Instelling. Onderwerp. Datum



Vergelijkbare documenten
Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Echtscheidingsrecht in hoofdlijnen

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

TWEEDUIZEND EN TWAALF. bediendecontract. tegenspraak. definitief. In de zaak : BVBA B.,

, geboren te op ' met ondernemingsnummer ~ wonende te. eisende p a r tij: vertegenwoordigd door mr te

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST OPENBARE TERECHTZITTING VAN 2 JUNI DE KAMER Arbeidsongeval Tegensprekelijk Definitief.

Instantie. Onderwerp. Datum

Fke: 2009/AR/296I EINDAR~~ST. Rep. rif.: Zitting van: Nummer:

Arbeidshof te Brussel

Instelling. Onderwerp. Datum

ARBEIDSHOF TE ANTWERPEN Afdeling Antwerpen ARREST A.R. 2009/AA/408. Rep. Nr. Vierde kamer OPENBARE TERECHTZITTING VAN ZEVEN JUNI TWEEDUIZEND EN TIEN

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

DEEL I. ALIMENTATIE ALS (DRINGENDE) VOORLOPIGE MAAT- REGEL: TOEKENNING VAN HET ONDERHOUD TUSSEN ECHTGENOTEN Gerd Verschelden... 1

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen

Het HOF VAN BEROEP, zitting houdend te ANTWERPEN, TWEEDE KAMER, recht doende in burgerlijke zaken, heeft volgend arrest gewezen: Zitting van:

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Echtscheiding voor gepensioneerden. Copyright and disclaimer

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Arbeidshof te Brussel

Instantie. Onderwerp. Datum

Auteur. Elfri De Neve. Onderwerp. Echtscheiding in gemeen akkoord. Copyright and disclaimer

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van beroep Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Huwelijk Nietigverklaring Bigamie Geen bewijs voorafgaande buitenlandse echtscheiding Legalisatie

REGELINGSAKTE EN FAMILIERECHTELIJKE OVEREENKOMST VOORAFGAAND AAN ECHTSCHEIDING DOOR ONDERLINGE TOESTEMMING

In zake: 2009/AR/3461

JURIDAT. Nummer : Rep. : 2010/

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Arbeidshof te Brussel

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Instelling. Onderwerp. Datum

OPENBARE TERECHTZITTING VAN 13 FEBRUARI In de zaak: Mevrouw D.M. Ann, wonende te [xxx],

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Gelet op de stukken van de rechtspleging, meer bepaald op :

Hof van beroep Antwerpen

Instelling. Onderwerp

Arbeidshof te Brussel

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling leper

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

appellante, hebbende als raadsman mr. Eric Pringuet, advocaat met kantoor te 9031 Gent (Drongen), [ ],

Hof van Cassatie van België

BESLAGRECHTER IN DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT OPENBARE TERECHTZITTING VAN 17 MEI 2011

Hof van beroep Gent, arrest van 18 oktober 2018

Hof van beroep Antwerpen

Instelling. Onderwerp. Datum

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ARBEIDSHOF TE BRUSSEL ARREST. A.R.Nr le blad. OPENBARE TERECHTZITTING VAN EENENTWINTIG NOVEMBER TWEEDUIZEND EN ZES.

V O N N I S OPENBARE TERECHTZITTING VAN : 18 APRIL de kamer. 1 e blad ARBEIDSRECHTBANK GENT

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Transcriptie:

Instelling hof van beroep Gent Onderwerp Echtscheiding. Onderhoudsuitkering na echtscheiding. Onderscheiden vorderingen echtscheiding ex art. 231 BW (oud) en ex art. 229, &3 BW. Wet 27 april 2007. Overgangsrecht. Toepasselijk recht. Art 301 BW Datum 17 november 2009 Copyright and disclaimer De inhoud van dit document kan onderworpen zijn aan rechten van intellectuele eigendom van bepaalde betrokkenen, Er wordt u geen recht verleend op deze rechten. M&D Seminars geeft u via dit document informatie, maar verstrekt geen advies. M&D Seminars garandeert niet dat de informatie in dit document foutloos is. U gebruikt de inhoud van dit document op eigen risico. M&D Seminars, noch een van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook bij het gebruik van dit document en van de inhoud van dit document. M&D Seminars 2011 M&D SEMINARS Eikelstraat 38 9840 De Pinte T 09 224 31 46 F 09 225 32 17 info@mdseminars.be www.mdseminars.be

