaak krachtens verdeling van een gemeenschap van goederen die is ontstaan door een geregistreerd partnerschap. Deze regels strekken er niet toe om aan degene die een onroerende zaak gaat verkrijgen de mogelijkheid te bieden de ter zake van die verkrijging verschuldigde overdrachtsbelasting naar believen te verijdelen. Daarom verzetten doel en strekking van artikel 2 en artikel 3, lid 1, letter b, van de Wet BRV zich tegen toepassing van de laatstbedoelde bepaling in een geval als het onderhavige, waarin een geregistreerd partnerschap naar de bedoeling van partijen is aangegaan voor een zo korte periode dat de door de wet aan dit partnerschap verbonden plichten geen reële praktische betekenis konden hebben. Hierin onderscheidt het onderhavige geval zich van de zaak die leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1993, nr. 5

6 27789, BNB 1993/201, waarin een gemeenschap van goederen ontstond tijdens het huwelijk van de betrokkenen, en er geen aanwijzing bestond dat dit huwelijk slechts was aangegaan om overdrachtsbelasting te vermijden Het middel betoogt terecht dat het voorgaande niet anders wordt doordat de Staatssecretaris van Justitie in het kader van een wetsvoorstel tot invoering van een regeling met betrekking tot het geregistreerd partnerschap is gewezen op de mogelijkheid overdrachtsbelasting te ontgaan door middel van een geregistreerd partnerschap en daarin geen aanleiding heeft gevonden een wijziging van de fiscale wetgeving op dit punt te bevorderen (Kamerstukken I, , , nr. 157d, blz. 3). Aan het andersluidende oordeel van het Hof ligt kennelijk de opvatting ten grondslag dat indien kenbaar is dat constructies kunnen worden opgezet om een (vrijstellende) regeling van toepassing te laten zijn, het achterwege blijven van een wettelijke regeling ter bestrijding daarvan eraan in de weg staat dat het ontgaan van de geldende wetgeving door middel van die constructies wordt bestreden met een beroep op het leerstuk van wetsontduiking. Deze opvatting is onjuist (vgl. HR 10 juli 2009, nr , LJN BJ2006, BNB 2009/237) Gelet op het voorgaande slaagt het middel 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Nu vaststaat dat het aangaan van het geregistreerde partnerschap heeft plaatsgevonden met als doorslaggevend motief het ontgaan van overdrachtsbelasting door middel van toepassing van de vrijstelling, en toepassing van de vrijstelling in een geval als het onderhavige gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene in strijd komt met doel en strekking van de hier relevante bepalingen in de Wet BRV, is sprake van wetsontduiking. Dit brengt mee dat het geregistreerd partnerschap buiten aanmerking moet worden gelaten voor de heffing van overdrachtsbelasting over de onderhavige verkrijging van onroerende zaken, zodat de vrijstelling op de voet van artikel 3, lid 1, aanhef en letter b, van de Wet BRV op die verkrijging niet van toepassing is. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 5. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, R.J. Koopman, Th. Groeneveld en G. de Groot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart Conclusie Nr. 11/05609 Nr. Rechtbank: 09/3590 Nr. Gerechtshof: 11/00307 Derde Kamer B Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting 2008 PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN 6

7 MR. P.J. WATTEL ADVOCAAT-GENERAAL Conclusie van 25 september 2012 inzake: Staatssecretaris van Financiën tegen X1 1. Overzicht 1.1 De belanghebbende en X2 waren medegerechtigd tot tien onroerende zaken. Eind 2003 zijn zij een geregistreerd partnerschap aangegaan waarbij de goederengemeenschap slechts bestond uit die tien onroerende zaken. Eén dag later hebben zij hun geregistreerde partnerschap beëindigd en daarbij de volle eigendom van zes onroerende zaken aan de één en de volle eigendom van de vier andere onroerende zaken aan de ander toegedeeld. Omdat noch boedelmenging, noch verdeling van een aldus ontstane gemeenschap een belaste verkrijging is voor de overdrachtsbelasting (zie art. 3(1)(a) en (b) Wet BvR), is geen overdrachtsbelasting voldaan. 1.2 De fiscus heeft eind 2008 naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting aan de belanghebbende en X2 opgelegd omdat hij hun handelen als wetsontduiking (fraus legis) beschouwde. De Rechtbank is de Inspecteur daarin gevolgd, maar volgens het Hof in hoger beroep was geen sprake van wetsontduiking. 1.3 Ook in de vrijwel identieke zaak van X2, bij u aanhangig onder rolnr. 11/05617, concludeer ik vandaag. 1.4 In HR BNB 1993/201 en 202 achtte u geen fraus legis bij het door buiten gemeenschap gehuwden zéér kortstondig aangaan van een gemeenschap waarin de echtelijke woning viel, meteen gevolgd door verdeling alsof zij in gehele of gedeeltelijke gemeenschap waren gehuwd geweest. Aldus werd overdrachtsbelasting op de overgang van de echtelijke woning ontgaan. De wetgever heeft na die arresten niet ingegrepen. In 1998 is het geregistreerde partnerschap ingevoerd, dat bij invoeringswetgeving ook fiscaalrechtelijk geheel gelijk is gesteld met het huwelijk. De wetgever is uitdrukkelijk in de literatuur en tijdens de parlementaire behandeling gewaarschuwd voor de mogelijkheid dat belanghebbenden, gegeven de arresten HR BNB 1993/201 en 202 en de fiscale gelijkstelling van het geregistreerde partnerschap met het huwelijk, dat partnerschap niet steeds als emotioneel verbond, maar ook als handig antifiscaal vehikel zouden gaan kunnen gebruiken. De wetgever meende echter dat het zo'n vaart niet zou lopen. 1.5 In confesso is dat belanghebbendes doorslaggevende beweegreden voor het aangaan en meteen weer ontbinden van het geregistreerde partnerschap was het ontgaan van overdrachtsbelasting. Dan resteert de vraag of gehandeld is in strijd met doel en strekking van de wet. Gezien het in 1.4 weergegevene, lag belanghebbendes constructie reeds ten tijde van de fiscale gelijkstelling van het partnerschap met het huwelijk bepaald voor de hand en heeft de wetgever ondanks een waarschuwing geen maatregelen getroffen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat de wetgever zich ervan bewust is geweest dat bij het aangaan en ontbinden van een gemeenschap waartoe onroerende zaken behoren misbruik mogelijk was, maar bestrijding daarvan heeft beperkt tot gevallen waarbij het aandeel in de gemeenschap is ontstaan door een overdracht onder de levenden. Boedelmenging - waardoor een gemeenschap ontstaat - is echter geen overdracht maar een overgang. 1.6 Belanghebbendes constructie komt daarom mijns inziens niet in strijd met doel en strekking van art. 3(1)(a) en (b) Wet BvR. Van het resultaat van de constructie kan 7

8 wellicht wel worden gezegd dat het in strijd komt met het uitgangspunt c.q. het systeem van de overdrachtsbelasting, nu de heffing van die belasting voor een niet onaanzienlijk aantal gevallen min of meer facultatief dreigt te worden, hetgeen wezensvreemd is aan een belasting. De rechtspolitieke vraag is dan: komt de rechter terug van HR BNB 1993/201 en 202 op grond van de ongewenste proliferatie van die arresten na de invoering van het geregistreerde partnerschap en de fiscale gelijkstelling daarvan met het huwelijk, of laat hij reparatie aan de wetgever over omdat het de wetgever is die de proliferatie, ondanks uitdrukkelijke waarschuwing, veroorzaakt heeft? Ik zou voor het laatste kiezen. 1.7 Ik concludeer daarom tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. 2. De feiten 2.1 X2 had de juridische eigendom van zes onroerende zaken in Z (registergoederen 1 tot en met 6), waarvan de economische eigendom voor de helft berustte bij X2 en de andere helft bij X1 (de belanghebbende). De belanghebbende en X2 waren voorts samen - elk voor een onverdeelde helft - volle eigenaar van vier andere onroerende zaken in Z (registergoederen 7 tot en met 10). 2.2 Op 23 december 2003 zijn de belanghebbende en X2 een geregistreerd partnerschap aangegaan onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, met uitzondering van de genoemde tien registergoederen, waardoor de ontstane gemeenschap uitsluitend bestond uit de registergoederen. De belanghebbende en X2 verkregen aldus elk de onverdeelde helft van de volle eigendom van alle registergoederen. 2.3 Op 24 december 2003 is het geregistreerd partnerschap tussen de belanghebbende en X2 ontbonden. Bij akte van 29 december 2003 hebben zij de gemeenschap verdeeld. De belanghebbende kreeg de eigendom van registergoederen 1 tot en met 6 toegedeeld en X2 de eigendom van registergoederen 7 tot en met 10. Voor de overdrachtsbelasting is beroep gedaan op de uitzondering ex artikel 3(1)(b) Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (Wet BvR). 2.4 De Inspecteur(1) heeft aan de belanghebbende en X2 op 1 december 2008 naheffingsaanslagen overdrachtsbelasting opgelegd, en vergrijpboetes ad 50% van de nageheven belasting.(2) Zowel de belanghebbende als X2 hebben bezwaar gemaakt. 2.5 Ook de procedure van X2 is gevorderd tot aan de Hoge Raad; zij is bij u bekend onder rolnr 11/ Ook in die zaak concludeer ik vandaag. 2.6 Bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente gehandhaafd, maar zijn vergrijpboete verminderd tot De belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de Rechtbank Arnhem (de Rechtbank). 3. Het geding in feitelijke instanties 3.1 Voor de Rechtbank was in geschil of het beschreven samenstel van rechtshandelingen van X2 en de belanghebbende moet worden aangemerkt als wetsontduiking (fraus legis) en of een vergrijpboete terecht is. Niet in geschil was dat op grond van de tekst van art. 3(1)(b) Wet BvR sprake was van een van heffing uitgezonderde verkrijging. De belanghebbende betoogde dat hij niet in strijd met doel en strekking van de Wet BvR heeft gehandeld, nu de wetgever tijdens de parlementaire behandeling van het geregistreerd partnerschap reeds is gewaarschuwd voor mogelijk juridisch geknutsel zoals het litigieuze, maar er blijk van gaf daar niet voor te vrezen en het geregistreerd partnerschap niet anders te willen behandelen dan het huwelijk (zie 5.5 hierna). De Inspecteur daarentegen ziet wel strijd met doel en strekking van de Wet BvR. 8

