CORRECTIONELE RECHTBANK VAN TURNHOUT ln zake van het OPENBAAR MINISTERIE tegen: I. Not. nr. 5 beklaagden 31 DECEMBER 2001, 14de KAMER Verdacht van op de hierna vermelde plaatsen en op de hierna vermelde tijdstippen: A. Bij inbreuk op de artikelen 77 bis, 80 en 81 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op welke manier ook, er toe hebben bijgedragen, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat vreemdelingen van Bulgaarse en Roemeense nationaliteit het koninkrijk België binnenkomen of er verblijven en daarbij misbruik te hebben gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdelingen verkeren tengevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of tengevolge van een zwangerschap, ziekte, dan wei een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, bepaaldelijk : 1. Te Merksplas, gerechtelijk arrondissement Turnhout, DE EERSTE en DE TWEEDE. allebei drie Bulgaren, meer bepaald 2. Te Halen, gerechtelijk arrondissement Hasselt, op 29 juli 1997, DE EERSTE. DE DERDE en DE VIERDE. alledrie vier Bulgaren : 3. te Hoogstraten, gerechtelijk arrondissement Turnhout, op 21 oktober 1998, DE EERSTE drie Roemenen: 1
Ten aanzien van eerste beklaagde Overwegende dat inzake notitienummer de tenlastelegging Al, A2, A3 bewezen is in hoofde van eerste beklaagde, nu in casu gebleken is dat sprake is van herhaalde tewerkstelling en eerste bek1aagde reeds na de eerste vaststelling erop gewezen werd dat sprake was van illegale vreemdelingen nu hijzelf verklaart op 12 december 1997 dat hij op 12 maart 1997 gebeld heeft met en kennis heeft genomen van het feit dat de zouden teruggestuurd worden en dat hem van voormelde controles met 4 illegalen in kennis had gesteld en hij zijn activiteiten gewoon heeft verdergezet, zodat eerste beklaagde bezwaarlijk gewag kan maken van enige "onwetendheid. Overwegende dat trouwens eerste beklaagde op 21 oktober 1998 als chauffeur werd aangetroffen in aanwezigheid van 5 vreemdelingen, waarvan 3 illegalen, zodat het men zeer eenvoudig moest geweest zijn zich van hun al dan niet illegale toestand te vergewissen. Overwegende dat de voorwaarden van artikel 77bis van de Vreemdelingenwet voorhanden zijn, rekening houdend met het georganiseerd karakter, de duur van de tewerkstelling, het betaalde loon en het gegeven dat de vreemdelingen, gelet op hun illegale aanwezigheid niet over normale arbeidsvoorwaarden konden onderhandelen, eerste beklaagde ertoe heeft bijgedragen dat de kwestieuze vreemdelingen in het Rijk verbleven, waarbij misbruik gemaakt werd van hun kwetsbare positie tengevolge van hun onwettige administratieve toestand. Dat het voor toepassing van artikel 77bis van de Vreemdelingenwet niet vereist is dat beklaagde ertoe heeft bijgedragen dat de kwestieuze vreemdelingen het land zijn binnen gekomen. Overwegende dat in de zaak met notitienummers, eerste beklaagde de materialiteit der feiten der tenlasteleggingen sub BI, B2, B3, CI ab, C2abc, C3ab, C4abc, 01,02, D4 en E niet betwist. Overwegende dat eerste beklaagde zich echter baseert op de strafuitsluitende verschoningsgrond ingevoerd met ingang van 2 juli 1999 in artikel 5 van het Strafwetboek door de wet van 4 mei 1999 tot invoering van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, om te stellen dat hij voor de ten laste gelegde feiten, gepleegd voor 2 juli 1999 niet kan gestraft worden omdat hij de feiten niet wetens en willens beging en niet de zwaarste fout pleegde. Overwegende echter dat de feiten dateren van voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet van 4 mei 1999. Overwegende dat eerste beklaagde zich terzake beroept op het beginsel van de retroactiviteit van de mildere strafwet vermits een gunstiger regime wordt voorzien voor degene die de strafbare feiten pleegde. Overwegende dat het Hof van Cassatie echter in het arrest van 3 oktober 2000 (Tijdschrift Strafrecht 2000, 263 en volgende) bepaalt dat "uit de omstandigheid dat de wet de uitsluitingsgrond verbindt aan de strafbaarheid van de rechtspersoon, blijkt dat de nieuwe wetsbepaling onbetwistbaar niet het oogmerk had, dat deze strafuitsluitingsgrond toepasselijk zou zijn op de onder de oude wet gepleegde misdrijven, maar enkel op deze die na de inwerkingtreding van de nieuwe wet zouden worden gepleegd". 2
