Den Haag 28 oktober 2005



Vergelijkbare documenten
Dat de instellingen en evaluatieorganen voldoende kwaliteitsbewustzijn zullen tonen om de verbeterfunctie van de externe kwaliteitszorg

Naar transparanter hoger onderwijs. Het Nederlandse Nationale Kwalificatieraamwerk

Gemeente Haarlem. Retouradres: Stadhuis, Postbus PB Haarlem

CONVENANT ASSOCIATE DEGREE

2017 in cijfers Jaarbericht

hbo masteropleidingen en macrodoelmatigheid

Visitaties in de hogescholen en universiteiten. VEP 7 december 2012

Bijzondere kenmerken Nadere uitwerking

Geachte leden van het College van Bestuur, geachte leden van de Centrale directie,

Flexibilisering van het onderwijs aan volwassenen kan alleen door het systeem volledig anders te gaan opzetten en is niet gebaat bij het veranderen

H JULI W. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ONTVANGEN

Associate degrees en macrodoelmatigheidstoets

Associate degrees en de nieuwe Regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs

ONTVANGEN 3 0 HAART 2318

Bijlage 1 als bedoeld in artikel 9, tweede lid AANVRAAG SUBSIDIE OP GROND VAN DE CONCEPT- SUBSIDIEREGELING EXPERIMENTEN OPEN BESTEL

NVAO VERTROUWEN IN KWALITEIT. SAMENWERKINGSPROTOCOL INSPECTIE VAN HET ONDERWIJS, NVAO en CDHO

Themabijeenkomst Associate degree. 21 juni 2018

Binnen het mogelijke is verrassend weinig onmogelijk

Besluit inzake macrodoelmatigheid hbo Ad Communicatie

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer. 24 februari 2003 SFB/2003/ juni 2003

2cnk/s8/'(9nr' C O HÓ ONTVANGEN 2 9 SEP Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

2 0 OKT Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1 7 JAM Besluit macrodoelmatigheid wo masteropleiding Energy Science

Aanvraagformulier nevenvestiging macrodoelmatigheidstoets beleidsregel 2014

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

COH O. ONTVANGEN 2 5 APR. Ï.01B Ministerie van Onderwijs, Cultuur en. Wetenschap

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BEOORDELING OPLEIDING MET LICHTERE OPLEIDINGSACCREDITATIE

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid. Vastgesteld d.d. Voorzitter van de commissie Tellegen

Aanvraagformulier Nieuwe opleiding macrodoelmatigheidstoets beleidsregel 2014

Protocol voor Nederlandse aanvragen Toets Nieuwe Opleiding leidend tot een Joint degree. 7 juni 2010

Protocol PDG en educatieve minor

Regeling collegegeld

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Verordening individuele studietoeslag 2015 GR Ferm Werk

P A M F L A d. Uitgave van de Leido Academy, het thema-netwerk voor LevenLang Leren

Den Haag 25 januari 2008

ONTVANGEN 1 6 AtfG. 2018

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

De Ad en de onderbouwing van de macrodoelmatigheid

Verlenging macrodoelmatigheidsbesluit hbo-bacheloropleiding Docent Dienstverlening en Producten

Samenvatting aanvraag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2012D09367 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 23 maart 2015 Betreft Inzet huishoudelijke hulp toelage

1.Inleiding. 2.Profielen per 1 augustus 2007

Toetsing aan de praktijk: bijzonder kenmerk Kleinschalig en intensief onderwijs Richtlijn

ONTVANGEN 2 7 JULI 2016

ONTVANGEN 3 1 OKI 2016

cto Hó O N T V A N G E N 19 SEP Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Codarts Mevrouw W Franchimon Kruisplein CC ROTTERDAM

28 mei: BIJEENKOMST OVER HET HOGER BEDRIJFSDIPLOMA

2oig/oS 2. ONTVANGtN 18 JULI 2013 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 1 B JU L 2019

De Commissie heeft vastgesteld dat tussenkomst van de Ombudsman Financiële Dienstverlening niet tot oplossing van het geschil heeft geleid.