Hof van beroep te Gent 11de ter Kamer Buitengewone openbare terechtzitting van 17 november 2009 2008/AR/1443 In de zaak van: M... L..., arbeider, wonende te..., appellant, hebbende als raadsman mr. COUVREUR Caroline, advocaat te 8790 WAREGEM, Fr. Rooseveltlaan 64, tegen: V... N..., wonende te..., geïntimeerde, die bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting van 11 juni 2009 in persoon is verschenen, hebbende als raadsman mr. VANTOMME Dimitri, advocaat te 8560 WEVELGEM, Kortrijkstraat 161, velt het hof het volgend arrest:

De appellant heeft, bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het hof op 30 mei 2008, hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat op 3 april 2008 werd verleend door de zesde kamer van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk. De partijen werden gehoord in openbare terechtzitting bij monde van hun raadslieden. De geïntimeerde was tevens in persoon aanwezig. De dossiers van de rechtspleging en de overgelegde stukken werden ingezien. De appellant legde een stukkenbundel neer met een inventaris die 25 stukken vermeldt. Stukken 24 25 zijn aanvullende stukken die zijn neergelegd zonder bezwaar van de geïntimeerde. De geïntimeerde legde een stukkenbundel neer met een inventaris die 35 stukken vermeldt. Stukken 31 35 zijn aanvullende stukken die zijn neergelegd zonder bezwaar van de appellant. DE RELEVANTE FEITEN, DE PROCEDUREVOORGAANDEN EN DE VORDERINGEN 1. De partijen huwden op 31 januari 1986, onder het wettelijk stelsel zonder huwelijkscontract. Uit hun huwelijk werden drie kinderen geboren: C... M..., g...; M... M..., g...; L...M..., g..., thans nog minderjarig. De partijen leven feitelijk gescheiden sedert 5 november 2005 en hebben sinds 20 december 2005 een aparte woonplaats, waarbij de geïntimeerde in de echtelijke woning te Waregem is blijven wonen. De appellant betaalde sinds november 2005 vrijwillig maandelijks 200 EUR alimentatie per kind en 300 EUR persoonlijk onderhoudsgeld aan de geïntimeerde. De betaling van het persoonlijk onderhoudsgeld zette hij na vijftien maanden stop, in februari 2007. 2.1. Bij verzoekschrift van 20 maart 2007 richtte de geïntimeerde zich tot de vrederechter van het kanton Waregem teneinde een persoonlijk onderhoudsuitkering te bekomen. Volgens de appellant was die begroot op 300 EUR (syntheseconclusie appellant p. 2).

2.2. Bij "beschikking" (sic) van 19 april 2007 wees de vrederechter de vordering af, gelet op de feitelijke scheiding van reeds meer dan zeventien maanden en de quasi onbestaande kans op verzoening (stuk 13 appellant en stuk 2 geïntimeerde). 3.1. Bij dagvaarding van 2 juli 2007 vorderde de geïntimeerde vervolgens de echtscheiding overeenkomstig art. 231 (oud) BW met daaraan gekoppeld voorlopige maatregelen. 3.2. Bij beschikking die in kort geding werd gewezen op 31 juli 2007 kende de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk aan de geïntimeerde een persoonlijke onderhoudsuitkering toe van 400 EUR per maand vanaf juli 2007 gedurende zes maanden en van dan af maandelijks 250 EUR. De periode van zes maanden was bedoeld om de geïntimeerde als huismoeder en voormalig arbeidster toe te laten opnieuw een betaalde job te zoeken. Daarnaast diende de appellant 650 EUR alimentatie voor de drie kinderen te betalen (stuk 14 appellant). 3.3. In hoger beroep verruimde het hof van beroep te Gent, elfde kamer, bij arrest van 6 november 2008 de persoonlijke onderhoudsuitkering voor de geïntimeerde tot 400 EUR per maand vanaf februari 2007 gedurende de volledige periode van de echtscheidingsprocedure tot aan de ontbinding van het huwelijk (in casu een jaar later) (stuk 30 geïntimeerde). 4. Bij eenzijdig verzoekschrift van 12 september 2007, neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, stelde de appellant een vordering in tot echtscheiding wegens de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk op grond van art. 229 3 BW. Bij (tussen)vonnis van desbetreffende rechtbank, zesde kamer, van 6 december 2007 werd de echtscheiding uitgesproken op de aangevoerde grond. Er werd aanvaard dat de partijen feitelijk gescheiden leven sinds 20 december 2005. Dit vonnis werd betekend op 27 december 2007 en ging in kracht van gewijsde op 29 januari 2008. Het werd op 6 februari 2008 ook overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand (stuk 15 appellant). Bij het bestreden (eind)vonnis van 3 april 2008 werd de appelant, op tegenvordering van de geïntimeerde, veroordeeld om vanaf de datum van dit vonnis aan de geïntimeerde een onderhoudsuitkering na echtscheiding te betalen van 400 EUR per maand gedurende twaalf maanden, en vervolgens van 200 EUR per maand, met indexbinding aan het gezondheidsindexcijfer zoals nader omschreven. De kosten werden ten laste van de appellant gelegd en de rechtsplegingsvergoedingen werden tussen de partijen gecompenseerd.

