van de positie van ex-partners van veteranen 1.1. Aanleiding Doel en opzet verkenning 2

Vergelijkbare documenten
De minister van Defensie Mevrouw drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten Postbus ES Den Haag. Geachte mevrouw Bijleveld,

Informatie over materiële hulp voor veteranen, militaire dienstslachtoffers en hun relaties.

Veteraneninstituut. Uitvoerder Veteranenbeleid. Onafhankelijke stichting

Informatie over materiële hulp voor veteranen, militaire dienstslachtoffers

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland te Leiden. Datum: Rapportnummer: 2014/025

RZO - advies nr. 7 Een centrale onafhankelijke klachtencommissie voor veteranen

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Voedsel en Waren Autoriteit uit Den Haag. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/131

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de minister van Defensie. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2014/045

Rapport. Publicatiedatum 21 september 2015 Rapportnummer 2015/137

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Bestuurlijk hoor en wederhoor onderzoek mantelzorgbeleid

VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE

Introductieavond Veteranenloket voor nuldelijnshelpers

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het CAK. Datum: 25 maart Rapportnummer: 2014/024

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Plein CR Den Haag

Rapport. Verslag van Rapport over een klacht over de SVB te Amstelveen. Datum: 22 januari Rapportnummer: 2013/007

Jaaroverzicht klachten 2015

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Uitvoering Onderwijs uit Groningen. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/139

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020

Rapport. Datum: 4 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/422

Belastingdienst stuurt aanmaning direct na vermindering aanslag

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Datum: 17 juni Rapportnummer: 2011/186

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 28 september 2006 Rapportnummer: 2006/337

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Dat verdient geen compliment

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 10 januari 2003 Rapportnummer: 2003/004

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Reacties en antwoorden op gestelde vragen Einde onderzoek De feiten

Als u niet (helemaal) tevreden bent. Alle informatie over de klachtenprocedure bij Kiddoozz. Meer dan 20 locaties -

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Datum: 25 april 2001 Rapportnummer: 2001/114

Een onderzoek naar een klacht over het toepassen van coulance na een door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen gemaakte fout.

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Toekenning huurtoeslag gestopt wegens bijtelling inkomen van de vorige bewoonster

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/091

Jaaroverzicht klachten 2014

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Inspectie voor de Gezondheidszorg Bestuursorgaan: de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Algemene opmerkingen bij het wetsvoorstel

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/210

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Plein CR Den Haag Wetgeving voor veteranen

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Weet u zeker dat u een herkeuring wilt?

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Rapport. Datum: 30 december 2004 Rapportnummer: 2004/497

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Rapport over een klacht betreffende de Belastingdienst/Noord. Datum: Rapportnummer: 2013/176

STICHTING BASISVOORZIENING PEUTERSPEELZAALWERK ERMELO

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 24 oktober 2013 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Zeggen wat je doet en doen wat je zegt

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/019

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Leeuwarden. Rapportnummer: 2011/304

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Beantwoording schriftelijke vragen op grond van artikel 35 over schuldhulpverlening

Antwoord van minister Hoekstra (Financiën), mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 30 oktober 2018)

Rapport. Rapport over een klacht over het UWV te Amsterdam. Datum: 6 maart 2015 Rapportnummer: 2015/049

Klachten en complimenten

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie. Datum: 27 februari Rapportnummer: 2014/012

Een onderzoek naar de wijze van taxeren door Domeinen Roerende Zaken

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Convenant met BSA Schaderegelingsbureau B.V. inzake het standaardiseren van processen van werkgeversregres

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Algemeen. Eerste stap: Filtering Vindt het probleem zijn oorsprong in de reorganisatie?

Een onderzoek naar de handelwijze van de gemeente naar aanleiding van een verzoek om bomen te rooien vanwege overlast.

