Brandstofdiversificatie



Vergelijkbare documenten
Datum 4 december 2009 Betreft Beantwoording schriftelijke vragen ingediend door P.F.C. Jansen (SP)

Brandstofdiversificatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Veiligheid en. Autoriteit Nucleaire. Stralingsbescherming. Datum 28 juni 2019 Betreft Wijziging Kernenergiewet vergunning.

Startnotitie Milieueffectrapportage Kernenergiecentrale Borssele Hogere verrijking splijtstof tot 4,4%

Wijziging molybdeenproductieproces NRG te Petten

Dit besluit wordt van kracht overeenkomstig artikel 20.3 van de Wet milieubeheer.

OVEREENKOMST TUSSEN DE REGERING VAN DE FRANSE REPUBLIEK EN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

Brandstofdiversificatie kerncentrale Borssele

Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling

Besluit van 4 september 1969, tot uitvoering van de artikelen 16, 19, eerste lid, 21, 29, 30, tweede lid, 31 en 32 van de Kernenergiewet

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (tekst geldig vanaf )

Veiligheid en. Autoriteit Nucleaire. Stralingsbescherming. Verleend door: Besluit:

Werkstuk Natuurkunde Kernenergie

Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (tekst geldig vanaf )

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Stralingsveiligheid niveau 5

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Autoriteit Nucleaire. Veiligheid en. Stralingsbescherming. Datum 15 februari 2019 Betreft Wijziging Kernenergiewet vergunning. Besluit: Verleend door:

Aan de hand van de stukken die wel ter beschikking staan, breng ik het volgende in:

DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Stralingsbescherming. Datum 11januari 2019 Betreft Wijziging Kernenergiewet vergunning. Verleend door: Besluit:

tot wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (nucleaire drukapparatuur)

Uraniumverrijking Urenco Nederland: capaciteitsuitbreiding van naar ton SW per jaar

Rijnstraat 8 Postbus GX Den Haag Technische Universiteit Delft Interne postcode 645 (Interfacultair Reactor Instituut) Postbus 5

Datum 30 juli 2010 Kenmerk DGM/RB/ Onderwerp

Stralingsbescherming. Datum 6 februari 2019 Betreft Wijziging Kernenergiewet vergunning. Besluit:

Nucleair Materiaal onschadelijk maken

INES meldingen 2013 Kerncentrale Borssele

Toelichting bij de procedure voor de bouw van een 2 de kerncentrale te Borssele (Nederland)

Stralingsbescherming. Datum 19 september 2018 Betreft Wijziging Kernenergiewet vergunning. Besluit:

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Autoriteit Nucleaire. Veiligheid en. Stralingsbescherming. Datum 17 april 2019 Betreft Wijziging Kernenergiewet vergunning. Verleend door: Besluit:

Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (tekst geldig vanaf )

Antwoord 3 Nee. De investeringskosten die horen bij de maatregelen zijn mij niet bekend.

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming Continu veiliger

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Raad van State gehoord (advies van, nr. ); HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

Energievraag per regio in MTeo 2002 en 2030 (G.H.B. Verberg, IGU, 2006)

Brandstofdiversificatie Kerncentrale Borssele

Oprichting kernenergiecentrale ERH in Borssele

Stralingsbescherming. Datum 28 juni 2019 Betreft Kernenergiewet vergunning. Verleend door: Besluit:

Autoriteit Nucleaire. Veiligheid en. Stralingsbescherming. Datum 10 mei 2019 Betreft Kernenergiewet vergunning. Verleend door: Besluit:

Brandstofdiversificatie

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Slim gebruik van Uranium

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralin gsbesch erm ing

Basisnotitie ten behoeve van de ontwikkeling van een toetsingscriterium voor de ondergrondse opberging van radioactief afval SAMENVATTING

N.V. Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland

KERNENERGIEWETVERGUNNING VERLEEND AAN HAVATEC B.V. VOOR HET VERRICHTEN VAN HANDELINGEN MET TOESTELLEN. Verleend door:

Rijnstraat 8 Postbus GX Den Haag Technische Universiteit Delft Interne postcode 645 (Rector Instituut Delft) Postbus 5

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) Continu veiliger

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Opleiding Stralingsdeskundigheid niveau 3. Kernenergiewetgeving deel 1

Greenpeace P/a Van den Biesen Boesveld Advocaten Rhijnspoorplein TX AMSTERDAM. 4 mei 2007 drs. J. Duthler JZ/OVER_JZ/070103/BNE

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

2 3 AUG, Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Datum. betreft Artikel 19, lid 2 Kew verzoek. Geachte

Veiligheid en. Autoriteit Nucleaire. Stralingsbescherming. Datum 28 november 2018 Betreft Wijziging Kernenergiewet vergunning. Verleend door: Besluit:

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

1. Het besluit. Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming AANTEKENEN. Directie Philips Electronics Nederland BV.

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Ons kenmerk Datum ETM/ED / KERNENERGIEWETVERGUNNING VOOR HET WIJZIGEN VAN LOZING KOOLSTOF-14 VAN DE KERNENERGIECENTRALE DODEWAARD

DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER. Mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Bouwtechnologische aspecten van kernreactoren

Overwegende, dat van bovengenoemde vergunning geen gebruik meer zal worden gemaakt;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Modificatie Hoge Flux Reactor te Petten Toetsingsadvies over het milieueffectrapport

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Overwegende, dat in de vergunning niet alle typen containers in de vergunning werden genoemd c.q. waren opgenomen;

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

REGELING VERWERKEN EN AFVOEREN VAN RADIOACTIEF AFVAL

ANVS Team Medische en Industriële Toepassingen Bezuidenhoutseweg 67 Röntgen Technische Dienst B.V. Postbus t.a.v. de heer H.L.P.

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aanmeldnotitie Besluit Mer

Overwegende, dat van bovengenoemde vergunning geen gebruik meer zal worden gemaakt;

Overwegende, dat van bovengenoemde vergunning geen gebruik meer zal worden gemaakt;

Stralingsbescherming. Datum 17 april 2019 Betreft Kernenergiewet vergunning. Verleend door: Besluit:

Verleend door: DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE.

Stralingsbescherming. Datum 13 maart 2019 Betreft Mer-beoordelingsbesluit. Besloten door: Besluit:

ADVIES VOOR DE M.E.R.-BEOORDELING OVER DE PRODUCTIE VAN PRIMAIR ALUMINIUM BIJ ALUMINIUM DELFZIJL 28 MEI 2001 INHOUDSOPGAVE

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID. Mede namens de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

BESLUIT. file://e:\archief1998\besluiten\bcm\bcm htm

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

Nota van toelichting. I. Algemeen. 1. Inleiding

DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

1. Het besluit. 1.1 Vergunning

DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

Transcriptie:

Milieueffectrapportage Brandstofdiversificatie Juli 2010 N.V. Elektriciteits-produktiemaatschappij Zuid-Nederland EPZ

Milieueffectrapportage Brandstofdiversificatie Juli 2010 N.V. Elektriciteits-produktiemaatschappij Zuid-Nederland EPZ

