Onderzoeksrapport Internationalisering



Vergelijkbare documenten
Veelgestelde vragen over Matching

Onderzoeksrapport Masterkeuze Stichting OER 2009/2010 2

Bindend studieadvies. Een onderzoek naar de meningen en ervaringen van eerstejaars bachelorstudenten aan de Universiteit Utrecht

WO-BACHELOR - studentaantallen Economie en Recht

Profileringsruimte. Een onderzoek naar het keuzegedrag en de keuzemotieven van bachelorstudenten aan de Universiteit Utrecht

Nie uwsb rie f Stichting OE R S T I C H T I N G O N D E R W I J S E V A L U A T I E R A P P O R T J A A R G A N G 4, NR. 3 ( M A A R T )

VSNU - overzichtlijst bacheloropleidingen concept

Onderzoek: Sociaal leenstelsel

Op de vraag of men de artikelen zelf in het Engels schrijft, gaf één wetenschapper het volgende aan:

Vooropleidingseisen WO

INSTITUUT VOOR INTERDISCIPLINAIRE STUDIES bacheloropleiding Bèta-gamma

Vooraanmeldingen per instelling voor Bachelor Opleidingen (1e jrs) Bachelor vooraanmeldingen per instelling

Hoofdrichtingen bestand Studenten contactpersonen

Vooraanmeldingen per instelling voor Bachelor Opleidingen (1e jrs) Bachelor vooraanmeldingen per instelling

Vooraanmeldingen per instelling voor Bachelor Opleidingen (1e jrs) Bachelor vooraanmeldingen per instelling

Handleiding Honours Programma Wiskunde

Sunday 28th of September :37:59 AM Document generated by

Vooraanmeldingen per instelling voor Bachelor Opleidingen (1e jrs) Bachelor vooraanmeldingen per instelling

1. Jurriaan Vogel. 2. Mark van Wijgerden. Waarde medestudenten,

* * * wia of wib Bedrijfskunde 8. B Business Studies * * * wia of wib 9. B Econometrics * wib wib wib 10. B Econometrics and Operations

College van Bestuur Lijst Calimero Dagtekening: 17 december 2014 Notitie Studeren in het buitenland

Masterkeuze: de invloeden. Onderzoeksrapport 2

B Milieu-maatschappij-wetenschappen. B Molecular Science and Technology. B Oude Culturen van de Mediterrane Wereld

Studeren aan de Universiteit Utrecht Welkom bij de opleiding Frans

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 33, lid 1b, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Alle WO studies NT NG EM CM

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 33, lid 1c, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Opleiding / programma: BA Liberal Arts and Sciences. Artikel Tekst 2.3 Colloquium doctum

BIJLAGE A NADERE VOOROPLEIDINGSEISEN VOOR OPLEIDINGEN VAN HET WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Vooropleidingseisen WO per 1 oktober 2008

GEZOCHT. denkers & doeners. studereninduitsland.nl

Wat weet jij over het leenstelsel?!

REGELING NADERE VOOROPLEIDINGSEISEN HOGER ONDERWIJS April 2012

Internetpanel Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Resultaten peiling 30: Communicatie nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 33, lid 1c, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Deze brochure schetst de onderwijsvisie van onze universiteit op hoofdlijnen. De doelen die horen bij die visie kunnen we alleen samen bereiken.

Resultaten Studentinzicht 14

Nadere vooropleidingseisen voor opleidingen van het wetenschappelijk onderwijs

Nadere vooropleidingseisen in het wetenschappelijk onderwijs, bij de profielen in het voortgezet onderwijs geldig tot 1 augustus 2007.

Is jouw maand ook altijd iets te lang? Onderzoek Jongerenpanel Tilburg

BIJLAGE C BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, TWEEDE LID, VAN DE REGELING NADERE VOOROPLEIDINGSEISEN HOGER ONDERWIJS 2007

De Grote (kleine) voic -poll

BESTUURS- EN BEHEERSREGLEMENT

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, TWEEDE LID, VAN DE REGELING NADERE VOOROPLEIDINGSEISEN HOGER ONDERWIJS 2007

Studiebegeleiding: de studieadviseur en de student

Wageningen University (2012)

Masterkeuze: de invloeden. Onderzoeksrapport 2

Van VWO naar WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Studeren aan de Universiteit Utrecht Welkom bij de opleiding Frans

Opleidingsspecifieke deel OER, Opleiding / programma: BA Liberal Arts and Sciences

Van VWO naar WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Studeren in het buitenland op uitwisseling in 2019/2020

Uitleg over de OER Alles wat iedere student moet weten over zijn of haar Onderwijs- en Examenregeling (OER)

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 33, lid 1c, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Italiaanse taal en cultuur Talen en Cult. ZO Az+Oceanie (Indonesië) Landschapsarch. en ruimtel. planning

BIJLAGE C BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, TWEEDE LID, VAN DE REGELING NADERE VOOROPLEIDINGSEISEN HOGER ONDERWIJS 2007

Vooropleidingseisen van vwo naar wo

Gap Year onderzoek. 1. Uitkomsten Jongeren

Vooropleidingseisen WO

Schakelprogramma s. Brug of kloof tussen bachelor en master? Dit is een uitgave van het ASVA onderzoeksbureau

Vooropleidingseisen van VWO naar WO

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 33, lid 1c, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Rapport alumni-enquête 2016 Vrije Universiteit Brussel

Arbeidsmarktvoorbereiding

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BIJLAGE C BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, TWEEDE LID, VAN DE REGELING NADERE VOOROPLEIDINGSEISEN HOGER ONDERWIJS 2007

Vooropleidingseisen wetenschappelijk onderwijs: van vwo naar wo

Memo. Datum: 19 oktober 2015 Onderwerp: Enquête Studieadvies

Onderzoek: Studiekeuzecheck

Eisen voor opleidingen van het wetenschappelijk onderwijs, bij de VO-profielen zoals die vanaf 1 augustus 2007 worden aangeboden

Factsheet persbericht

Feiten en cijfers. Studenttevredenheids onderzoek juni 2008

Wel of niet naar het buitenland?

College Maastricht. International Bachelor in Psychology

Subsector overig. Subsector overig

OPEN DAGEN WO FEBRUARI Kijk voor aanvullende informatie op de site van de universiteit. Lever tijdig een roze formulier in bij de decanenkamer.

StudentenBureau Stagemonitor

Op welke school zitten onze oud-werkers vmbo nu?

Bijlage A behorende bij artikel 2, eerste lid, van de Regeling nadere vooropleidingseisen hoger onderwijs 2007

Leerlingtevredenheidsonderzoek

Eisen voor opleidingen van het wetenschappelijk onderwijs, bij de VO-profielen zoals die vanaf 1 augustus 2007 worden aangeboden

UNIVERSITEIT. Studeren aan de 2012 / Overzicht bacheloropleidingen. Legenda

Monitor Haagse Lerarenbeurs. peildatum januari 2015

Nadere vooropleidingseisen in het wetenschappelijk onderwijs, bij de profielen in het voortgezet onderwijs geldig vanaf 1 augustus 2007.

Onderzoeksrapport. Commissie bachelor-master. Robel Michael

Een onderzoek naar de ervaringen en meningen van mono- en biculturele studenten van Universiteit Utrecht over het diversiteitbeleid.

Van VWO naar WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Gediplomeerden 2015 SOMA College

BIJLAGE C BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, TWEEDE LID, VAN DE REGELING NADERE VOOROPLEIDINGSEISEN HOGER ONDERWIJS 2007

Subsector geografie. Sectorbeeld Gedrag & Maatschappij, Inspectie van het Onderwijs,

CROHO. code. University. University

Nota Universiteitsraad

Digitaal Panel West. Meting 9: Buurtgericht Werken II en cultuuraanbod in West. In opdracht van: Stadsdeel West. Projectnummer: 13074

Bijlage C behorende bij artikel 2, tweede lid, van de Regeling nadere vooropleidingseisen hoger onderwijs 2007

OPEN DAGEN WO MAART Kijk voor aanvullende informatie op de site van de universiteit. Lever tijdig een roze formulier in bij de decanenkamer.