OORDEEL. Het klachtenformulier is gedateerd 14 april 2009 en bij het secretariaat ingeboekt op 15 april 2009 onder nummer

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 13 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/401

TERUGBLIK OP DE KLACHTBEHANDELING DOOR DEFENSIE

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Rapport. 2014/111 de Nationale ombudsman 1/7

Rapport. Datum: 1 december 2010 Rapportnummer: 2010/338

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

De minister van Veiligheid en Justitie T.a.v. contactpersoon Nationale ombudsman mevrouw XXX Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Blok,

Ons kenmerk

Rapport. Rapport over Hefpunt te Groningen. Datum: 24 juli Rapportnummer: 2013/093

Transcriptie:

Verkenning van de positie van ex-partners van veteranen INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 1.1. Aanleiding 2 1.2. Doel en opzet verkenning 2 2. Inbreng van ex-partners, de minister van Defensie en de deelnemers van de Rondetafelbijeenkomst 2.1. Klachten en signalen van ex-partners 3 2.2. De reactie van de minister van Defensie op vragen 4 2.3. Input van de deelnemers van de Rondetafelbijeenkomst 5 3. Samenvattend 8 4. Wat is de Veteranenombudsman opgevallen? 9 5. Tot slot 10

1. Inleiding Verkenning van de positie van ex-partners van veteranen 1.1. Aanleiding Met regelmaat ontvangt de Veteranenombudsman signalen van ex-partners van veteranen, die door hun uitzending zodanig fysiek of psychisch letsel hebben opgelopen dat zij dienstongeschikt werden. Deze ex-partners stellen dat Defensie onvoldoende oog en waardering heeft voor de rol die zij hebben gespeeld. Onder moeilijke omstandigheden, veelal veroorzaakt door psychisch letsel, hebben zij hun partner vaak jarenlang ondersteund en het gezin draaiende gehouden. Wanneer de relatie uiteindelijk stuk loopt, blijven zij voor hun gevoel met lege handen achter. Vaak met schulden en sommigen ex-partners zijn zelf ziek geworden door de spanningen die het leven met een partner met psychisch letsel met zich mee brengt. Met de Veteranenwet is voor veteranen en hun relaties een formeel raamwerk van zorg en ondersteuning gecreëerd. Er is voor gekozen om ex-partners niet onder die wet te laten vallen. Het is de Veteranenombudsman ambtshalve bekend dat het ABP/APG, afdeling Bijzondere Regelingen Defensie, als materiële uitvoerder van de Veteranenwet in individuele gevallen soms een handreiking doet. Ex-partners kunnen echter geen rechten ontlenen aan de wet. 1.2. Doel en opzet van de verkenning Eind 2016 ontving de Veteranenombudsman drie afzonderlijke dossiers met klachten van verschillende ex-partners. In één dossier betrof het meerdere ex-partners die gezamenlijk hun verhaal voorlegden. Om de ontvangen klachten en signalen te kunnen duiden en meer inzicht te krijgen in de verschillende aspecten van, en zienswijzen op deze kwestie, startte de Veteranenombudsman in maart 2017 een verkenning. Deze verkenning is anders van inhoud en opzet dan de gebruikelijke onderzoeken van de Veteranenombudsman, waarin de beoordeling van een overheidsoptreden centraal staat. Het doel van de verkenning is in beeld te brengen hoe de huidige situatie van ex-partners er uit ziet (formeel en in de praktijk), tegen welke problemen ex-partners maar wellicht ook de betrokken instanties aanlopen, en of verandering van die situatie wenselijk en/of mogelijk is. In dat kader spraken medewerkers van de Veteranenombudsman, telefonisch en/of in persoon met ex-partners die een klacht indienden (zie hoofdstuk 2.1.). Daarna is aan de minister van Defensie een aantal vragen voorgelegd om informatie te vergaren (zie hoofdstuk 2.2.). Medewerkers van Defensie die betrokken waren bij de totstandkoming van de Veteranenwet gaven een toelichting. Vervolgens hield de Veteranenombudsman op 5 juli 2017 een zogenaamde "Rondetafelbijeenkomst" (zie hoofdstuk 2.3). Daar sprak hij met vertegenwoordigers van de instanties en organisaties die een taak hebben ten aanzien van de bijzondere zorg voor veteranen, dan wel anderszins ervaring hebben met ex-partners. Deze vertegenwoordigers werd gevraagd naar hun ervaringen met, en gedachten over de positie van ex-partners van veteranen. 2