Inhoudsopgave 1 Inleiding 6 1.1 Voorgeschiedenis en aanleiding 6 1.2 Reikwijdte en procedure m.e.r. 7 1.3 Inhoud MER 8 2 Probleemstelling en doel 9 2.1 Opbouw van dit hoofdstuk 9 2.2 Korte procesbeschrijving 9 2.3 Fabricage van de reactorkern 10 2.4 Mogelijkheden om een kerncentrale economisch te optimaliseren 11 2.5 Mogelijkheden om in de splijtstofcyclus kosten te besparen 11 2.6 Mogelijke alternatieve splijtstoffen voor natuurlijk uranium 13 2.7 Mengoxide (MOX) 14 2.8 Gecompenseerd verrijkt gerecycled uranium (c-eru) 14 2.9 Vergelijking kostenopbouw van de alternatieve splijtstoffen 15 2.10 Doelstelling voorgenomen activiteit en conclusie voor kostenbeheersing 16 3 Randvoorwaarden en besluitvorming 17 3.1 Inleiding 17 3.2 Randvoorwaarden 17 3.2.1 Wetgeving 17 3.2.2 Geldende vergunningen en afspraken 18 3.2.3 Het beoordelingskader 19 3.2.4 Natuurbeleid 21 3.2.6 Overige overheidsvoorschriften 22 3.2.6 Beleid inzake opwerking en radioactief afval 22 3.3 Besluitvorming 23 4 Huidig bedrijf, voorgenomen activiteit en alternatieven 24 4.1 Inleiding 24 4.2 Voorgenomen activiteit: inzet van verschillende soorten splijtstof 24 4.2.1 Eerdere wijzigingen: hogere verrijkingsgraden 25 4.2.2 Thans aangevraagde wijzigingen splijtstof 25 4.2.3 Toepassing van mengoxide (MOX) 26 4.2.4 Toepassing van c-eru 31 4.3 Overgangssituaties 34 4.4 Alternatieven 34 5 Bestaande toestand van het milieu 38 5.1 Inleiding 38 5.2 Lozingen bij normaal bedrijf 38 5.3 Situering en grondgebruik 39

5.4 Veiligheid 40 5.4.1 Inleiding 40 5.4.2 Beschouwde ongevallen 41 5.4.3 Ongevalsanalyses 42 5.4.3.1 Inleiding 42 5.4.3.2 Kerninventaris 42 5.4.3.3 Thermohydraulische analyses 42 5.4.3.4 Radiologische analyses 42 5.4.4 Probabilistic Safety Assessment (PSA) 44 5.4.4.1 Inleiding 44 5.4.4.2 Werkwijze PSA 44 5.4.4.3 Resultaten PSA 45 5.4.5 Onderkriticaliteit in het splijtstofopslagbassin 46 5.5 Luchtkwaliteit 47 5.5.1 Achtergrondconcentraties radioactieve nucliden en straling 47 5.5.2 Bijdragen KCB aan de luchtkwaliteit 47 5.5.2.1 Lozingen naar de lucht 47 5.5.2.2 Directe straling vanuit de KCB 48 5.6 Waterkwaliteit 48 5.6.1 Algemene beschrijving 48 5.6.2 Biologische waterkwaliteit 49 5.6.3 Radiologische waterkwaliteit 49 5.6.4 Ecologische effecten van radiologische bijdragen KCB 49 5.7 Bodem: depositie van radioactieve stoffen 50 5.8 Bijdragen KCB aan de totale stralingsbelasting 50 5.8.1 Dosisbijdragen KCB 50 5.8.2 Gemiddelde stralingsbelasting in Nederland 51 5.8.3 Gevolgen van straling en toetsing aan dosiscriteria 51 5.9 Radioactief afval en (gebruikte) splijtstoffen 51 5.10 Risico s inzake de verspreiding van kernwapens 53 5.11 Huidig transport van splijtstofelementen bij KCB 53 5.11.1 Overzicht van de risico s 53 5.11.2 Dosis bij regulier transport 54 5.11.3 Risico s bij transportongevallen 55 6 Vergelijking milieugevolgen van de voorgenomen activiteit en de alternatieven 56 6.1 Inleiding 56 6.2 Veiligheid 56 6.2.1 Beschouwing van de reactorfysische wijzigingen en hun invloed op de veiligheid bij inzet van MOX-splijtstof 56 6.2.2 Bedrijfsvoering 59 6.2.3 Onderkriticaliteit in het splijtstofopslagbassin 60 6.3 Lozingen en stralingsbelasting bij normaal bedrijf 60 6.3.1 Stralingsbelasting via lozing naar de omgevingslucht 60 6.3.2 Stralingsbelasting via lozing naar de Westerschelde 61 6.3.3 Biologische waterkwaliteit 61 6.3.4 Stralingsbelasting via directe externe straling 62

Inhoudsopgave 6.4 Veiligheidsaspecten bij storingen van het bedrijf 62 6.4.1 Inleiding 62 6.4.2 Ongevalsanalyses 63 6.4.2.1 Kerninventaris 63 6.4.2.2 Thermohydraulische analyses 64 6.4.2.3 Radiologische analyses van ontwerpongevallen 65 6.4.3 Probabilististic safety assessment (psa) 66 6.4.3.1 Inleiding 66 6.4.3.2 Resultaten 66 6.5 Radioactief afval en gebruikte splijtstofelementen 68 6.5.1 Bedrijfsafval 69 6.5.2 Gecompacteerd metaalafval 69 6.5.3 Kernsplijtingsafval 69 6.5.4 Directe opslag van splijtstofelementen 70 6.6 Transport 70 6.6.1 Dosis bij regulier transport 70 6.6.2 Risico s bij transportongevallen 73 6.7 Risico s inzake de verspreiding van kernwapens 74 6.8 Veranderingen in de splijtstofcyclus 77 6.8.1 Ertswinning en extractie 77 6.8.2 Splijtstofproductie (Conversie, verrijking en fabricage splijtstofelementen) 77 6.8.3 Opwerking splijtstof 78 6.8.4 Transport 78 6.9 Toetsing aan beschermingsbepalingen Westerschelde 78 6.9.1 Structuurschema Groene Ruimte (SGR) 78 6.9.2 Natuurbeschermingswet 78 6.10 Overzicht effecten en definitie meest milieuvriendelijke alternatief 79 6.10.1 Overzicht effecten en conclusies 79 6.10.2 Meest milieuvriendelijke alternatief 81 7 Leemten in kennis en evaluatieprogramma 82 7.1 Inleiding 82 7.2 Leemten in kennis 82 7.2.1 Ervaring in het gebruik van MOX-splijtstof 82 7.2.2 Ontwikkelingen in richtlijnen en regelgeving betreffende stralingsrisico s 82 7.3 Evaluatieprogramma milieueffectrapportage 84 7.3.1 Opzet evaluatie MER s 84 7.3.2 Andere evaluaties 85 7.3.3 Evaluatieprogramma van het onderhavige MER 85 8 Conclusies 86 8.1 Voorgenomen activiteit 86 8.2 Toetsing voorgenomen activiteit aan EPZ randvoorwaarden 86 8.3 Veiligheid en consequenties voor mens en milieu 87 9 Verklarende woordenlijst 88

Bijlage a: De splijtstofcyclus 93 1 Inleiding 93 2 Gesloten splijtstofcyclus 93 2.1 Ertswinning 93 2.2 Chemische Conversie 95 2.3 Uranium verrijking 95 2.4 Productie van splijtstofelementen 96 2.5 Versplijting van uranium in kerncentrale 96 2.6 Opwerking van de splijtstofelementen 96 2.7 Recycling 97 2.8 Radioactief afval 97 2.9 Directe opslag van gebruikte splijtstof 99 3 Risico s van de splijtstofcyclus 100 3.1 Radiologische risico s bevolking 100 3.2 Radiologische risico s personeel 101 3.3 Radiologische risico s voor de verschillende fasen van de splijtstofcyclus 101 Bijlage b: De huidige installatie 104 1 Algemene beschrijving 104 2 Het kernsplijtingsproces 106 3 Splijtstofelementen 106 4 Opslag splijtstofelementen 108 4.1 Opslag van nieuwe splijtstofelementen 108 4.2 Opslag van gebruikte splijtstofelementen 109 5 Veiligheidsvoorzieningen 109 6 Overige relevante systemen en voorzieningen 111 7 Bedrijfservaringen KCB 111 Bijlage c: Representatieve begingebeurtenissen voor ongevallen bij de KCB 112 Bijlage d: Belangrijkste nucliden voor verschillende kernen 113 Bijlage e: Nuclide-inventaris van ontladen splijtstofelementen na 3 en 500 dagen verval 117