5.1. In hoger beroep vordert de appellant de tegenvordering van de geïntimeerde tot het bekomen van een onderhoudsuitkering na echtscheiding af te wijzen als ongegrond. Ondergeschikt vraagt hij de onderhoudsuitkering minimaal te houden en degressief en beperkt in termijn te bepalen. Hij vraagt de geïntimeerde te veroordelen tot de gedingkosten van beide instanties, die hij begroot. 5.2. De geïntimeerde vordert de afwijzing van het principaal beroep als ongegrond. 6.1. Bij incidenteel beroep vordert ze een indexgebonden onderhoudsuitkering na echtscheiding van 500 EUR per maand. Zij vraagt de appellant te veroordelen tot de kosten, wat de rechtsplegingsvergoedingen betreft in beide instanties nader begroot. 6.2. De appellant vraagt het incidenteel beroep af te wijzen als ongegrond. BEOORDELING DE ONTVANKELIJKHEID VAN DE HOGERE BEROEPEN Het principaal beroep is tijdig en regelmatig in alle opzichten. Het is ontvankelijk. Het incidenteel beroep is eveneens regelmatig ingesteld en ontvankelijk.

DE ONDERHOUDSUITKERING NA ECHTSCHEIDING A. HET OVERGANGSRECHT VAN DE ECHTSCHEIDINGSWET VAN 27 APRIL 2007 1.1. In haar syntheseconclusie, neergelegd ter griffie van het hof op 30 december 2008, houdt de geïntimeerde voor wat volgt (p. 5 en 6): "1.... Zowel volgens de oude wet (hier toepasselijk) als volgens de nieuwe kan er geen enkele betwisting bestaan omtrent de principiële verschuldigdheid van een persoonlijke onderhouduitkering... 2.... Volgens de oude wetgeving die in deze zaak nog toepasselijk is, dient de persoonlijke onderhoudsuitkering de minvermogende partij toe te laten gelijkwaardige levensstandaard te genieten als tijdens het huwelijk (oude wetgeving). In het kader van de nieuwe wetgeving is men overgestapt naar het principe van behoeftigheid als minimumgrens. Ook volgens dit criterium, zou concluante makkelijk aanspraak kunnen maken op een ernstige onderhoudsuitkering..." Dit standpunt werd ook reeds verdedigd in haar conclusies, neergelegd ter griffie van het hof op 30 september 2008. In zijn daaropvolgende syntheseconclusie, neergelegd ter griffie van het hof op 27 november 2008, heeft de appellant geen argumenten aangevoerd ter staving van het toepasselijk recht. Hij heeft het nieuwe recht zonder meer toegepast. 1.2. In het bestreden vonnis werd zonder verdere motivatie het nieuwe recht toegepast. 2. Op grond van de ter beschikking van het hof zijnde gegevens wordt met betrekking tot de persoonlijke onderhoudsvordering van de geïntimeerde vastgesteld wat volgt. De appellant heeft op 1 oktober 2007 een eenzijdig verzoekschrift neergelegd op grond van art. 229 3 BW, waarin hij tevens vorderde voor recht te zeggen dat hij vanaf het in kracht van gewijsde treden van het echtscheidingsvonnis geen persoonlijke onderhoudsuitkering na echtscheiding moet betalen (procedure a quo met rolnummer 07/1817/A).