Pieter Jonkers Studentnummer:

VWO (nieuwe) doorstroomlijsten naar WO

Van VWO naar WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Transcriptie:

Onderzoeksrapport Internationalisering Eenentwintigste bestuur (2009/2010)

Voorwoord Dit eerste onderzoek uit handen van Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport (OER) in het academisch jaar 2009-2010 heeft ons als bestuur veel gekost, maar nog veel meer opgeleverd. Ik denk dat we uiteindelijk met tevredenheid terug mogen kijken op een leerzame en gezellige periode: we hebben veel ervaring opgedaan die wij kunnen gebruiken voor het tweede onderzoek en daarna kunnen overdragen aan onze opvolgers, om zo de kwaliteit van het onderzoek van Stichting OER verder te helpen. Het onderwerp Internationalisering is een onderwerp dat door het vorige bestuur (2008-2009) van Stichting OER is bedacht, maar door omstandigheden toen niet is uitgevoerd. Het onderzoek bleef in onze ogen noodzakelijk of in ieder geval gewenst, en daarom hebben wij dit thema als eerste onderzoekonderwerp gekozen. Als eenentwintigste bestuur van Stichting OER hebben wij enige interne problemen gekend. Dat was onder meer een late opstart, waardoor we gelijk al vertraging hebben opgelopen wij hebben elkaar pas leren kennen begin september. Daarnaast hadden wij aanvankelijk niet de kennis in huis om een grootschalig publieksonderzoek op wetenschappelijk niveau uit te kunnen voeren: wij komen van de faculteiten Geesteswetenschappen (Anna-Marie en Elsemieke) en Bètawetenschappen (Ashni). Juist om deze reden hebben wij veel kunnen leren van dit onderzoek. Als laatste probleem dat ik hier kort wil noemen, heeft onze secretaris en penningmeester Phine besloten ons te verlaten in januari. Ook dit heeft tot vertraging geleid doordat een kwart van onze mankracht wegviel, maar daarnaast is het nooit leuk om iemand uit een team te verliezen. Wel heeft het ons als team dichter bij elkaar gebracht. Uit een soort van noodzaak zijn we dichter naar elkaar toe gegroeid, omdat we elkaar harder nodig hadden dan ooit: het onderzoek gaat namelijk wel door. De vraag hoe je dit kunt voorkomen samen met de kwestie van een diverse bestuurssamenstelling zijn zaken die wij zeker in ons achterhoofd houden bij het vormen van het bestuur 2010-2011. Tot slot zou ik graag enkele mensen willen bedanken, waarvan ik er hier vier wil noemen. Allereerst heeft Felipe Salvé ons net als voorgaande jaren enorm geholpen bij de afbakening van ons onderzoek en heeft hij de enquête voorzien van de nodige methodologische punten van kritiek. Daarnaast hebben wij veel gehad aan een gesprek met Marieke Maas en Femke van der Geest, respectievelijk Hoofd en Dean van International Office. Zij hebben helderheid kunnen geven over de werkwijze bij het International Office. Alhoewel wij dit gesprek pas na de enquêteerperiode hebben gevoerd, heeft het ons zeker geholpen bij de interpretatie van de resultaten. Als laatste zijn wij Nijs Lagerweij, als docent bij het departement Methoden & Statistiek verbonden aan de Sociale Wetenschappen, zeer erkentelijk voor zijn tijd en inspanning. Hij heeft ons precies daarmee geholpen waar wij geen kennis van hadden. Deze hulp is van groot belang geweest voor niet alleen de waarde van dit onderzoek, maar ook voor onze moraal om door te gaan. In dit rapport hebben wij geprobeerd de mening van de student zo goed en objectief mogelijk in kaart te brengen. Dit rapport is zeer waardevol, aangezien het de meningen representeert van 734 studenten die door de enquête aan het denken zijn gezet over het thema internationalisering en een eventuele buitenlandervaring in het kader van hun studie. We hopen dan ook dat dit onderzoeksrapport in de toekomst gebruikt zal worden in beslissingen met betrekking tot internationalisering van Utrechtse studenten. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 2

De resultaten in dit rapport zijn op dinsdag 29 juni 2010 gepresenteerd tijdens het eindsymposium van Stichting OER, tegelijk met de resultaten van het tweede onderzoek naar het Masteraanbod van de UU. Utrecht, juli 2010 Elsemieke Laarman Voorzitter Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport 2009-2010 Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 3

Inhoudsopgave Pagina 1. Inleiding 5 1.1 Bolognaproces 5 1.2 Nederlandse internationalisering van het onderwijs 5 1.3 Een internationale Universiteit Utrecht? 6 1.4 Beursprogramma s 7 1.5 Onderzoek naar internationalisering 7 2. Onderzoeksopzet 9 2.1 Vraagstelling 9 2.2 Opstellen van de enquête 9 2.3 Verdeling respondenten 10 2.4 Indeling van colleges en proces enquêteren 12 2.5 Demografische gegevens respondenten 12 3. Resultaten 14 3.1. Interesse 14 3.2. Plannen om naar het buitenland te gaan 15 3.3. Barrières 17 3.3.1. Studie 17 3.3.2. Voorlichting 20 3.3.3. Kosten 23 3.3.4. Rol van de omgeving 25 3.3.5. Externe factoren 27 3.3.6. Toekomstperspectieven 30 3.3.7. Doorslaggevende factoren 31 3.4 Rol Universiteit Utrecht 31 4. Discussie 33 4.1. De interesse van de Utrechtse student 33 4.2. Factoren die een barrière kunnen vormen 33 4.3. Rol van de Universiteit 35 4.4. Beperkingen methode 35 4.5. Uitkomsten vervolgonderzoek 35 5. Aanbevelingen 37 Referenties Bijlagen Bijlage 1: Enquête onderzoek Internationalisering Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 4

1. Inleiding In een steeds kleiner wordende wereld worden de mogelijkheden steeds groter; als inwoner van Utrecht ben je steeds minder een inwoner van Utrecht, Nederland of Europa, maar word je steeds meer geacht een wereldburger te zijn. Dit heeft ook zijn weerslag op het onderwijs: studenten worden gestimuleerd naar een ander land te gaan om daar ook een periode te studeren. Hieronder wordt besproken wat het beleid van respectievelijk de Europese Unie, het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Universiteit Utrecht inhoudt, wat verdere onderzoeken over Internationalisering hebben aangetoond, wat de onderzoeksvraag van dit onderzoek is en welke definities daarin aangehouden worden. Wat opviel bij het voorbereiden van dit onderzoek was dat er meer wordt geschreven over buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren dan andersom. 1.1. Bolognaproces Op 19 juni 1999 hebben de 29 Europese ministers die in hun land de verantwoordelijkheid hadden over het onderwijs, gezamenlijk de Verklaring van Bologna getekend. In deze verklaring worden afspraken gemaakt over het invoeren van een gelijkwaardig puntensysteem het European Credit Transfer System (ECTS) - en diploma s een Bachelor of Master - die in elk Europees land dezelfde waarde hebben, om zo de mobiliteit te bevorderen en ervoor te zorgen dat men makkelijker kan studeren in heel Europa. Hiermee werd ook de concurrentiepositie van het Europese onderwijs beoogd te versterken. Tien jaar later - op 28 en 29 april 2009 - werd een vervolg gemaakt op deze Verklaring van Bologna tijdens de Conferentie van Leuven. Hier kwamen de inmiddels 46 ministers van Onderwijs samen om de gemaakte afspraken van tien jaar terug te bekrachtigen, om de plannen voor de komende tien jaar te bepalen en om een aantal extra accenten aan te brengen in de originele plannen. Dit werd in het Communiqué van Leuven afgesproken. De accenten lagen vooral op het gebied van kwaliteitsbewaking en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs: overheden moeten het initiatief behouden voor het stellen van een kwaliteitsnorm en de toegang tot het hoger onderwijs blijven bevorderen. Een concrete doelstelling uit het Communiqué is dat in 2020 20% van de Europese studenten bij het behalen van hun diploma naar het buitenland moet zijn geweest voor hun studie. 1.2. Nederlandse internationalisering van het onderwijs Een specifieke beleidstekst vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) over Nederlandse studenten die in het buitenland moeten of willen studeren is lastig te vinden. Een tekst die nuttig was voor inzicht in de Nederlandse doelstellingen, was de Strategische Agenda Hoger Onderwijs uit 2007. Hierin staat bijvoorbeeld: [ ] Nederland [werkt] binnen de Europese Unie en de groep van landen die het Bolognaproces vormgeven mee aan een Europese hoger onderwijs- en onderzoeksruimte (EHOR). Hierbij gaat het over thema s als kwaliteit, excellentie, een leven lang leren en internationalisering. Europa wil zich door intensieve onderlinge samenwerking profileren als aantrekkelijke bestemming voor internationale studenten. Zo kan Europa de concurrentie aan met Azië, Amerika of Australië. Maar naast samenwerking is er binnen Europa ook toenemende concurrentie om deze studenten en de financiële middelen, die nodig zijn aan te trekken. en De aanpak voor internationalisering, die met deze strategische agenda samenhangt, is grotendeels gericht op het in positie brengen van zowel instellingen als studenten op het internationale onderwijs en de arbeidsmarkt. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 5