1 Inleiding 1.1 Voorgeschiedenis en aanleiding 1 De N.V. Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) exploiteert in Borssele de kernenergiecentrale Borssele (KCB) met een elektrisch vermogen van 512 MWe. Deze eenheid is in 1973 in bedrijf gesteld. De ligging van de KCB is aangegeven in figuur 1.1. De KCB is direct achter de zeedijk langs de Westerschelde gesitueerd. Figuur S.1 Situering KCB (in cirkel). Zuid-Holland Hellevoetsluis Ouddorp Haringvliet NOORDZEE Brouwensdam Schouwen- Duiveland Noord-Beveland Grevelingen Krammer Renesse Haamstede Grevelingendam Oude Tonge Oostkapelle Stormvloedkering Oosterschelde Roompot Oosterschelde Zierikzee Zeelandbrug Bruinisse Tholen Sint Philipsland Noord- Brabant Walcheren Oosterschelde Tholen Vlissingen Middelburg Heinkenszand Zuid-Beveland Goes Yerseke Kapelle Oesterdam Bergen op Zoom Westerschelde Borssele Breskens Zeeuws- Vlaandere n Terneuzen België 6

EPZ is voornemens om de KCB te bedrijven tot en met december 2033, in overeenstemming met het zogenoemde Borssele-Convenant dat met de Nederlandse Staat in juni 2006 is afgesloten. Naast programma s om de nucleaire veiligheid op het hoogste peil te handhaven, ontwikkelt EPZ activiteiten om te anticiperen op ontwikkelingen in de markt voor nucleaire splijtstoffen om de bedrijfseconomie van de KCB optimaal te houden. De verwerving van de splijtstofelementen vormt één van de belangrijkste beïnvloedbare kostenposten in de exploitatie van de KCB. De prijzen voor uranium-splijtstof fluctueren de laatste jaren sterk. De vraag naar kernenergie groeit internationaal. Dat beïnvloedt de prijs van de grondstoffen en de diensten die met de vervaardiging van splijtstof samenhangen. Ook anticipeert de markt op mogelijke nieuwbouw van kerncentrales wat deze prijzen nog sterker opdrijft. EPZ is tot de conclusie gekomen dat diversifica tie van haar nucleaire splijtstoffen nodig is om minder afhankelijk te worden van de prijsontwikkeling van verrijkt uranium. Die diversificatie zal vooral worden nagestreefd door mengoxide-elementen (MOX) 1 in te zetten. Daarnaast wenst EPZ voor de uraniumelementen die zijn gemaakt van verrijkt gerecycled uranium (ERU) compensatie van de reactiviteit toe te passen (compensated ERU of c-eru). Het gaat EPZ er dus om de mogelijkheid te verkrijgen (deels) over te stappen gerecyclede materialen. Gerecyclede materialen zijn in dit verband: c-eru (afkomstig van gebruikte uraniumelementen en daarna hoger verrijkt ter compensatie van de lagere kwaliteit van gerecycled uranium) en MOX, gemaakt van plutonium (eveneens teruggewonnen uit gebruikte uraniumelementen) gemengd met verarmd uranium (een product van de verrijkingsindustrie). EPZ streeft naar het verminderen van de gebruikte hoeveelheid primaire grondstoffen (natuurlijk uranium) in de KCB. Het hergebruik van materialen in de vorm van c-eru en MOX past binnen dit streven. 1.2 Reikwijdte en procedure m.e.r. Dit MER dient ter onderbouwing van een aanvraag voor een (wijzigings)vergunning ingevolge artikel 15 onder b van de Kernenergiewet. Het doel is om naast de huidige splijtstofelementen met uraniumoxide, verrijkt tot 4,4 ± 0,05 gew %, ook splijtstofelementen met MOX- en c-eruelementen te mogen gebruiken. Volgens het Besluit m.e.r. 1994 bestaat voor de voorgenomen activiteit een zogenaamde beoordelingsplicht. Op lijst D van beoordelingsplichtige activiteiten is onder categorie 22.3 genoemd de wijziging of uitbreiding van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijge maakt. Daarbij wordt onder meer verwezen naar de gevallen waarop de activiteit betrekking 1 1 Mengoxide wordt geproduceerd door het mengen van uraniumoxide en plutoniumoxide. 7

1 heeft, namelijk: een wijziging van de soort, hoeveelheid of verrijkingsgraad van de splijtstof. In het onderhavige geval is een wijziging van de soort en van de verrijkingsgraad van de splijtstof aan de orde. De m.e.r.-beoordelingsplicht houdt in dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of een MER dient te worden opgesteld. Deze beoordeling heeft in dit geval niet plaatsgevonden, omdat de initiatiefnemer EPZ op voorhand heeft besloten een MER op te stellen. De procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.) werd gestart met de bekendmaking van de door EPZ ingediende Startnotitie gevolgd door een periode van terinzagelegging ten behoeve van inspraak. Met inachtneming van onder andere het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage en de resultaten van inspraak, heeft het bevoegd gezag in april 2009 de richtlijnen voor het MER vastgesteld. Het onderhavige MER is opgesteld op basis van deze richtlijnen. De m.e.r.- en de vergunningprocedure zijn aan elkaar gekoppeld. Na indiening van de vergunningaanvraag en het MER zullen deze documenten ter inzage worden gelegd. Gedurende een termijn van zes weken kan een ieder schriftelijk opmerkingen inbrengen. Ook kunnen mondeling opmerkingen worden ingebracht. Het bevoegd gezag voor de KEW wordt gevormd door de Ministers van n Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) n Economische Zaken (EZ) n Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De ministers beslissen in overeenstemming met de ministers die het mede aangaat. Het gaat hierbij om de ministers van Verkeer en Waterstaat (V&W) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). De coördinatie berust bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). 1.3 Inhoud MER Het MER volgt de systematiek van de hiertoe door het bevoegd gezag vastgestelde richtlijnen en ziet er globaal als volgt uit. In hoofdstuk 2 worden de probleemstelling en het doel van de voorgenomen activiteit aangegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de van overheidswege reeds genomen en nog te nemen besluiten over de KCB. In hoofdstuk 4 wordt de voorgestelde splijtstofdiversificatie, de zogenaamde voorgenomen activiteit, beschreven en worden de alternatieven voor de voorgestelde activiteit uitgewerkt. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de bestaande toestand van het milieu in de omgeving van de centrale. In hoofdstuk 6 worden de milieugevolgen van de voorgenomen activiteit en de alternatieven met elkaar vergeleken en waar mogelijk getoetst aan wettelijke grenswaarden. In hoofdstuk 7 worden de leemten in kennis besproken ten aanzien van de voorgenomen activiteit en de alternatieven en de milieubeïnvloedingen van beide. In hoofdstuk 8 worden de conclusies samengevat. Verder is een vijftal bijlagen toegevoegd, namelijk (een beschrijving van): a De splijtstofcyclus b De huidige installatie c Representatieve begingebeurtenissen voor ongevallen bij de KCB d Belangrijkste nucliden voor verschillende kernen e Nuclide-inventaris van ontladen splijtstofelementen na 3 en 500 dagen verval. Het MER is opgesteld onder verantwoordelijkheid van N.V. EPZ. Bij de totstandkoming is gebruik gemaakt van advieswerkzaamheden van NRG, KEMA en AREVA. 8