9 Nu voorts het motief voor de rechtshandelingen volstrekt overwegend antifiscaal was, is terecht overdrachtsbelasting nageheven. Op de wetsgeschiedenis kan niet de conclusie gebaseerd worden dat de wetgever zou hebben ingestemd met juridisch geknutsel als het litigieuze en misbruik zou hebben aanvaard, maar slechts dat de wetgever er van uitging dat dergelijk misbruik niet zou plaatsvinden. 3.2 De Rechtbank achtte naheffing terecht, maar beboeting niet: "Vast staat dat belastingbesparing (besparing van overdrachtsbelasting) het enige motief was voor het gedurende 1 dag aangaan van een geregistreerd partnerschap. Anders dan in de arresten van de Hoge Raad van 14 april 1993, nrs en (BNB 1993/201 en 1993/202) [zie 6.2 en 6.3; PJW] staat in de thans voorliggende zaak tevens vast dat het aangaan van het geregistreerd partnerschap tussen eiser [de belanghebbende; PJW] en X2 geen praktische en reële betekenis had. De rechtbank is tevens van oordeel dat doel en strekking van artikel 3, eerste lid en onderdeel b, van de Wet BRV, zouden worden miskend indien heffing van overdrachtsbelasting bij de verdeling van onroerende zaken voorkomen zou kunnen worden, door het gedurende 1 dag aangaan van een geregistreerd partnerschap, waarbij alleen de te verdelen onroerende zaken tot de gemeenschap van goederen gaan behoren. Deze situatie is praktisch op één lijn te stellen met de verdeling van een gewone gemeenschap die, met toepassing van de artikelen 7 en 12 van de Wet BRV, onderworpen is aan de heffing van overdrachtsbelasting. Met de verdeling van de 'gewone' huwelijksgoederengemeenschap (waaronder ook moet worden verstaan de verdeling van de gemeenschap van goederen die is ontstaan door het aangaan van een geregistreerd partnerschap) heeft deze verdeling erg weinig van doen. Dat de wetgever in de parlementaire geschiedenis bij de invoering van het geregistreerd partnerschap heeft opgemerkt dat hij niet verwacht dat er juridisch geknutseld zal gaan worden is onvoldoende om in een situatie als deze, waarbij juist wel juridisch wordt geknutseld, te concluderen dat geen sprake kan zijn van fraus legis. Het beroep voorzover gericht tegen de naheffingsaanslag overdrachtsbelasting is dan ook ongegrond. (...) De rechtbank zal echter de aan eiser opgelegde vergrijpboete vernietigen omdat sprake is van een pleitbaar standpunt. Op grond van de wet is eiser ter zake van de verdeling geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Ook is zijn standpunt, dat in dit geval geen sprake is van fraus legis, niet bij voorbaat onverdedigbaar. Rechterlijke beslissingen zijn er nog niet en de literatuur is niet eenduidig. Het beroep, voor zover gericht tegen de vergrijpboete, is dan ook gegrond." De Rechtbank heeft daarom bij uitspraak van 24 maart 2011 het beroep tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.(3) 3.3 De belanghebbende heeft met succes hoger beroep ingesteld bij het Hof Arnhem (het Hof), dat als volgt overwoog: "4.3. In de Nadere Memorie van Antwoord van de "Wijziging van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met opneming daarin van bepalingen voor het geregistreerd partnerschap" (hierna: wetsvoorstel geregistreerd partnerschap) aan de Eerste Kamer, is onder meer het volgende opgemerkt: "De leden van de fractie van D66 vragen een reactie op de stelling van Prof. van Mourik in WPNR 1997, 6264 dat dit wetsvoorstel juridisch geknutsel in de hand werkt, omdat door het aangaan van een geregistreerd partnerschap het erfrecht luchtig omzeild en het successierecht, de overdrachtsbelasting en het schenkingsrecht moeiteloos ontgaan kunnen worden. Ik zie niet in waarom het aangaan van een geregistreerd partnerschap "juridisch geknutsel" in de hand werkt, terwijl dat voor het aangaan van een huwelijk niet zou gelden. De opmerking van Prof. van Mourik wekt de indruk als zou het aangaan van een geregistreerd partnerschap eerder dan het aangaan van een huwelijk uit louter financiële motieven geschieden. Ik verwacht niet dat de nieuwe rechtsfiguur van het 9

10 geregistreerd partnerschap alleen om die redenen wordt gebruikt. Deze verwachting is niet alleen gebaseerd op de omstandigheid dat het geregistreerd partnerschap evenals het huwelijk gevolgen heeft die los van de wil van partijen gelden (zoals de wederzijdse onderhoudsplicht), maar ook omdat voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap, evenals voor het aangaan van een huwelijk in veel gevallen juist emotionele redenen de doorslag zullen geven." (...) 4.4. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de wetgever reeds tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel geregistreerd partnerschap maatregelen had kunnen treffen tegen de destijds al onderkende mogelijkheid van verijdeling van overdrachtsbelasting door het aangaan van een partnerschapsgemeenschap, doch daartegen in het wetgevingsproces geen actie heeft ondernomen. In dat verband wijst belanghebbende op de wetsgeschiedenis zoals opgenomen in 4.3. Nu de wetgever die maatregelen niet heeft getroffen, heeft hij de gevolgen van de genoemde mogelijkheid aanvaard, en kan het onbelast blijven van onderhavige verkrijging niet leiden tot miskenning van doel en strekking van artikel 3, lid 1, letter b, Wet BRV. Het leerstuk van fraus legis kan derhalve niet aan de orde zijn, aldus belanghebbende Belanghebbendes standpunt is juist. Nu de wetgever gedurende het wetgevingsproces is gewezen op de in dit geschil aan de orde zijnde ontgaansmogelijkheid en de wetgever daarvan tijdens dat wetgevingsproces heeft kennisgenomen maar geen aanleiding zag tot aanpassing van voorgestelde wetgeving (zie 4.3), kan naar het oordeel van het Hof niet worden geoordeeld dat doel en strekking van artikel 3, lid 1, letter b, Wet BRV zouden worden miskend indien ter zake van de verkrijging door belanghebbende geen overdrachtsbelasting zou worden geheven. Het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2009, nr , LJN BJ2006, BNB 2009/237, brengt het Hof niet tot een ander oordeel, nu daarin de wetgever - anders dan in onderhavig geval - pas na inwerkingtreding van wetgeving kennis heeft genomen van verijdelingsconstructies, in welk geval het uitblijven van nadere actie door de wetgever, niet in de weg staat aan de toepassing van fraus legis Voornoemd oordeel van het Hof ligt in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1993, nr , BNB 1993/201 [zie 6.2; PJW]. Daarin waren echtgenoten jarenlang buiten elke gemeenschap van goederen gehuwd. Nadat bij vonnis van 1 juli 1987 de echtscheiding tussen deze echtgenoten was uitgesproken, werd bij akte van 1 juni 1988 het huwelijksgoederenregime gewijzigd in een beperkte gemeenschap, bestaande uit onder meer het voordien aan de man toebehorende woonhuis. Op 27 juni 1988 werd het echtscheidingsvonnis ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op 30 juni 1988 werd de beperkte gemeenschap gescheiden en gedeeld en werd het woonhuis toebedeeld aan de vrouw. In dat arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 3, lid 1, letter b, Wet BRV geen beperkingen heeft gesteld aan de vrijgestelde verkrijging van onroerende zaken krachtens scheiding van een huwelijksgemeenschap, ook niet indien een zodanige verkrijging berust op het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk. Van strijd met doel en strekking van artikel 3, lid 1, letter b, Wet BRV was geen sprake, aldus de Hoge Raad Anders dan de Rechtbank hecht het Hof niet eraan dat in voornoemd arrest het huwelijk tussen de echtgenoten praktische en reële betekenis had, en dat bij het geregistreerd partnerschap tussen belanghebbende en Y daarvan geen sprake zou zijn. Daarentegen acht het Hof wel relevant dat in voornoemd arrest, evenals in onderhavig geval, een kortdurende goederengemeenschap tot stand werd gebracht die van iedere praktische en reële betekenis was ontbloot en met als enige reden het ontgaan van heffing van overdrachtsbelasting. Gelet op de sterke gelijkenis van onderhavig geval met voornoemd arrest - waarin de Hoge Raad oordeelde dat van strijd met doel en strekking van artikel 3, lid 1, letter b, Wet BRV geen sprake was - vindt het Hof daarin een reden te meer om in onderhavige zaak strijdigheid met doel en strekking niet aanwezig te achten. Het vorenstaande brengt mee dat de Inspecteur de bestreden naheffingsaanslag vergeefs verdedigt met het leerstuk van fraus legis." Het Hof heeft daarom bij uitspraak van 15 november 2011 het hogere beroep van de 10