Studenten moeten de mogelijkheid hebben om zich gedegen voor te bereiden op een internationale loopbaan. Instellingen moeten alle ruimte hebben voor profilering en partnerships over nationale grenzen heen. (OC&W 2007). In hoofdlijnen wordt op landelijk niveau dus dezelfde boodschap uitgedragen als op Europees niveau: er wordt invulling gegeven aan de doelstellingen van het Bolognaproces. Concreet betekent dit in Nederland dat in 2002 alle universiteiten op het Bachelor-Master systeem (BaMa) zijn overgestapt en vakken bij goed resultaat worden omgezet in een vooraf vastgesteld aantal ECTS-punten. Bij de vereniging van universiteiten (VSNU) is ook informatie te vinden over het onderwerp Internationalisering. Vrij duidelijk komt bij hen naar voren dat zij Internationalisering zien als een van de kerntaken van universiteiten. Het BaMa zien zij als een goede vooruitgang in de keuzevrijheid van studenten, maar volgens VSNU gaat de scheiding tussen de twee fases nog niet ver genoeg in Nederland: volgens de organisatie is een doorstroommaster nog precies hetzelfde als het oude doctoraal. Ook pleit VSNU voor meer mogelijkheden tot zogenaamde joint degrees; opleidingen die in samenwerking met buitenlandse universiteiten worden gevormd. Het Nuffic (Netherlands Universities Foundation for International Coörperation) is een Nederlandse non-profit organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs. De organisatie is in 1954 opgericht en is voor studenten het meest bekend als organisatie die beursprogramma s aanbiedt om in het buitenland te kunnen studeren. Dit doen zij deels in opdracht van de overheid: elk jaar wordt de wilweg.nl-campagne opgezet. Het Nuffic krijgt bijna 91 miljoen euro van het ministerie van Buitenlandse Zaken, bijna 13 miljoen van OC&W en nog eens 25 miljoen van de Europese Commissie. 1 Nuffic biedt ondersteuning aan studenten en wetenschappers die ofwel vanuit het buitenland in Nederland komen studeren of werken, ofwel vanuit Nederland in het buitenland willen gaan studeren of werken. Daarnaast doen zij onderzoek naar de waarde van diploma s en graden, zodat deze in andere landen op waarde kunnen worden geschat. 1.3. Een internationale Universiteit Utrecht? Het startpunt voor de oriëntatie op een buitenlandverblijf in het kader van je studie in Utrecht is het International Office. Wij hebben na onze enquêteerperiode een gesprek gehad met mevrouw Maas en mevrouw Van der Geest van International Office, waarin ons veel duidelijk werd. Zo konden zij ons vertellen dat er niet één International Office is: elke faculteit heeft zijn eigen contacten met buitenlandse universiteiten en dus ook zijn eigen International Office. Er zijn jaarlijks een aantal centrale voorlichtingsactiviteiten, en daarnaast een aantal per werelddeel. Hiervan zijn die van Noord-Amerika en Australië het meest in trek. Dit jaar heeft International Office ook op de informatiemarkt op de Bachelorvoorlichtingsdagen in november en maart gestaan. Zij kregen daarbij vooral reacties van ouders. De scholieren leken over het algemeen nog niet erg geïnteresseerd, hoewel sommigen meteen positief reageren en niet wisten dat dit ook mogelijk was. Het regelwerk omtrent het studeren in het buitenland zien mevrouw Maas en mevrouw Van der Geest als iets wat erbij hoort. Zij zullen de student in ieder geval niet aan de hand nemen bij het invullen van visum aanvragen of iets dergelijks, omdat de student in hun ogen heel veel kan leren van dit proces. Het is dus echt een deel van de ervaring, en 1 Cijfers website Nuffic, http://www.nuffic.nl/home/about-nuffic/finances-and-staff, bezocht op 2 mei 2010. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 6

studenten die graag naar het buitenland willen zullen deze procedures ook wel willen doorlopen. Toch zal in de toekomst deze procedure wel makkelijker gemaakt worden voor de student voor wat betreft de zaken in Utrecht: in Osiris zal er een aanmeldmodule komen, waarmee een hoop tijd bespaard wordt. Er wordt bij het inschrijven voor een buitenlandperiode via deze module automatisch een e-mail gestuurd aan de examencommissie, die dan ook weer digitaal per mail kan goedkeuren of afkeuren. Mevrouw Maas en mevrouw Van der Geest verwachten zelf dat studievertraging de grootste belemmering zal zijn voor studenten. Door andere blokken en semesters is er nooit een vlekkeloze aansluiting en wordt er vrijwel altijd studievertraging opgelopen. 1.4. Beursprogramma s Eén van onze gedachten bij het vooronderzoek was dat een student allereerst zal kijken waar hij of zij het geld vandaan kan halen om ook daadwerkelijk weg te kunnen. Een student heeft over het algemeen niet veel geld en zal de kostbare keuze om naar het buitenland te gaan dus eerder nemen als hij of zij een bepaalde financiële zekerheid heeft. Wij zijn onnoemelijk veel beursprogramma s tegen gekomen, die hier niet allemaal genoemd kunnen worden. Wij gaan er hier vanuit dat de twee meest voor de hand liggende beursprogramma s voor Utrechtse studenten Erasmus en Trajectum zijn. De Erasmus beursen worden toegekend door het Nuffic en zijn bedoeld voor studenten die binnen Europa in een ander land willen gaan studeren. Het afgelopen collegejaar is er nogal wat te doen geweest om het Erasmus-programma: door een wijziging van verdeling van de toegekende beursen over een collegejaar dreigden er veel studenten hun in feite al toegekende beurs te verliezen, wat in totaal zou neerkomen op 44.000. Op verzoek van de Universiteitsraad heeft het College van Bestuur deze tegenvaller overgenomen, waardoor deze studenten alsnog weg konden. De Trajectumbeurs was een beursprogramma vanuit de UU, maar is met ingang van 2010 afgeschaft met een bezuinigingsronde. Hij was bedoeld voor studenten die buiten Europa wilden reizen of niet in aanmerking kwamen voor een Erasmus beurs: ofwel omdat zij al met Erasmus naar het buitenland waren geweest, ofwel omdat zij niet aan de Erasmus voorwaarden voldeden. 1.5. Onderzoek naar internationalisering Internationalisering beschouwen we in dit onderzoek als studenten van de Universiteit Utrecht die naar het buitenland gaan om te studeren. Het gaat dus om een eenrichtingsbeweging zij het met een beweging terug naar huis. Zoals eerder genoemd, zijn er veel onderzoeken over studenten die naar Nederland komen, maar bestaan er weinig onderzoeken of zelfs maar cijfers over studenten die in Nederland een opleiding doen en in het kader daarvan naar het buitenland gaan. In het academisch jaar 2008-2009 heeft de Universiteitsraad een onderzoek gedaan naar internationalisering tijdens de bachelorfase, en daarbij gesproken met Facultaire internationaliseringmedewerkers, Studentassessoren, studieverenigingen en Femke van der Geest en Leon van de Zande. In dit onderzoek werd niet direct de mening van de student gevraagd, maar van mensen die zich met internationalisering bezighouden. Thema s in dit onderzoek waren studievertraging, informatievoorziening en de rol van studieverenigingen. Deze thema s zijn voor dit onderzoek ook zeker van belang, en om een waardevolle aanvulling te kunnen vormen op dit eerdere interne onderzoek, hebben wij deze thema s meegenomen in onze enquête. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 7