2o$/ooq. D a tu m 1 4 MAART HAM Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 4--1

Barneveld, 20 december 2012

Besluit macrodoelmatigheid verlenging wo bacheloropleiding International Bioscience

Datum 0 8 JUNI 2016 Verlenging Macrodoelmatigheidsbesluit hbo master Innovative Textile Development Saxion

(JO HO. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Fontys Hogescholen T.a.v. College van Bestuur Postbus AH EINDHOVEN

2o\y/ax Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Zoetermeer, 24 juni 2015

Onderwijskwaliteit. Onderwijskwaliteit

U I T S P R A A K

1 Wat zijn de verschillen tussen de huidige bekostigde en niet-bekostigde opleidingen en wat zijn de sterke en zwakke punten hierin?

Versie juli 2013, Accreditatiekader voor aanvragen steunend op een buitenlandse accreditatie. met toelichting. [22 april RN/AR/DP] Pagina 0

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Onderbouwing Arbeidsmarktrelevantie Ad-opleidingen Een kader voor de uitwerking

Besluit macrodoelmatigheid verplaatsing hbo bachelor Imam/Islamitisch Geestelijk Werker

luit Besluit strekkende tot het verlenen van accreditatie aan de opleiding hbo-bachelor Human Resource Management van de Saxion Hogeschool

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van xxx, nr. xxx);

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs L.M.L.H.A. Hermans Postbus LZ Zoetermeer. Amsterdam, 17 januari 2000

Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid

ASSOCIATE DEGREE EEN (PERSOONLIJKE) TERUGBLIK HANS DAALE, LEIDO

Geachte leden van het College van Bestuur, geachte leden van de Centrale directie,

logoocw De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag 20 juni 2005 HO/BL/2005/22876

O N T V A N G E N 0 3 JULI 2018 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 2 o v Q / o u s

Aanvullende subsidie Bed, bad en brood 2015

Technische Universiteit Eindhoven College van bestuur Postbus MB EINDHOVEN. Geacht college,

ARTIKEL I WIJZIGING VAN DE WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK

BESLUIT: HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Kwaliteit van toetsing

ONTVANGEN 19 SKI 2010

Advies over het nieuwe NVAO-reglement

Accreditatiekader bestaande opleidingen hoger onderwijs [hbo-bachelor]: uitwerking voor Associate degree-programma s tijdens de pilotfase

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Slob (CU) over contant betalen bij de apotheek (2013Z00311).

Gelet op artikel 1.7a, eerste, tweede en zesde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 21 oktober 2013 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Communicatierichtlijnen NLQF

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG..

Besluit. Aan het Bestuur van de Leidse Onderwijsinstellingen (LOI) Postbus CA LEIDERDORP

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uw brief van Ons kenmerk Contactpersoon Zoetermeer. 13 juni 2002 HBO/AS/2002/ juli 2002

Transcriptie:

Aan de voorzitter en de leden van de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Briefnummer 05/13.762/Re/Bo Den Haag 28 oktober 2005 Onderwerp Algemeen overleg d.d. 9 november 2005 Telefoonnummer 070 349 02 21 E-mail renique@vno-ncw.nl Hoogedelgestrenge dames en heren, Op 9 november a.s. voert u een algemeen overleg met staatssecretaris Rutte van OCW over meerdere onderwerpen die het hoger onderwijs betreffen. Wij willen u gaarne informeren over ons standpunt inzake een viertal onderwerpen die bij deze agenda horen. 1. Experimenten Open Bestel Wij zijn voorstander van een ontwikkeling in de richting van een Open Bestel en derhalve positief over het starten van experimenten. Met het uitgangspunt dat het om geaccrediteerde opleidingen dient te gaan zijn wij het geheel eens: het dient te gaan op privaat aanbod dat aan alle eisen van kwaliteit voldoet. De staatssecretaris stelt een tweetal onderdelen voor in het experiment: een open deel waar private aanbieders voorstellen voor kunnen doen, en een gesloten deel, dat betrekking heeft op nieuwe aanbieders voor een nu al bestaande opleiding. Experimenten die door private aanbieders voor het open deel worden voorgedragen, zullen worden behandeld volgens de regels voor nieuwe opleidingen, wat inhoudt dat de beleidsregel macrodoelmatigheid van toepassing zal zijn. Vanuit de optiek dat in een Open Bestel de private en publieke aanbieders gelijk behandeld dienen te worden, lijkt dit een logisch standpunt van de staatssecretaris. Toch willen we erop wijzen dat doel van het experiment Open Bestel juist is om na te gaan welke meerwaarde het toelaten van nieuwe aanbieders, met name private aanbieders, zal opleveren. De nadruk ligt dus op nieuwe aanbieders en bij zeer strikte toepassing van de macrodoelmatigheidsregel kan de nadruk daardoor gaan verschuiven naar nieuwe opleidingen. Concreet kan zich de situatie voordoen dat in sectoren waar er weliswaar al veel publiek aanbod is, er op grond van de beleidsregel

