ons kenmerk bijlage(n) datum 03.6620 JG 1 12 januari 2004 De Waarderingskamer bevordert het vertrouwen in een adequate uitvoering van de Wet WOZ



Vergelijkbare documenten
31 mei 2012 z

De RAAD van de gemeente Dordrecht; gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 6 januari 2009, Nr.

Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen 2018 (Verordening onroerendezaakbelastingen Delft 2018).

Veelgestelde vragen. Veel gestelde vragen over de WOZ.

Onderwerp: Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2014.

gelet op het voorstel van het college van november 2015, nr. 15/

NIEUWE Verordening onroerende-zaakbelastingen 2014

ons kenmerk bijlage(n) datum JG 31 juli 2014

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 november 2015, nr ; VAN ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 oktober 2015, met kenmerk AP020, raadsstuk 15bb8495;

Verordening op de heffing en de invordering van Onroerendezaakbelastingen. Citeertitel Verordening Onroerende zaakbelastingen 2015

mr. dr. W.G. van den Ban Wet waardering onroerende zaken

Samenvatting: Voorgesteld wordt de Verordening Onroerende Zaakbelasting 2019 vast te stellen.

GEMEENTE HOOGEVEEN Raadsvoorstel

Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen

WAARDERINGSKAMER NOTITIE. Betreft: Stuf-TAX versie 4. Datum: 1 juli 2006 Bijlage(n): 3

*ZEA74E5ECFB* Raadsvergadering d.d. 20 december 2016

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2017;

RAADSVOORSTEL. Vaststellen Herziene verordening onroerende zaakbelasting Opsterland 2015 Portefeuillehouder : Rob Jonkman

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie

Raadsmededeling - Openbaar

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 november 2010 tot het aanpassen tarieven belastingen en heffingen 2011, nr.

Nijverdal, 12 december gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 november 2017;

In de commissie RF van 4 juni 2015 zijn met betrekking tot de OZB de volgende uitgangspunten vastgesteld :

Gezien het voorstel inzake onroerende-zaakbelastingen Stein 2006 (Gem. blad Afd. A 2005, no. 152 );

Raadsvergadering : 3 december 2013 Agendapunt : Commissie : - Onderwerp : Verordening onroerende-zaakbelastingen

Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen

Verordening op de heffing en de invordering van een BIZ-bijdrage voor de BI-zone eigenaren centrumgebied Alphen aan den Rijn 2016

Onderwerp Intrekken verordening onroerende-zaakbelastingen 2013 en vaststellen verordening onroerendezaakbelastingen

Argumentatie In de programmabegroting 2016 hebben wij u al meegedeeld dat de tarieven met 2% verhoogd moeten worden.

Raadsbesluit. Onderwerp: Verordening onroerende-zaakbelasting Vergadering: 24 november 2015 Agendapunt: 12E Registratienummer:

De fiscale aspecten van een onroerende recreatiewoning

Onderwerp Intrekken verordening Onroerende-zaakbelastingen 2011 en vaststellen verordening Onroerende-zaakbelastingen 2012.

Gemeente Almere. Besluit. De raad van de gemeente Almere, gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

gelezen het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders van 4 en 24 september en van 13 november 2012;

I. in te trekken de verordening d.d. 13 december 2007, nr. 60a; II. vast te stellen de: Artikel 1

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude. De raad van de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude;

VERORDENING ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN GOOISE MEREN 2016

DE RAAD VAN DE GEMEENTE DEURNE BESLUIT. Verordening onroerende-zaakbelastingen Deurne 2018

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2014

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Almere (Flevoland)

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 november 2018 b e s l u i t :

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

Wetstechnische informatie

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende. zaakbelastingen 2012 Citeertitel Verordening onroerende-zaakbelastingen 2012

ons kenmerk bijlage(n) datum EM/RK 1 15 november 2011 De Waarderingskamer bevordert het vertrouwen in een adequate uitvoering van de Wet WOZ

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 7 november 2016 (Gemeenteblad 2016, nr. XXX);

VERORDENING op de heffing en de invordering van onroerendezaakbelastingen

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 december 2016;

Verordening op de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen

vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2013.

Omslagenverordening Schieland en de Krimpenerwaard 2005

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende zaakbelastingen 2016

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d.21 november 2017 ; b e s l u i t :

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen. emeente Druten. emeenteraad lastinnen: onroerende-zaakbelastinçien

Verordening onroerendezaakbelastingen

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Houten. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;

Verordening Bedrijveninvesteringszone Nieuweweg. gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 september 2017;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders besluit :

Onderwerp Intrekken verordening Onroerende-zaakbelastingen 2012 en vaststellen verordening Onroerendezaakbelastingen

BESLUIT. VERORDENING op de heffing en invordering van onroerende- zaakbelastingen 2017

Verordening bedrijveninvesteringszone Centrum Bergambacht 2016

Raadsvoorstel 15 december 2011 AB RV

Gemeenteraad: 14 december 2017

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Almere (Flevoland)

AFP Verbetervoorstellen WOZ

Verordening belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2018

VERORDENING op de heffing en de invordering van belastingen op

Normal 0 false false false MicrosoftInternetExplorer4 /* Style Definitions */ table.msonormaltable

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van ; gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

bijlage(n) 1 Onlangs hebben wij onderzoek gedaan naar de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) in uw gemeente.