2. Inbreng van ex-partners, de minister van Defensie en de deelnemers van de Rondetafelbijeenkomst 2.1. Klachten en signalen van ex-partners De Veteranenombudsman ontving van ex-partners signalen en klachten over uiteenlopende onderwerpen. Ook de wijze waarop de instanties met de hulpvragen om waren gegaan, verschilt. In sommige gevallen hadden de ex-partners wel hulp aangeboden gekregen door het Veteranenloket, het ABP of Stichting de Basis. In andere gevallen had de ex-partner te horen gekregen dat er niets mogelijk is omdat een gewezen partner nu eenmaal geen rechten kan ontlenen aan de Veteranenwet. Voorbeelden van problemen waar ex-partners tegenaan lopen Een ex-partner vertelde dat zij vijftien jaar een relatie heeft gehad met een veteraan die chronische PTSS ontwikkelde ten gevolge van zijn uitzending. Door de constante spanning, verslavings- en schuldenproblematiek en huiselijk geweld als gevolg van die PTSS, kreeg zij zelf ook psychische klachten. De ex-partner vindt dat Defensie haar onvoldoende ondersteuning biedt bij de gevolgen van die problemen, waar zij ook na het verbreken van de relatie nog steeds mee te maken heeft. Doordat zij zelf PTSS ontwikkeld heeft, en zij daarnaast blijvende fysieke gevolgen ondervindt van een mishandeling door haar ex-partner, lukt het niet om aan het werk te blijven. Gecombineerd met de hoge schuldenlast waarmee zij achterbleef, zorgt dat voor een financiële druk en onzekerheid die haar herstel niet ten goede komt. Ze ontving van het ABP bij wijze van uitzondering een jaar lang een gedeeltelijke tegemoetkoming (de helft) in de reiskosten naar haar behandelinstelling, maar kon de kosten van de verschillende behandelingen zelf niet meer betalen. Noodgedwongen moest ze met de therapie stoppen. Van het aanbod om een re-integratietraject te volgen, kan zij geen gebruik maken omdat zij nog te ziek is om te kunnen werken en eerst behandeling nodig heeft, aldus de expartner. Een andere ex-partner diende een klacht in over de afwijzing van een schadevergoeding door Defensie. Deze ex-partner stelde Defensie aansprakelijk voor de schade die zij had geleden door haar leven met een veteraan met PTSS. Defensie wees aansprakelijkheid af met het argument dat de zorgplicht van de werkgever jegens de ambtenaar er niet toe strekt om belangen van derden, in dit geval de ex-partner, te beschermen. Op grond van de wet kan alleen de rechter een juridisch bindende beslissing nemen over financiële aansprakelijkheid van een overheidsinstantie. De Veteranenombudsman wees deze ex-partner daarom op de voor haar openstaande rechtsmiddelen. Een huidige partner vertelde dat haar man heeft aangegeven te willen scheiden om zich volledig te kunnen richten op de verdere behandeling voor zijn chronische PTSS. In haar zoektocht naar informatie om zich op die situatie voor te bereiden, kreeg zij van de zorgcoördinator van het ABP te horen dat Defensie niets voor haar kan doen zodra haar man de scheiding doorzet en zij ex-partner wordt. Zij is tevreden over de hulp die zij van haar gemeente heeft gekregen in de vorm van onder andere gezinsondersteuning, maar had gehoopt op maandelijkse financiële ondersteuning vanuit Defensie. 3