2 macrodoelmatigheid geen experimenten door private aanbieders kunnen worden aangevraagd, terwijl de markt zo ruim is dat getalsmatig dat geen enkel probleem zou hoeven te zijn. Bovendien kan het zo zijn dat private aanbieders erin slagen om geheel nieuwe doelgroepen aan te trekken, zodat bij een te rigide hantering van het macrodoelmatigheidsprincipe dit soort positieve effecten van privaat aanbod niet getraceerd kunnen worden. Wij bevelen daarom aan om zowel nog eens goed naar de beleidsregel zelf te kijken als voor de experimenten zonodig uitzonderingen mogelijk te maken wanneer een strikte toepassing zou leiden tot het missen van juist interessante ervaringen met nieuwe aanbieders. Immers dat is van belang voor het nagaan van effecten van een Open Bestel. Met het onderdeel restleerrechten en Huygens Scholarship in het kader van Open Bestel kunnen we instemmen. Voor het gesloten deel in de vorm van de opleiding Small Business en Retailmanagement, vragen wij ons af wat de argumenten zijn voor deze keuze. Positief is uiteraard dat het om een opleiding gaat die ondernemerschap betreft, maar in plaats van alle experimenten in dit deel te richten op deze ene opleiding, zouden wij het aantrekkelijker vinden om ook in andere sectoren, zoals in techniek en zorg, voor een bestaande opleiding een privaat alternatief mogelijk te maken. Dat is des te meer gewenst, daar het kader voor het open deel van het experiment er waarschijnlijk toe zal leiden, zoals hiervoor is uiteengezet, dat er eerder sprake zal zijn van een aanvulling van het onderwijsaanbod dan van toetreding van een nieuwe aanbieder bij bestaand onderwijsaanbod. Tenslotte hebben we een kanttekening bij het feit dat dit deel ook open staat voor bekostigde aanbieders. De essentie van Open Bestel is immers de toetreding van private aanbieders en niet de uitbreiding van het aantal publieke aanbieders. Wat betreft de planning betreuren we de lange tijd die verstreken is sinds de behandeling in 2003 van HOOP 2004, waar toen de basis is gelegd voor het starten van experimenten. Als gevolg zal pas in 2007 gestart kunnen worden. Wij zouden de ruimte willen bepleiten dat op basis van tussenevaluaties desgewenst er eerder dan in 2014 een volgende stap gezet wordt, hetzij uitbreiding van de experimenten, hetzij een discussie over bestelwijziging. 2. Associate Degree (korte programma s in het HBO) Wij hebben waardering voor het met het onderwijs en bedrijfsleven gevoerde overleg over de randvoorwaarden voor experimenten met korte programma's in het HBO. Met de uitkomst kunnen we instemmen, in het bijzonder: - de eis van onderdeel zijn van een compleet bachelorprogramma; - zelfde toelatingseisen als voor de bacheloropleiding; - alleen aan te vragen voor geaccrediteerde opleidingen; - aangetoonde en met het werkveld geverifieerde arbeidsmarktrelevantie;