De raad van de gemeente Breda; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders; gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 november 2015; VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN ONROERENDE- ZAAKBELASTINGEN 2016.

Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten 2015

Verordening op de heffing en de invordering van een bedrijveninvesteringszone bedrijventerrein De Trompet Heemskerk

Raad V versie 4 december Onderwerp: Vaststellen verordening onroerende-zaakbelastingen 2008

Verordening BI-zone Groote Lindt Zwijndrecht 2016

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2013;

Verordening bedrijveninvesteringszone Haarbrug-Noord gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van (datum en nummer);

*ZEA18E71503* Raadsvergadering d.d. 17 december 2015

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Nijmegen houdende heffingen Verordening Onroerende zaakbelastingen 2018

Onroerende zaakbelastingen

Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten

WAARDERINGSKAMER Krimpen aan den IJssel

Sector : II Nr. : 66b. De raad van de gemeente Ferwerderadiel; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 november 2010, nummer

Verordening op de heffing en de invordering van een BIZ-bijdrage en op de subsidie voor de BI-zone Centrum Losser

Onderwerp Verordening onroerende zaakbelastingen Commissie Bestuur. Commissie Ruimte. Commissie Sociaal. Informerende Commissie.

Gemeente Langedijk. gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 oktober 2015 nummer 55;

Verordening BI-zone winkelcentrum Willem de Zwijger

Verordening bedrijveninvesteringszone eigenaren en gebruikers Centrum Papendrecht

Verordening bedrijveninvesteringszone Centrum Haaksbergen 2017 t/m 2021

Verordening op de heffing en de invordering van belastingen op roerende woon- en

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Enkele veel gestelde vragen over Gevolgen concept regeerakkoord voor uitvoering Wet WOZ. Verwachting van het secretariaat van de Waarderingskamer

Verordening op de heffing en de invordering van. en op de subsidie voor de BI-zone Centrum Oosterhout 2012

Raadsmededeling - Openbaar

ons kenmerk bijlage(n) datum RK 21 november 2008

gelet op de tekst van de tussen de gemeente Zoeterwoude en BIZ-vereniging Grote Polder te sluiten Uitvoeringsovereenkomst;

Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige en/of WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie Oosterhout 2008

ons kenmerk bijlage(n) datum JG 1 29 juni 2017

Transcriptie:

Aan de Staatssecretaris van Financiën de heer mr. drs. J.G. Wijn Postbus 20201 2500 EE DEN HAAG ons kenmerk bijlage(n) datum 03.6620 JG 1 12 januari 2004 betreft: nader advies verbetervoorstellen Wet WOZ Zeer geachte heer Wijn, In uw brief van 12 december 2003, kenmerk Fipuli 2003-589 M, vraagt u ons een nader advies over de voorgestelde waarderingsvrijstelling en over de objectafbakening van nietwoningen in het kader van de verbetervoorstellen voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Deze voorstellen moeten op korte termijn leiden tot een wetsvoorstel. In het onderhavige advies sluiten wij aan op het advies dat wij u met onze brief van 30 september 2003, kenmerk 03.4888 JG, deden toekomen. Eerst bespreken wij de vrijstellingen in algemene zin, daarna spitsen wij het advies toe op mogelijke waarderingsvrijstellingen in relatie tot het oogmerk van meer doelmatigheid en in relatie tot de problematiek van de stacaravans. Ons advies voor een alternatief voor de vrijstellingsbepalingen is gebaseerd op een globale kwalitatieve kosten-batenanalyse die door ons is uitgevoerd. Gezien het feit dat de kwalitatieve analyse reeds duidelijk aangeeft welke verbetervoorstellen wel en welke niet tot doelmatigheidswinst leiden, wordt een kwantitatieve kosten-batenanalyse niet zinvol geacht. Het laatste onderdeel van dit advies bestrijkt een alternatief voor de objectafbakening van niet-woningen. Dit deel sluit gedeeltelijk aan op ons eerdere advies van 30 november 2000, kenmerk 00.1711 EM, maar de bezwaren die zijn gebleken, nopen tot een nadere modificatie. Wij verwachten dat deze modificatie mag rekenen op instemming van zowel belanghebbenden als van degenen die het werk moeten uitvoeren. Deze verwachting is mede gebaseerd op het raadplegen van onze Commissie klankbord. De Waarderingskamer bevordert het vertrouwen in een adequate uitvoering van de Wet WOZ Postbus 93210 Telefoon (070) 311 05 55 Muzenstraat 73 2509 AE DEN HAAG Telefax (070) 311 05 70 2511 WB DEN HAAG Bank BNG 28.50.64.746 e-mail info@waarderingskamer.nl www.waarderingskamer.nl

