VR 2017 0505 DOC.0412/2BIS Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake publiciteitsinrichtingen en tot wijziging van artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het Wetboek diverse rechten en taksen, artikel 200, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 63 van 28 november 1939 en het decreet van 9 juli 2010; Gelet op de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, artikel 2.3.1, eerste lid, 3 ; Gelet op het koninklijk besluit van 5 december 1957 houdende bepaling van de landschappen waarvoor regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken; Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1958 houdende bepaling van de toeristische verkeerswegen waarvoor regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken; Gelet op het koninklijk besluit van 14 december 1959 waarbij regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken; Gelet op het koninklijk besluit van 20 januari 1960 houdende bepaling van de waterlopen waarop de regelen inzake aanplakken en reclame van toepassing zijn; Gelet op het koninklijk besluit van 1 maart 1960 houdende bepaling van de verkeerswegen waarvoor regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken; Gelet op het koninklijk besluit van 6 mei 1960 houdende bepaling van de landschappen en van de toeristische verkeerswegen waarvoor regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken; Gelet op het koninklijk besluit van 26 februari 1963 houdende aanwijzing van de wegen die Gelet op het koninklijk besluit van 13 april 1965 houdende aanwijzing van de wegen die Gelet op het koninklijk besluit van 18 maart 1966 houdende aanwijzing van wegen die Pagina 1 van 5
Gelet op het koninklijk besluit van 27 maart 1969 houdende aanwijzing van de wegen die Gelet op het koninklijk besluit van 4 maart 1980 houdende instelling van een interministeriële commissie van advies inzake het aanplakken en reclame maken; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 24 maart 2017; Gelet op de overlegvergadering van XXX met behoorlijk gemandateerde vertegenwoordigers van de Vereniging van de Vlaamse Provincies en van de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten; Gelet op het openbaar onderzoek, gehouden van xxx tot xxx, waarin Gelet op advies XXX van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed, gegeven op XXX; Gelet op advies XXX van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen, gegeven op XXX; Gelet op advies XXX van de Raad van State, gegeven op XXX, met toepassing van artikel 84, 1, eerste lid, 2, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw; Na beraadslaging, BESLUIT: Hoofdstuk 1. Definities Artikel 1. Dit besluit wordt aangehaald als: de Publiciteitsverordening van. Art. 2. In dit besluit wordt verstaan onder: 1 publiciteitsinrichting: elk visueel middel met als doel het publiek te informeren of de aandacht ervan te trekken, met inbegrip van alle onderdelen ervan; 2 zaakgebonden publiciteitsinrichting: een publiciteitsinrichting voor de identificatie of bekendmaking van een product, dienst of activiteit die onlosmakelijk verbonden is met de locatie waar ze is aangebracht. Hoofdstuk 2. Toepassingsgebied Art. 3. Dit besluit is van toepassing op het plaatsen, wijzigen of aanbrengen van alle publiciteitsinrichtingen die herkenbaar zijn vanaf de openbare weg. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing, onverminderd andere regelgeving, inzonderheid de regelgeving inzake onroerend erfgoed. Hoofdstuk 4 en 5 zijn niet van toepassing op: Pagina 2 van 5
1 publiciteitsinrichtingen aangebracht op nutsvoorzieningen die behoren tot het openbaar domein en die geplaatst zijn in opdracht van een overheid, op voorwaarde dat de reclame maximaal de helft van de oppervlakte of tijd inneemt; 2 publiciteitsinrichtingen die voortvloeien uit wettelijke of reglementaire bepalingen; 3 publiciteitsinrichtingen die alleen informatie van de overheid bevatten of die deel uitmaken van sensibiliseringscampagnes van de overheid; 4 door de overheid beschikbaar gestelde dragers met het oog op socioculturele en politieke affichage; 5 verkiezingspubliciteit voor een verkiezing van het Europees, Federaal of Vlaams Parlement, of voor provincie-, gemeente- of districtsraadsverkiezingen; 6 publiciteitsinrichtingen, aangebracht op een onroerend goed, waarmee wordt bekendgemaakt dat het goed te koop of te huur is, op voorwaarde dat de totale maximale oppervlakte niet meer bedraagt dan vier vierkante meter en dat de publiciteitsinrichting uiterlijk veertien dagen na de verhuring of verkoping wordt verwijderd; 7 niet-verlichte publiciteitsinrichtingen, waarmee het publiek geïnformeerd wordt over socioculturele activiteiten in de gemeente waar de activiteit plaatsvindt, en zijn aangrenzende gemeenten, maximaal 60 dagen voor het begin van de activiteit tot maximaal 30 dagen na afloop van de activiteit. Hoofdstuk 3. Algemene bepalingen Art. 4. De publiciteitsinrichtingen vermelden de naam en de contactgegevens van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die de publiciteitsinrichting heeft aangebracht of laten aanbrengen. Art. 5. De publiciteitsinrichtingen mogen niet hinderlijk zijn voor de zichtbaarheid of voor de doeltreffendheid van, of gelijkenissen vertonen met de reglementaire verkeerssignalisatie of de reglementair aangebrachte straatborden. Art. 6. In- of uitwendig verlichte publiciteitsinrichtingen moeten, met behoud van de toepassing van de andere artikelen uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 en 5, bijkomend voldoen aan al de volgende