3 - aangegeven functiebereik waarvoor MBO-4 onvoldoende is en bacheloropleiding niet geheel noodzakelijk. Op deze wijze komt een tussendiploma tot stand dat waarde heeft voor de arbeidsmarkt en tegelijk uitnodigend is voor het compleet afronden van de bacheloropleiding. We zijn echter géén voorstander van het toekennen van een aparte graad, zoals de staatssecretaris nu voorstelt. Dat suggereert juist een nieuw eindniveau, wat zowel tegen de Bologna-afspraken (2-graden systeem bachelor-master) indruist, als te weinig stimuleert dat kandidaten de bacheloropleiding afmaken. Wij zouden liever spreken van een tussendiploma of deeldiploma. Het gaat immers om het afronden van een programma dat een deel is van een compleet bachelorprogramma. 3. Titulatuur De staatssecretaris is voornemens om inzake de titulatuur de voorstellen te volgen van de commissie Abrahamsen. De voorstellen komen erop neer dat zowel in het HBO als in het WO een titel een subject-aanduiding kan bevatten die verwijst naar een beroepsdomein als daarnaast de toevoeging of Arts en of Science, om aan te duiden dat de opleiding mede gericht is op het doen van onderzoek. Bij hogescholen gaat het dan om onderzoek van meer toegepaste aard. Omdat van de kant van de hogescholen er sterk op wordt aangedrongen dat de toevoegingen of Arts en of Science ook voor HBOdiploma s gebruikt mogen gaan worden, valt te verwachten dat veel hogescholen zich zullen beijveren om de onderzoekscomponent in hun opleidingen te gaan vergroten. Het risico van academic drift van HBOopleidingen is dan ook zeer groot, omdat het HBO zelf nog nauwelijks een eigen onderzoekstraditie heeft. De meeste hogescholen hebben nog slechts kort (2 à 3 jaar) eerste ervaringen met het lectoraat, waar een onderzoekscomponent in is opgenomen. Opvolgen van de voorstellen van de commissie Abrahamsen in deze context zal dan ook onherroepelijk inhouden dat de beide toevoegingen of Arts en of Science, die momenteel zijn voorbehouden aan de graden van wetenschappelijke opleidingen, grote onduidelijkheid gaan veroorzaken op de arbeidsmarkt, omdat zij verstaan zullen worden als aanduiding van een wetenschappelijke onderzoekscomponent in de opleiding. Wij menen daarom dat overnemen van de voorstellen op dit moment niet voldoen aan het criterium dat de Tweede Kamer bij motie (Joldersma c.s. d.d. 7-10-2004) met overgrote meerderheid heeft aangenomen, namelijk dat bij eventuele aanpassing in de titulatuur in elk geval het binair karakter van ons stelsel herkenbaar dient te blijven. Naar onze mening is het veruit het beste om vooralsnog de huidige titulatuur te handhaven. Voor een goede toelichting in het buitenland van de graden in het HBO en WO, is inmiddels een Engelstalig supplement beschikbaar. Daar kan binnenkort nog aan toegevoegd worden een verwijzing naar het European