Met dit onderzoek willen wij vooral in kaart brengen wat dé reden is waarom een student niet naar het buitenland wil voor zijn studie. Wat zijn de zogeheten push- en pullfactoren? Zijn dit factoren waar de UU invloed op kan uitoefenen of juist niet? Krijgt de student wel de ruimte in het studieprogramma om weg te kunnen? Wat is de mening van de student over internationalisering en wat zou de student graag veranderd willen zien, zodat hij of zij eerder naar het buitenland gaat? In het volgende hoofdstuk zal de onderzoeksopzet worden behandeld. Dit hoofdstuk zet uiteen wat de precieze vraagstelling is, wat de steekproef is en hoe het onderzoeksproces eruit ziet. In hoofdstuk drie worden de resultaten uitvoerig en per deelvraag behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk vier een discussie weergegeven, waarna we in hoofdstuk vijf aanbevelingen doen aan de Universiteit Utrecht om de internationale mobiliteit onder de studenten te bevorderen. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 8

2. Onderzoeksopzet 2.1. Vraagstelling De Universiteit Utrecht heeft zichzelf als strategisch doel gesteld meer studenten buitenlandse ervaring te willen bieden. Ze willen de student dus in de gelegenheid stellen om van de mogelijkheid gebruik te maken in het buitenland te gaan studeren. International Office wil de student begeleiden, informeren en enthousiastmeren gedurende dit proces. Desondanks lijkt het erop dat de student alsnog niet naar het buitenland wil. Klopt dit? Wat zijn de redenen? Heeft de student geen interesse? Of spelen andere factoren een rol? Om dit gegeven te onderzoeken, hebben we de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Welke factoren spelen een rol in de overweging van de student om wel of niet in het buitenland te gaan studeren? Deze onderzoeksvraag willen we beantwoorden aan de hand van de volgende drie deelvragen: 1. Heeft de student interesse om een periode in het buitenland te studeren en wat en wanneer zou hij of zij willen studeren? 2. Tegen welke barrières lopen de studenten aan? 3. Wat kan de Universiteit Utrecht doen om internationale mobiliteit onder haar studenten te bevorderen? 2.2. Opstellen van de enquête Om de onderzoeksvraag te kunnen onderzoeken, hebben we de keuze gemaakt voor een enquête. Met deze vorm kunnen we een grote groep studenten bereiken en kunnen we antwoorden van meerdere respondenten met elkaar vergelijken: de respondenten moeten immers allen uit dezelfde antwoorden kiezen. De enquête bestaat uit 31 vragen, waarvan de meeste stellingen en vragen zijn met antwoordmogelijkheden, die de student aan kan kruisen (bijlage 3: enquête onderzoek Internationalisering). De stellingen hebben allen een vijfpunts-schaal. Respondenten willen meestal niet de meest extreme en buitenste antwoorden invullen. Een driepuntsschaal zou daarom een vertekend beeld kunnen geven. Een zevenpunts-schaal zou echter te ingewikkeld kunnen zijn, omdat de respondent geen betekenis aan de punten kan toekennen. De enquête begint met een inleiding, waarin wordt beschreven wat Stichting OER doet, wat kort de bedoeling van het onderzoek internationalisering is en welke rol de mening van de student heeft in het beleid. Na de korte inleiding begint de enquête met de vraag naar enkele demografische gegevens: het geslacht, leeftijd, studie, faculteit en jaar van de opleiding. Vervolgens worden enkele vragen gesteld die ingaan op de eerste deelvraag. De eerste vraag is: heeft de student überhaupt interesse om naar het buitenland te gaan? Als de student geen interesse heeft, is dit de grootste barrière waarom de student niet gaat studeren in het buitenland. De student die geen interesse heeft, hoeft vervolgens niet in te vullen of hij of zij al in het buitenland is geweest. De vraag wat de student wanneer in zijn studieprogramma van plan is te gaan studeren is voor deze groep studenten ook niet relevant. Hij mag dan door naar vraag 7. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 9

Vanaf vraag 7 tot en met vraag 30 wordt ingegaan op de tweede deelvraag. Iedere vraag bevraagt een factor om wel of niet te gaan studeren in het buitenland. Sommige vragen bevragen of die factor invloed heeft en andere vragen bevragen welke invloed die factor heeft. Vraag 30 geeft als het ware een samenvatting van alle factoren; de student moet iedere factor een rapportcijfer geven. Op deze manier kunnen alle factoren goed met elkaar worden vergeleken en het geeft snel een duidelijk overzicht welke factoren wel een rol spelen in de overweging en welke niet. En vooral hoe groot de rol is die de factor speelt in de overweging om wel of niet naar het buitenland te gaan. Vraag 31 beantwoordt de derde deelvraag. De vraag peilt de mening van de student ten opzichte van de rol die de Universiteit Utrecht zou kunnen aannemen om de internationale mobiliteit te bevorderen. De enquête geeft de student geen antwoordmogelijkheden op deze vraag, zodat de student ongeremd zijn of haar mening kan geven op deze vraag. Na het opstellen van de concept enquête hebben we de enquête laten pretesten onder de Raad van Advies van Stichting OER en Felipe Salvé. Zij hebben veel ervaring met het afnemen van enquêtes, waardoor zij waardevolle opmerkingen en aanmerkingen konden geven. Na het verwerken van hun commentaar hebben we de enquête eind november 2009 definitief vastgesteld. 2.3. Verdeling respondenten Nadat we de onderzoeksvraag en deelvragen hadden geformuleerd, hebben we nagedacht over de steekproef. De respondenten moeten een zo representatief mogelijk beeld geven van de studenten van de Universiteit Utrecht. Onder deze respondenten vallen bachelorstudenten: tweedejaars, derdejaars en hogere jaars en masterstudenten. We nemen de eerstejaars bachelorstudenten niet mee in het onderzoek, omdat we aannemen dat de meeste van hen zich nog niet verdiept zullen hebben in de mogelijkheid om in het buitenland te gaan studeren. Daarnaast hebben we de keuze gemaakt niet alle faculteiten in ons onderzoek mee te nemen. We nemen vijf faculteiten mee in het onderzoek: Geesteswetenschappen, Geowetenschappen, Bètawetenschappen, Sociale wetenschappen en Recht, Economie Bestuur en Organisatie. De faculteiten Diergeneeskunde en Geneeskunde/Universitair Medisch Centrum hebben we buiten beschouwing gelaten. De reden voor deze keuze is dat deze studenten een ander soort onderwijsprogramma volgen, waardoor studeren in het buitenland moeilijk te realiseren is. Ook University College en de Roosevelt Academy hebben we niet meegenomen in ons onderzoek, omdat de studenten vaak al van internationale afkomst zijn. We willen slechts de uitstroom van de Utrechtse student bestuderen en niet de instroom van de internationale student. Van de vijf geselecteerde faculteiten hebben we het totaal aantal studenten per faculteit achterhaald via de website van de Universiteit Utrecht. Op subpagina s van de faculteiten zelf stond het aantal studenten van de faculteit genoemd. De aantallen studenten van de vijf faculteiten hebben we vervolgens bij elkaar opgeteld. Dit totaal is 100%. Om na te gaan hoeveel ingevulde enquêtes we per faculteit zouden moeten krijgen als we in totaal 700 respondenten zouden willen voor dit onderzoek, hebben we eerst het aantal procenten berekend. Zo berekenden we voor faculteit Geesteswetenschappen: 100 x 6.768/ 24.899= 27%. Op deze manier hebben we ook de procenten van de andere vier faculteiten berekend. Deze aantallen zijn terug te vinden in tabel 1. Daarna hebben we berekend hoeveel studenten we per faculteit nodig zouden moeten hebben om een Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 10