11 belanghebbende gegrond verklaard.(4) 4. Het geding in cassatie 4.1 De Staatssecretaris van Financiën (de Staatssecretaris) heeft tijdig en regelmatig beroep in cassatie ingesteld. De belanghebbende heeft zich schriftelijk verweerd. De partijen hebben elkaar niet van re- en dupliek gediend. 4.2 De Staatssecretaris draagt één middel voor: schending van art. 3(1)(b) Wet BvR in samenhang met art. 8:77 Awb. Het Hof heeft ten onrechte geoordeeld dat doel en strekking van de Wet BvR niet zouden worden miskend als in casu geen overdrachtsbelasting zou worden geheven. De Staatssecretaris licht toe dat geen sprake is van relatieve simulatie; evenmin kunnen de feiten fiscaalrechtelijk in afwijking van het civiele recht ge(her)kwalificeerd worden, nu het civielrechtelijke bestaan van het geregistreerde partnerschap voor één dag niet kan worden ontkend en fiscaalrechtelijke kwalificatie niet zo ver kan gaan dat zij de werkelijke feiten of (rechts)handelingen wijzigt of negeert.(5) Dat laatste kan slechts met toepassing van fraus legis. Nu niet wordt betwist dat belanghebbendes volstrekt overwegende beweegreden belastingverijdeling was, gaat het slechts om doel en strekking van de wet. De Staatssecretaris meent dat het Hof in r.o. 4.5 te stellige conclusies verbindt aan de in r.o. 4.3 geciteerde uitlating van de Staatssecretaris van Justitie, nu die uitlating niet een fiscaal wetsvoorstel betrof maar een wetsvoorstel dat primair het personen- en familierecht regelde, en het vermeende misbruik slechts in algemene bewoordingen was gesteld. De uitlating betrof in elk geval niet de soort constructie waarvan X2 en de belanghebbende zich hebben bediend. Belanghebbendes geval is hoogstens een illustratie van het gegeven dat het door de Staatssecretaris van Justitie uitgesproken vertrouwen kennelijk wordt beschaamd, waarmee hem wellicht enige naïviteit kan worden verweten, maar waaraan niet 's Hofs disproportionele fiscaalrechtelijke conclusie verbonden kan worden. De gewraakte uitlating impliceert op geen enkele wijze dat de wetgever zou hebben aanvaard dat de litigieuze constructie heffing van overdrachtsbelasting zou verijdelen. 's Hofs vergelijking (r.o. 4.7) met HR BNB 1993/201 gaat mank omdat in die zaak het huwelijk wel degelijk grote praktische en reële betekenis had gehad en het geregistreerde partnerschap tussen X2 en de belanghebbende niet. Het Hof beziet bij zijn vergelijking ten onrechte slechts de korte periode waarin de gemeenschap tussen de echtelieden bestond. Volgens de Staatssecretaris rijst bovendien de vraag of u HR BNB 1993/201 nog steeds onderschrijft en thans niet een andere afweging zou maken. 5. De wet en diens geschiedenis 5.1 Art. 3(1)(a) en (b) Wet BvR luidt als volgt: "1. Als verkrijging wordt niet aangemerkt die krachtens: a. boedelmenging, erfrecht of verjaring; b. verdeling(6) van een huwelijksgemeenschap of nalatenschap, waarin de verkrijger was gerechtigd als rechtverkrijgende onder algemene titel; (...). Art. 2(6) AWR stelt het geregistreerd partnerschap voor fiscale doeleinden gelijk aan het huwelijk, en bepaalt daartoe: "6. Bepalingen van de belastingwet die rechtsgevolgen verbinden aan het aangaan, het bestaan, de beëindiging of het beëindigd zijn van een huwelijk zijn van overeenkomstige toepassing op het aangaan, het bestaan, de beëindiging onderscheidenlijk het beëindigd zijn van een geregistreerd partnerschap." Art. 7 Wet BvR luidt: "Hetgeen bij een verdeling wordt toegedeeld, wordt geacht voor het geheel te zijn verkregen." 11

12 Art. 3:80(2) BW luidt: "2. Men verkrijgt goederen onder algemene titel door (...) [onder meer; PJW] boedelmenging(7) (...)." Art. 3:182 BW luidt: "Als een verdeling wordt aangemerkt iedere rechtshandeling waartoe alle deelgenoten, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd, medewerken en krachtens welke een of meer van hen een of meer goederen der gemeenschap met uitsluiting van de overige deelgenoten verkrijgen. De handeling is niet een verdeling, indien zij strekt tot nakoming van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld aan een of meer deelgenoten, die niet voortspruit uit een rechtshandeling als bedoeld in de vorige zin." 5.2 De regering merkte in het algemene deel van de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van de Wet BvR over de overdrachtsbelasting op:(8) "Evenals thans worden ook in het ontwerp de verkrijgingen krachtens erfrecht, huwelijksgoederenrecht, verjaring en natrekking buiten de heffing gelaten." Die MvT houdt over scheiding van een gemeenschap in (algemeen deel, p. 17): "Ten aanzien van de heffing van overdrachtsbelasting bij scheiding handhaaft het ontwerp de thans geldende regeling. In het algemeen zullen verkrijgingen van onroerende zaken krachtens scheiding derhalve niet aan overdrachtsbelasting zijn onderworpen. Indien de onverdeeldheid evenwel is ontstaan door overdracht (waaronder inbreng in een vennootschap) kan de scheiding tot een heffing van overdrachtsbelasting leiden." In de artikelsgewijze toelichting schreef de regering over art. 3 Wet BvR (p. 24): "Artikel 3. letter a. Het belastbare feit van de overdrachtsbelasting is in het voorgestelde artikel 2 zo ruim onschreven, dat daaronder in beginsel alle vormen van verkrijging vallen, derhalve ook die krachtens boedelmenging, erfrecht en verjaring. Aangezien geen aanleiding bestaat op dit punt in de thans bestaande regeling verandering te brengen, zijn in deze bepaling de drie genoemde wijzen van eigendomsverkrijging aan de heffing van de overdrachtsbelasting onttrokken. Artikel 3, letter b. Deze bepaling bestendigt de thans bestaande situatie ten aanzien van scheidingen van huwelijksgemeenschappen en van nalatenschappen. Het voor de hand liggende vereiste dat de verkrijger als rechtverkrijgende onder algemene titel, derhalve als erfgenaam of krachtens boedelmenging, tot de toegedeelde zaak was gerechtigd, hetwelk voor de thans geldende wet ook pleegt te worden gesteld maar daarin niet altijd even duidelijk tot uitdrukking komt, is thans uitdrukkelijk in het ontwerp neergelegd." Dezelfde artikelsgewijze toelichting vermeldt over art. 7 Wet BvR (p. 25): "Artikel 7. Deze bepaling komt overeen met het uitgangspunt van artikel 34, eerste lid, van de Registratiewet 1917 [zie 5.4 hierna; PJW]. Zij kan overigens niet los worden gezien van het voorgestelde artikel 12, alwaar de maatstaf van heffing voor gevallen van scheiding is geregeld. Tevens zijn hier van belang het reeds toegelichte artikel 3, letter b, en artikel 15, eerste lid, letters f en g. Deze bepalingen bewerken in onderlinge samenhang, dat de fiscale behandeling van scheidingen materieel niet afwijkt van die in de bestaande wetgeving. Opgemerkt zij, dat het wetsontwerp uitgaat van het civielrechtelijke scheidingsbegrip. (...)" 5.3 De "thans bestaande situatie" waar de bewindslieden in hun toelichting op art. 3(1)(b) Wet BvR naar verwijzen was de in art. 37 Registratiewet 1917(9) (RW) vervatte codificatie van de jurisprudentie dat scheiding geen eigendomsoverdracht inhield, dus ook geen overdracht onder bezwarende titel van een onroerend goed, hetgeen voor de heffing van het recht van overdracht ex art. 27 RW 1917 het belastbare feit was.(10) Art. 37 RW luidde: "Behoudens de bepalingen van art. 34 en van het eerste lid van art. 35 is op akten van scheiding van onroerende zaken recht van overdracht niet verschuldigd. 12

13 Wordt echter de titel van mede-eigendom voor een der deelgenooten niet in de akte of op andere wijze vermeld, of wordt zijn mede-eigendom niet bovendien desgevorderd behoorlijk aangetoond, zoo wordt over de verkoopwaarde van het hem toegedeelde het recht van overdracht geheven." De tweede alinea was volgens de Minister bedoeld tegen(11) "ontduiking door gefingeerde scheiding van zaken, die in werkelijkheid niet gemeen zijn, tusschen de zg. deelgenoten". 5.4 Art. 34 RW, waarnaar het art. 37(1) RW verwees, luidde, voor zover van belang: "Indien en voor zoover bij eene akte van scheiding onroerende zaken worden toegedeeld aan hen, die uitsluitend door overdracht onder de levenden tot een aandeel daarin zijn gerechtigd, of aan hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden, wordt de akte belast met het recht van overdracht over de verkoopwaarde. (...)" Art. 34 RW was een antimisbruikbepaling gericht tegen tegen(12) "ontduiking (...) door overdracht van een gering aandeel in een onroerend goed gevolgd door toescheiding van het geheel." Deze bepaling richtte zich dus tegen de constructie waarbij A ter zake van een hem in eigendom toebehorende onroerende zaak een gemeenschap met B creëerde met minimale deelname van B, gevolgd door toescheiding van de gehele onroerende zaak aan B. Art. 34(1) RW was slechts van toepassing als het aandeel in de onroerende zaak door de toebedeelde was verkregen door "overdracht onder de levenden". Art. 35(1) RW, waarnaar art. 37(1) RW eveneens verwees, verklaarde art. 34 RW van overeenkomstige toepassing op de toedeling van onroerende zaken van een vereniging, maat- of vennootschap. 5.5 Van Mourik schreef in het WPNR naar aanleiding van het wetsvoorstel tot invoering van Titel 5A in Boek 1 BW, waarin het geregistreerde partnerschap is geregeld (art. 1:80a t/m art. 1:80g):(13) "5. Nieuw gereedschap voor de juridische knutselaar Deze (...) opmerking houdt mede verband met mijn vermoeden dat bij menigeen de gedachte heeft postgevat dat 'geregistreerd partnerschap' minder beladen is dan 'huwelijk'. Dat zou kunnen bevorderen dat luchthartige lieden niet zozeer de registratie van enig partnerschap aanmerken als het doel waarnaar zij streven maar de daaraan verbonden (al dan niet beperkte) boedelmenging. In het kader van de vermogensoverheveling en de estate planning zal de registratie, al dan niet in combinatie met registratievoorwaarden, goede diensten kunnen bewijzen. Het erfrecht kan luchtig worden omzeild en de heffing van overdrachtsbelasting, schenkingsrecht en successierecht kan moeiteloos worden ontgaan. De praktijk leert dat tegen dit soort geknutsel geen kruid is gewassen." De Eerste Kamer vroeg de Staatssecretaris van Justitie om een reactie op deze waarschuwing. Deze Staatssecretaris reageerde in de Nadere Memorie van Antwoord(14) zoals geciteerd door het Hof in r.o. 4.3 (zie onderdeel 3.3 hierboven), door de Staatssecretaris van Financiën thans (zie 4.2 hierboven) als 'wellicht naïef' aangemerkt. 5.6 Titel 5A van Boek 1 BW is op 1 januari 1998 in werking getreden.(15) De wetgever wilde het geregistreerd partnerschap juridisch zoveel mogelijk gelijk stellen aan het huwelijk, ook voor het belastingrecht. De op dezelfde datum in werking getreden Aanpassingswet geregistreerd partnerschap(16) voorzag daartoe - in de AWR en in de Invorderingswet in een algemene gelijkstelling (thans art. 2(6) AWR respectievelijk art. 2(5) IW). 6. Jurisprudentie 13