Iedere ex-partner heeft een eigen verhaal maar terugkerende hulpvragen lijken te zijn: - Hulp bij financiën en schuldenproblematiek; - Hulp voor eigen psychische en/of fysieke klachten, ontstaan als gevolg van het leven met de veteraan met PTSS; - Hulp bij het vinden van werk na (in sommige gevallen jarenlang) fulltime mantelzorger te zijn geweest voor de veteraan. Sommige ex-partners die zich tot de Veteranenombudsman wendden, pleiten voor een zelfstandige positie in de wet, waardoor zij een eigen recht op bepaalde voorzieningen verkrijgen en niet afhankelijk zijn van coulance van Defensie. Zij geven aan dat er veel meer expartners met soortgelijke problemen zijn dan door de betrokken instanties wordt gesteld. Andere ex-partners die bij de Veteranenombudsman een klacht indienden, vragen alleen om een oplossing voor hun individuele probleem. 2.2. De reactie van de minister van Defensie op vragen De Veteranenombudsman heeft de minister van Defensie bij brief van 28 maart 2017 een aantal vragen voorgelegd. Die luidden als volgt: 1. Heeft uw ministerie zelf ook signalen, brieven of klachten ontvangen van ex-partners van veteranen over hun positie en/of concrete problemen waar zij hulp bij vragen? Zo ja, kunt u dan aangeven om hoeveel contacten het gaat, op welke onderwerpen deze berichten betrekking hadden en hoe daarop door/namens u is gereageerd richting die expartners? 2. In uw overleg van 6 maart 2014 met de vaste commissie voor Defensie stelde u het volgende. "De voormalige relatie komt in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere zorg en speciale voorzieningen, en zal beroep moeten doen op de voorzieningen die voor elke Nederlander beschikbaar zijn." Daarnaast gaf u aan dat "er altijd aandacht zal blijven voor schrijnende gevallen en uitzonderingen.", en dat "Defensie oog moet blijven houden voor maatwerk.". Kunt u aangeven hoe daar vorm aan wordt gegeven? 3. Artikel 33 van het Veteranenbesluit bevat een hardheidsclausule voor veteranen en hun relaties. Kunnen ex-partners ook een beroep doen op de hardheidsclausule? 4. Is deze kwestie bij uw ministerie op dit moment onderwerp van gesprek, en wordt deze meegenomen in de Evaluatie Veteranenbeleid 2011-2016? In haar brief van 22 mei 2017 liet de minister van Defensie in reactie op vraag 1. en 2. weten dat de Veteranenwet slechts een formeel raamwerk biedt voor zorg en ondersteuning van veteranen en hun relaties. Ex-partners vallen buiten de reikwijdte van deze wet en kunnen geen aanspraken doen gelden. Eventuele verzoeken van ex-partners worden daarom niet geregistreerd en in beginsel ook niet in behandeling genomen. Desondanks is er sinds 2013 een vijftal gevallen bekend van ex-partners die zich bij Defensie of het Veteranenloket hebben gemeld met een hulpvraag. In die gevallen is maatwerk geleverd vanwege de schrijnende situatie. In twee van de vijf gevallen is een zorgcoördinator toegewezen waarna een individueel pakket aan ondersteuning is geleverd. In één geval, waarbij een ex-partner nog geld moest 4