2 Probleemstelling en doel 2.1 Opbouw van dit hoofdstuk Om de achtergrond van het voornemen duidelijk te maken wordt in dit hoofdstuk een overzicht gegeven van de mogelijkheden om bij een kerncentrale de kosten te beheersen. Om deze toelichting te kunnen volgen, is het nodig enig elementair begrip van de werking van kerncentrales en de vervaardiging van splijtstofelementen te hebben. Deze beknopte beschrijving wordt gegeven in de paragrafen 2.2 en 2.3. Vervolgens wordt in paragraaf 2.4 aangegeven welke mogelijkheden tot kostenbeheersing er bij kerncentrales zijn. 2 Het blijkt dat de belangrijkste mogelijkheden gezocht moeten worden in de aanschaf van splijtstof en de verwerking van de gebruikte splijtstof: de splijtstofcyclus (zie bijlage A). Daarom worden de mogelijke maatregelen voor kostenbeheersing in de splijtstofcyclus behandeld in paragraaf 2.5. De splijtstofaanschafkosten blijken binnen deze cyclus het meest beïnvloedbaar, zodat in paragraaf 2.6 de alternatieve splijtstoffen ter vervanging van de huidige splijtstof worden geïnventariseerd. De conclusie van deze inventarisatie is dat er twee interessante mogelijkheden zijn om de splijtstofkosten te beheersen: 1. toepassing van mengoxide (MOX), waarbij het plutonium uit gebruikte splijtstof wordt ingezet gemengd met verarmd uranium. 2. toepassing van gecompenseerd verrijkt gerecycled uranium (c-eru), waarbij uranium uit gebruikte splijtstof wordt benut. In de paragrafen 2.7 tot en met 2.9 worden daarom de bedrijfsmatige en economische aspecten van c-eru en MOX verder uitgewerkt. Op basis van deze achtergrondinformatie wordt in paragraaf 2.10 de doelstelling van het project Brandstofdiversificatie omschreven. 2.2 Korte procesbeschrijving De reactor van de kerncentrale Borssele (KCB) is een zogenaamde drukwaterreactor. Dit is het meest gangbare type kernreactor in de wereld dat nog steeds voor nieuw te bouwen centrales wordt toegepast. Bij een dergelijke reactor wordt water onder hoge druk gebruikt voor het het afvoeren van de warmte die bij kernsplijting geproduceerd wordt. Met deze warmte wordt uiteindelijk elektriciteit geproduceerd. Daarnaast wordt dit water gebruikt voor het afremmen van de neutronen. Dit laatste is nodig om het kernsplijtingsproces op gang te houden. De energieproductie in de reactor is het gevolg van splijting van zware atoomkernen, namelijk van uranium en plutonium. Deze stoffen bestaan elk uit een mengsel van isotopen. Dit zijn stoffen (atomen) die chemisch identiek zijn maar die in kernprocessen onderling sterk verschillend gedrag vertonen. De splijtstof voor de KCB wordt momenteel gefabriceerd uit natuurlijk uranium of gerecycled uranium. Natuurlijk uranium, afkomstig van mijnbouw, bevat 0,7 gew % van het splijtbare isotoop uranium-235 en 99,3 gew % van het niet-splijtbare isotoop uranium-238. Gerecycled uranium bevat ook ongeveer 0,7 gew % uranium-235 en hoofdzakelijk uranium-238 en daarnaast niet-natuurlijke uraniumisotopen. Om het kernsplijtingsproces efficiënt te laten verlopen wordt in een verrijkingsinstallatie de concentratie splijtbaar uranium-235 voor de KCB verhoogd tot 4,4 ± 0,05 gew %. Tijdens het gebruik in de reactor ontstaat er uit het niet splijtbare isotoop uranium-238 9

2 een nieuwe stof: plutonium. Dit plutonium is net als uranium een mengsel van splijtbare en niet splijtbare isotopen. De splijtbare isotopen zoals plutonium-239 doen mee in het proces van energieopwekking. Tijdens bedrijf van de reactor wordt dus (ook al in de bestaande situatie) energie opgewekt door splijting van een mengsel van uranium en plutonium, waarbij (in de bestaande situatie) gemiddeld circa 35% van de vrijgemaakte energie afkomstig is van het plutonium dat tijdens het proces zelf is ontstaan. Splijtstofelementen zijn geschikt om gedurende enkele jaren energieproductie te leveren in de reactor. Na vier à vijf jaar inzet in de reactor is de hoeveelheid splijtbare nucliden zo ver afgenomen dat de energieopbrengst van de splijtstof afneemt. Dan moet de splijtstof door nieuwe worden vervangen. Voor het vervangen van een deel van de splijtstof (ongeveer 25%) door verse splijtstof wordt de reactor één keer per jaar stilgelegd. Meer gedetailleerde informatie over de splijtstofcyclus staat in bijlage A, terwijl bijlage B de werking van de huidige KCB beschrijft. 2.3 Fabricage van de reactorkern De reactorkern bevat circa 39 ton splijtstof. In de bestaande situatie heeft deze splijtstof de vorm drie mogelijke brandstofmengsels: van uraniumoxide (UO2) tabletten. De tabletten zijn, per ongeveer 210, als zuilen op elkaar gestapeld en geplaatst in dichtgelaste metalen verrijkt natuurlijk uranium of verrijkt gerecycled uranium of mengoxide (mox) hulzen om zo de splijtstofstaven te vormen. Telkens zijn 205 splijtstofstaven gebundeld in een element dat verder ook ruimte biedt aan 20 regelstaafgeleidebuizen. De reactorkern is opgebouwd uit 121 van deze splijtstofelementen. Het proces voor het vervaardigen van de huidige splijtstofelementen van de KCB omvat globaal de volgende stappen (zie ook verdere detailbeschrijving in bijlage A): 1. Winnen en zuiveren van uraniumerts, waarbij uranium in de chemische vorm yellowcake (U3O 8 ) beschikbaar komt. Dit (natuurlijke) uranium heeft altijd een gehalte van 0,7 gew % uranium-235. 2. Chemisch omzetten van yellowcake in gasvormig uraniumhexafluoride (UF 6 ) als voorbereiding op de volgende stap. 3. Verrijken van het uranium in een verrijkingsfabriek, zodat het gehalte aan splijtbaar uranium-235 toeneemt tot (voor de KCB) 4,4 ± 0,05 gew %. Bij dit proces komt ook een nevenstroom verarmd uranium vrij, waarvan het gehalte aan splijtbaar uranium-235 is afgenomen tot bijvoorbeeld 0,25 gew %. 4. Omzetten van het verrijkte uraniumhexafluoride in uraniumoxide (UO 2 ) dat tot tabletten wordt verwerkt. 5. Verwerken van de uraniumoxidetabletten in splijtstofelementen en transport naar de KCB. Tezamen worden deze stappen de front-end van de splijtstofketen van de kerncentrale genoemd. De back-end betreft alle activiteiten rond de afvoer en verwerking van de gebruikte splijtstof, zie ook paragraaf 2.5. regelelement kop van splijtstofelement splijtstofstaaf afstandhouder Er is momenteel een sterke ontwikkeling gaande op het gebied van de front-end kosten. Een ontwikkeling die wordt gedomineerd door sterk fluctuerende prijzen van de grondstof yellowcake. Dat leidt voor de kerncentrales tot meer kostenonzekerheid met betrekking tot de splijtstofkosten. Het is moeilijk te voorspellen hoe deze ontwikkeling zich in komende jaren zal voortzetten. Om minder afhankelijk te worden van onzekerheden in de marktontwikkeling, wenst EPZ de mogelijkheid te krijgen om splijtstofelementen te laten vervaardigen uit gerecyclede materialen waarvan de prijzen onafhankelijk zijn van vraag/aanbod op de grondstoffenmarkt. 10