14 6.1 De zaak NJ 1984/544(17) betrof een vordering tot cassatie in het belang der wet van de P-G Berger in een zaak waarin de Rechtbank Breda een verzoek ex art. 1:119 BW van een echtpaar om zijn huwelijkse voorwaarden te wijzigen had afgewezen. De P-G vorderde vernietiging van die beschikking. Uw Eerste Kamer wees die vordering toe: "Het betreft hier een verzoek van echtgenoten tot goedkeuring door de Rb. van een wijziging - tijdens het huwelijk - van de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden en wel in dier voege dat de gehele of gedeeltelijke uitsluiting van de gemeenschap van goederen niet meer tussen hen zal gelden, maar voortaan algehele gemeenschap van goederen zal bestaan. De Rb. heeft het verzoek afgewezen, nu - kort gezegd - is gebleken dat de echtgenoten "voornemens zijn een verzoek tot echtscheiding aanhangig te maken". Het standpunt van de Rb. komt erop neer dat voor het wijzigen van huwelijkse voorwaarden geen plaats is als deze wijziging is gericht op de financiële en fiscale gevolgen van een voorgenomen echtscheiding. Dit standpunt vindt geen steun in tekst of geschiedenis van art. 1:119 BW. In het bijzonder biedt de wetsgeschiedenis geen steun voor de veronderstelling van de Rb. dat een verzoek om goedkeuring van een op zodanige gevolgen gerichte wijziging van huwelijkse voorwaarden "als strijdig met de bedoeling van de wetgever" niet voor inwilliging vatbaar is. Het middel is derhalve terecht voorgesteld." De P-G Berger had het volgende over eventuele fiscale motieven opgemerkt: "9. Het lijkt mij dus dienstig zonder meer de vraag onder ogen te zien of belastingbesparing op zichzelf als een redelijke grond kan worden aangemerkt voor het wijzigen van huwelijkse voorwaarden. Ik ben van mening, dat in het algemeen niet kan worden gezegd, dat aan een handeling - en met name die welke strekt tot het wijzigen van huwelijkse voorwaarden, staande huwelijk - welke de echtgenoten in hun belang achten, zelfs in het zicht van een einde van hun huwelijk, een redelijke grond ontbreekt, wanneer dat belang hierin is gelegen, dat die handeling bij de realisatie van de gevolgen van die beëindiging van hun huwelijk aan de echtgenoten, of aan een hunner, belasting bespaart. Het is immers te doen gebruikelijk - op diverse terreinen - dat men zich bij zijn handelen laat leiden door hetgeen ook uit oogpunt van belastingheffing het voordeligst is (ofwel het minst schadelijk). Het is, naar mijn oordeel, de (belasting)wetgever, die zich te dezen dient te occuperen met de vraag of en in hoeverre maatregelen dienen te worden genomen om deze (voor de fiscus - te zeer - schadelijke) voordelen teniet te doen (...)." 6.2 De zaak HR BNB 1993/201(18) betrof echtgenoten die in 1969 buiten gemeenschap van goederen waren gehuwd en die in 1987 scheidden. Bij beschikking van 4 mei 1988 had de rechtbank toestemming verleend om het huwelijksvermogensregime om te zetten van algehele uitsluiting in een beperkte gemeenschap bestaande uit de in 1978 door de man verkregen echtelijke woning, de daarop betrekking hebbende hypothecaire lening en twee levensverzekeringen. Bij akte van 1 juni 1988 werd die omzetting geëffectueerd; de akte werd een dag later in het huwelijksgoederenregister ingeschreven. Daarna - op 27 juni werd het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven, inhoudende het einde van het huwelijk.(19) Drie dagen later (1 juli 1987) werd de beperkte gemeenschap verdeeld. De woning werd met toepassing van art. 3(a) BvR (boedelmenging) en art. 3(a) BvR (verdeling) zonder overdrachtsbelasting toegedeeld aan de vrouw. De inspecteur hief echter overdrachtsbelasting na. Het Hof Amsterdam(20) meende met de inspecteur dat doel en strekking van art. 3(a) en (b) Wet BvR zouden worden miskend als in geen overdrachtsbelasting zou worden geheven. Ook de A-G Moltmaker meende dat sprake was van fraus legis. Over het vereiste ontwijkingsmotief schreef hij: " Op zichzelf vormt de gedachte, dat de echtgenoten bij het einde van het huwelijk samen willen delen, ook als het huwelijk door echtscheiding eindigt, een respectabel motief voor het alsnog overeenkomen van gemeenschap van goederen. (...). (...) Ervan uitgaande, dat (...) het overeenkomen van enige gemeenschap van 14

15 goederen in beginsel voor de echtgenoten reële praktische betekenis heeft omdat hun rechten en verplichtingen ten aanzien van de in die gemeenschap vallende goederen en schulden veranderen, en zulks ongeacht het tijdstip van het ontstaan van die gemeenschap (dus ook bij huwelijksvoorwaarden-in-extremis), ben ik (...) van mening, dat die reële praktische betekenis aan de wijziging komt te ontbreken, indien de echtgenoten na de ontbinding van die gemeenschap financieel met elkaar afrekenen (met inbegrip van de verdeling van de gemeenschap) alsof de wijziging van het huwelijksvermogensregime niet tot stand was gekomen. (...). Ik voeg daar nog aan toe, dat bij het overeenkomen van een zo beperkte gemeenschap als de onderhavige (alleen het woonhuis, de daarop rustende hypothecaire schuld en twee polissen van levensverzekering) de gedachte van "samen delen" ook niet onmiddellijk voor de hand ligt en het niet onredelijk is dat de bewijslast van de reële praktische betekenis bij belanghebbende wordt gelegd. (...) De beperkte gemeenschap van goederen werd i.c. 26 dagen na haar totstandkoming ontbonden door de inschrijving van het echtscheidingsvonnis. Hoewel het denkbaar is, dat er in die periode nog wijzigingen in de omvang en samenstelling van het gemeenschapsvermogen zouden zijn opgetreden, is dit niet aannemelijk, niet alleen in verband met de korte duur ervan, maar vooral ook in verband met de aard van de gemeenschap (...). Men zou het woonhuis hebben kunnen verkopen, de geldlening aflossen en/of de polissen afkopen, maar een en ander lag kennelijk niet in het voornemen (...) partijen [kunnen] de kans op wijzigingen vrijwel geheel (...) uitsluiten, omdat zij de datum van de akte van huwelijksvoorwaarden en die van de inschrijving van het echtscheidingsvonnis in eigen hand hebben Gelet op het vorenstaande acht ik het verdedigbaar, dat i.c. de wijziging van de huwelijksvoorwaarden geen reële praktische betekenis ontleent aan het feit, dat in de periode tussen haar ontstaan en ontbinding de gemeenschap in omvang en samenstelling nog zou kunnen veranderen." Over het vereiste van strijd met doel en strekking van de wet schreef hij: "5.2. In dit verband wordt nog steeds gebruikt (zie bijv. BNB 1990/290, rov. 4.8) het aan het drie-dagen-arrest (HR 26 mei 1926, NJ 1926, 723 m.nt. P.S.) ontleende criterium, dat de door belanghebbenden geschapen rechtstoestand zozeer nabij komt aan die welke de wet aan belasting onderwerpt (daarmee praktisch op een lijn is te stellen), dat doel en strekking zouden worden miskend (...) Toepassing van dit criterium in het onderhavige geval betekent, dat twee mogelijkheden met elkaar moeten worden vergeleken: a. de aan overdrachtsbelasting onderworpen situatie, waarin de echtgenoten A en B hun echtscheiding voltooien, waarbij A ter uitvoering van het echtscheidingsconvenant de eigendom van zijn woonhuis (anders dan krachtens formele schenking) overdraagt aan B en b. de niet aan overdrachtsbelasting onderworpen situatie, waarin A en B een algehele of beperkte gemeenschap overeen komen waarin het woonhuis van A valt, waarna zij die gemeenschap (na ontbinding ervan door inschrijving van het echtscheidingsvonnis) verdelen waarbij het woonhuis aan B wordt toegedeeld Als het begrip "rechtstoestand" uitsluitend wordt betrokken op de eigendomssituatie van het woonhuis, dan is de eindsituatie gelijk: Het woonhuis, dat eigendom was van A, is eigendom geworden van B. Naar mijn mening is dit te beperkt en moet men het begrip "rechtstoestand" betrekken op alle rechtsgevolgen die de rechtshandelingen op de vermogensrechtelijke verhouding tussen A en B hebben. Overdracht van het woonhuis tegen (verrekening van) de werkelijke waarde wijzigt slechts de samenstelling, maar niet de omvang van de vermogens van A en B. Bij het overeenkomen van gemeenschap van goederen, gevolgd door verdeling bij helfte, wijzigt niet alleen de samenstelling maar ook de omvang van hun vermogens (...). De rechtstoestand als hier bedoeld is slechts nagenoeg gelijk aan (praktisch op een lijn te stellen met) overdracht van het onroerend goed door A aan B zonder meer, indien de huwelijksgemeenschap van zeer korte duur 15