In haar conclusie, neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk op 7 november 2007, stelde de geïntimeerde een tegenvordering in teneinde de appellant een geïndexeerde onderhoudsuitkering na echtscheiding te doen betalen van 500 EUR per maand. Daarin wijst zij erop dat de procedure werd opgestart nadat zij reeds op 2 juli 2007 had gedagvaard overeenkomstig de oude wet. Over deze procedure overeenkomstig de oude wet zijn er voor het hof geen stukken overgelegd. Enkel de beschikking die ex art. 1280 Ger.W. werd gewezen op 31 juli 2007, gevolg aan de dagvaarding in echtscheiding én voorlopige maatregelen van 2 juli 2007, ligt voor. Het rechtsplegingsdossier a quo betreft enkel de procedure tot echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting met de daarin geformuleerde vordering inzake de onderhoudsuitkering na echtscheiding. Het hof blijft in het ongewisse over de vraag of, naar aanleiding van de aanvankelijk ingestelde echtscheidingsvordering overeenkomstig het oude recht, reeds een onderhoudsvordering na echtscheiding werd ingesteld en of deze nog sub iudice zou zijn. 3. In de gegeven omstandigheden verwijst de geïntimeerde aldus tevergeefs naar de oude wetgeving als het toepasselijk recht ter zake inzake de beoordeling van de onderhoudsuitkering na echtscheiding. De echtscheiding werd te dezen immers op 6 december 2007 uitgesproken op grond van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk ingevolge hoofdvordering van de appellant van 1 oktober 2007. Dit vonnis heeft kracht van gewijsde sedert 29 januari 2008. Het is niet aan het hof dat ter zake niet werd gevat om te oordelen over het lot van de initiële echtscheidingsvordering van de geïntimeerde van 2 juli 2007 overeenkomstig art. 231 (oud) BW. (en de al dan niet daaraan gekoppelde nevenvordering tot het bekomen van een onderhoudsuitkering na echtscheiding). Het hof heeft immers enkel kennis van een onderhoudsvordering na echtscheiding die door de geïntimeerde als tegenvordering in het kader van de echtscheidingsprocedure overeenkomstig het nieuwe recht werd ingesteld. Van zodra zoals te dezen de echtscheiding werd uitgesproken op grond van de onherstelbare ontwrichting wordt de onderhoudsuitkering na echtscheiding exclusief beheerst door het nieuwe recht. B. DE GERECHTIGDHEID OP EEN ONDERHOUDSUITKERING NA ECHTSCHEIDING Overeenkomstig art. 301 2, 1ste lid BW kan de rechtbank op verzoek van de behoeftige (ex )echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere (ex )echtgenoot.

Daarbij moet worden uitgegaan van het onevenwicht in de respectieve globale economische situatie van de (ex )echtgenoten: de economisch zwakste (ex ) echtgenoot is behoeftig' in de zin van art. 301 2, 1ste lid BW en dus principieel onderhoudsgerechtigd, de economisch sterkste (ex )echtgenoot is principieel onderhoudsplichtig. Uit de hiernavolgende financiële analyse van de partijen blijkt dat de geïntimeerde te dezen onbetwistbaar de economisch zwakste echtgenoot is en aldus principieel onderhoudsgerechtigd is ten aanzien van de appellant als economisch sterkste echtgenoot. C. DE BEGROTING VAN DE ONDERHOUDSUITKERING NA ECHTSCHEIDING 1. de begrotingscriteria 1.1. Voor de onderhoudsuitkering na echtscheiding op grond van de onherstelbare ontwrichting van het huwelijk is, sinds de wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding (B.S. 7 juni 2007), het behoud van de gelijkwaardige levensstandaard van tijdens het samenleven (art. 301 1 (oud) BW) niet langer de referentiestandaard. Art. 301 3, 1ste lid BW bepaalt dat de rechter het bedrag van de onderhoudsuitkering vastlegt dat ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken. Art. 301 3, 2de lid BW voegt daaraan toe dat de rechtbank rekening houdt met de inkomsten en de mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen baseert de rechter zich met name op: de duur van het huwelijk: de wetgever beoogde hiermee dat de referentiestandaard hoger zal zijn naarmate het huwelijk van de partijen langer heeft geduurd; de leeftijd van de partijen: de wetgever beoogde hiermee dat de onderhoudsgerechtigde een beter lot verdient op oudere leeftijd waarbij de herinschakeling op de arbeidsmarkt moeilijker verloopt; het gedrag van de partijen tijdens het huwelijk inzake de or ganisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna: de wetgever beoogde hiermee dat de onderhoudsgerechtigde aanspraak kan maken op een hoger bedrag naargelang van de keuzes die de echtgenoten tijdens het samenleven samen maakten en die de professionele loopbaan van de onderhoudsgerechtigde hebben belemmerd. De beoordeling van de terugval houdt een vergelijking in van twee toestanden: enerzijds, de daadwerkelijke economische situatie van de onderhoudsgerechtigde op het ogenblik van de echtscheiding (of het ogenblik waarop hij na de echtscheiding voor het eerst een onderhoudsuitkering na echtscheiding vordert);