2.4 Mogelijkheden om een kerncentrale economisch te optimaliseren EPZ voorziet in de levering van elektriciteit aan haar klanten. De wijze waarop EPZ dat doet is vastgelegd in de visie 2 : EPZ is een producent van electriciteit met een concurrerend kostprijsniveau. Het voortdurend verbeteren van de veiligheid, de beschikbaarheid en de bedrijfszekerheid van haar productie-eenheden heeft voor EPZ de hoogste prioriteit, daarbij heeft nucleaire veiligheid de overriding priority. In het kader van het Convenant Kerncentrale Borssele dat tussen EPZ en de Nederlandse Staat in juni 2006 is overeengekomen, heeft EPZ de verplichting aanvaard met de KCB blijvend te behoren tot de 25% veiligste watergemodereerde kerncentrales van de Westerse wereld. Bedrijfseconomisch gunstige resultaten worden behaald door hoge beschikbaarheid en bedrijfszekerheid van de installatie te realiseren tegen zo laag mogelijke kosten. Beschikbaarheid/bedrijfszekerheid De beschikbaarheid van de installatie is zeer hoog, gemiddeld 93% in de laatste 10 jaar. De gemiddelde beschikbaarheid van vergelijkbare centrales bedraagt mondiaal 86%. De beschikbaarheid zou kunnen worden vergroot door de onderhoudsperiode waarin onder andere de splijtstofwissel (SW) plaatsvindt te verkorten. EPZ is echter van mening dat bij verdere verkorting van de SW-periode de zorgvuldigheid waarmee wordt gewerkt moeilijker kan worden gegarandeerd waardoor de veiligheid in het geding zou kunnen komen. Kostenbesparing De kostprijs van elektriciteit uit de KCB valt globaal uiteen in drie delen: de kosten van investeringen en voorzieningen, de kosten van bedrijfsvoering en de kosten van de kernbrandstof. 2 Bron: Bedrijfsplan EPZ, 2010-2012 n n n De eerste categorie (investeringen en voorzieningen) is weinig beïnvloedbaar wanneer de eenheid eenmaal gebouwd is en wanneer vaststaat met welke toekomstige uitgaven rekening gehouden moet worden (zoals de ontmanteling na einde bedrijf). De kosten voor bedrijfsvoering inclusief personeelskosten zijn, zonder het bestaande veiligheidsniveau te beïnvloeden, reeds in het verleden op een minimaal niveau gebracht. De derde groep kosten betreft de splijtstof. In de situatie van EPZ bedragen de splijtstofkosten ongeveer één derde van de integrale opwekkingskosten. 2.5 Mogelijkheden om in de splijtstofcyclus kosten te besparen De splijtstofkosten bestaan uit drie componenten: n back-end (opwerken en recyclen) n radioactief afval n front-end (aanschaf splijtstofelementen). Deze componenten worden hierna toegelicht. Back-end kosten In voorgaande jaren heeft EPZ zich geconcentreerd op de verlaging van de back-end kosten. De kostprijs van het afvoeren van splijtstof, het opwerken en het recyclen van uranium en plutonium is ongeveer evenredig met het aantal af te voeren elementen. EPZ heeft zich er daarom op gericht om het jaarlijks uit te wisselen aantal splijtstofelementen zo klein mogelijk te houden. De methode daarvoor is splijtstofelementen langer in de reactor te laten staan en zo de opbrand te verhogen. Dat kan alleen maar door aan de nieuwe splijtstofelementen meer splijtbaar uranium-235 toe te voegen, dat wil zeggen de verrijkingsgraad te verhogen. In dat kader werd de oorspronkelijk vergunde verrijking van 3,3 gew % in 1999 verhoogd naar 4,0 gew % en in 2005 naar 4,4 ± 0,05 gew %. Splijtstofelementen verblijven nu vier tot vijf jaar in de reactor in plaats van de oorspronkelijke drie jaar. Dit heeft geleid tot reductie van de back-end kosten. 2 11

2 Een hogere verrijkingsgraad voor Enriched Natural Uranium (ENU) zou in theorie kunnen leiden tot een economisch voordeel, omdat het leidt tot hogere opbrandwaarden en daardoor tot lagere back-end kosten. Echter bij opwerking en hergebruik van gebruikte splijtstof is hogere verrijking ongunstig, omdat het leidt tot verslechtering van de kwaliteit van het gerecyclede plutonium en uranium. Dit leidt tot hogere kosten bij hergebruik. Een lagere verrijkingsgraad is economisch ongunstig, omdat dan de back-end kosten zullen stijgen. EPZ beschouwt daarom de huidige verrijkingsgraad van 4,4 ± 0,05 gew % voor ENU als de optimale keus. Figuur 2.5.1 Historische termijn contractprijzen natuurlijk uranium. Bron: www.uranium.info. Figuur 2.5.2 Ontwikkeling van de kosten van uraniumverrijking (SWU = Separative Work Unit). Bron: TradeTech. 12 Kosten radioactief afval Aan de kant van het radioactief afval zijn er niet zo veel mogelijkheden om kosten te reduceren. Deze kosten bestaan voornamelijk uit de investering die EPZ gedaan heeft om bij COVRA het opslaggebouw HABOG te realiseren en om een financiële voorziening voor de eindberging te realiseren. Toekomstige hoeveelheden afval leveren relatief lage additionele kosten op, omdat het bestaande HABOG in gebruik blijft (al dan niet na eventuele uitbreiding van de opslagruimtes). Front-end kosten Van de drie kostensoorten blijven alleen de front-end kosten over om verder te kunnen beïnvloeden. Een belangrijke factor is de markt voor uranium, die in de afgelopen jaren aanzienlijke ontwikkelingen heeft doorgemaakt na een lange periode van lage en stabiele prijzen. Figuur 2.5.1 illustreert die ontwikkelingen. EPZ moet daarom rekening houden met minder stabiele uraniumkosten. Naast de grondstofkosten spelen de kosten voor het verrijken een rol. Deze zijn, zoals blijkt uit figuur 2.5.2, ook aanzienlijk gestegen, maar minder dan die voor het uranium. Voor EPZ zijn de mogelijkheden om de toekomstige front-end kosten te beheersen als volgt: n Lange termijn uranium contracten sluiten met vaste prijzen. n Alternatieven voor natuurlijk uranium vinden. Beide mogelijkheden zijn intensief onderzocht. Het sluiten van lange termijn contracten met vaste prijzen biedt geen daadwerkelijk alternatief voor kostenbeheersing. Immers door de sterk toegenomen vraag naar nieuw kernvermogen in de wereld en de daaruit te verwachten prijsstijging van uranium, is het feitelijk niet mogelijk om tegen gunstige prijzen lange termijn contracten aan te gaan. Een alternatief voor natuurlijk uranium wordt gevormd door gerecyclede splijtstoffen, namelijk opgewerkt uranium (bekend als RepU) en plutonium. Deze alternatieve splijtstoffen zijn teruggewonnen uit gebruikte kernbrandstoffen. Door meerdere typen kernsplijtstof mogelijk te maken (diversificatie) kan EPZ flexibeler inspelen op ontwikkelingen op de markt. Immers, er valt dan te kiezen uit een ruimer aanbod. Omdat voor wijzigingen in het soort kernsplijtstof een wijzigingsvergunning en een m.e.r. procedure nodig zijn, is de eerste stap in dit diversificatieproces om daarvoor vergunning aan te vragen.

2.6 Mogelijke alternatieve splijtstoffen voor natuurlijk uranium Mogelijke alternatieve splijtstoffen voor natuurlijk uranium zijn: n Plutonium in de vorm van mengoxide (MOX). n (Gecompenseerd) verrijkt opgewerkt uranium ((c)-eru, (compensated) enriched reprocessed uranium). n Thorium splijtstof. Deze alternatieven worden hierna stuk voor stuk nader belicht. Voor de productie van zowel MOX als ERU wordt gebruik gemaakt van grondstoffen die in de opwerkingsfabriek worden teruggewonnen uit gebruikte splijtstof. MOX MOX is een industrieel alternatief voor uranium waarmee internationaal veel goede ervaring bestaat. Het gebruik van mengoxide om plutonium als splijtstof in te zetten is ook in Nederland niet helemaal nieuw. De kerncentrale Dodewaard zette tijdens bedrijf in het kader van onderzoek en productontwikkeling MOX-splijtstof in. Sinds 1972 wordt MOX op commerciële schaal ingezet in Duitse en andere buitenlandse kerncentrales (zie hoofdstuk 4). EPZ verwacht een betere kostprijsbeheersing door de inzet van MOX. Bovendien neemt EPZ door MOX te gaan inzetten, zelf de verantwoordelijkheid voor het hergebruik van haar plutonium, zoals gedaan wordt door een meerderheid van de bedrijven die plutonium bezitten. ERU Het gebruik van verrijkt gerecycled uranium is de oudste vorm van hergebruik. De grondstof voor ERU, Reprocessed Uranium (RepU), komt vrij bij het opwerken van gebruikte splijtstof. Al sinds 1978 wordt het RepU afkomstig van gebruikte splijtstof uit de KCB herverrijkt voor het maken van nieuwe splijtstofelementen. Sinds 2004 wordt het ook voor EPZ in Rusland herverrijkt en deels in de KCB opnieuw ingezet 3. In 2008 bijvoorbeeld was de KCB voor 36% met ERU beladen. De effectieve verrijkingsgraad van ERU is, door de aanwezigheid van uranium-236 (zie paragraaf 4.2.4), lager dan die van verrijkt natuurlijk uranium met dezelfde verrijkingsgraad. Om even efficiënt te zijn als verrijkt natuurlijk uranium, dient daarom voor ERU een hogere verrijkingsgraad te worden toegepast (compensatieprincipe). In buitenlandse kerncentrales is dit al jaren gebruikelijk (zie paragraaf 4.2.4). Omdat de vigerende Kewvergunning de verrijkingsgraad voor de KCB in absolute zin op 4,4 ± 0,05 gew % begrenst, kan EPZ dat compensatie principe niet toepassen. EPZ wenst daarom aanpassing van haar Kewvergunning, om in de toekomst gecompenseerde ERU-elementen (c-eru-elementen) te kunnen gebruiken. Thorium Hoewel thorium geen splijtstof is, kan het in een kernreactor omgezet worden in splijtbaar uranium (uranium-233) en is het mogelijk om met thorium energie te produceren. Daartoe moet thorium gecombineerd worden met plutonium of hoog verrijkt uranium om het proces op gang te brengen. De wereldreserves van thorium zijn groter dan die van uranium. In landen met grote thorium voorraden zoals India en Rusland, wordt veel onderzoek naar dit type splijtstof gedaan. In de USA hebben de kerncentrales Shippingport en Ford St.Vrain op thorium beladingen elektriciteit geproduceerd. In Nederland heeft de experimentele KEMA suspensie reactor vanaf 1974 drie jaar lang met een thorium belading gefunctioneerd. Er is echter geen sprake van een commercieel ontwikkelde markt voor thorium splijtstoffen en ook ontbreekt het aan faciliteiten voor de verwerking ervan (de opwerkingsfabriek in La Hague zou thorium splijtstof bijvoorbeeld niet kunnen ontvangen). Binnen de levensduur van de KCB (tot 2034) is daarom niet te verwachten dat thorium een reële commerciële optie wordt. EPZ gebruikt alleen bewezen techniek en sluit daarom uit aan thorium nader onderzoek te doen. 2 3 Van de verzonden RepU wordt thans circa ¼ deel gebruikt voor de productie van EPZ splijtstof, ¾ deel van het verzonden RepU wordt gebruikt voor de productie van Russische splijtstof. 13