ontvangen van de veteraan, is een lening verstrekt aan de veteraan waardoor hij zijn ex-partner kon betalen. In de laatste twee gevallen zijn de ex-partners bijgestaan door respectievelijk een geestelijk verzorger van het Veteraneninstituut en een maatschappelijk werker van Stichting de Basis. Uit navraag is gebleken dat er bij Defensie of het Veteranenloket geen (formele) klachten van ex-partners bekend zijn, aldus de minister. In reactie op vraag 3. antwoordde de minister dat de hardheidsclausule niet geldt voor expartners. De hardheidsclausule ziet toe op termijnen, bedragen en percentages genoemd in het Veteranenbesluit. Het Veteranenbesluit is dus niet van toepassing op ex-partners. In antwoord op vraag 4. of de onderhavige kwestie momenteel ook bij Defensie onderwerp van gesprek is, liet de minister weten dat de reikwijdte van de Veteranenwet en de reikwijdte van de veteranenzorg zowel bij de beleidsevaluatie als bij de verdere uitwerking van de (hoofd)aanbevelingen aan de orde zijn (geweest). De minister gaf aan dat ernaar gestreefd wordt om in 2017 de discussie over de reikwijdte af te ronden en daarover in 2018 beleid te formuleren. 2.3. Input van de deelnemers van de Rondetafelbijeenkomst Op 5 juli 2017 vond de Rondetafelbijeenkomst plaats. Vertegenwoordigers van zeven instanties en organisaties die een taak hebben ten aanzien van de bijzondere zorg voor veteranen, of anderszins ervaring hebben met (ex-)partners van veteranen werd gevraagd naar hun ervaringen met, en gedachten over deze kwestie. Het betrof vertegenwoordigers van het ministerie van Defensie, de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO), het ABP, Stichting de Basis, Echos Homes, Stichting MeforYou en mevrouw A.M.C. Eijsink (voormalig Tweede Kamer lid en één van de initiatiefnemers van de Veteranenwet). De vertegenwoordiger van het Veteranenloket kon niet aanwezig zijn en reageerde schriftelijk op de kwestie. Er werd gesproken over de keuze die is gemaakt bij het opstellen van de Veteranenwet en het Veteranenbesluit en de definitie van "relaties van de veteraan". Verder kwam aan de orde of de door de ex-partners genoemde problemen worden herkend door de deelnemers en hoe door Defensie concreet invulling wordt gegeven aan maatwerk bij schrijnende gevallen. Ook werd de deelnemers gevraagd of zij verandering van deze situatie wenselijk dan wel mogelijk achten. De volgende onderwerpen kwamen daarbij aan bod: 1. Definitie "relaties van de veteraan" in wet- en regelgeving (formele situatie) Bij het opstellen van de Veteranenwet is er bewust voor gekozen om ex-partners niet onder de definitie "relaties van de veteraan" te scharen. De wet is gericht op de ondersteuning en het herstel van de veteraan. Omdat een huidige partner daaraan kan bijdragen, kan deze ook een beroep op de wet doen. Als de relatie wordt beëindigd, speelt de ex-partner op dat punt geen rol meer en vervalt de mogelijkheid om aanspraak te maken op de wet. Het is niet de taak van de wetgever om te anticiperen op het eventueel stuklopen van een relatie en mogelijke gevolgen die daaruit kunnen voortvloeien. Ex-partners kunnen een beroep doen op de maatschappelijke (reguliere) zorg die ook voor andere Nederlanders beschikbaar is. 5