16 was (waaraan i.c. is voldaan, zie punt 4.3.4) en de verdeling een resultaat oplevert, dat niet in belangrijke mate afwijkt van het resultaat dat ingevolge het echtscheidingsconvenant zou zijn ontstaan als de rechtshandelingen niet waren verricht. Ook daaraan is naar mijn mening i.c. voldaan (...)." U volgde uw A-G echter niet. U vernietigde de uitspraak van het Hof Amsterdam op grond van de volgende overwegingen: "3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat doel en strekking van artikel 3, aanhef en letters a en b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (verder: de Wet) zouden worden miskend indien gehuwde belastingplichtigen een door hen gewenste overdracht van onroerend goed door de een aan de ander buiten de belastingheffing zouden kunnen houden door deze reeds overeengekomen overdracht op te nemen in een te creëren en vrijwel onmiddellijk daarna weer te ontbinden goederengemeenschap en de scheiding en deling van die ontbonden gemeenschap. Met dit oordeel heeft het Hof kennelijk het (...) standpunt van de Inspecteur overgenomen dat de strijd met doel en strekking hierin bestaat dat tussen de echtgenoten uiteindelijk niet anders is afgerekend dan zonder wijziging van de huwelijkse voorwaarden zou zijn gedaan. Hieromtrent heeft het volgende te gelden Blijkens de memorie van toelichting op het wetsontwerp dat tot de Wet [BvR; PJW] heeft geleid is de verkrijging krachtens boedelmenging, hoewel zij in beginsel onder artikel 2 van de Wet valt, aan de heffing onttrokken aangezien er geen aanleiding bestond op dit punt de bestaande regeling te wijzigen, terwijl van de verkrijging krachtens scheiding van een huwelijksgemeenschap werd gezegd dat de bepaling onder de aanhef en letter b van artikel 3 de op dat tijdstip (de Wet kwam in 1970 tot stand) bestaande situatie bestendigt (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, Zitting , 10560, Nr. 3, blz. 24, rechter kolom [zie 5.2; PJW]) Met de Wet op belastingen van rechtsverkeer werd beoogd, voor zover hier van belang de tot aan de inwerkingtreding van die wet bestaande rechten op overdracht van onroerende zaken te vervangen door een overdrachtsbelasting. Overdrachtsrecht was ingevolge artikel 27 van de Registratiewet 1917 verschuldigd op de akten, houdende overdracht onder bezwarende titel van onroerende zaken, binnen het Rijk gelegen of gevestigd. Overdrachtsrecht was in geval van verkrijging van onroerende zaken door boedelmenging en scheiding van een huwelijksgemeenschap niet verschuldigd omdat daarbij een dergelijke akte ontbreekt Aan de bestendiging van de onder de Registratiewet 1917 bestaande situatie als bedoeld in 3.4 is in de Wet aldus vorm gegeven dat ingevolge artikel 3, aanhef en letters a en b - voor zover hier van belang - zowel de verkrijging van binnen het Rijk gelegen onroerende zaken krachtens boedelmenging als de verkrijging van zodanige zaken krachtens scheiding van een huwelijksgemeenschap voor de toepassing van de Wet niet aangemerkt worden als verkrijgingen. Beperkingen zijn daaraan niet gesteld, ook niet indien een zodanige verkrijging berust op het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk, waartoe de mogelijkheid reeds bestond ten tijde van de totstandkoming van de Wet. Ook in de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet zijn daarvoor geen aanwijzingen te vinden Met de omstandigheid dat tussen de echtgenoten uiteindelijk niet anders is afgerekend dan zonder wijziging van de huwelijkse voorwaarden zou zijn gedaan, is niet een door artikel 3, aanhef en letters a en b, van de Wet niet beoogde verkrijging gegeven. Nu uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat de Inspecteur een andere grond voor strijd met doel en strekking van artikel 3 heeft aangevoerd, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat hij zulks niet heeft gedaan." 6.3 HR BNB 1993/202(21) betrof een casus nagenoeg gelijk aan die in HR BNB 1993/201; het enige relevante verschil was dat de betrokken echtelieden hun uitsluiting van gemeenschap van goederen niet hadden omgezet in een beperkte maar in een algehele gemeenschap. Voor het Hof Amsterdam(22) had de inspecteur aangevoerd: "4. (...) dat de wijziging van de huwelijksvoorwaarden geen reële betekenis heeft gehad. De enige reden is volgens de inspecteur gelegen in het verijdelen van de heffing van 16

17 overdrachtsbelasting. Hij acht de handelwijze van partijen in strijd met doel en strekking van de Wet en stelt daarom dat met toepassing van het leerstuk van de fraus legis geen rekening dient te worden gehouden met de wijziging in het huwelijksvermogensregime." Het Hof Amsterdam was de inspecteur gevolgd en had in gelijke zin geoordeeld als in de zaak HR BNB 1993/201, nl. dat naheffing van overdrachtsbelasting terecht was; u vernietigde dat oordeel met overwegingen gelijk aan de in 6.2 hierboven geciteerde overwegingen in de zaak HR BNB 1993/ In de zaak NJ 2002/171(23) had een man de Rechtbank verzocht de aan zijn exvrouw toegekende uitkering tot levensonderhoud met terugwerkende kracht op nihil te stellen, althans te verminderen, omdat zijn huwelijk met de vrouw slechts een tegen betaling aangegaan schijnhuwelijk was geweest uitsluitend met het oog op de verkrijging van een verblijfsvergunning. Uw Eerste Kamer overwoog onder meer: "3.3.2 De wet geeft voor de totstandkoming van een huwelijk een nauwkeurige, van tal van waarborgen voorziene regeling. Voorts voorziet de wet in een zorgvuldige regeling van de gevallen waarin een huwelijk door de rechter nietig kan worden verklaard. Dit wettelijke stelsel laat geen ruimte om een niet nietig verklaard huwelijk als niet rechtsgeldig aan te merken op de grond, dat de echtgenoten het huwelijk slechts hebben gesloten met het oog op bepaalde (rechts)gevolgen en aan het huwelijk geen verdere gevolgen wensten te verbinden. (...)." 7. Literatuur 7.1 Ittman schreef over art. 34(1) RW:(24) "Bezigde art. 9 der wet van 1882 de term "overdracht", thans is sprake van "overdracht onder de levenden". De (...) toevoeging wordt nergens verklaard. (...). Overigens lijkt mij die bijvoeging overbodig; in de uitdrukking overdracht ligt opgesloten het vereischte van eene voorafgaande overeenkomst (...); het wil mij voorkomen, dat men onwillekeurig de begrippen "overgang" en "overdracht" heeft verward. Het laatste is species ten opzichte van het eerste. Wanneer dus goed ten huwelijk wordt aangebracht door een der echtgenooten, en bij de verdeeling der gemeenschap toedeeling aan den anderen echtgenoot plaats vindt, is er wel een overgang, namelijk door huwelijksgemeenschap, geen overdracht." 7.2 Luijten annoteerde in NJ 1984/544 bij het in 6.1 geciteerde arrest van uw Eerste Kamer: "5. (...). Is de gemeenschap uitgesloten doch wenst men privé-vermogen van de ene echtgenoot naar de ander over te hevelen met vermijding van overdrachtsbelasting, dan is het wijzigen van de huwelijksvoorwaarden waarbij in extremis een gemeenschap wordt ingevoerd, die vervolgens wordt ontbonden en - ongelijk - verdeeld, daartoe het middel. (...). Aldus is een tolerante uitleg ontstaan, die weliswaar niet de mijne is, doch die zeker aan de wensen der praktijk tegemoetkomt. (...) als het om de belastingvrije overheveling van het woonhuis gaat, zou men slechts een gemeenschap van dat onroerend goed kunnen aangaan. Motiveert men dit alles dan met de door de P-G voorgestane openheid, m.a.w. met het fiscale motief, dan wordt m.i. toch het gevaar opgeroepen, dat de fiscus hiervoor minder bewondering zal kunnen opbrengen." 7.3 De boven geciteerde arresten HR BNB 1993/201 en HR BNB 1993/202 van uw derde kamer werden in de vakpers kritisch becommentarieerd. Zo schreef Scheltens in BNB 1993/202: "Op de eigenlijke vraag - wel of geen fraus legis - gaat de Hoge Raad niet in, tenzij dan misschien door een eenvoudige niet-toegelichte ontkenning. (...). De advocaat-generaal komt tot de constatering van fraus legis. (...). Uit mijn eerdere opmerkingen over het haastig nog een wijziging van het huwelijksvermogensregime tot stand brengen zal het de lezer duidelijk zijn dat ik mij eerder met het betoog van de advocaat-generaal kan verenigen dan met de beslissing van de Hoge Raad. Dit in het bijzonder in het m.i. 17

18 duidelijke geval van de in de eerste zaak overeengekomen beperkte gemeenschap van slechts het woonhuis met bijbehorende financiering. Een algehele gemeenschap - het tweede geval - heeft een ruimere strekking maar ook dan lijkt de reeds op de echtscheiding gerichte korte duur daarvan mij - evenals de advocaat-generaal in zijn korte en aanvullende conclusie - voldoende voor de ontkenning van praktische betekenis buiten het fiscale aspect." Rijkels tekende in FED 1993/443 aan: "Hof en A-G achten in casu met de inspecteur fraus legis aanwezig. Ik sluit mij bij dit oordeel aan. De feiten en het oogmerk rechtvaardigen het om de toedeling te converteren in een belastbare overdracht. In feite werd immers geen vermogensverschuiving beoogd en bewerkstelligd, alleen een wijziging in de samenstelling en zulks alleen met het oog op het ontgaan van belasting. Aan de vastgestelde feiten kon de HR uiteraard niet meer tornen. Toch neemt de HR geen fraus legis aan. De motivering van de HR doet wat krampachtig aan. In feite zegt de HR niet meer dan: boedelmenging is boedelmenging. Maar het gaat bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van fraus legis nu juist om of de boedelmenging voor de belastingheffing buiten aanmerking diende te worden gelaten. Zulks geschiedt toch ook regelmatig bij vervreemding; geldlening en dergelijke. Belanghebbenden hadden in dit geval ook de keuze om hun verhouding te regelen via een echtscheidingsconvenant." De redactie van de Vakstudie Nieuws schreef in V-N 1993/1978: "In twee arresten (...) rekent de Hoge Raad, op basis van een wetshistorische redenering, af met de fraus-legisconclusie van het hof en de conclusie van de advocaatgeneraal. De logica van de Hoge Raad is nauwkeurig en makkelijk te volgen. De Registratiewet 1917 liet verkrijgingen krachtens boedelmenging of scheiding van een huwelijksgemeenschap ongemoeid. De wetgever van de Wet BRV heeft met name dit beleid willen voortzetten. Of met andere woorden: ook onder de Wet BRV dienen deze rechtshandelingen onbelast te blijven. Er is dus geen sprake van miskenning van doel en strekking van de wet door de constructie van belanghebbende. Uit de laatste overweging van de Hoge Raad zou kunnen volgen dat fraus legis wellicht toch van toepassing zou kunnen zijn. De vraag is dan welke argumenten de inspecteur zou hebben moeten aanvoeren. De enige (theoretische) mogelijkheid lijkt te zijn, dat de inspecteur aannemelijk maakt, dat partijen, die onroerende zaken aan elkaar willen overdragen, dit vrij van overdrachtsbelasting zouden kunnen doen door eerst in het huwelijk te treden en vervolgens na echtscheiding de onroerende zaak aan de andere partij toe te scheiden. Het behoeft geen betoog, dat dit een uiterst omslachtige (kostbare) en ethisch verwerpelijke aanpak is. Resultaat van deze jurisprudentie is wel, dat de zwarte Piet weer bij de fiscus terug is. Wellicht zou de fiscus zich als schuldeiser in de zin van art. 1:119 BW bij de rechtbank moeten melden als crediteur die kan worden benadeeld door de wijziging van de huwelijkse voorwaarden." 7.4 Linders(25) schreef over het in 6.2 geciteerde arrest HR BNB 1993/201: "Er is dus, zelfs in een sprekend geval als dit, in principe geen overdrachtsbelasting verschuldigd. Voor wetsontduiking is onvoldoende het argument "dat tussen de echtgenoten uiteindelijk niet anders is afgerekend dan zonder wijziging van de huwelijksvoorwaarden zou zijn gedaan" (r.o.v. 3.7.). Wat betekent deze zin precies? Deze zin moet m.i. gelezen worden in samenhang met de volgende, waarin de Hoge Raad zegt, dat "uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat de Inspecteur een andere grond voor strijd met doel en strekking van artikel 3 heeft aangevoerd." Kennelijk kan er in een geval als dit toch sprake zijn van wetsontduiking, doch dan zal een "andere grond" moeten worden aangevoerd door de Inspecteur. Wat zou daarmee bedoeld kunnen zijn? Misschien hangt dit wel af van de vraag hoe de scheiding en deling van een dergelijk beperkte gemeenschap in concreto in elkaar zit. In dit geval zijn zowel vermogensbestanddelen aan de vrouw te weten het huis en de daarop rustende hypotheek als aan [de; PJW] man de polissen van levensverzekering toebedeeld zodat een "echte" gemeenschap is gescheiden en gedeeld, doch hoe zou het 18