2 14 Gelet op het voorgaande zijn c-eru en MOX de enige twee alternatieve splijtstoffen die ter vervanging van natuurlijk uranium in aanmerking komen. ERU wordt reeds bij KCB ingezet, maar optimalisatie is mogelijk door compensatie te gaan toepassen. MOX is voor KCB een nieuwe splijtstof maar is een ruim bewezen techniek. 2.7 Mengoxide (MOX) In de opwerkingsfabriek in La Hague wordt het plutonium, dat tijdens bedrijf in Borssele in de splijtstofelementen is gevormd, weer voor hergebruik beschikbaar gemaakt. Het splijtbare plutonium kan het uranium-235 in splijtstofelementen vervangen. Bij de mengoxide (MOX) technologie wordt plutoniumoxide vermengd met oxide van verarmd uranium, totdat een splijtstof is verkregen die op soortgelijke wijze ingezet kan worden als verrijkt uranium. Het plutonium, dat uit circa acht uitgewerkte ENU-splijtstofelementen van de KCB wordt teruggewonnen, is voldoende om één nieuw MOX-splijtstofelement te maken. Omdat EPZ voor het gebruik van MOX nog geen vergunning heeft, werd tot op heden het vrijgemaakte plutonium van EPZ door het bedrijf AREVA NC gebruikt om MOX-splijtstofelementen voor andere kerncentrales te produceren. Uit een economische analyse die EPZ heeft gemaakt, blijkt dat het vanuit het oogpunt van kostenbeheersing aantrekkelijk is om zelf MOX-splijtstofelementen te gaan toepassen. Het plutonium dat EPZ hiervoor op het oog heeft, is afkomstig van gebruikte vermogensreactorsplijtstof. Plutonium uit kernwapens wordt niet ingezet; dit is niet commercieel verkrijgbaar. EPZ heeft de hoogte van en de variatie in de kosten van MOX-fabricage afgewogen tegen die van uraniumerts en verrijkingsarbeid. De kosten van MOX-fabricage zijn weliswaar aanzienlijk, maar voorspelbaar. De hoogte van en variatie in de kosten voor ENU-splijtstof zijn onvoorspelbaar. Vanuit het oogpunt van kostenbeheersing is het daarom voor EPZ aantrekkelijk om MOXsplijtstof te kunnen inzetten. EPZ neemt door het inzetten van MOX-splijtstof bovendien zelf de verantwoordelijkheid voor het hergebruik van haar plutonium. De ervaring van andere commerciële kerncentrales laat zien dat MOX zonder problemen kan worden gebruikt als gedeeltelijke vervanging van verrijkt uranium. 2.8 Gecompenseerd verrijkt gerecycled uranium (c-eru) De uitgewerkte splijtstof die van de KCB wordt afgevoerd, bevat nog ongeveer 94% van de oorspronkelijke hoeveelheid uranium. Daarvan varieert het uranium-235 gehalte gewoonlijk tussen de 0,6 gew % en 0,8 gew %. Dat is vergelijkbaar met de hoeveelheid uranium-235 in natuurlijk uraniumerts (0,7 gew %). In de opwerkingsfabriek in het Franse La Hague wordt het uranium teruggewonnen. Met dit gerecyclede uranium, ook wel Reprocessed Uranium (RepU) geheten, kunnen op de gebruikelijke manier na verrijking weer splijtstofelementen worden gefabriceerd. Gerecycled uranium levert een lagere kwaliteit splijtstof op dan natuurlijk uranium. Als gevolg van de kernprocessen in de reactor zijn er namelijk niet splijtbare uraniumisotopen gevormd, die in de natuur niet voorkomen zoals uranium-232 en uranium-236. Vooral het uranium-236 in gerecycled uranium maakt splijtstofelementen minder werkzaam waardoor er in de kernreactor een lagere energieopbrengst (opbrand) wordt bereikt. Dit economische nadeel betekent dat de handelswaarde van gerecycled uranium aanzienlijk lager is dan die van natuurlijk uranium. Een methode om de lagere kwaliteit van gerecycled uranium te compenseren, zodat er toch de gewenste hoeveelheid energie mee geproduceerd kan worden, is het verrijken van het uranium tot een hogere waarde. Met dit gecompenseerde gerecyclede uranium kunnen splijtstofelementen gefabriceerd worden met dezelfde energieopbrengst als de huidige elementen op basis van natuurlijk uranium. De extra benodigde verrijkingsarbeid werkt kostenverhogend, wat af te wegen is tegen de besparing aan natuurlijk uraniumerts. In de huidige situatie gebruikt EPZ al gerecycled uranium, maar de bedrijfsvergunning staat niet toe om de verminderde energieopbrengst ten gevolge van uranium-236 te compenseren door toepassing van een hogere verrijking dan