goede verdeling te krijgen. Voor de faculteit Geesteswetenschappen is dit: 27% x 700= 189. Totaal aantal studenten per faculteit Procenten Aantal respondenten/ ingevulde enquêtes Geesteswetenschappen 6768 27% 189 Geowetenschappen 2378 10% 70 Bètawetenschappen 4602 18% 126 Sociale wetenschappen 5500 22% 154 Recht, Economie en B&O 5651 23% 161 Totaal 24899 100% 700 Tabel 1. Verdeling aantal studenten per faculteit Op de website van de Universiteit Utrecht konden we ook de verhouding tussen bachelorstudenten versus masterstudenten terugvinden van de faculteiten Geesteswetenschappen, Bètawetenschappen en Sociale Wetenschappen. Deze verhouding wordt in tabel 2 weergegeven. Deze verhoudingen zijn omgerekend naar procenten. Zo berekenden we bij faculteit Geesteswetenschappen: 100 x 1510 (masterstudenten Geesteswetenschappen)/ 6768 (totaal aantal studenten faculteit Geesteswetenschappen) = 22% van de studenten van deze faculteit is masterstudent. Om op basis van deze verhouding een norm te kunnen maken hebben we de procenten masterstudent bij elkaar opgeteld en gedeeld door de drie faculteiten: 22% + 33% + 25%/ 3= 26,67%. De masters van de bètafaculteit duren gemiddeld langer, waardoor we de keuze hebben gemaakt 26,67% af te ronden op 25%. Dit betekent dat ¾ bachelorstudent is en ¼ masterstudent is van het totaal aantal studenten dat aan de Universiteit Utrecht studeert. Dit zou erop neer komen dat we voor de faculteit Geesteswetenschappen 189 x 0,75 = 142 bachelorstudenten en 189 x 0,25= 47 masterstudenten nodig zouden moeten hebben om aan de verdeling van 700 respondenten/ingevulde enquêtes te kunnen voldoen. BA studenten MA studenten % BA student % MA student Geesteswetenschappen 5258 1510 78% 22% Bètawetenschappen 3040 1526 67% 33% Sociale wetenschappen 4243 1408 75% 25% Tabel 2. Verhouding bachelorstudenten en masterstudenten per faculteit volgens de website van de UU We willen echter, zoals we al eerder aangaven, de eerstejaars bachelorstudenten buiten beschouwing laten. Doordat we deze studenten niet meenemen in ons onderzoek ontstaat er een andere verdeling van het aantal bachelorstudenten en masterstudenten. Als je er grofweg vanuit zou gaan dat je 25% eerstejaars bachelorstudenten hebt, wordt de nieuwe verhouding voor de drie groepen tweedejaars bachelorstudent, derdejaars bachelorstudent en masterstudent ieder 33%. Deze verhouding is niet geheel reëel, waardoor we ervoor hebben gekozen te streven naar 67-75% tweedejaars- en derdejaars bachelorstudenten en 25-33% masterstudenten. Deze verdeling is terug te vinden in tabel 3. Aantal respondenten/ ingevulde BA studenten MA studenten enquêtes Geesteswetenschappen 189 124-142 47-62 Geowetenschappen 70 47-52 18-23 Bètawetenschappen 126 84-95 31-42 Sociale wetenschappen 154 103-115 39-51 Recht, Economie en B&O 161 111-121 40-53 Totaal 700 469-525 175-231 Tabel 3. Gewenste verhouding bachelorstudenten en masterstudenten per faculteit van de UU Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 11

2.4. Indeling van colleges en proces enquêteren Na het bepalen van de verhouding bachelorstudent versus masterstudent per faculteit hebben we het onderwijssysteem Osiris geraadpleegd om de colleges te kunnen indelen. Per faculteit hebben we meerdere cursussen van bacheloropleidingen en van masteropleidingen geselecteerd. De contactpersonen of docenten van deze cursussen hebben we een e-mail gestuurd met de vraag of we tijdens het college van zijn of haar cursus zouden mogen enquêteren. Ook vroegen we de contactpersoon of docent wanneer we langs konden komen en in welke collegezaal we hem of haar met de studenten konden aantreffen. Bij faculteit Bètawetenschappen en de opleiding economie bleef de respons vrijwel helemaal uit. We hebben daarom contact gezocht met de studieverenigingen. De studieverenigingen van de Bètafaculteit hebben ons goed meegeholpen, waardoor we ons streven hebben gehaald en zelfs nog meer ingevulde enquêtes hebben teruggekregen dan waar we naar streefden. Ook bij de faculteiten Sociale wetenschappen en Geowetenschappen kregen we meer ingevulde enquêtes terug dan waar we naar streefden. De respons bij de studie economie bleef daarentegen uit, zodat we ons streven bij de faculteit REBO niet hebben gehaald, zoals blijkt uit tabel 4. Aantal gewenste respondenten/ ingevulde enquêtes Aantal gerealiseerde respondenten/ingevulde enquêtes Geesteswetenschappen 189 190 Geowetenschappen 70 90 Bètawetenschappen 126 148 Sociale wetenschappen 154 171 Recht, Economie en B&O 161 135 Totaal 700 734 Tabel 4. Vergelijking gewenste aantal respondenten en gerealiseerde aantal respondenten per faculteit 2.5 Demografische gegevens respondenten De 734 Utrechtse studenten, van wie 225 man en 509 vrouw, waren afkomstig van 56 verschillende bachelor- en masteropleidingen (tabel 5). De respondenten hadden een gemiddelde leeftijd van 21,7 jaar. De studenten hebben niet alle vragen ingevuld, waardoor het aantal (N) per vraag kan verschillen. Als een student een vraag niet had ingevuld, werd in het SPSS-programma voor de missende waarde 999 ingevuld. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 12

Bacheloropleiding Aantal respondenten Liberal Arts- & Sciences 7 Geschiedenis 24 Theater- Film- en Televisiewetenschap 8 Taal- en Cultuurstudies 50 Communicatie- en Informatiewetenschappen 15 Cognitieve Kunstmatige Intelligentie 7 Duitse Taal en Cultuur 3 Spaanse Taal en Cultuur 11 Italiaanse Taal en Cultuur 1 Nederlandse Taal en Cultuur 3 Engelse Taal en Cultuur 5 Franse Taal en Cultuur 1 Taalwetenschap 2 Algemene Sociale Wetenschappen 29 Sociologie 16 Pedagogiek 2 Culturele antropologie 28 Psychologie 45 Biologie 19 Farmacie 12 Scheikunde 17 Informatiekunde 21 Natuurkunde 3 Wiskunde 16 Natuur- en sterrenkunde 2 Bestuurs- en organisatiewetenschap 32 Rechtsgeleerdheid 58 Milieu- en natuurwetenschappen 1 Sociale Geografie en Planologie 67 Aardwetenschappen 1 Economie 1 Informatica 4 Kunstgeschiedenis 1 Muziekwetenschap 7 Masteropleiding Aantal respondenten American Studies 14 Kunstbeleid- en Management 15 Antieke Cultuur 1 Communicatiestudies 1 Algemene Sociale Wetenschappen 3 Antropologie 34 Natuurkunde 2 Farmacie 45 Scheikunde 5 Astophysics 2 Wiskunde 2 Fiscaal Recht 10 Communicatie, Beleid en Management 14 Geo-communicatie 22 Rechten 20 Godgeleerdheid 8 Biogeologie 5 Aardwetenschappen 11 Nieuwe Media en Digitale Cultuur 17 Tabel 5: Verdeling studenten over bachelor- en masteropleidingen