19 nu zijn gelopen indien deze beperkte gemeenschap alleen uit het onroerend goed en de daarop rustende hypotheek zou hebben bestaan? Wellicht zou dan gesteld kunnen worden dat bij een verdeling, waarbij de vrouw het woonhuis met de hypothecaire schuld verkrijgt en de man uitsluitend een vordering wegens overbedeling er wel sprake zou zijn van wetsontduiking gezien de extreme omstandigheden van een dergelijke verdeling. Zo'n rechtshandeling komt dan als het ware overeen met een akte van transport, zijnde de gebruikelijke vorm voor een dergelijke overdracht. Afgewacht dient te worden of en zo ja, hoe in de rechtspraak de laatste rechtsoverweging van de Hoge Raad een nadere invulling zal gaan krijgen." 7.5 Verstraaten en Waaijer(26) schreven over HR BNB 1993/201 en 1993/202 (ik laat voetnoten weg): "Die jurisprudentie verbaast ons, omdat voor een wijziging van het huwelijksgoederenregime in geschetst geval besparing van overdrachtsbelasting juist de drijfveer is. Zelden kan een belangrijk niet-fiscaal nevenmotief aangevoerd worden. Zeker niet sedert 1 januari 1992, omdat sinds die datum ook aan de leveringsvoorschriften (notariële akte en inschrijving daarvan in de openbare registers) voldaan moet worden, wil een verdeling effect sorteren (art. 3:186, lid 1, BW). Vermeld dient nog te worden dat de Hoge Raad in beide beslissingen het volgende overweegt: 'Met de omstandigheid dat tussen de echtgenoten uiteindelijk niet anders is afgerekend dan zonder wijziging van de huwelijkse voorwaarden zou zijn gedaan, is niet een door art. 3, aanhef en letters a en b (thans lid 1, onderdeel a en b, auteur), van de Wet niet beoogde verkrijging gegeven. Nu uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat de inspecteur een andere grond voor strijd met doel en strekking van art. 3 heeft aangevoerd, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat hij zulks niet heeft gedaan.' Kennelijk kan onder omstandigheden toch nog worden gedacht aan de toepassing van de fraus-legisleer in geschetste gevallen. Wij vragen ons af welk argument de inspecteur daartoe moet aanvoeren. Linders [zie 7.4; PJW] denkt in dit verband aan de extreme situatie waarin een beperkte gemeenschap in het leven geroepen wordt die uitsluitend bestaat uit de woning en de daarop rustende hypotheek. Dan echter kan nog staande worden gehouden dat volgens de Hoge Raad de wetgever geen beperkingen heeft gesteld aan de regelingen betreffende de verkrijging van onroerende zaken krachtens boedelmenging en verdeling van de huwelijksgemeenschap! Denkbaar is dat de fiscus met de stelling zou komen dat er bij een gemeenschap van één geïndividualiseerde onroerende zaak (...) geen sprake is van boedelmenging, waardoor art. 3 niet van toepassing is. De reden voor heffing is dan niet fraus legis, maar dat er civielrechtelijk geen sprake is van een huwelijksgemeenschap in de zin van art. 3. Indien in dit geval niet gesproken zou kunnen worden van een gemeenschap in huwelijksvermogensrechtelijke zin, geldt bij een latere verdeling het bepaalde in art. 7 en art. 12. Wij zijn echter van mening dat ook in dat geval sprake is van een gemeenschap in huwelijksvermogensrechtelijke zin. Immers als het meerdere kan, kan toch ook het mindere: gemeenschap uitgezonderd alle zaken behoudens één zaak. Het belang van een en ander is toegenomen nu per 1 januari 1998 de Wet partnerschapsregistratie in werking is getreden. Aan de registratie is onder andere ook de werking van het huwelijksvermogensrecht gekoppeld, waardoor er in beginsel ook boedelmenging tussen ongehuwde partners plaats kan vinden." 7.6 IJzerman acht de belangrijkste voorwaarde voor toepassing van fraus legis:(27) "(...) die van strijd met doel en strekking van de wet. Dat is de kern zonder welke fraus legis niet kan bestaan. In dat kader moet worden nagegaan of de wetgever een bepaalde ontgaansmogelijkheid heeft onderkend en heeft aanvaard. Of geacht moet worden die te hebben aanvaard tijdens een parlementaire behandeling of eventueel door langdurig te blijven stilzitten bij latere opkomst van bekende wegen om bestaande heffingswetgeving te ontgaan. Strijd met doel en strekking kan er ook zijn gelet op de strekking van het systeem van de wet, zoals waar de wettelijk toegestane renteaftrek niet bedoeld kan zijn om belanghebbenden in staat te stellen min of meer onbeperkt en op willekeurige wijze hun winst of inkomen te verminderen." 19

20 7.7 Dat strijd met doel en strekking van de wet ook strijd met de strekking van het systeem van de wet kan omvatten, zoals IJzerman betoogt, wordt niet door iedereen onderschreven voor de overdrachtsbelasting. Zo vindt Robben dat geen sprake is van:(28) "(...) strijdigheid met doel en strekking van de wet wanneer handelingen in overeenstemming zijn met de gekozen systematiek van de wet, hoezeer wellicht het resultaat van die handelingen onbevredigend moge zijn voor de wetgever. Fraus legis vormt dus geen middel om gebrekkige keuzes of fouten van de wetgever te herstellen." 7.8 De redactie van Vakstudie Nieuws becommentarieerde de thans bestreden Hofuitspraak als volgt (V-N 2011/64.21): "(...). De vraag komt (...) op of doel en strekking van de wet zouden worden miskend indien de door belastingplichtige verlangde wetstoepassing zou worden gevolgd. Bij de beantwoording van deze vraag dient te worden gezocht naar de achterliggende bedoeling van de wetgever. Bij dit onderzoek kan blijken: 1. De wetgever heeft het bedoelde rechtsgevolg voorzien en ter zake geen wettelijke voorziening getroffen. In dat geval neemt de rechter aan dat de wetgever het de rechtshandeling beoogde rechtsgevolg bewust heeft aanvaard, zodat voor toepassing van fraus legis geen plaats meer is (zie BNB 1987/289). 2. De wetgever heeft het bedoelde rechtsgevolg voorzien en er een bepaalde sanctie aan verbonden. In dat geval moet de sanctie worden toegepast en resteert geen ruimte voor toepassing van fraus legis (zie BNB 1990/317). 3. De wetgever heeft het bedoelde rechtsgevolg niet voorzien, maar het rechtsgevolg past in het systeem van de wet. In dat geval komt men evenmin toe aan toepassing van fraus legis (zie BNB 1997/296 en 297). 4. De wetgever heeft het bedoelde rechtsgevolg niet voorzien en dus niet aanvaard, terwijl de beoordeelde rechtshandeling, in het verband van de maatschappelijke verhoudingen, rechtens als niet aanvaardbaar kan worden geoordeeld, gelet op het beoogde rechtsgevolg. In dat geval kan de wetgever met de van toepassing zijnde wetsbepaling niet hebben bedoeld verijdeling van belastingheffing mogelijk te maken (zie BNB 1986/130). Hof Arnhem gaat in op de rechtshistorie. Het hof concludeert daaruit dat de wetgever, hoewel hij in algemene bewoordingen op de ontgaansmogelijkheid is gewezen, toch geen aanleiding heeft gezien maatregelen ter blokkering van deze mogelijkheid in de wet op te nemen. Dan heeft de wetgever de ontgaansmogelijkheid kennelijk niet bezwaarlijk geacht. Dit sluit toepassing van fraus legis uit. (...). De procedure mag dan (vooralsnog) gunstig voor de belanghebbende hebben uitgepakt, het is de vraag hoe lang de wetgever deze (logische) consequentie van zijn opstelling in het verleden zal willen aanvaarden. (...). Het is niet ondenkbaar dat de uitspraak en de berichtgeving daarover zullen leiden tot een aanpassing van art. 3 lid 1 onderdeel b Wet BRV. Dat zou overigens een zware reactie zijn op een uitspraak die een incident betreft, ook al doet het incident bepaald niet sympathiek aan. Ook dient bedacht te worden dat rechtstoepassing niet mag verworden tot juristerij in de negatieve betekenis van dat woord." 7.9 Schols schreef in het WPNR over belanghebbendes zaak en de betekenis daarvan voor het notariaat (ik laat voetnoten weg):(29) "Dat het nemen van een rechterlijke beslissing niet wiskundig van aard is, blijkt uit het feit dat de annotator van de uitspraak van de Rechtbank Arnhem in NTFR 2011/1269 (een zwaargewicht op het gebied van formeel belastingrecht) van mening is dat de belastingplichtige (in het kader van de vergrijpboete) zelfs geen pleitbaar standpunt heeft, terwijl deze bij het hof zelfs wat het belastbaar feit betreft vrijuit gaat. Er bestaat dan ook geen absolute waarheid in het (fiscale) recht. Waar wil ik naar toe? Stel dat een notaris zijn diensten weigert vanwege een mogelijk vleugje fraus legis; krijgen de partijen dan wel een fair chance om het oordeel van de belastingrechter over dit vraagstuk in te roepen? De filosofie van Van Mourik over het juridisch geknutsel met geregistreerd partnerschap zal ook steeds meer in het huwelijksvermogensrecht gaan 20

tegen de uitspraak van de rechtbank Amhem van 24 maart 2011, nummer AWB 09/3591, in het geding tussen belanghebbende en

tegen de uitspraak van de rechtbank Amhem van 24 maart 2011, nummer AWB 09/3591, in het geding tussen belanghebbende en Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector belastingrecht nummer 11/00308 uitsprnakdatum: 15 november 2011 Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van wonende te ^m^a (hierna: belanghebbende).