4,4 ± 0,05 gew % aan uranium-235. Daardoor bereiken EPZ s ERU-elementen op dit moment een lagere energieopbrengst dan de ENUelementen (een economisch nadeel). Ook levert het gebruik van niet-gecompenseerd ERU meer radioactief afval op (een milieunadeel) dan het geval zou zijn voor gecompenseerd ERU. Voor dezelfde energieproductie zijn meer ERUelementen dan c-eru-elementen nodig. Figuur 2.9.1 Model voor de kostencomponenten van alternatieve soorten kernbrandstof voor de KCB. 2.9 Vergelijking kostenopbouw van de alternatieve splijtstoffen Zoals hierboven werd vermeld, omvatten de brandstofkosten voor de KCB zowel de kosten voor de aanschaf van elementen (front-end) als de kosten van de afvoer en verwerking en van het afval (back-end). Het inzetten van alternatieve brandstoffen, c-eru of mengoxide MOX, heeft voor de processen en hoeveelheden in de back-end, noch voor de daarmee gepaard gaande kosten gevolgen. EPZ is van plan om, na gebruik, de c-eru-elementen en de MOX-elementen te laten opwerken in AREVA s installaties in La Hague net zoals nu gebeurt voor elementen van verrijkt uranium en van niet gecompenseerd ERU. Omdat voor het opwerken een prijs per kilogram gangbaar is, zullen de back-end kosten naar verwachting niet afhangen van de soort brandstof. Daarom worden de back-end kosten in de vergelijking hierna niet meegenomen. In het hierna volgende model 4 (figuur 2.9.1) is de opbouw van de brandstofkosten getoond voor de alternatieven verrijkt U (ENU), nietgecompenseerd verrijkt RepU (ERU), verrijkt gecompenseerd RepU (c-eru) en mengoxide (MOX). n n Bij verrijkt uranium (ENU), in de huidige situatie de meest gebruikte soort brandstof, gaat in de toekomst de kostprijs van natuurlijk uranium de grootste bijdrage leveren in de totale kosten, gevolgd door de kosten van verrijking en van fabricage. Bij niet-gecompenseerd verrijkt ERU, wat nu ook al ingezet wordt, zijn de verwervingskosten van het RepU veel n n geringer dan van natuurlijk uranium. EPZ heeft bij herhaling RepU overgenomen van andere marktpartijen en heeft daar ervaring mee. Daarentegen zijn de verrijkings- en fabricagekosten hoger dan voor ENUelementen. Voor gecompenseerd c-eru is de verdeling van kosten vergelijkbaar met die van ERU, zij het dat er hogere verrijkingskosten zijn ter compensatie van uranium-236. Voor MOX zijn de verwervingskosten voor de grondstoffen, plutonium en verarmd uranium, niet van belang. Er is geen vrije markt voor plutonium en verarmd uranium is zeer goedkoop. De kosten worden geheel bepaald door de kosten voor veilig beheer en transport en fabricage. EPZ kan lange-termijn contracten afsluiten voor verrijking en fabricage van splijtstof. Zo is het goed mogelijk om MOX voor de levensduur van de kerncentrale tegen een bekende prijs te bestellen. Dat is niet mogelijk voor natuurlijk uranium. Omdat de prijs van uranium (rood gekleurd in bovenstaande figuur) erg veranderlijk is, worden geen lange termijn contracten tegen aanvaardbare commerciële condities aangeboden. Het levert dus onzekerheid in de toekomstige brandstofprijs op. EPZ kan die onzekerheid beperken door ERU, c-eru en MOX in te zetten, zoals figuur 2.9.1 aangeeft. 2 4 Aan de absolute waardes in dit model kan geen betekenis worden toegekend. Er bestaan nog geen commerciële overeenkomsten waaraan de werkelijke kosten kunnen worden ontleend. Ter wille van de beeldvorming zijn de totalen in deze figuur op 100% gesteld. 15

2.10 Doelstelling voorgenomen activiteit 2 De doelstelling van de voorgenomen activiteit luidt samengevat: verruiming van de toege stane soorten splijtstof voor de KCB, door toelating van MOX-elementen en c-eru-elementen van gerecycled uranium met een zodanige verrijking dat deze beide typen elementen qua energiepotentieel equivalent zijn aan verrijkt natuurlijk uranium van 4,4 ± 0,05 gew %, ten einde minder afhankelijk te worden van prijsfluctuaties op de markt van nucleaire splijtstoffen en daarmee de splijtstofkosten beter te kunnen beheersen. Belangrijke randvoorwaarden voor EPZ zijn: n het veiligheidsniveau van de bedrijfsvoering mag niet aangetast worden 5 n significante installatiewijzigingen (extra regelstaven of dergelijke) worden uitgesloten n zo laag als redelijkerwijs mogelijke milieubelasting n geen wijzigingen in de splijtstofinzetinzet (gelijkblijvende cyclusduur, gelijke gemiddelde eindopbrand) n geen veranderingen voor de back-end (transport en opwerken) n geen significante invloed op de geplande ontmanteling na 2034. Gezien de in dit hoofdstuk gehouden beschouwing met betrekking tot soorten splijtstoffen zijn MOX en gecompenseerd ERU twee interessante alternatieve splijtstoffen voor verrijkt natuurlijk uranium. Omdat de huidige Kew-vergunning die opties niet toelaat, vraagt EPZ een wijzigingsvergunning aan om deze soorten splijtstof te mogen toepassen. 5 In het kader van het Borssele convenant uit 2006 heeft EPZ de verplichting met de KCB blijvend te behoren tot de 25% veiligste watergemodereerde kerncentrales van West-Europa en Noord-Amerika. 16

3 Randvoorwaarden en besluitvorming 3.1 Inleiding De voorgenomen brandstofdiversificatie bij de KCB zal uitgevoerd worden met inachtneming van de bestaande regelgeving en eerder genomen besluiten van de overheid. Dit geldt zowel voor de voorgenomen activiteit als voor de hierna te beschrijven alternatieven. In dit hoofdstuk zullen de randvoorwaarden behandeld worden, die van invloed (kunnen) zijn op de voorgenomen activiteit en op de toetsing van de milieubeïnvloeding in dit MER. 3 In paragraaf 3.2 zal een toelichting gegeven worden op de volgende voor de besluitvorming relevante randvoorwaarden: n n n n n n Wetgeving: n Kernenergiewet met bijbehorende uitvoeringsbesluiten, zoals het Besluit stralingsbescherming (Bs) en het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Bkse) n Wet milieubeheer n Besluit Milieueffectrapportage 1994 n Algemene wet bestuursrecht Geldende vergunningen en afspraken: n verleende vergunningen n overeenkomst met Frankrijk van 9 februari 2009 n convenant kerncentrale Borssele Beoordelingskader: n wettelijk kader Kernenergiewet n risiconormering voor ontwerpongevallen n risiconormering voor ernstige ongevallen n veiligheidsnormen en -richtlijnen n beveiliging kernmateriaal Natuurbeleid Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding (NPK) Nota s inzake opwerking en radioactief afval In paragraaf 3.3 wordt aangegeven ten behoeve van welke besluiten het MER wordt opgesteld en door welke overheidsinstantie(s) deze besluiten zullen worden genomen. 3.2 Randvoorwaarden 3.2.1 Wetgeving Kernenergiewet (Stb. 1963-82) De Kernenergiewet (Kew) is een raamwet die betrekking heeft op activiteiten waarbij met ioniserende straling wordt gewerkt of waarbij deze straling vrijkomt. Het doel van de wet is volgens de Memorie van Toelichting: n de bevordering van een goede ontwikkeling betreffende het vrijmaken en het gebruik van radioactieve stoffen en van ioniserende straling uitzendende apparatuur n bescherming tegen de gevaren die zijn verbonden aan het gebruik van radioactieve stoffen en ioniserende straling. De wet heeft onder meer betrekking op: n nucleaire veiligheid n de volksgezondheid n de bescherming op de arbeidsplaats tegen de gevaren van radioactieve stoffen en ioniserende straling n het bevorderen van de milieuhygiëne. De Kernenergiewet kent meerdere vergunningstelsels die alle relevant zijn voor de KCB. Zij hebben betrekking op het wijzigen van een inrichting (artikel 15, onder b), het voorhanden hebben van splijtstoffen (artikel 15, onder a) en het voorhanden hebben, toepassen en zich ontdoen van radioactieve stoffen (artikel 29, eerste lid). Een en ander wordt nader uitgewerkt in het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Bkse)(Stb. 1969-403) en het Besluit stralingsbescherming (Bs)(Stb. 2001-397). 17