Vrijstellingen algemeen Met betrekking tot vrijstellingen in de belastingwetgeving geldt als algemene regel dat voorzichtigheid is geboden. Er vindt immers beperking van de heffingsgrondslag en ongelijke behandeling van belastingplichtigen plaats, die alleen gerechtvaardigd kunnen worden indien daar objectieve en redelijke gronden voor kunnen worden aangevoerd (zie ook Kamerstukken Tweede Kamer 1999-2000 nr. 26800 B nr. 9). Een aanzienlijke vermindering van de maatschappelijke kosten kan hierbij als motivering gelden. De verwachte vermindering van kosten moet dan wel een hoge mate van zekerheid hebben. Bij de verwachte vermindering van de maatschappelijke kosten van de voorgestelde verbetervoorstellen WOZ moet rekening gehouden worden met het feit dat er ondanks het niet-waarderen en niet-belasten van sommige onroerende zaken toch nog steeds uitvoeringskosten voor deze zaken gemaakt moeten worden. Het is bijvoorbeeld van belang dat de volledigheid van de administratie intact blijft, zodat zeker is dat voor alle objecten die daarvoor in aanmerking komen, een waarde wordt bepaald en vastgesteld. Bij het kwantificeren van een vermindering van de uitvoeringskosten moet ook rekening gehouden worden met een mogelijke vermindering van het gebruik of van de gebruiksmogelijkheden van de gegevens. Bij het gebruik gaat het dan niet alleen om de belastinginkomsten van rijk, waterschappen en gemeenten. Er wordt immers breder gebruik gemaakt van de WOZ-waarden en de daaraan ten grondslag liggende WOZ-gegevens dan voor heffingsdoeleinden wordt benut. Voorts ligt een verdere verbreding van het toepassingsgebied in de rede. Waarderingsvrijstelling Voorstel 5 in het rapport "Doelmatigheid van de WOZ, Rapportage van de Werkgroep verbetervoorstellen" behelst het verminderen van het aantal objecten waarvoor de waarde bepaald moet worden. Dit voorstel is tweeledig. Enerzijds is het voorstel gericht op een generieke vrijstelling (dan wel heffingsvrije voet) voor alle onroerende zaken met een waarde beneden (in het voorstel) 30.000. Anderzijds is het voorstel gericht op een benoemde vrijstelling voor specifieke typen onroerende zaken (objectcategorieën). Zoals u ook in de adviesaanvraag opmerkt, komt het voorstel tot een waarderingsvrijstelling voor objecten met een waarde van minder dan 30.000 voort uit de gedachte dat voor deze objecten de kosten van het waarderen niet of nauwelijks opwegen tegen de opbrengsten van de verschillende heffingen. Vrijstelling voor onroerende zaken met een waarde onder 30.000 Een generieke vrijstelling voor alle onroerende zaken met een waarde beneden een bepaald bedrag heeft als eerste nadeel dat onroerende zaken, die een waarde net boven deze drempel hebben, volledig worden belast. Dit lokt bezwaarprocedures uit die tot doel hebben te berei- - 2 -