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 6 januari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 6 januari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. Den Haag, J 5 FEB 2012 Kenmerk: DGB 2012-93 Motivering van het beroepschrift in cassatie (roinummer 11/05609) tegen de uitspraak van het Gerechtsliof te Arnhem van 15 november 2011, nr. 11/00307, inzake

Nadere informatie

Inhoudsindicatie. Gegevens. Uitspraak. ECLI:NL:PHR:2013:BY0548, Parket bij de Hoge Raad, , 11/05609

Inhoudsindicatie. Gegevens. Uitspraak. ECLI:NL:PHR:2013:BY0548, Parket bij de Hoge Raad, , 11/05609 ECLI:NL:PHR:2013:BY0548, Parket bij de Hoge Raad, 15-03-2013, 11/05609 Inhoudsindicatie Art. 3, lid 1, letter b, Wet BRV. Art. 2, lid 6, AWR. Geregistreerd partnerschap voor de duur van één dag. Beroep

Nadere informatie

Ongeoorloofde kennisvoorsprong in het aanbestedingsrecht: twee uitspraken

Ongeoorloofde kennisvoorsprong in het aanbestedingsrecht: twee uitspraken Mr. drs. T. Berben Advocaat AKD Advocaten & Notarissen Ongeoorloofde kennisvoorsprong in het aanbestedingsrecht: twee uitspraken Magna Charta is een onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk 02

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 10 januari 2014 nr. 09/01485 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 3 maart 2009, nr. 07/00372, betreffende

Nadere informatie

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. 11 Oktober 2013 nr. 12/04012 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 10 juli 2012, nr. BK-11/00544,

Nadere informatie

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak

Vindplaatsen Rechtspraak.nl. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:5 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 06-01-2017 Datum publicatie 06-01-2017 Zaaknummer 15/03526 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:2209, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ3234, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Stamrechtovereenkomst tussen oprichter en BV i.o. is mogelijk, mits binnen redelijke termijn BV tot stand komt en overeenkomst bekrachtigd. Gehele aanspraak belast omdat stamrechtovereenkomst gedeeltelijk

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

ECLI:NL:HR:2010:BM1206 ECLI:NL:HR:2010:BM1206 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 24-09-2010 Datum publicatie 24-09-2010 Zaaknummer 08/03539 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM1206

Nadere informatie

1 Het geding in feitelijke instanties

1 Het geding in feitelijke instanties Uitspraak 14 februari 2014 nr. 13/00475 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te s-gravenhage van 18 december 2012, nr. 12/00169,

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link: ECLI:NL:HR:2017:130 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:hr:2017:130 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10 02 2017 Datum publicatie 10 02 2017 Zaaknummer 16/02729 Formele

Nadere informatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden. Uitspraak 10 oktober 2014 Nr. 13/04777 Arrest gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 29 augustus 2013, nr. 12/00472,

Nadere informatie

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:1327, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan ECLI:NL:HR:2015:3425 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 11-12-2015 Datum publicatie 11-12-2015 Zaaknummer 14/02510 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:999,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712 ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 12-02-2015 Datum publicatie 26-03-2015 Zaaknummer 13/00712 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Eerste

Nadere informatie

Conclusie. Wetsverwijzingen Successiewet , geldigheid: BNB 1996/87 FED 1995/908 FED 1996/634 WFR 1995/1928 V-N 1995/4496, 15

Conclusie. Wetsverwijzingen Successiewet , geldigheid: BNB 1996/87 FED 1995/908 FED 1996/634 WFR 1995/1928 V-N 1995/4496, 15 ECLI:NL:PHR:1995:AA3111 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 06-12-1995 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 30403 Formele relaties Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1995:AA3111 Rechtsgebieden

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513 ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 12-06-2008 Datum publicatie 24-07-2008 Zaaknummer AWB 07/3464 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

Een pleidooi voor aanpassing van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 1

Een pleidooi voor aanpassing van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 1 Een pleidooi voor aanpassing van het Besluit Huwelijksgoederenregister 1969 1 Prof. mr. A.J.M. Nuytinck, hoogleraar privaatrecht, in het bijzonder personen-, familie- en erfrecht, aan de Erasmus Universiteit

Nadere informatie

Levering juridische eigendom na economische eigendomsoverdracht en de onherroepelijke volmacht

Levering juridische eigendom na economische eigendomsoverdracht en de onherroepelijke volmacht Levering juridische eigendom na economische eigendomsoverdracht en de onherroepelijke volmacht In deze bijdrage wordt ingegaan op de problematiek van een levering van juridische eigendom van een woning

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396 ECLI:NL:RBDHA:2015:9396 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 31-07-2015 Datum publicatie 20-08-2015 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 15_2521 ERF Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 ECLI:NL:GHDHA:2014:3834 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 28-10-2014 Datum publicatie 27-11-2014 Zaaknummer 200.140.914/01 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773 ECLI:NL:GHDHA:2014:2773 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 21-03-2014 Datum publicatie 18-09-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-13/00269

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123 ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 20-09-2005 Datum publicatie 05-10-2005 Zaaknummer 04/04123 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 Datum van inontvangstneming : 10/06/2014 I' Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer w ~e' {J.J ::li "~.8 ;.l_~ ( E..::r,",'_ t"::) ('0",,1 l:'jt:: ~~ ~ )(, ::li oe i~..- ~ c:: L'..J Nr. 12/03718 28 maart

Nadere informatie

Artikelen 81 en 82. Ongewijzigd. Artikel 83

Artikelen 81 en 82. Ongewijzigd. Artikel 83 Doorlopende tekst van de gewijzigde artikelen van de titels 1.6, 1.7 en 1.8 BW (nieuw), alsmede van artikel V (overgangsbepaling), zoals deze luidt volgens Kamerstukken I 2008/09, 28 867, A (gewijzigd

Nadere informatie

De Hoge Raad der Nederlanden,

De Hoge Raad der Nederlanden, 2 januari 1980. nr. 19.623 DG. De Hoge Raad der Nederlanden, Gezien het beroepschrift in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 26-09-2008 Datum publicatie 16-10-2008 Zaaknummer AWB 08/537 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:BX9444

ECLI:NL:HR:2013:BX9444 ECLI:NL:HR:2013:BX9444 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 12-04-2013 Datum publicatie 12-04-2013 Zaaknummer 12/01372 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Cassatie Omzetbelasting.

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 11-07-2013 Datum publicatie 17-07-2013 Zaaknummer 12-00035 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890 ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890 Instantie Rechtbank Groningen Datum uitspraak 21-10-2010 Datum publicatie 24-12-2010 Zaaknummer AWB 09/1378 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/6797) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. LJN: BO3637, Hoge Raad, 09/00760 Print uitspraak Datum uitspraak: 22-04-2011 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Omzetbelasting; art. 5, lid 3, en art. 13, B, aanhef en

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak ECLI:NL:HR:2017:185 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-02-2017 Datum publicatie 10-02-2017 Zaaknummer 15/04877 Formele relaties In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2015:3523, (Gedeeltelijke) vernietiging

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537 ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537 Instantie Gerechtshof Arnhem Datum uitspraak 30-08-2012 Datum publicatie 27-09-2012 Zaaknummer 200.095.034 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 ECLI:NL:GHDHA:2013:4308 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 12-11-2013 Datum publicatie 14-11-2013 Zaaknummer 200.092.575 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd ECLI:NL:HR:2015:1871 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 10-07-2015 Datum publicatie 10-07-2015 Zaaknummer 14/04610 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589,

Nadere informatie

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken. I f^l öobuicq3~o\ Den Haag, 2 O MRT 2012 Kenmerk: DGB 2012-753 TL Motivering van liet beroepsciirir: in cassatie (rolnummer 12/00641) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-gravenhage van 21 december

Nadere informatie

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775. Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl ECLI:NL:HR:2015:1084 Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoge Raad 24-04-2015 24-04-2015 13/03775 In cassatie op

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264 ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264 Instantie Datum uitspraak 10-12-2010 Datum publicatie 14-12-2010 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 10-3338 WSF Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHARL:2014:6759 ECLI:NL:GHARL:2014:6759 Instantie Datum uitspraak 02-09-2014 Datum publicatie 12-09-2014 Zaaknummer 13/01247 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326 ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326 Instantie Datum uitspraak 25-05-1999 Datum publicatie 21-01-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 97/10163 ABW Bestuursrecht

Nadere informatie

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art. 3.100, lid 1, ond.

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art. 3.100, lid 1, ond. Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art. 3.100, lid 1, ond. b) LJN: BX8102, Gerechtshof 's-gravenhage, BK-10/00754 en 10/00233

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RVS:2014:1169 ECLI:NL:RVS:2014:1169 Instantie Raad van State Datum uitspraak 02-04-2014 Datum publicatie 02-04-2014 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201306413/1/A2 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102 ECLI:NL:RBDHA:2016:6102 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 26-05-2016 Datum publicatie 23-06-2016 Zaaknummer AWB - 15 _ 5196 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen ECLI:NL:RVS:2013:375 Instantie Raad van State Datum uitspraak 17-07-2013 Datum publicatie 17-07-2013 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201209590/1/A1 Eerste

Nadere informatie

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel: R.T. Wiegerink Belastingblad (BB), maart, Nr. 6, BB 2019/112 16 januari 2019 Gerechtshof Den Haag Belanghebbende heeft onderzoek ter zitting van de rechtbank

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147 ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147 Instantie Datum uitspraak 02-03-1999 Datum publicatie 11-09-2001 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 98/6295 ABW Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 06-07-2010 Datum publicatie 23-07-2010 Zaaknummer AWB 10/180, 10/181, 10/508, 10/513, 10/684 en 10/685 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379 ECLI:NL:GHSHE:2015:1379 Instantie Datum uitspraak 17-04-2015 Datum publicatie 17-04-2015 Zaaknummer 14/01065 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch

Nadere informatie

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580 Instantie Rechtbank Amsterdam Datum uitspraak 22-02-2011 Datum publicatie 06-05-2011 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie AWB 10-504 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823 ECLI:NL:RBZWB:2016:5823 Instantie Datum uitspraak 20-09-2016 Datum publicatie 22-12-2016 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer BRE - 15 _ 7455 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbove...