anderzijds, de economische situatie waarin de onderhoudsgerechtigde zou hebben verkeerd indien hij tijdens of ingevolge het huwelijk met de onderhoudsplichtige niet de keuzes had gemaakt die een invloed hebben gehad op zijn verdienvermogen. De wetgever heeft immers beoogd dat wordt nagegaan of de onderhoudsgerechtigde zijn inkomsten of zijn mogelijkheden om inkomsten te verwerven niet heeft kunnen optimaliseren juist wegens of tijdens het huwelijk met de onderhoudsplichtige. 1.2. Samengevat houdt de rechter aan de zijde van de onderhoudsgerechtigde rekening met de inkomsten en de mogelijkheden om inkomsten te verwerven én met de terugval van diens economische situatie voor zover die aanzienlijk is. Aan de zijde van de onderhoudsplichtige houdt de rechter rekening met de inkomsten en de mogelijkheden om inkomsten te verwerven. Andere relevante factoren zijn de hoogte van het beschikbaar deel van het netto inkomen van de uitkeringsplichtige (maximum een derde), de duur van de uitkering (niet langer dan die van het huwelijk), en de fiscale weerslag. De te beoordelen periode gaat in op datum van het in kracht van gewijsde treden van het echtscheidingsvonnis te weten op 29 januari 2008. 2. de financiële situatie van de geïntimeerde en de aanzienlijke economische terugval 2.1. De geïntimeerde is geboren op 4 juli 1966. Na het behalen van haar tweede graad secundair onderwijs ging ze op haar 16de werken als sorteerster (stuk 25 geïntimeerde). Zij was 19,5 jaar toen ze huwde. Bij de geboorte van de oudste zoon in 1987 was ze 21 jaar en gaf ze haar ontslag. Na vijf jaar werk als arbeidster werd ze huismoeder zonder eigen inkomsten uit arbeid. Officieel ging de appellant op een ander adres wonen op 20 december 2005 (stuk 9 appellant). De geïntimeerde was toen 39 jaar oud en bij het definitief worden van de echtscheiding op 29 januari 2008 was ze 41 jaar oud, nog steeds zonder eigen inkomsten uit arbeid. Vanaf november 2005 leefde de geïntimeerde kennelijk voornamelijk van de hoger vermelde alimentatie. De kinderalimentatie en de kinderbijslag deze laatste bedroeg 553,92 EUR in februari 2007 (stuk 6 geïntimeerde) was evident bestemd voor het onderhoud van de kinderen. Vanaf 16 december 2005 was de geïntimeerde regelmatig ingeschreven bij de VDAB (stukken 15.a e en 28 geïntimeerde). Op 5 oktober 2007 haalde ze bij de VDAB een getuigschrift van (een korte) kennismaking met de computer (stuk 15 geïntimeerde).