ken dat de waarde van een onroerende zaak wordt verminderd tot juist onder de drempel. Een waardevermindering van slechts tien procent kan er dan toe leiden dat de volledige aanslag vervalt. Een tweede nadeel is dat deze "vrijstelling voor kleine onroerende zaken" leidt tot een belang voor de belastingplichtigen om van zijn bezit zoveel mogelijk kleine onroerende zaken af te splitsen. Dit kan aanleiding vormen om in een bezwaarprocedure bijvoorbeeld aan te voeren dat een garage geen samenstel vormt met een woning. De belanghebbende kan de objectafbakening beïnvloeden door in dit geval bijvoorbeeld het gebruik van de garage aan een ander toe te delen. De garage zal daardoor bij de objectafbakening uit het onderhavige object gehaald worden, als afzonderlijk object afgebakend worden en vervolgens alsnog buiten de heffing blijven. Dit leidt juist tot meerwerk. Het eerste nadeel zou opgevangen kunnen worden door invoering van de in hetzelfde voorstel genoemde heffingsvrije voet. Het tweede nadeel met betrekking tot het belang bij afsplitsing van delen van onroerende zaken blijft bestaan. Een algemene heffingsvrije voet heeft echter aanzienlijke effecten op de verdeling van de belastingdruk. Ter illustratie: een eventuele introductie van een algemene heffingsvrije voet voor de eerste 30.000 leidt bij behoud van dezelfde opbrengsten voor de belastingen die gebruik maken van de WOZ-waarde, tot een tariefstijging van ruim tien procent. Verder geldt dat in het kader van de volledigheid toch alle objecten moeten worden opgenomen, geregistreerd en geanalyseerd om op een verantwoorde manier te komen tot het oordeel of de drempel voor de waardevaststelling al dan niet is overschreden. In verband met de kans op een toename van het aantal bezwaarschriften en het feit dat toch een volledige administratie beschikbaar moet zijn, komt de Waarderingskamer tot de conclusie dat het invoeren van een algemene waarderingsvrijstelling van 30.000 geen bijdrage levert aan de nagestreefde doelmatige uitvoering van de Wet WOZ. Mede met het oog op de extra druk op bezwaar- en beroepsprocedures is zelfs een toename van de totale maatschappelijke kosten mogelijk. Daarmee voldoet deze vrijstelling niet aan hetgeen gesteld is onder "vrijstellingen algemeen". De Waarderingskamer adviseert u dan ook deze vrijstelling niet in de wetgeving op te nemen. Vrijstelling in relatie tot "problematiek stacaravans" Het algemene voorstel voor een waarderingsvrijstelling voor onroerende zaken met een waarde van minder dan 30.000 vindt zijn oorsprong in de problematiek rondom de stacaravans. Bij de problematiek van de stacaravans is er primair een civielrechtelijk probleem. Immers als de stacaravan onroerend is, dan is de exploitant van het terrein, als er geen opstalrecht is gevestigd, door natrekking eigenaar. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij een eventueel - 3 -

faillissement van de exploitant de "eigenaar" van een stacaravan geconfronteerd kan worden met gedwongen verkoop van de stacaravan, terwijl hij ervan overtuigd is dat de stacaravan zijn "eigendom" is. Om dit probleem te vermijden kan de "eigenaar" van de stacaravan een opstalrecht vestigen, maar dat betekent hogere kosten bij elke verkoop omdat dan de akte notarieel moet worden verleden en ingeschreven in het Kadaster. Daarnaast is er met betrekking tot de stacaravans ook sprake van een fiscaal probleem. De staanplaatsen met stacaravan wordt aangeslagen in de onroerende-zaakbelastingen (exploitant terrein voor eigendom en "eigenaar" van de stacaravan als gebruiker). De "eigenaar" van de stacaravan moet voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 in verband met "economisch eigendom" de waarde van de onroerende stacaravan aangeven in Box 3, omdat de "vrijstelling voor roerende zaken die voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt" niet meer van toepassing is. Verder is bij verkoop van de stacaravan (overdracht van het economisch eigendom van een deel van een onroerende zaak) de verkrijger overdrachtsbelasting verschuldigd (in deze gevallen heeft de Belastingdienst voorzover ons bekend tot heden nooit overdrachtsbelasting geheven). Het fiscale probleem kan voor wat betreft de uitvoering van de Wet WOZ en de heffing van de onroerende-zaakbelastingen (OZB) wel worden opgelost en dat is het probleem dat in de media de meeste aandacht heeft gekregen. De oplossing wordt bereikt door de objectafbakeningsvoorschriften in de Wet WOZ te wijzigen in die zin dat het recreatieterrein waarop standplaatsen worden verhuurd ten behoeve van stacaravans en andere vakantieonderkomens voor de Wet WOZ wordt aangemerkt als één onroerende zaak. Het gevolg daarvan is dat de waardebepaling plaatsvindt van het gehele terrein op basis van de exploitatiemogelijkheden. De exploitant wordt in beginsel aangeslagen als eigenaar en als gebruiker en rekent deze aanslagen tot zijn exploitatielasten. Hij wordt in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ niet geconfronteerd met inlichtingenverplichtingen voor de objectafbakening of met doorberekeningsproblemen, waarmee dus ook zijn administratieve lasten worden verminderd. Deze wijze van object afbakenen en waarde bepalen was ook beoogd met het "stappenplan stacaravans van de Waarderingskamer", maar dit stappenplan was binnen de bestaande regelgeving niet houdbaar. Bij de voorgestelde oplossing wordt de waardemaatstaf niet beperkt door een vrijstelling en worden de mogelijkheden voor het meergebruik van de WOZ-gegevens niet onnodig beperkt. Het grootste deel van het fiscale probleem van de eigenaren van stacaravans wordt op praktische wijze met een betrekkelijk eenvoudige maatregel opgelost. Als bijlage bij dit advies is een voorstel gevoegd hoe dit afbakeningsvoorschrift met ingang van het eerstvolgende tijdvak (aanvang 1 januari 2005) kan worden gerealiseerd. - 4 -