Dat volgens dit arrest het nieuwe artikel 5 van het Strafwetboek enkel kan worden toegepast voor feiten daterend van na 2 juli 1999. Ten aanzien van tweede beklaagde Overwegende dat de Rechtbank de tenlastelegging A1 bewezen acht, nu uit het strafdossier en de diverse getuigenverklaringen de actieve rol van tweede beklaagde bij het ronselen van kippenvangers blijkt en hij er onmiskenbaar toe heeft bijbedragen dat de kwestieuze vreemdelingen in het Rijk verbleven, nu zonder deze tewerkstelling er ook geen verblijf zou zijn. Overwegende dat het misbruik waaraan tweede beklaagde rechtstreeks heeft deelgenomen en waarbij hij voordeel putte, erin bestaat dat vreemdelingen regelmatig werden tewerkgesteld, die omwille van hun illegale aanwezigheid niet over normale arbeidsvoorwaarden konden onderhandelen en waarbij dienvolgens misbruik gemaakt werd van hun kwetsbare positie tengevolge van hun onwettige administratieve toestand. Ten aanzien van derde beklaagde Overwegende dat de Rechtbank de tenlastelegging sub A2 bewezen acht, nu uit het strafdossier en de diverse getuigenverklaringen de actieve rol van derde beklaagde bij het ronselen van kippenvangers blijkt: verklaring P. de dato 12 december 1997: "C. heeft mij van voormelde controles in kennis gesteld (ik was in de veronderstelling dat A. het transport deed - normaal rege/de K. het ronselen van personeel, voor' deze opdracht (kleine opdracht) gebeurde dit door A. (deed alle kleinere opdrachten)... K. regelde de grote opdrachten. Op verzoek van K. nam ik voor de kleinere werken contact met A.... A. ronselde personeel voor bij de boeren... verklaring van derde beklaagde zelf. welke stelt dat hijzelf bepaalt hoeveel personen er dienen mee te gaan om het werk te doen, aangezien eerste beklaagde hem gewoon zegt hoeveel kippen er moeten gevangen worden, het uur en de desbetreffende boer opgeeft. Overwegende dat uit hetgeen voorafgaat blijkt dat derde beklaagde zelf op actieve wijze ertoe heeft bijgedragen dat de kwestieuze vreemdelingen in het Rijk verbleven, nu zonder deze tewerkstelling er ook geen verblijf zou zijn. Overwegende dat het misbruik waaraan derde beklaagde heeft deelgenomen en waaruit hij voordeel putte, erin bestaat dat illegale vreemdelingen regelmatig werden tewerkgesteld, die omwille van hun illegale aanwezigheid niet over normale arbeidsvoorwaarden konden onderhandelen en waarbij 3
dienvolgens misbruik gemaakt werd van hun kwetsbare positie tengevolge van hun onwettige administratieve toestand. Ten aanzien van vierde beklaagde Overwegende dat de Rechtbank de tenlastelegging A2 bewezen acht, nu uit de verklaring van de actieve rol van derde beklaagde bij het ronselen van kippenvangers blijkt, waar vierde beklaagde aan gevraagd heeft of hij 's nachts op 29 juli 1997 kippen wilde vangen en hij tevens 3 kennissen mocht meebrengen en hij er onmiskenbaar toe heeft bijgedragen dat de kwestieuze vreemdelingen in het Rijk verbleven, waarbij misbruik gemaakt werd van hun kwetsbare positie tengevolge van hun onwettige administratieve toestand. Ten aanzien van vijfde beklaagde OM DEZE REDENEN, DE RECHT BANK, vonnissende op tegenspraak: Voegt de zaken gekend onder de dossiers met notitienummers Veroordeelt eerste beklaagde wegens de voormelde vermengde tenlasteleggingen tot een GEVANGENZITTING van EEN JAAR en tot een GELDBOETE van ZESDUIZEND FRANK.. eerste beklaagde werd uitgesproken, en dit gedurende een termijn van DRIE JAAR. maanden, en dit gedurende een periode van DRIE jaar. Veroordeelt tweede beklaagde voor de voormelde vermengde tenlasteleggingen tot een GEVANGENZITTING van EEN JAAR en tot een GELDBOETE van DRIEDUIZEND FRANK. 4
eerste beklaagde werd uitgesproken, en dit gedurende een termijn van DRIE JAAR. maanden, en dit gedurende een periode van DRIE jaar. Veroordeelt derde beklaagde voor de voormelde vermengde tenlasteleggingen tot een GEVANGENZITTING van EEN JAAR en tot een GELDBOETE van DRIEDUIZEND FRANK. eerste beklaagde werd uitgesproken, en dit gedurende een termijn van DRIE JAAR. Zeggen tevens voor recht dat de tenuitvoerlegging van dit vonnis zal uitgesteld worden vanaf heden wat betreft een gedeelte van drieduizend frank der geldboete hierboven lastens eerste beklaagde uitgesproken, verhoogd met 1.990 opdeciemen en aldus gebracht op zeshonderdduizend frank, en bepalen de plaatsvervangende gevangenisstraf voor het met uitstel uitgesproken gedeelte op drie maanden, en dit gedurende een periode van DRIE jaar. Veroordeelt vierde beklaagde voor de voormelde vermengde tenlasteleggingen tot een GEVANGENZITTING van EEN JAAR en tot een GELDBOETE van DUIZEND FRANK. eerste beklaagde werd uitgesproken, en dit gedurende een termijn van DRIE JAAR. maanden, en dit gedurende een periode van DRIE jaar. Veroordeelt vijfde beklaagde wegens de voormelde tenlastelegging, rekening gehouden met de hierboven weerhouden verzachtende omstandigheden, tot een GELDBOETE van driemaal VIJFHONDERD FRANK, zijnde DUIZEND VIJFHONDERD FRANK, verhoogd met 990 opdeciemen en aldus gebracht op HONDERDVIJFTlGDUIZEND FRANK. 5
maanden, en dit gedurende een periode van DRIE jaar. 6