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ecli:nl:rbove... Rechtspraak.nl Print uitspraak 1 of 5 071215 09:02 Zoekresultaat inzien document ECLI:NL:RBOVE:2013:1448 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecl Instantie Rechtbank Overijssel

Nadere informatie

Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008

Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008 Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008 Uitspraak van de meervoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 14 maart 2013 inzake [X], wonende

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341 Instantie Datum uitspraak 24-04-2013 Datum publicatie 24-04-2013 Zaaknummer 20-000702-11 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Strafrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752 ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 04-10-2010 Datum publicatie 07-10-2010 Zaaknummer 205064 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg

Nadere informatie

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx

http://zoeken.rechtspraak.nl/resultpage.aspx pagina 1 van 5 LJN: BV7053, Gerechtshof Arnhem, 11/00315 Datum uitspraak:14-02-2012 Datum 28-02-2012 publicatie: Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Hoger beroep Inhoudsindicatie: Omzetbelasting.

Nadere informatie

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012 BEDRIJFSOPVOLGINGSFACILITEIT SUCCESSIEWET OOK VOOR PRIVÉVERMOGEN? Op 13 juli 2012 heeft rechtbank Breda uitspraak gedaan in een zaak over de bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit de Successiewet 1956 (LJN:

Nadere informatie

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393 ECLI:NL:RBDHA:2016:4393 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 08-04-2016 Datum publicatie 26-04-2016 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 15_7509 SCHENK

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234 ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 08-04-2010 Datum publicatie 15-04-2010 Zaaknummer 09/3509 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummer 13/01077 uitspraakdatum: 20 mei 2014 Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van drs.

Nadere informatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie

LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak. Datum uitspraak: 10-10-2008. Datum publicatie: 10-10-2008. Soort procedure: Cassatie LJN: BF7176, Hoge Raad, 41570 Print uitspraak Datum uitspraak: 10-10-2008 Datum publicatie: 10-10-2008 Rechtsgebied: Belasting Soort procedure: Cassatie Inhoudsindicatie: Verkoop van (gebruikte) goederen

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

ECLI:NL:GHARL:2015:3296 ECLI:NL:GHARL:2015:3296 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 07-05-2015 Datum publicatie 22-05-2015 Zaaknummer 14/00675 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2014:5014, Bekrachtiging/bevestiging

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157 ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 18-10-2012 Datum publicatie 18-10-2012 Zaaknummer AWB 11/2382 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen Uitspraak GERECHTSHOF VHERTOGENBOSCH Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Uitspraak op het hoger beroep van * ^ p n i a w a ï i i b.v., gevestigd te > hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292 ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292 Instantie Datum uitspraak 27-11-2012 Datum publicatie 28-11-2012 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 11-1813 WWB + 11-1953

Nadere informatie

Hoge Raad der Nederlanden

Hoge Raad der Nederlanden Hoge Raad der Nederlanden D e r d e K a m e r nr. 24.702 12 oktober 1988 AHN Arrest gewezen op het beroep in cassatie van de vennootschap onder firma X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 I!Entree 2 7 MARS 2013 C-.A6'1IA3-0 Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/02595 8 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie onder

Nadere informatie

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM Sector belastingrecht nummers 11/00311 en 11/00312 uitspraakdatum: 20 september 2011 Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X te Z (hierna:

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2015:3233 ECLI:NL:RVS:2015:3233 Instantie Raad van State Datum uitspraak 21-10-2015 Datum publicatie 21-10-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201500429/1/A2 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563 ECLI:NL:GHDHA:2017:1563 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 29-03-2017 Datum publicatie 02-06-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-16/00505

Nadere informatie

11-09-2015 21-09-2015 14/00330. Belastingrecht. Hoger beroep

11-09-2015 21-09-2015 14/00330. Belastingrecht. Hoger beroep ECLI:NL:GHSHE:2015:3523 http://deeplink. Deeplink Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch 11-09-2015 21-09-2015

Nadere informatie

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490 ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 04-12-2008 Datum publicatie 17-12-2008 Zaaknummer 07/00490 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013 Datum van inontvangstneming : 28/03/2013 luxembourg c - ~~///3 - Entrée 2 5 FEV. 2013 oge Raad der Nederlanden Derde Kamer Nr. 11/04457 1 februari 2013 Ingeschreven in het register van het Hof van Justitie

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2015:1768 ECLI:NL:RVS:2015:1768 Instantie Raad van State Datum uitspraak 03-06-2015 Datum publicatie 03-06-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201407801/1/A3 Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048

ECLI:NL:HR:2013:BZ5048 ECLI:NL:HR:2013:BZ5048 Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 22-03-2013 Datum publicatie 22-03-2013 Zaaknummer 11/05644 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie In cassatie op

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388 ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388 Instantie Datum uitspraak 06-10-2011 Datum publicatie 01-02-2012 Zaaknummer 11/00219 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Belastingrecht

Nadere informatie

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is ECLI:NL:GHARL:2015:4336 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 16-06-2015 Datum publicatie 19-06-2015

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682 ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 09-03-2006 Datum publicatie 30-03-2006 Zaaknummer AWB 05/4258 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Ambtenarenrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512 ECLI:NL:RVS:2012:BY2512 Instantie Raad van State Datum uitspraak 07-11-2012 Datum publicatie 07-11-2012 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201203945/1/A2 Eerste

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 Datum van inontvangstneming : 07/06/2013 c. -A601A3-0) Hoge Raad der Nederlanden Derde Kamer c "~" - I: Luxemboure Nr. 11/05307 Entrée 2 8 MARS 2013 1 maart 2013 Ingeschreven in het register van het Hof

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7209

ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7209 ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7209 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 18-01-2007 Datum publicatie 07-02-2007 Zaaknummer 05/3811 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550 ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 15-06-2009 Datum publicatie 06-07-2009 Zaaknummer AWB 08/5874 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2016:6941

ECLI:NL:RBGEL:2016:6941 ECLI:NL:RBGEL:2016:6941 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 27-12-2016 Datum publicatie 27-12-2016 Zaaknummer AWB - 16 _ 3964 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARL:2017:5327 ECLI:NL:GHARL:2017:5327 Instantie Datum uitspraak 27-06-2017 Datum publicatie 28-07-2017 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Zaaknummer 16/00521 en 16/00522 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken

Nadere informatie

LJ : BJ8782, Rechtbank Breda, 08/5579. Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJ : BJ8782, Rechtbank Breda, 08/5579. Datum uitspraak: Datum publicatie: 1 van 6 8-10-2009 20:55 LJ : BJ8782, Rechtbank Breda, 08/5579 Datum uitspraak: 02-09-2009 Datum publicatie: 30-09-2009 Rechtsgebied: Soort procedure: Belasting Eerste aanleg - meervoudig Inhoudsindicatie:

Nadere informatie

Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:146, Gevolgd

Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:146, Gevolgd Instantie Hoge Raad Datum uitspraak 01-05-2015 Datum publicatie 01-05-2015 Zaaknummer 14/03358 Formele relaties Rechtsgebieden Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:146, Gevolgd Personen- en familierecht Bijzondere

Nadere informatie

Hoge Raad 30 november 2018, nr. 17/04543

Hoge Raad 30 november 2018, nr. 17/04543 Titel Bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing op de verkrijging van fictieve onroerende zaken I Nummer 49 / 2779 Belastingjaar/tijdvak 2014 Brondocumenten Beroepschrift in cassatie bij HR nr. 17/04543,

Nadere informatie

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268 ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 22-09-2006 Datum publicatie 13-10-2006 Zaaknummer AWB 06/2133 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RVS:2017:1997 ECLI:NL:RVS:2017:1997 Instantie Raad van State Datum uitspraak 26-07-2017 Datum publicatie 26-07-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201604542/1/A1 Eerste

Nadere informatie

De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan

De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan Rotterdam Institute of Private Law Accepted Paper Series De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan A.J.M. Nuytinck Published in WPNR, 2008,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHARL:2017:9611 ECLI:NL:GHARL:2017:9611 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 07-11-2017 Datum publicatie 10-11-2017 Zaaknummer 16/01141 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2016:3790, Bekrachtiging/bevestiging

Nadere informatie

Uitspraak /1/A2

Uitspraak /1/A2 Uitspraak 201802595/1/A2 Datum van uitspraak: woensdag 7 november 2018 Tegen: de Belastingdienst/Toeslagen Proceduresoort: Hoger beroep Rechtsgebied: Geld ECLI: ECLI:NL:RVS:2018:3626 201802595/1/A2. Datum

Nadere informatie

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751 ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751 Instantie Rechtbank Breda Datum uitspraak 22-07-2009 Datum publicatie 07-08-2009 Zaaknummer 08/5931 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste

Nadere informatie

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051 ECLI:NL:RBNHO:2017:3051 Instantie Datum uitspraak 04-04-2017 Datum publicatie 14-04-2017 Rechtbank Noord-Holland Zaaknummer AWB - 16 _ 22 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Socialezekerheidsrecht

Nadere informatie

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur, uitspraak / GERECHTSHOF 's-hertogenbosch Sector belastingrecht Eerste meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 09/00515 Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer op het hoger beroep van de voorzitter

Nadere informatie

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2013:1522 ECLI:NL:RVS:2013:1522 Instantie Raad van State Datum uitspraak 16-10-2013 Datum publicatie 16-10-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201206838/1/A3 Bestuursrecht Tussenuitspraak

Nadere informatie

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt.

Artikel 3:40 Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Wetgeving Algemene wet bestuursrecht Artikel 1:3 1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. 2. Onder beschikking

Nadere informatie

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049 Instantie Datum uitspraak 28-05-2009 Datum publicatie 22-06-2009 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Centrale Raad van Beroep 07-4976 AOW Bestuursrecht

Nadere informatie

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 ECLI:NL:GHDHA:2017:1341 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 10-05-2017 Datum publicatie 17-05-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-16/00396

Nadere informatie

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur)

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur) Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummers 13/00483 en 13/00568 uitspraakdatum: 23 april 2014 Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer op de hoger

Nadere informatie

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901 ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 04-06-2013 Datum publicatie 04-06-2013 Zaaknummer AWB 13/675 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231 ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231 Instantie Datum uitspraak 28-06-2007 Datum publicatie 24-08-2007 Zaaknummer 06/00183 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch

Nadere informatie