Benoemde vrijstellingen De Waarderingskamer is van mening dat de eenduidigheid en de doelmatigheid van de uitvoering verder is gediend is met het aanduiden van bepaalde categorieën onroerende zaken die zijn "vrijgesteld". Op dit moment is sprake van een dergelijke "vrijstelling" voor bijvoorbeeld openbare wegen, voor bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond en voor natuurterreinen die worden beheerd door rechtspersonen met natuurbehoud als primair doel. Daarnaast leidt de zogenoemde "werktuigenvrijstelling" bijvoorbeeld ook tot een vrijstelling voor kabels en leidingen. De Waarderingskamer is van mening dat een verdere afstemming tussen de vrijstellingen die nu in de verschillende heffingswetten worden gebruikt, een eerste aanzet kan vormen voor een doelmatiger uitvoering van de Wet WOZ. Daarbij heeft de Waarderingskamer ook gekeken naar de vrijstellingen die niet in de Gemeentewet zelf zijn geregeld, maar die door gebruikmaking van de modelverordening voor de onroerende-zaakbelastingen wel uniform zijn gedefinieerd en die, voorzover ons bekend, (vrijwel) alle gemeenten hanteren. Dit brengt ons tot het advies om de volgende vrijstellingen in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ in de Gemeentewet en in de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken op te nemen: - bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond inclusief bedrijfsmatig voor de tuinbouw gebruikte kassen. Dit betekent een uitbreiding ten opzichte van de huidige vrijstelling, omdat momenteel wel alle kassen worden gewaardeerd. Deze kassen zijn echter voor de OZB-heffing vrijgesteld. Uitbreiding van deze vrijstelling heeft tot gevolg dat deze tuinbouwkassen door waterschappen naar de oppervlakte worden aangeslagen, uitgaande van de aanname dat verbetervoorstel 18 tot aanpassing van de Waterschapswet wordt doorgevoerd. Omdat waterschappen een afzonderlijke omslagklasse voor tuinbouwkassen kunnen hanteren, hoeft dit niet te leiden tot grote verschuivingen in de belastingdruk. - gebouwen voor 70% of meer bestemd voor de openbare eredienst. Deze vrijstelling is al verplicht voor de OZB. Net als bij de tuinbouwkassen betekent het opnemen van deze vrijstelling voor gebouwen voor de openbare eredienst dat in het vervolg kerkgebouwen door de waterschappen naar de oppervlakte worden belast. - vrijstelling voor Natuurschoonwet-landgoederen en natuurterreinen blijft ongewijzigd. - vrijstelling van openbare wegen. Voorgesteld wordt in deze vrijstelling ook expliciet de vrijstelling voor straatmeubilair en voor plantsoenen en parken op te nemen die momenteel als facultatieve vrijstelling gelden. Verder wordt voorgesteld om de vrijstelling voor banen voor openbaar vervoer niet te beperken tot railverkeer, maar daar ook busbanen onder te rekenen voorzover die niet al onderdeel zijn van de openbare weg. Daarnaast wordt voorgesteld om min of meer openbare gebieden ten behoeve van het openbaar vervoer zoals perrons voor bussen en perrons bij stations ook in deze vrijstellingsbepaling op te nemen. - vrijstelling voor begraafplaatsen en crematoria. Deze vrijstelling is een door nagenoeg alle gemeenten gebruikte vrijstelling. Omdat de begraafplaatsen door de waterschappen - 5 -