Zij legt enkel een bewijs voor van het zich in 2007 diverse malen aanbieden bij de dienst arbeidsbemiddeling van het OCMW en van een sollicitatie bij een werkgever (stukken 14.a b geïntimeerde). Verder volgde ze in de eerste helft van 2008 een vooropleiding administratief medewerker (stukken 23, 24.a c en 32 geïntimeerde) Vanaf 14 juli 2008 leverde ze in het kader van financiële hulpverlening van het OCMW enkele tijdelijke arbeidsprestaties waarvoor ze een bezoldiging ontving (stuk 31 geïntimeerde). De verdere opleiding tot administratief medewerkster werd in juni 2009 stopgezet omdat ze te zwaar was (stukken 33 34 geïntimeerde). De geïntimeerde legt medische attesten voor van 5 september 2006, 7 november 2007 en 10 juni 2008 die voornamelijk wijzen op nervositeit, een depressieve gemoedstoestand en lage rugpijn (stukken 7, 22 en 26 geïntimeerde). Van deze ziektetoestand ontbreekt verder elk bewijskrachtig gegeven wat arbeidsongeschiktheid of invaliditeit betreft. Een laatste medisch attest van 4 juni 2009 vermeldt nog steeds de depressieve toestand en diverse klachten, alsmede de lage rugpijn met beperking voor zware arbeid (stuk 35 geïntimeerde). Verder vermeldt de geïntimeerde dat ze steun krijgt van het OCMW tot het bestaansminimum. Hiervan worden geen stavende stukken voorgelegd. Enkel is er een verslag van de werkwinkel in Waregem van 4 juni 2008 die de begeleiding naar werk bevestigt (stuk 25 geïntimeerde). De geïntimeerde toont een aantal kosten en uitgaven aan voor school, hogeschool, optiek, hobby kinderen, tuin, sanitair, ongeval en verzekering (stuk 8 11, 13, 19 geïntimeerde). De oudste zoon van partijen, C...e, volgde een opleiding in biomedische laboratoriumtechnologie aan een hogeschool in Gent en slaagde, waarna hij meteen als laborant met een vervangcontract kon beginnen bij het UZGent (stukken 10.a c en 27 geïntimeerde). Sinds augustus 2008 is hij tewerkgesteld en maakt de geïntimeerde geen aanspraak meer op een onderhoudsbijdrage voor hem (stuk 29 geïntimeerde). Integendeel levert hij zelf een bijdrage voor eigen levensonderhoud. 2.2. Ongetwijfeld bestaat in casu de mogelijkheid van de geïntimeerde om (terug) inkomsten te verwerven, hoe gering ook. De wetgever heeft de solidariteit na de echtscheiding ingeperkt en stelt de economische zelfredzaamheid voorop. Het hof kan thans niet vaststellen dat de geïntimeerde al haar mogelijkheden op inkomsten uit arbeid heeft benut of uitgeput. Zij is weliswaar sinds eind 2005 op haar 39ste ingeschreven bij de VDAB, maar deed nauwelijks enkele sollicitatiepogingen. In de regio Waregem zijn beslist diverse arbeidsbemiddelings en interimkantoren actief die doorlopend vacatures behandelen en zijn er evenzeer mogelijkheden in de sector van de strijk en poetshulp. Uit niets blijkt welke acties de geïntimeerde dagelijks, wekelijks, maandelijks heeft ondernomen.