3. Resultaten In dit hoofdstuk zullen we de onderzoeksresultaten bespreken. Aan de hand van de drie deelvragen zullen achtereenvolgens de volgende thema s worden behandeld: interesse, plannen om naar het buitenland te gaan, barrières en de rol van de Universiteit Utrecht. 3.1. Interesse De Utrechtse student is verdeeld over vraag 2: Heb je interesse om gedurende je studie een periode in het buitenland te studeren? Uit figuur 1 blijkt dat 59,2% van de studenten (N=731) geïnteresseerd is een periode in het buitenland te studeren, waarvan 136 mannen (van de totaal 224 mannen) en 297 vrouwen (van de totaal 507 vrouwen). Figuur 1. Antwoorden vraag 2: Heb je interesse om gedurende je studie een periode in het buitenland te studeren? Als we de interesse om een periode in het buitenland te studeren per faculteit bekijken, zien we in tabel 1 dat de studenten van faculteit Sociale wetenschappen net iets meer hebben aangegeven geen interesse (51,5%) te hebben dan wel interesse (48,5%). Bij de andere faculteiten hebben de studenten meer interesse dan geen interesse. Bij de faculteit Bètawetenschappen is dit verschil het grootst. 29,7% van de studenten van de faculteit Bètawetenschappen (N= 148) geeft aan geen interesse te hebben tegenover 70,3% van de studenten (N= 148) die wel interesse heeft om een periode in het buitenland te studeren. Interesse Geesteswetens. Geowetens. Betawetens. Sociale wetens. REBO Nee 77 (41,1%) 30 (33,3%) 44 (29,7%) 88 (51,5%) 59 (43,7%) Ja 110 (58,9%) 60 (66,7%) 104 (70,3%) 83 (48,5%) 76 (56,3%) Totaal 187 (100%) 90 (100%) 148 (100%) 171 (100%) 135 (100%) Tabel 1. Antwoorden vraag 2 gecategoriseerd per faculteit De studenten in de bachelorfase tweedejaars en derdejaars studenten hebben meer interesse om een periode in het buitenland te studeren dan de studenten in de masterfase. Zo geeft tabel 2 aan dat 62,3% van de bachelorstudenten (N=506) interesse heeft tegenover 52,4% van de masterstudenten (N=225). Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 14

Interesse Bachelorfase Masterfase Nee 191 (37,7%) 107 (47,6%) Ja 315 (62,3%) 118 (52,4%) Totaal 506 (100%) 225 (100%) Tabel 2. Antwoorden vraag 2 gecategoriseerd naar bachelor- of masterfase 3.2. Plannen om naar het buitenland te gaan De studenten, die geen interesse hebben om gedurende een periode in het buitenland te studeren, hebben vraag 3 tot en met 6 van de enquête overgeslagen. De resultaten in deze paragraaf 3.2. zijn daarom alleen gebaseerd op studenten die wel interesse hebben om gedurende hun studie een periode in het buitenland te studeren. 85,1% van de studenten (N= 415) die aangaven interesse te hebben, heeft nog niet eerder in het buitenland gestudeerd. Slechts 14,9% van de geïnteresseerde studenten (N= 415) geeft aan al wel te hebben gestudeerd in het buitenland. Dit zijn 10 mannen (van de 126 mannen) en 52 vrouwen (van de 289 die deze vraag hebben ingevuld). In vergelijking met de studenten uit het tweede en het derde bachelorjaar vormen de masterstudenten de grootste groep, die al eens in het buitenland heeft gestudeerd. Dit blijkt ook uit tabel 3. Figuur 2. Antwoorden vraag 3: Heb je al gestudeerd in het buitenland? Al gestudeerd in het buitenland Tweede bachelorjaar (60-120 ECTS) Derde bachelorjaar (120-180 ECTS) Master Totaal Nee 121 (93,8%) 147 (86%) 85 (73,9%) 353 (85,1%) Ja 8 (6,2%) 24 (14%) 30 (26,7%) 62 (14,9%) Totaal 129 (100%) 171 (100%) 115 (100%) 415 (100%) Tabel 3. Antwoorden vraag 3 gecategoriseerd per studiejaar 50% van de studenten (N= 414) zegt van plan te zijn (nog een keer) in het buitenland te gaan studeren, van wie 33% man en 67% vrouw is. 40% van de studenten (N= 414) zegt nog te twijfelen en 10% van de studenten (N= 414) is niet van plan in het buitenland te gaan studeren. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 15

Figuur 3. Antwoorden vraag 4: Ben je van plan (nog een keer) in het buitenland te gaan studeren? Bij vraag 5 moesten de geïnteresseerde studenten aangeven wat ze zouden willen volgen in het buitenland. Meerdere antwoorden waren mogelijk. Tabel 4 laat zien dat de studenten vooral een cursus voor hun bachelor of voor hun master in het buitenland zouden willen volgen. Ook gaven de studenten anders in het buitenland te willen volgen. Dit waren meestal stages. De geïnteresseerde studenten vinkten veel minder de antwoordmogelijkheid ik zou een volledige bachelor willen volgen aan. Slechts 1,4% van de geïnteresseerde studenten (N=423) gaven dit aan. Daarnaast wil ook slechts een op de vijf studenten (N=423) een volledige master in het buitenland volgen. Een periode van een half jaar in het buitenland lijkt dus aantrekkelijker te zijn. Ja Nee Ik zou een cursus voor mijn 176 (41,6%) 247 (58,4%) bachelor willen volgen Ik zou een cursus voor mijn 184 (43,5%) 239 (56,5%) master willen volgen Ik zou een volledige bachelor 6 (1,4%) 417 (98,6%) willen volgen Ik zou een volledige master 76 (18,0%) 347 (82,0%) willen volgen Ik zou een summercours willen 88 (20,8%) 335 (79,2%) volgen Ik zou (anders, namelijk) 102 (24,1%) 321 (75,9%) willen volgen Tabel 4. Antwoorden vraag 5: Wat zou je willen volgen in het buitenland? Vraag 6 geeft inzicht wanneer de Utrechtse student het liefst tijdens zijn of haar studie naar het buitenland wil om te studeren. Tabel 5 geeft weer dat de meeste studenten aangeven tijdens hun master naar het buitenland te willen om te studeren. Van de 417 studenten, die vraag 6 beantwoordden, gaven 239 studenten (57,3%) aan tijdens hun master naar het buitenland te willen. Dit zijn vooral derdejaars bachelorstudenten en masterstudenten. Daarna volgen het derde bachelorjaar en het vierde bachelorjaar of hoger met beide 112 studenten (26,9%). De masterstudenten hebben dit antwoord vrijwel niet aangevinkt. Slechts 1 masterstudent (0,2%) gaf aan tijdens zijn of haar eerste bachelorjaar in het buitenland te studeren. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 16