meestal nu reeds naar de oppervlakte worden belast (ongebouwd), is er ook voor de waterschappen geen sprake van een significante invloed op de belastingcapaciteit. - vrijstelling voor waterverdedigingswerken en waterbeheersingswerken. Deze vrijstelling is nu reeds verplicht voor gemeenten. De vrijstelling voor waterverdedigingswerken bestaat reeds in het kader van de Wet WOZ. Deze verplichte vrijstelling kan zonder bezwaar uitgebreid worden met de waterbeheersingswerken omdat, mede door de schaalvergroting bij de waterschappen, de meeste waterschappen de aanslagen voor deze waterbeheersingswerken niet meer aan inliggende waterschappen opleggen. - vrijstelling voor waterzuiveringsinstallaties in beheer bij publiekrechtelijke organen. Voorgesteld wordt deze vrijstelling uit te breiden met installaties ten behoeve van het transport van rioolwater en deze vrijstelling ook te laten gelden voor waterschappen. De waterschappen zijn immers in de regel zelf de belastingplichtige voor deze installaties. - vrijstelling voor kabels en andere werken voor transport van elektriciteit en communicatiesignalen. Momenteel zijn de kabels op basis van de werktuigenvrijstelling reeds vrijgesteld. Voorgesteld wordt deze vrijstelling ook te laten gelden voor de trafo's (verdeelstations met een vermogen gelijk aan 10 kv of minder) en voor kleine antennes voor communicatie (GSM antennes etc.) met uitzondering van de masten (vergelijk de werkwijze bij hoogspanningsmasten waarbij de masten worden gewaardeerd en de kabels zijn vrijgesteld); - werktuigenvrijstelling. Voorgesteld wordt hierin geen wijzigingen aan te brengen om extra werkzaamheden samenhangend met interpratiegeschillen over een nieuwe formulering te voorkomen. Objectafbakening niet-woningen Met betrekking tot de objectafbakening van niet-woningen adviseerden wij u in 2000 om de afbakening op het niveau van de gebruiksgrenzen voor alle niet-woningen te laten vervallen. Deze maatregel zou tot gevolg hebben dat de eigenaar ook de gebruikersaanslag krijgt en deze op zijn huurders als zodanig moet verhalen. Dit voorstel, dat een aanzienlijke bijdrage levert aan de doelmatige uitvoering, is niet overgenomen. Een van de bezwaren is dat de heffing van de regulerende energiebelasting (REB) en van de belasting op leidingwater (BOL) problemen zouden ondervinden. Een ander bezwaar is dat de rechtsbescherming van de huurder, ingeval de door de eigenaar wegens gebruik verschuldigde belasting op hem wordt verhaald, niet is geregeld. Op grond van genoemde nadelen is dit voorstel niet overgenomen. Dit noopt ons tot een nadere afweging. De bron van de problemen is eigenlijk de objectafbakening van bedrijfsverzamelgebouwen. In dergelijke gebouwen blijken bovendien de gebruiksgrenzen regelmatig te veranderen. In ons eerdergenoemde advies van 30 november 2000 schreven wij dat we er geen voorstander van waren om de gebruikersgrenzen alleen in bedrijfsverzamelgebouwen buiten aanmerking te - 6 -

laten. Het helder en eenduidig definiëren van deze objecten zou op problemen stuiten. Mede door de ontwikkelingen op het terrein van de authentieke gebouwenregistratie kunnen wij u nu wel adviseren om de wijziging van de objectafbakening voor niet-woningen te beperken tot een benoemde categorie. In het kader van de Wet WOZ worden thans alle onroerende zaken afgebakend op gebruikersniveau, mits sprake is van voldoende zelfstandigheid. In dat kader moeten bijvoorbeeld ook eenheden binnen een bedrijfsverzamelgebouw of afzonderlijke bedrijfsonderdelen binnen een fabriekscomplex afgezonderd worden. Deze activiteit betekent niet alleen veel extra werk voor de gemeenten, maar leidt ook tot administratieve lasten voor de betreffende beheerders van bedrijfsverzamelgebouwen. Immers aan hen wordt elk jaar gevraagd of er nog wijzigingen zijn geweest in de objectafbakening. Om deze werkzaamheden en administratieve lasten te voorkomen is eerder voorgesteld om voor alle niet-woningen de afbakening op het gebruikersniveau te verlaten. Dit voorstel zou betekenen dat alle niet-woningen op eigenarenniveau afgebakend zouden worden met als gevolg dat de eigenaar zowel de aanslag eigenarenbelasting als de gebruikersbelasting zou ontvangen. Vanuit het bedrijfsleven is daarbij gewezen op de extra administratieve lasten die het gevolg zijn van het "verhalen" van de gebruikersbelasting op de huurders. Om die reden is in dit voorstel het wijzigen van de objectafbakeningsvoorschriften voor nietwoningen beperkt tot bedrijfsverzamelgebouwen en andere vergelijkbare situaties waarbij de onroerende zaak geen eigen toegang heeft tot de openbare weg of andere min of meer algemeen toegankelijke ruimten (bijvoorbeeld winkelcentrum, stationshal). Dit betekent dat voor het grootste deel van de niet-woningen de objectafbakening op gebruikersniveau gehandhaafd blijft, bijvoorbeeld alle zelfstandige kantoren, winkels (ook in winkelcentra en stations) en bedrijven. Dit zijn de niet-woningen waarbij de gemeenten relatief eenvoudig mutaties met betrekking tot het gebruik kan bijhouden (bijvoorbeeld via nutsbedrijven etc.) en waarbij er relatief weinig mutaties zijn in de objectafbakening. De objectafbakening op gebruikersniveau vervalt voor bijvoorbeeld kantooreenheden in een bedrijfsverzamelgebouw, winkelbalies in een supermarkt, afzonderlijke bedrijfsonderdelen binnen een industrieel complex en opslagruimten van handelaren in een veilingcomplex. Het bovengenoemde voorstel betekent dat alleen voor de niet-woningen waar de mutaties met betrekking tot de gebruikers moeilijker te achterhalen zijn (vaak geen zelfstandige aansluiting op nutsvoorzieningen) en waar de mutatiegraad bij de objectafbakening hoog is (extra ruimten huren binnen zelfde bedrijfsverzamelgebouw), de objectafbakening plaatsvindt op eigenarenniveau. Deze wijziging betekent een aanzienlijke besparing in de werkzaamheden voor de gemeenten. Voor de betreffende beheerders van deze gebouwen is sprake van een verandering van de administratieve lasten. In de huidige situatie moeten zij jaarlijks de gemeenten van informatie voorzien over wijzigingen in gebruik met mogelijke verandering in de object- - 7 -