Tot februari 2007 betaalde de appellant gedurende vijftien maanden 300 EUR als persoonlijke onderhoudsuitkering aan de geïntimeerde, die hiermee kennelijk genoegen nam. Hij wenste terecht dat zij zich maximaal inspande om werk te zoeken, evenwel zonder resultaat, waarna hij de vrijwillige uitkering stopte. Dit hof, elfde kamer, bepaalde in kort geding de persoonlijke onderhoudsuitkering voor de geïntimeerde gedurende de gehele periode van de echtscheidingsprocedure tot aan de ontbinding van het huwelijk op 400 EUR per maand (stuk 30 geïntimeerde). De grondslag hiervan is evenwel het aanhouden van de levensstandaard die er zonder de scheiding zou geweest zijn. Ook gedurende deze fase stelt het hof vast dat de geïntimeerde niet overging tot de gewenste en nodige wedertewerkstelling om haar behoeften te dekken. De geïntimeerde kreeg ruimschoots de kans haar plicht om haar economische zelfredzaamheid te optimaliseren na te komen, quod non. 2.3. De uitkeringsgerechtigde moet in staat zijn om in haar essentiële behoeften te voorzien. Deze basisbehoefte moet in concreto gekaderd worden in de economische context van het huwelijk en is een benedengrens die eventueel kan aangevuld worden ingeval een aanzienlijke terugval in de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde is aangetoond. Uit hetgeen voorafgaat blijkt voldoende dat gelet op de duur van het huwelijk (31 januari 1986 tot 29 januari 2008), de leeftijd van de onderhoudsgerechtigde (41 jaar bij de ontbinding van het huwelijk) en de vaststelling dat zij haar verdienvermogen tijdens het huwelijk onderbrak voor de bereddering van het huishouden en de opvoeding van de kinderen, dit ter zake het geval is. De geïntimeerde houdt voor dat ze haar jonge loopbaan van areidster opgaf voor haar taken als huismoeder bij de geboorte van de oudste zoon. Met uiteindelijk drie kinderen ten laste is dit nog meer plausibel. Even aannemelijk is het dat dit redelijkerwijze gebeurde met het akkoord van de appellant. Er is overigens geen enkele aanwijzing dat hij hier niet mee akkoord ging, noch bij de aanvang van het voltijdse huismoederschap noch gedurende de hele tijd van het huwelijk. 2.4.1. De geïntimeerde argumenteert dat haar vordering tot onderhoudsuitkering feitelijk louter de compensatie inhoudt van de woonstvergoeding waarop de appellant aanspraak maakt bij de vereffening en verdeling (syntheseconclusies pagina 5 en 10). De woonstvergoeding is op zich niet de grondslag om een onderhoudsuitkering na de echtscheiding aan af te meten en maakt deel uit van de vereffening en verdeling. Vast staat thans dat de geïntimeerde de gezinswoning nog bewoont zonder tot dusver enige last uit dien hoofde. 2.4.2. De geïntimeerde wil zelf de gezinswoning inkopen (stuk 18 appellant).

In die hypothese moet zij toch over bepaalde middelen (kunnen) beschikken, bijvoorbeeld uit arbeid of anderszins. Voor het hof worden deze verder niet verduidelijkt. Uit de aanspraken bij de vereffening en verdeling blijkt wel dat de geïntimeerde ingevolge erfenissen van haar moeder en grootmoeder aanspraak maakt op een aandeel van nagenoeg 3/4 in de echtelijke woning die op 205.875 EUR werd geraamd met een woonstvergoeding (aan de gemeenschap) van maandelijks 725 EUR (stuk 25 appellant). Met of zonder inkoop, dit aandeel werpt hoe dan ook een beeld op van de vermogenstoestand van de geïntimeerde. 3. de financiële situatie van de appellant De appellant is geboren op 19 september 1963. Hij was sedert 2002 plaatser van aluschrijnwerk. Voor 2004 legt de geïntimeerde bewijs voor van betaling aan de appellant van 2.642,51 EUR (enkel en dubbel) vakantiegeld en voor 2004 2005 van 1.928,95 EUR getrouwheid bouw (stukken 16 17 geïntimeerde). Jaarloonoverzichten en aanslagbiljetten worden niet voorgelegd. In de periode november 2006 tot februari 2007 bedroeg zijn netto maanloon (berekend met drie kinderen ten laste) gemiddeld 1.880,66 EUR (stuk 3 appellant). In oktober 2007 bedroeg zijn netto maandloon (zonder kinderen ten laste) 1.574,20 EUR (stuk 12). De appellant laat gelden dat zijn werkgever failliet ging. Op 11 augustus 2008 veranderde hij van werk en werd arbeider in een brouwerij. Zijn netto loon bedroeg toen 1.527,74 EUR (stuk 19 appellant). Verder legt hij zijn loonfiches voor van november 2008 tot juni 2009 (stuk 24 appellant): gedurende deze zeven maanden bedroeg zijn netto loon gemiddeld 1.497,75 EUR en daarnaast ontving hij in december 2008 een netto eindejaarspremie (na bedrijfsvoorheffing) van 460,31 EUR. Er is geen enkel bewijs noch aanwijzing dat de getrouwheid in de bouw ook zou worden vergoed in zijn nieuwe job in een andere sector. Naar aanleiding van het overlijden van zijn moeder leende de appellant in juli 2007 3.000 EUR aan zijn zus Marleen (voor de successierechten), af te betalen aan maandelijks 143 EUR over 24 maanden. Vanaf april 2007 betaalde hij 100 EUR aan elke van zijn drie zussen als huurgeld voor de ouderlijk woning (stukken 5 6 appellant). Verder legt hij nog stukken voor met betrekking tot belastingen, brandstof, woningverzekering en een bril (stukken 7, 21, 22, 23 appellant). In februari 2007 staakte de appellant zijn hierboven vermelde vrijwillige betaling van maandelijks 300 EUR persoonlijke onderhoudsuitkering aan de geïntimeerde (stukken 1 2 appellant). Sindsdien probeerde hij de hoger vermelde door de rechter bepaalde alimentatie te betalen voor zover zijn rekening voldoende provisie bevatte (stuk 4 en 20 appellant).