Ja Nee Eerste bachelorjaar 1 (0,2%) 416 (99,2%) Tweede bachelorjaar 11 (2,6%) 406 (97,4%) Derde bachelorjaar 112 (26,9%) 305 (73,1%) Vierde bachelorjaar of hoger 112 (26,9%) 305 (73,1%) Master 239 (57,3%) 178 (42,7%) Summercours 67 (16,1%) 350 (83,9%) Tabel 5. Antwoorden vraag 6: In welk jaar zou je naar het buitenland willen om te studeren? 3.3. Barrières Vraag 7 tot en met 29 gaan over de mogelijke barrières waar de studenten tegenaan kunnen lopen als zij in het buitenland willen gaan studeren. Beide groepen studenten (geïnteresseerd versus niet-geïnteresseerd) zullen deze vragen weer beantwoorden en daarmee komt N weer op 734 studenten mits op alle vragen wordt beantwoord. 3.3.1. Studie Stelling 7 vraagt naar de mening van de Utrechtse student omtrent de ruimte binnen zijn studie om te studeren in het buitenland. Meer dan de helft van de studenten (52,1%) heeft op deze stelling (helemaal) mee eens geantwoord en vindt dus dat zijn of haar studie voldoende ruimte biedt. 187 van de 729 studenten (25,7%) heeft geen mening. Dit is ook in grafiek 1 te zien. 69,4% van de respondenten die ook daadwerkelijk in het buitenland hebben gestudeerd, zijn het (helemaal) eens met de stelling. Grafiek 1. Antwoorden stelling 7: Mijn studie biedt mij voldoende ruimte om te kunnen studeren in het buitenland ; 1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens Het merendeel van de studenten van de faculteiten Geesteswetenschappen (41,8%+15,9%=57,7%), Geowetenschappen (43,9%+29,3%=73,2%) en Bètawetenschappen (40,8%+13,7%=54,5%) is het eens met de stelling dat ze voldoende ruimte hebben binnen hun studie om in het buitenland te gaan studeren. Bij de faculteiten Sociale wetenschappen en REBO is de mening van de studenten meer verdeeld over deze vraag. Over het algemeen schetsen de uitkomsten van deze vraag het beeld dat de ruimte binnen de studie geen belemmering vormt om naar het buitenland te gaan om te studeren. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 17

Helemaal mee oneens Geesteswetens. Geowetens. Betawetens. Sociale wetens. REBO 4 (2,1%) 1 (1,1%) 8 (5,4%) 10 (5,9%) 5 (3,7%) Mee oneens 32 (16,9%) 9 (10,1%) 18 (12,2%) 37 (21,9%) 38 (28,2%) Neutraal 44 (23,3%) 14 (15,7%) 41 (27,9%) 57 (33,8%) 31 (23,0%) Mee eens 79 (41,8%) 39 (43,9%) 60 (40,8%) 42 (24,9%) 46 (24,1%) Helemaal mee eens 30 (15,9%) 26 (29,2%) 20 (13,7%) 23 (13,5%) 15 (11,0%) Totaal 189 (100%) 89 (100%) 147 (100%) 169 (100%) 135 (100%) Tabel 6. Antwoorden stelling 7 gecategoriseerd per faculteit Stelling 8 Het snel willen afstuderen beïnvloedt mijn beslissing om naar het buitenland te gaan gaat na of deze factor de beslissing van de student beïnvloedt. 27,9% van de studenten (N= 731) geeft aan dat deze factor hun beslissing beïnvloedt. De scores op de andere antwoordmogelijkheden liggen dicht bij elkaar, zoals grafiek 2 laat zien. Deze factor beïnvloedt de beslissing dus in zekere zin. Grafiek 2. Antwoorden stelling 8: Het snel willen afstuderen beïnvloedt mijn beslissing om naar het buitenland te gaan ; 1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens Een derde van de studenten (33,3%) geeft aan het eens te zijn met stelling 9: Het regelwerk rondom studeren in het buitenland is van invloed op mijn beslissing. Slechts 10,4% geeft aan het helemaal niet eens te zijn met de stelling. 46,8% van de studenten die niet in het buitenland heeft gestudeerd, zegt het helemaal eens te zijn met de stelling. Studenten die al wel in het buitenland hebben gestudeerd, zijn het minder eens met de stelling. 28,8% van deze groep studenten gaf aan het helemaal eens te zijn met de stelling. Het regelwerk wordt dus uiteindelijk als een minder grote barrière gezien. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 18

Grafiek 3. Antwoorden stelling 9: Het regelwerk rondom studeren in het buitenland is van invloed op mijn beslissing ; 1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens Als we kijken naar tabel 7, zien we dat er geen opvallende onderlinge verschillen zijn op deze stelling tussen de vijf faculteiten. De percentages liggen vrij dicht bij elkaar. Helemaal mee oneens Geesteswetens. Geowetens. Betawetens. Sociale wetens. REBO 25 (13,2%) 9 (10,0%) 13 (8,8%) 19 (11,2%) 10 (13,4%) Mee oneens 29 (15,3%) 17 (18,9%) 29 (19,6%) 24 (14,2%) 27 (20,4%) Neutraal 35 (18,5%) 15 (16,7%) 23 (15,5%) 36 (21,2%) 33 (24,5%) Mee eens 61 (32,3%) 34 (37,8%) 55 (27,2%) 56 (32,9%) 42 (31,3%) Helemaal mee eens 39 (20,7%) 15 (16,6%) 28 (18,9%) 35 (20,5%) 22 (16,4%) Totaal 189 (100%) 90 (100%) 148 (100%) 170 (100%) 134 (100%) Tabel 7. Antwoorden stelling 9 gecategoriseerd per faculteit Bijna tweederde van de studenten (N=710) heeft geen mening over vraag 10: Hoe beïnvloeden de toelatingseisen van buitenlandse universiteiten jouw beslissing te studeren in het buitenland? Daarnaast geeft grafiek 4 goed weer dat weinig studenten de uiterste antwoorden hebben aangekruist. Grafiek 4. Antwoorden vraag 10: Hoe beïnvloeden de toelatingseisen van buitenlandse universiteiten jouw beslissing te studeren in het buitenland? ; 1= negatief en 5= positief Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 19

3.3.2. Voorlichting Aan alle studenten werd gevraagd een oordeel te geven over de voorlichting, die de UU geeft over studeren in het buitenland. De studenten moesten aangeven wat ze van de promotie, de frequentie en de inhoud van de voorlichtingen vinden. De studenten zijn onderling erg verdeeld over de promotie en de frequentie. Desondanks neigen de studenten eerder naar het oordeel slecht dan naar het oordeel goed, zoals de percentages in tabel 8 weergeven. Ook heeft ongeveer een derde van de studenten geen mening over de promotie (33,8%) en de frequentie (40,1%). Meer dan de helft van de studenten is neutraal over de inhoud van de voorlichting (54,3%). Dit komt doordat niet alle studenten een voorlichting van de UU hebben bijgewoond, waardoor ze geen mening kunnen hebben over de inhoud. Grafiek 5a. Promotie Grafiek 5b. Frequentie Grafiek 5c. Inhoud Antwoorden vraag 11: Wat vind je van de voorlichting, die de UU geeft over studeren in het buitenland? ; 1= slecht en 5= goed 11a. Promotie 11b. Frequentie 11c. Inhoud Slecht 85 (11,9%) 89 (12,7%) 51 (7,7%) Enigszins slecht 195 (27,4%) 213 (30,3%) 101 (15,3%) Neutraal 241 (33,8%) 282 (40,1%) 359 (54,3%) Enigszins goed 158 (22,2%) 106 (15,1%) 128 (19,4%) Goed 33 (4,6%) 13 (1,8%) 22 (3,3%) Totaal 712 (100%) 703 (100%) 661 (100%) Tabel 8. Antwoorden en percentages vraag 11 a, b en c Vraag 12, 13 en 14 bevragen de studenten of ze al eens naar een bepaalde voorlichtingsbijeenkomst zijn geweest. 64% van de studenten (N=732) beantwoorden vraag 12 met een nee. Bijna een kwart van de studenten (23,8%) beantwoordden de vraag met een ja en 12,2% van de studenten (N=732) gaf aan het wel van plan te zijn om naar een voorlichtingsbijeenkomst van International Office te gaan. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 20