3 18 Het Bkse bevat onder meer algemene regels met betrekking tot de gegevensverstrekking over de (wijzigingen in) inrichtingen. Het Bs bevat verder bepalingen met betrekking tot de principes en de normstelling voor stralingsbescherming (zie verder par. 3.2.3). De Kew en de bovengenoemde besluiten zijn de afgelopen jaren geharmoniseerd met Europese wetgeving. Dit geldt met name de Richtlijn 96/29/Euratom die de basisnormen stelt voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG 1996, L 159). Wet milieubeheer (Stb. 1993 80) Een aantal onderdelen van de Wet milieubeheer is van overeenkomstige toepassing op de Kew, bijvoorbeeld de bepalingen betreffende milieueffectrapportage (hoofdstuk 7). De conventionele milieuaspecten van kerncentrales worden aan het toetsingskader van de Wet milieubeheer getoetst. Besluit milieueffectrapportage 1994 Volgens het Besluit m.e.r. 1994 bestaat voor de voorgenomen activiteit een zogenaamde beoordelingsplicht. Op lijst D van beoordelingsplichtige activiteiten is onder categorie 22.3 genoemd de wijziging of uitbreiding van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt. Daarbij wordt onder meer verwezen naar de gevallen waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft, namelijk: een wijziging van de soort, hoeveelheid of verrijkingsgraad van de splijtstof. In het onderhavige geval is een wijziging van de soort en van de verrijkingsgraad van de splijtstof aan de orde. De m.e.r.-beoordelingsplicht houdt in dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of een MER dient te worden opgesteld. Deze beoordeling heeft in dit geval niet plaatsgevonden, omdat de initiatiefnemer (EPZ) op voorhand heeft besloten een MER op te stellen. Deze procedure is beschreven in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1994 1) De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat de procedurele bepalingen voor besluiten ingevolge de Kew. De Wm bevat ten opzichte van de Awb aanvullende procedureregels voor vergunningen en coördinatie bij vergunningaanvragen alsmede voor bedenkingen en beroep tegen besluiten (zie verder paragraaf 3.3). 3.2.2 Geldende vergunningen en afspraken Verleende vergunningen In de vergunningaanvraag wordt een overzicht van de reeds verleende vergunningen ingevolge artikel 15 van de Kernenergiewet gegeven. Overeenkomst met Frankrijk van 9 februari 2009 In juni 2006 heeft Frankrijk haar wet inzake het beheer van radioactieve stoffen herzien. Eén van de bepalingen van deze nieuwe wet luidt dat landen die gebruikte splijtstoffen op Frans grondgebied willen brengen met het oog op recycling, tevoren een specifieke overeenkomst moeten sluiten. Deze overeenkomst moet onder meer bindende termijnen voorschrijven voor terugvoer van radioactief afval naar het land van herkomst. Een overeenkomst van deze strekking, die betrekking heeft op het opwerkingscontract van EPZ met AREVA NC, werd op 9 februari 2009 tussen de Nederlandse en Franse regeringen te Parijs getekend. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer hebben ingestemd met goedkeuring van het aangepaste verdrag met Frankrijk. Convenant Kerncentrale Borssele In juni 2006 is door de minister van EZ, de staatssecretaris van VROM, EPZ en de aandeelhouders ERH (voorheen Essent) en Delta een convenant getekend met betrekking tot de KCB (Stcrt. 2006-136). Het convenant steunt op drie belangrijke pijlers: n De KCB blijft open tot 2034 met zeer hoge veiligheidsnormen. De KCB zal, vrij geformuleerd, tot de 25 procent veiligste kerncentrales van de westerse wereld blijven behoren. n De eigenaren ERH en Delta investeren gezamenlijk voor 250 miljoen euro in projecten op het terrein van duurzame energie. n Uiterlijk 31 december 2033 wordt de kerncentrale buiten gebruik gesteld direct gevolgd door ontmanteling.

3.2.3 Het beoordelingskader 3.2.3.1 Wettelijk kader Kernenergiewet Het wettelijk kader is gebaseerd op de volgende drie principes van stralingsbescherming die zijn neergelegd in het Besluit stralingsbescherming (Bs)(Stb. 2001-397): per bron). Als arbeidslimiet geldt 20 msv per jaar. Rekenregels en de toetsingsmethoden met betrekking tot de dosisniveaus (omgevingsequivalente, equivalente en effectieve doses) worden gegeven in de ministeriële Regeling analyse gevolgen ioniserende straling voor het milieu (Stcrt. 2002, 73). n Rechtvaardiging (art. 4 Bs) Dit principe wil zeggen dat een activiteit pas wordt toegestaan als de sociale, economische en andere voordelen opwegen tegen de gezondheidsschade die er het gevolg van kan zijn. Bij de gezondheidsschade gaat het om de schade voor alle direct betrokkenen: werknemers en overige leden van de bevolking. Hiervoor zijn criteria aangegeven in de ministeriële Regeling bekendmaking rechtvaardiging gebruik van ioniserende straling (Stcrt. 2002-248). Hierin staat van een aantal toepassingen aangegeven dat deze algemeen gerechtvaardigd zijn. De KCB wordt met name genoemd onder categorie I.B.2 Energieopwekking. Uit het feit dat de Energieopwekking als een gerechtvaardigde activiteit wordt aangemerkt en dat een bedrijfsvergunning aan EPZ is verleend, mag worden afgeleid dat het hier om een activiteit gaat die is toegestaan binnen de kaders van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. n Optimalisatie /ALARA (art. 5 Bs) Het ALARA-beginsel (As Low As Reasonably Achievable) is het streven naar zo laag als redelijkerwijs mogelijke emissies en blootstelling aan radioactiviteit. Bij de toepassing van dit beginsel wordt rekening gehouden met maatschappelijke en economische factoren en met zowel milieuhygiënische als arbeidshygiënische aspecten. Bij wijze van een globale invulling van ALARA kunnen door de overheid dosisbeperkingen voor specifieke activiteiten worden gesteld. Dosisbeperkingen zijn dus vooral bedoeld als hulpmiddel om ALARA toe te passen. n Dosislimieten (art. 6, 48, 49 Bs; art. 18 Bkse) Dit zijn maximaal toegestane doses die in geen geval overschreden mogen worden om een minimum beschermingsniveau te garanderen. In het Besluit stralingsbescherming is de dosislimiet bij normaal bedrijf voor leden van de bevolking op 1 msv per jaar gesteld (0,1 msv 3.2.3.2 Risiconormering voor ontwerpongevallen De installatie is zodanig ontworpen dat gepostuleerde ontwerpongevallen worden beheerst. Voor de ontwerpongevallen wordt, afhankelijk van de kans van optreden van het ontwerpongeval, een dosiscriterium vastgesteld via een getrapte schaal: hoe kleiner de kans, hoe groter de toelaatbare dosis. De relatie tussen de kans op optreden van het ontwerpongeval en de toelaatbare dosis ligt vast in art. 18.2 Bkse. In tabel 3.2.1 zijn de kansgebieden met de bijbehorende maximale dosiswaarden aangegeven. Het kansgebied F 10-1 heeft betrekking op normaal bedrijf. De dosiscriteria zijn bedoeld om de kans op sterfte ten gevolge van lange-termijn effecten te beperken. Met lange-termijn effecten worden ziektes bedoeld, zoals kanker, die zich vele jaren na de bestraling kunnen openbaren. Dit in tegenstelling tot korte-termijn effecten, die het gevolg zijn van een zodanige beschadiging van organen, dat deze niet of verminderd functioneren. Deze effecten treden op binnen enkele uren of weken. Ze worden echter alleen waargenomen indien een hoge drempelwaarde wordt overschreden. Ter vermijding van korte-termijn effecten ten gevolge van jodiumopname door de schildklier is in een aanvullend criterium de maximale schildklierdosis gesteld op 500 msv 6. Tabel 3.2.1 Dosiscriteria voor personen tot 16 jaar en volwassenen als functie van het kansgebied. Bron: Bkse art. 18.2 Gebeurtenis frequentie (F) (per jaar) F 10-1 10-1 > F 10-2 10-2 > F 10-4 10-4 > F 10-6 Effectieve dosis E (msv) Personen v.a. 16 jaar 0,1 1 10 100 Personen tot 16 jaar 1) 0,04 0,4 4 40 1) Bij ongevalslozingen, waaraan over het algemeen alle leeftijdscategorieën van de omwonende bevolking worden blootgesteld, is het risico voor de groep eenjarige kinderen het grootst. Daarom wordt voor de groep kinderen tot 16 jaar voor alle ontwerpongevallen de maximale dosis voor eenjarige kinderen berekend. 3 6 In het kader van het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding is voorgesteld om de interventiewaarde voor de schildklierdosis voor kinderen te verlagen naar 100 msv. 19