afbakening. Dit leidt ook vaak bij hen tot nieuw afgebakende onroerende zaken, zodat de beschikkingen en aanslagen jaarlijks opnieuw gecontroleerd moeten worden op juistheid van afbakening. In de nieuwe situatie vervalt deze informatielevering naar gemeenten en zal de afbakening stabiel zijn. Daar staat tegenover dat de beheerder wel inspanningen moet doen om de gebruikersbelasting op de huurders te verhalen. Omdat dit laatste gecombineerd zal geschieden met de huurbetaling wordt verwacht dat deze maatregel per saldo ook voor de betreffende beheerders een (beperkte) vermindering van de administratieve lasten zal betekenen. De betrokken huurders blijven ieder hun aandeel in de gebruikersbelasting betalen. In het kader van de rechtsbescherming betekent dit dat deze huurders dan ook op grond van artikel 28, van de Wet WOZ, om een WOZ-beschikking kunnen verzoeken, wanneer zij van mening zijn dat de waarde (van het geheel) te hoog is vastgesteld. Bij de definitie van welke gedeelten van onroerende zaken wel op gebruikersniveau afgebakend moeten worden, kan worden aangesloten bij de definities die zijn ontwikkeld in het kader van de voorbereiding van een authentieke gebouwenregistratie. Door de afstemming van deze definities op elkaar wordt een doelmatige uitvoering door gemeenten van de Wet WOZ in relatie tot de komst van de authentieke gebouwenregistratie in onderlinge samenhang gestimuleerd. Voor de definitie van een verblijfseenheid wordt in het kader van de gebouwenregistratie gekeken naar de wijze van ontsluiting. Inmiddels is in het kader van de pilotonderzoeken met betrekking tot de authentieke gebouwenregistratie enige ervaring opgedaan met het hanteren van deze definitie in de praktijk. Niet-woningen met een eigen toegang vanaf de openbare weg of min of meer algemeen toegankelijke gebieden (winkelcentra, stationshal) kunnen als afzonderlijke verblijfseenheid in de gebouwenregistratie worden opgenomen en ook op gebruikersniveau afgebakend blijven worden in het kader van de Wet WOZ. Voor de overige onroerende zaken die geen eigen toegang hebben, kan dan de objectafbakening "beperkt" blijven tot afbakening op eigenarenniveau. Door de objectafbakening niet-woningen op gebruikersniveau te handhaven voor alle onroerende zaken met een eigen toegang vanaf de openbare weg worden de gevolgen voor de genoemde belastingen op milieugrondslag ook beperkt. Immers bij de niet-woningen die ingevolge de voorgestelde regels niet langer als zelfstandige onroerende zaak worden afgebakend, omdat zij een eigen toegang missen, zal naar onze verwachting vaak geen sprake zijn van een zelfstandige aansluiting op het energienet of het waterleidingnet. Omdat de herwaardering naar de waardepeildatum 1 januari 2003 inmiddels in een vergevorderd stadium is, is het doorvoeren van deze wijziging in de praktijk niet meer mogelijk voor het WOZ-tijdvak dat op 1 januari 2005 aanvangt. Daarom wordt als invoeringsdatum voorgesteld de aanvang van het daarop volgende "WOZ-tijdvak". - 8 -