Figuur 4. Antwoorden vraag 12: Ben je zelf wel eens naar een voorlichtingsbijeenkomst geweest van International Office? Bij vraag 13 liggen de percentages van de antwoorden ja en nee dicht bij elkaar. 46% van de studenten (N=728) gaf aan wel eens naar een voorlichtingsbijeenkomst van zijn of haar faculteit geweest te zijn tegenover 45,8% van de studenten die aangaf niet naar een voorlichtingsbijeenkomst te zijn geweest. 8,2% van de studenten gaf aan wel van plan te zijn naar een voorlichtingsbijeenkomst van zijn of haar faculteit te gaan. Figuur 5. Antwoorden vraag 13: Ben je zelf wel eens naar een voorlichtingsbijeenkomst geweest van jouw faculteit? Tabel 9 laat zien dat de studenten van faculteit REBO (63,7%) het meest van alle studenten naar een voorlichting van de faculteit is geweest. De studenten van de faculteit Bètawetenschappen (33,1%) zijn het minst naar de voorlichtingsbijeenkomst van hun faculteit geweest. 13,1% van de bètawetenschappers is wel van plan om naar een voorlichting te gaan over studeren in het buitenland van zijn of haar faculteit. Geesteswetens. Geowetens. Betawetens. Sociale wetens. REBO Ja 85 (45,2%) 43 (47,8%) 48 (33,1%) 73 (42,9%) 86 (63,7%) Nee 90 (47,9%) 39 (43,3%) 78 (53,8%) 83 (48,8%) 43 (31,9%) Nee, maar dat ben ik wel van plan 13 (6,9%) 8 (8,9%) 19 (13,1%) 14 (8,3%) 6 (4,4%) Totaal 188 (100%) 90 (100%) 145 (100%) 170 (100%) 135 (100%) Tabel 9. Antwoorden vraag 13 gecategoriseerd per faculteit Bijna negen op de tien studenten (88,9%) gaf aan niet naar een andere voorlichtingsbijeenkomst geweest te zijn dan die van International Office of van zijn of haar eigen faculteit. 9,6% van de studenten gaf aan wel naar een andere voorlichtingsbijeenkomst geweest te zijn. Slechts 1,5% van de studenten gaf aan wel van plan te zijn naar een andere voorlichtingsbijeenkomst te gaan. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 21

Figuur 6. Antwoorden vraag 14: Ben je zelf wel eens naar een andere voorlichtingsbijeenkomst geweest dan die van International Office of jouw faculteit? Niet alleen de UU en faculteiten kunnen voorlichtingen over studeren in het buitenland aanbieden. Ook studieverenigingen kunnen deze voorlichtingen organiseren. We vroegen de studenten of de studievereniging van zijn of haar studie wel eens activiteiten heeft georganiseerd om de studenten te informeren over studeren in het buitenland. Een klein merendeel van de studenten (51,5%) gaf aan niet te weten of zijn of haar studievereniging activiteiten ter bevordering van het studeren in het buitenland organiseert. Ongeveer een kwart van de studenten (26,4%) gaf aan dat zijn of haar studievereniging wel activiteiten organiseert. In tabel 10 worden deze studieverenigingen weergeven. Niet iedere student die had aangekruist ja had een studievereniging ingevuld. 150 van de 193 studenten hadden een studievereniging ingevuld. 22% van de studenten gaf aan dat zijn of haar studievereniging geen activiteiten organiseert om het studeren in het buitenland te bevorderen. Figuur 7. Antwoorden vraag 15: Organiseert de studievereniging van jouw studie wel eens activiteiten ter bevordering van het studeren in het buitenland? Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 22

Studievereniging Opleiding Aantal Djembé Culturele Antropologie 4 SGS svereniging Sociale wetenschappen 5 Alcmeon svereniging Sociale wetenschappen 1 Atlas Liberal Arts & Sciences 4 PAP Pedagogiek 2 TSU Theologie/Godgeleerdheid 3 Urios Rechtsgeleerdheid (Internationaal recht) 1 JSVU Rechtsgeleerdheid 7 A-eskwadraat Wiskunde, Informatica/kunde en Natuur- en Sterrenkunde 2 KNPSV Farmacie (landelijke vereniging) 9 UP Farmacie 7 UBV Biologie 1 Proton Scheikunde 6 Alias Taal- en Cultuurstudies 6 AKT Theater- Film- en Televisiewetenschap 1 EGEA Sociale Geografie en Planologie (Europese vereniging) 6 VUGS Sociale Geografie en Planologie 41 Incognito Cognitieve Kunstmatige Intelligentie 2 Por supuesto Spaanse Taal en Cultuur 2 Albion Engelse Taal en Cultuur 2 UHSK Geschiedenis 12 Perikles Bestuurs- en Organisatiewetenschap 25 Totaal 150 Tabel 10. Studieverenigingen die activiteiten organiseren ter bevordering van het studeren in het buitenland We vroegen de studenten of ze voorlichting geven over studeren in het buitenland als een taak zien voor hun studievereniging. Bijna een twee op de drie studenten (65,8%) geeft aan dat het een taak van zijn of haar studievereniging is om activiteiten aan te bieden die het studeren in het buitenland bevorderen. 75,4% van de studenten die al in het buitenland hebben gestudeerd, delen deze mening. Een derde van de studenten (34,2%) is het daar niet mee eens. Zij zien het aanbieden van activiteiten ter bevordering van studeren in het buitenland niet als een taak van de studievereniging. Figuur 8. Antwoorden vraag 16: Vind je het een taak van een studievereniging zich in te zetten voor internationalisering? 3.3.3. Kosten We vroegen de student hoe de kosten van studeren in het buitenland zijn of haar keuze beïnvloedt. Als de student op deze vraag negatief zou antwoorden, dan betekent dat dat de kosten hem of haar ervan zouden kunnen weerhouden om naar het buitenland te gaan. Als de student daarentegen positief zou antwoorden, dan zouden de kosten hem er niet van weerhouden om naar het buitenland te gaan. Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 23

Grafiek 6 laat zien dat meer dan de helft van de studenten een negatief antwoord heeft gegeven. 18,7% van de studenten gaf het antwoord negatief en 34,8% van de studenten gaf het antwoord redelijk negatief. Dit betekent dat de studenten kosten zien als een factor die hen ervan kan weerhouden om naar het buitenland te gaan. Ook had 35% van de studenten geen oordeel. Grafiek 6. Antwoorden vraag 17: Hoe beïnvloeden de kosten van studeren in het buitenland jouw keuze? Sinds 2007 is het mogelijk je studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland om daar te studeren. We vroegen de student hoe het mee kunnen nemen van je studiefinanciering zijn of haar keuze beïnvloedt. Het merendeel van de studenten antwoordde op deze vraag (redelijk) positief. 34,6% van de studenten gaf als antwoord redelijk positief en 29,3% van de studenten gaf als antwoord positief. Dit betekent dat meer dan de helft van de studenten het meenemen van studiefinanciering niet zien als een belemmering om naar het buitenland te gaan. Grafiek 7. Antwoorden vraag 18: Hoe beïnvloedt het mee kunnen nemen van je studiefinanciering van de IBgroep jouw keuze om te studeren in het buitenland? Mensen in je naaste omgeving kunnen een financiële bijdrage leveren, waardoor wellicht je mogelijkheden worden vergroot om in het buitenland te kunnen studeren. We vroegen de student of er mensen zijn die bereid zijn een financiële bijdrage te leveren als hij of zij in het buitenland gaat studeren. 44,4% van de studenten gaf aan dat er mensen in hun omgeving zijn die een financiële bijdrage zouden willen leveren. Bijna een kwart van de studenten (24,6%) gaf aan dat er niemand in hun omgeving is die een financiële bijdrage zou willen leveren. 30,6% van de Onderzoeksrapport Internationalisering Stichting OER 2009/2010 Pagina 24