voorwaarden: 1 de helderheid van de publiciteitsinrichting is van die aard dat de contrastverhouding met het omgevingslicht niet groter is dan 1,10; 2 er worden geen knipperende of flitsende boodschappen of bewegende beelden weergegeven; 3 een boodschap mag niet overgaan in een andere boodschap door gebruik te maken van speciale effecten, zoals vervagen, slepen, in- of uitzoomen; 4 de weergavetijd van een wisselende boodschap is minimaal vijftien seconden; 5 wisselende boodschappen zijn niet toegelaten indien herkenbaar vanaf autosnelwegen, primaire en secundaire wegen waar de rijtaak complex is, zoals bij knooppunten, weefvakken, in- en uitvoegingen en op routekeuzepunten. Art. 7. De oppervlakte van een publiciteitsinrichting wordt op de volgende wijze bepaald: 1 de eventuele omkadering wordt meegerekend; 2 bij meerzijdige publiciteitsinrichtingen worden de oppervlakten van de verschillende zijden waarop publiciteit is aangebracht, samengeteld. Pagina 3 van 5
Hoofdstuk 4. Zaakgebonden publiciteitsinrichtingen Art. 8. Zaakgebonden publiciteitsinrichtingen die herkenbaar zijn vanaf gewestwegen mogen niet in de eerste vier meter van de achteruitbouwstrook geplaatst worden. Zaakgebonden publiciteitsinrichtingen langs autosnelwegen kunnen toegelaten worden met toepassing van de regelgeving inzake autosnelwegen. Hoofdstuk 5. Niet-zaakgebonden publiciteitsinrichtingen Art. 9. Niet-zaakgebonden publiciteitsinrichtingen zijn verboden op plaatsen waar de publiciteitsinrichting herkenbaar is vanaf autosnelwegen. Art. 10. Met behoud van de toepassing van artikel 9 kunnen niet-zaakgebonden publiciteitsinrichtingen die herkenbaar zijn vanaf gewestwegen, alleen toegelaten worden op een van de volgende plaatsen: 1 op een gevel van een vergund of vergund geacht gebouw. Maar één bord met een maximale oppervlakte van twintig vierkante meter per gevel of gevelgeheel is toegelaten; 2 geïntegreerd in de afsluitingen en steigers van bouwplaatsen, tijdens de werkzaamheden, voor maximaal vijfendertig procent van de totale oppervlakte. Hoofdstuk 6. Wijzigingsbepalingen Art. 11. Aan artikel 9 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van stedenbouwkundige handelingen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 15 juli 2016, wordt een punt 8 toegevoegd, dat luidt als volgt: 8 niet-verlichte publiciteitsinrichtingen waarmee het publiek geïnformeerd wordt over socioculturele activiteiten, die voldoen aan al volgende voorwaarden: a) ze worden niet geplaatst op plaatsen waar de publiciteitsinrichting herkenbaar is vanaf autosnelwegen; b) ze zijn maximaal 4 vierkante meter; c) de plaatsing gebeurt in de gemeente waar de activiteit plaatsvindt, en zijn aangrenzende gemeenten, maximaal 60 dagen voor het begin van de activiteit tot maximaal 30 dagen na afloop van de activiteit.. Hoofdstuk 7. Slotbepalingen Art. 12. De publiciteitsinrichtingen die zijn aangebracht in overeenstemming met de geldende wettelijke bepalingen, mogen behouden blijven. Art. 13. Provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen kunnen dit besluit aanvullen en strengere normen opleggen. De gemeenteraden brengen de gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen binnen een termijn van zes maanden in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening. Art. 14. De volgende regelingen worden opgeheven: 1 het koninklijk besluit van 5 december 1957 houdende bepaling van de landschappen waarvoor regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 februari 1959, 18 april 1963, 2 oktober 1964 en 27 maart 1969; Pagina 4 van 5
2 het koninklijk besluit van 8 januari 1958 houdende bepaling van de toeristische verkeerswegen waarvoor regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 februari 1959 en 18 april 1963; 3 het koninklijk besluit van 14 december 1959 waarbij regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 november 1960, 28 juni 1963 en 27 februari 1964, en bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2004; 4 het koninklijk besluit van 20 januari 1960 houdende bepaling van de waterlopen waarop de regelen inzake aanplakken en reclame van toepassing zijn, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 1960; 5 het koninklijk besluit van 1 maart 1960 houdende bepaling van de verkeerswegen waarvoor regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 1960; 6 het koninklijk besluit van 6 mei 1960 houdende bepaling van de landschappen en van de toeristische verkeerswegen waarvoor regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken; 7 het koninklijk besluit van 26 februari 1963 houdende aanwijzing van de wegen die 8 het koninklijk besluit van 13 april 1965 houdende aanwijzing van de wegen die vallen onder de tweede paragraaf van het koninklijk besluit van 14 december 1959 waarbij regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken; 9 het koninklijk besluit van 18 maart 1966 houdende aanwijzing van wegen die vallen onder de tweede paragraaf van het koninklijk besluit van 14 december 1959 waarbij regelen worden gesteld op het aanplakken en reclame maken; 10 het koninklijk besluit van 27 maart 1969 houdende aanwijzing van de wegen die 11 het koninklijk besluit van 4 maart 1980 houdende instelling van een interministeriële commissie van advies inzake het aanplakken en reclame maken. Art. 15. Dit besluit treedt in werking op XXX. Art. 16. De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, De minister-president van de Vlaamse Regering, Geert BOURGEOIS De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, Joke SCHAUVLIEGE Pagina 5 van 5