Effecten REB en BOL Gevraagd is om de voorstellen tot verandering van de objectafbakening in het kader van de Wet WOZ ook te bezien vanuit de gevolgen voor de heffing van de REB en de BOL. De in deze brief gedane voorstellen van de Waarderingskamer tot verandering van de objectafbakening brengen slechts verandering in de afbakening van onroerende zaken die momenteel in het algemeen niet zelfstandig zijn aangesloten op nutsvoorzieningen. Immers stacaravans en eenheden binnen bedrijfsverzamelgebouwen zullen in het algemeen niet een eigen aansluiting op de nutsvoorzieningen hebben, maar een collectieve aansluiting. Op welke wijze in de uitvoeringspraktijk van de genoemde belastingen het feit dat door de voorgestelde wijzigingen sprake is van een verschuiving van een "collectieve aansluiting voor meerdere onroerende zaken" naar één "individuele" aansluiting voor een "meer omvattende onroerende zaak, kan de Waarderingskamer niet beoordelen. Door in dit voorstel de wijziging in de objectafbakeningsvoorschriften te beperken tot de genoemde categorieën objecten heeft de Waarderingskamer geprobeerd effecten voor de REB en de BOL zoveel mogelijk te voorkomen. Slot Met betrekking tot de door u gestelde vragen hebben wij u in deze brief geadviseerd om geen waarderingsvrijstelling voor onroerende zaken met een waarde van minder dan 30.000 in te voeren. Als alternatief hebben wij enkele suggesties voor uitbreiding van bestaande "benoemde" vrijstellingen aangedragen. Met betrekking tot de objectafbakening van niet-woningen is in dit advies een voorstel gedaan tot wijziging van de objectafbakeningsvoorschriften. Dit voorstel betreft, anders dan het in uw adviesaanvraag genoemde en in 2002 besproken voorstel, niet alle niet-woningen, maar alleen bedrijfsverzamelgebouwen en vergelijkbare objecten. Op deze wijze is tegemoet gekomen aan de bezwaren met betrekking tot de rechtsongelijkheid die zou kunnen ontstaan en zijn de effecten voor de REB en de BOL ten opzichte van de in 2002 besproken voorstellen beperkt. Daarnaast is in dit advies een voorstel gedaan voor een afzonderlijke wijziging van de objectafbakening van "stacaravans". Naar de mening van de Waarderingskamer vormt dit voorstel, dat grote mate van overeenkomst heeft met het voorstel voor de objectafbakening van bedrijfsverzamelgebouwen, een oplossing voor de actuele discussies met betrekking tot de belastingheffing voor deze stacaravans. Met betrekking tot de uitwerking van de voorstellen in wet- en regelgeving vestigen wij er uw aandacht op dat door het spoedig verschaffen van duidelijkheid over de voorgestelde maatregelen inventarisatieactiviteiten ten behoeve van het tijdvak dat aanvangt op 1 januari 2005, die in de loop van 2004 uitgevoerd worden, direct op de beoogde doelmatige wijze kunnen - 9 -

worden verricht. Verder vestigen wij uw aandacht op de doorlooptijd die ontwikkeling van de noodzakelijke aanpassing en implementatie van de software vergt. In verband met de invloed van dit advies op de belastingbepalingen, met name de vrijstellingen, in de Gemeentewet en de omslagheffing van de waterschappen is een afschrift van dit advies gezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en aan de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. WAARDERINGSKAMER w.g. mr. J.G.E. Gieskes secretaris w.g.mr. J.A.M. Hendrikx voorzitter - 10 -

BIJLAGE Bij: Nader advies verbetervoorstellen WOZ van 12 januari 2004 Betreft: Wijziging afbakeningsvoorschrift Wet WOZ in verband met stacaravans Om de in het advies geschetste situatie te bereiken kan het afbakeningsvoorschrift in artikel 16 van de Wet WOZ als volgt worden geformuleerd: Artikel 16 Voor de toepassing van de wet wordt als één onroerende zaak aangemerkt: a. een gebouwd eigendom; b. een ongebouwd eigendom; c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt, tenzij dit gedeelte als woning, maar niet, anders dan tijdelijk, als hoofdverblijf wordt gebruikt; d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren; e. het binnen de gemeente gelegen deel van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel. Toelichting In onderdeel c is aangeduid dat de afbakening van gedeelten van eigendommen achterwege blijft, wanneer sprake is van woningen niet zijnde hoofdverblijf (dus recreatiewoningen). Door deze wijziging worden recreatiewoningen, stacaravans en verhuurde staanplaatsen op een recreatieterrein dat één eigendom vormt niet langer als afzonderlijke WOZ-objecten afgebakend. Wanneer een vakantiewoning of staanplaats echter een afzonderlijk eigendom is of er is een afzonderlijk beperkt recht (erfpacht- of opstalrecht) gevestigd zal de vakantiewoning, stacaravan of staanplaats wel als afzonderlijke onroerende zaak worden afgebakend en gewaardeerd. Door deze wijziging zullen in de meeste gevallen geen afzonderlijke waarden vastgesteld behoeven te worden voor de afzonderlijke vakantiewoningen en stacaravans. Dit betekent dat de gemeente in het kader van de Wet WOZ ook niet langer de mutaties met betrekking tot de gebruikers van deze onroerende zaken behoeft bij te houden. Bij de waardebepaling staat niet langer de waarde van de afzonderlijke vakantiewoning of stacaravan centraal, maar wordt de waarde in het economische verkeer (in bijzondere gevallen de gecorrigeerde vervangingswaarde) bepaald van het recreatieterrein als geheel. Hierbij zullen met name de exploitatiemogelijkheden van het terrein maatgevend zijn voor de waarde van de onroerende zaak. 1