4. de begroting en de duurtijd van de onderhoudsuitkering na echtscheiding 4.1. Gelet op de wettelijke criteria en alle bovenvermelde gegevens kan het basisbedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding bepaald worden op 250 EUR per maand. Gelet op de daadwerkelijke mogelijkheden tot inkomsten is de staat van behoefte van de geïntimeerde minstens gedekt. Evenmin overschrijdt dit bedrag 1/3 van het netto inkomen van de appellant. Het past ook niet de appellant de facto in een situatie te brengen dat hij van zijn netto inkomen uit voltijdse arbeid geen saldo overhoudt dat toereikend is voor zijn eigen elementair levensonderhoud. Dit bedrag is verschuldigd met ingang vanaf 1 februari 2008 en wordt jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de in het dictum weergegeven formule. 4.2. Overeenkomstig art. 301 4, 1ste lid BW duurt de uitkering van rechtswege niet langer dan de duurtijd van het huwelijk. Thans is er geen dwingende noch overtuigende reden om een kortere duur aan deze onderhoudsuitkering te koppelen. De uitkering is aanpasbaar overeenkomstig art. 301 7 BW. De alsdan bevoegde rechter kan de toegekende onderhoudsuitkering na echtscheiding steeds (dus vóór de vervaldatum) verhogen, verlagen of zelfs afschaffen: enerzijds, indien ten gevolge van nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belanghebbende partij het bedrag ervan niet meer is aangepast (art. 301 7, 1ste lid BW); anderzijds, indien de vereffening verdeling van het gemeenschappelijk vermogen of de onverdeeldheid die tussen partijen bestaat aanleiding zou geven tot een wijziging van hun financiële toestand die een aanpassing rechtvaardigt van het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding (art. 301 7, 2de lid BW). Over omstandigheden die in de toekomst liggen kan het hof hoe dan ook vandaag niet met zekerheid oordelen. DE KOSTEN De appellant slaagt deels in zijn hoger beroep. De geïntimeerde faalt in haar incidenteel beroep. De eerste rechter heeft correct beslist over de gedingkosten. Beide partijen zijn in hoger beroep omtrent enig geschilpunt in het ongelijk gesteld.

Elke partij draagt de eigen kosten van deze aanleg en wederzijds is er geen rechtsplegingsvergoeding verschuldigd. Het hof wijst de andersluidende conclusies van de hand als overbodig of ter zake niet dienstig of ontoereikend. OP DIE GRONDEN, HET HOF, recht doende op tegenspraak, gelet op artikel 24 van de Wet van 15 juni 1935 op het gebruik van talen in gerechtszaken; verklaart het principaal beroep ontvankelijk en deels gegrond; verklaart het incidenteel beroep ontvankelijk, doch wijst het af als ongegrond; bevestigt het bestreden vonnis met dien verstande dat: het bedrag van de onderhoudsuitkering na echtscheiding verschuldigd is vanaf 1 februari 2008 en van dan af wordt bepaald op 250 EUR per maand; dit bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd overeenkomstig de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de formule: basisbedrag (250 EUR) x index januari jaar van aanpassing aanvangsindex (januari 2008) jaar; de onderhoudsuitkering is verschuldigd gedurende een periode van maximaal 22 zegt dat elk partij de eigen kosten in hoger beroep draagt en dat er wederzijds geen rechtsplegingsvergoeding verschuldigd is; verstaat dat de kosten te dezen niet nuttig te begroten zijn; verstaat dat art. 1024 Ger.W. onverminderd geldt. Aldus gewezen en uitgesproken in buitengewone openbare terechtzitting van het Hof van beroep te Gent, elfde ter kamer, zetelende in burgerlijke zaken, op zeventien november tweeduizend en negen. Aanwezig: mevrouw Sabine De Bauw de heer Lodewijk Langelet raadsheer, wn. kamervoorzitter; griffier