4 Qualification Framework, waarbij internationaal geldende referentieniveaus worden gebruikt. Overigens sluiten wij niet uit dat op langere termijn er een context ontstaat, waarin het voorstel van de commissie Abrahamsen beter zou passen. Wanneer er namelijk ook binnen het HBO een onderzoekscomponent tot ontwikkeling wordt gebracht die past bij het beroepsgericht karakter van het HBO, kunnen er criteria worden opgesteld voor vaststelling van de mate waarin een HBOopleiding verbindingen heeft met toegepast onderzoek binnen het HBO. Deze ontwikkeling is echter nog slechts in een beginstadium en dient verder opgepakt en ondersteund te worden. De eerste ervaringen met het lectoraat en het advies van de AWT terzake toegepast onderzoek in het HBO (september 2005) zijn daarvoor goede bouwstenen. Wanneer zich op deze wijze ook in zekere zin een binairiteit in de onderzoeksmethodiek heeft ontwikkeld en het werkveld daarmee bekend en vertrouwd is geraakt, zou de door de commissie Abrahamsen voorgestelde toevoeging alsnog overwogen kunnen worden. Overigens blijven wij ook in die situatie het dan wenselijk vinden om op het diploma te vermelden of het een HBO- dan wel een WO-diploma betreft, met in het diplomasupplement de eerdergenoemde toelichting van de graden in het HBO en het WO. 4. Accreditatie In de brief van 26-9-2005 aan de Tweede Kamer over accreditatie in het hoger onderwijs heeft de staatssecretaris zich uitgesproken voor het mogelijk maken van instellingsaccreditatie. Wij hebben daartegen ernstige bezwaren. Voor het bedrijfsleven is het juist aantrekkelijk om niet alleen een kwaliteitsoordeel over een instelling te hebben, maar over de aangeboden opleidingen. Voor het ook extern signaleren van opleidingen die tekortschieten, laat staan daar in het uiterste geval de consequentie van sluiten van de opleiding aan verbinden, ligt bij instellingsaccreditatie het initiatief bij de instelling. Bij opleidingsaccreditatie spreekt de accreditatie-organisatie NVAO per opleiding het kwaliteitsoordeel uit en is het de overheid die kan ingrijpen middels het stopzetten van de bekostiging. Deze sterkere externe component in de kwaliteitsborging ingeval van opleidingsaccreditatie vinden wij van groot belang. Een belangrijk aspect van het accreditatiestelsel in relatie tot het binair karakter van het hoger onderwijs is dat de NVAO beoordeelt of een opleiding aan het HBO-accreditatiekader dan wel het WO-accreditatiekader voldoet. Bij toekennen van instellingsaccreditatie zou ingeval van een bestuurlijke fusie van een universiteit en hogeschool, dit fundamentele onderscheid een zaak van interne beoordeling kunnen worden, wat wij ongewenst vinden.

5 Als belangrijk argument voor instellingsaccreditatie wordt wel genoemd dat het de administratieve lasten zou terugbrengen. Om te beginnen blijkt uit het recente Inspectierapport dat het daarmee nog wel meevalt. Bovendien is het zo dat verlenen van instellingsaccreditatie onverlet zal laten dat de instellingen dan zelf de beoordelingscyclus van visitatie door een VBI en beoordeling aan de hand van het accreditatiekader voor hun rekening dienen te nemen, dus daar zit geen winst in. Het enige verschil is dat niet de onafhankelijke externe NVAO de VBI-rapportages beoordeelt, maar de instelling zelf. Wat dus mogelijk bespaard zou kunnen worden aan kosten die aan de NVAO dienen te worden betaald, komt terug op de instellingsbegroting. Niet onwaarschijnlijk is bovendien dat uitvoering in eigen beheer, mits uiteraard met eenzelfde grote zorgvuldigheid als nu bij de NVAO gebeurt, uiteindelijk duurder is. Overigens zijn wij niet ongevoelig voor de wens tot beheerst houden van administratieve lasten. Naast meer onderwijsinhoudelijke redenen is dat ook één van de argumenten op basis waarvan wij een meer clustergewijze accreditatie van verwante opleidingen binnen eenzelfde instelling, die doorgaans ook binnen eenzelfde organisatorische eenheid worden verzorgd, als optie hebben bepleit. Waar ook aan gedacht kan worden is dat een aantal aspecten van het accreditatiekader die eigenlijk kenmerken zijn van de instelling als geheel (zoals de kwaliteit van ICT-voorzieningen, systeem van interne kwaliteitszorg) eenmalig voor de hele instelling beoordeeld zou kunnen worden, zodat bij instellingsbrede positieve beoordeling dergelijke aspecten niet telkens weer voor alle opleidingen beoordeeld hoeven te worden. Wij zien dus mogelijkheden tot beheersing van de lastendruk ook binnen een op opleidingen gebaseerd accreditatiestelsel. Gaarne zijn wij tot een nadere toelichting bereid. Hoogachtend, Drs. A.J.E.G. Renique Secretaris Onderwijszaken