2. Problemen van ex-partners in de praktijk, hoeveel gevallen bekend De meeste deelnemers registreren hulpvragen van ex-partners niet of koppelen deze onder de noemer "partner van" aan het dossier van de veteraan wanneer deze bekend is bij de instanties. Toch herkennen alle deelnemers de geschetste problemen van ex-partners. Defensie, het Veteranenloket en het ABP stelden dat sinds 2013 slechts vijf gevallen zich bij Defensie hebben gemeld met een hulpvraag. Dat aantal betreft een zeer klein percentage van het totale aantal ex-partners. Stichting de Basis gaf aan dat telefoontjes van ex-partners niet afzonderlijk worden geregistreerd, maar heeft de indruk dat niet veel ex-partners naar het Veteranenloket bellen. Door de Basis worden zowel landelijk als in de regio partnerbijeenkomsten georganiseerd. Expartners zijn daar ook welkom. Bij die bijeenkomsten horen medewerkers van de Basis regelmatig klachten over met name het ontbreken van (financiële) erkenning van de positie van ex-partners maar kunnen daar gelet op de wet geen oplossing voor bieden. De vertegenwoordiger van de Echos Homes deed navraag bij een aantal nuldelijnshelpers die actief zijn bij de Echos Homes en daar in contact komen met veteranen en (ex-) partners. Zij gaven aan dat zij de laatste drie jaar met negen ex-partners hebben gesproken over hun problemen en die ex-partners hebben verwezen naar gepaste hulpverlening, waaronder Bureau Jeugdzorg maar ook stichting de Basis. Stichting MeforYou gaf aan dat zij veel meldingen ontvangen van huiselijk geweld. Ook heeft de Stichting de indruk dat zowel partners als ex-partners niet makkelijk naar het Veteranenloket bellen. Men is bang dat de veteraan er achter komt. Aantallen worden niet bijgehouden. Ook wordt nog opgemerkt dat de partnervragenlijsten belangrijk zijn om duidelijk te krijgen wat er onder de partners leeft. Het is dan ook de verantwoordelijkheid van partners (en mogelijk toekomstige ex-partners) om deze in te vullen. In de praktijk blijkt er sprake van een lage respons op deze vragenlijsten. 3. Maatwerk in de praktijk Alle betrokken instanties gaven aan dat zij in de praktijk in het geval van schrijnende situaties altijd proberen hulp te bieden. Zij geven daarmee invulling aan een uitspraak van de minister in maart 2014 dat er bij Defensie altijd aandacht zal blijven voor schrijnende gevallen en uitzonderingen. De minister benadrukte destijds dat Defensie oog moet blijven houden voor maatwerk. Bij elk ontvangen verzoek of hulpvraag van een ex-partner wordt nagegaan welke hulp in dat geval nodig is en waar die hulp het beste geleverd kan worden, aldus de betrokken instanties. Die afweging kan leiden tot een verwijzing naar het civiele circuit, maar indien nodig is ook een verwijzing naar hulpverlening binnen het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (verder het LVZ-)circuit mogelijk. Specifieke zorg kan in sommige gevallen alleen worden geboden worden binnen het LZV, zoals zorgcoördinatie van het Veteranenloket, multi-family therapy bij instellingen van het LZV en gespecialiseerd maatschappelijk werk van de Basis. 6

Wanneer een behandeltraject is opgestart (waarbij ook de partner en/of het gezin betrokken is) en de relatie wordt tijdens dit traject beëindigd, dan kan de behandeling van de ex-partner apart worden voortgezet. Daarbij zal wel worden afgewogen of de zorg kan worden voortgezet door het reguliere civiele hulpverleningscircuit. Dit hulpverleningscircuit is doorgaans ook voldoende kundig en toegerust om hulp te bieden aan deze doelgroep. Voorbeelden van geboden hulp aan ex-partners zijn vergoeding van reiskosten naar de behandelinstelling, vergoeding van kosten met betrekking tot re-integratietrajecten en ondersteuning door maatschappelijk werkers van de Basis. 4. (Formele) wijziging van de huidige situatie gewenst dan wel haalbaar? De betrokken instanties hebben de indruk dat de bestaande praktijk, waarbij wordt uitgegaan van de ontvangen hulpvraag, goed lijkt te werken. Juist omdat het kleine aantallen betreft, is het mogelijk om passende hulp te bieden. Er zijn geen formele klachten ontvangen over het weigeren van dan wel de omvang van wel geboden hulp. Vanuit Defensie werd benadrukt dat de geboden hulp losstaat van de aansprakelijkheidsvraag (in hoeverre Defensie als (ex-)werkgever verantwoordelijk is voor ex-partners van veteranen). Die vraag ziet op een politieke keuze waarbij wordt opgemerkt dat de Veteranenwet met de huidige omschrijving van de definitie "relaties van de veteraan" unaniem is aangenomen. Ook stelde Defensie dat erkend moet worden dat het ministerie niet in alle gevallen verantwoordelijk kan worden gehouden om voor een oplossing te zorgen. Uitbreiding van de definitie "relaties van de veteraan" zodat ook ex-partners daar onder vallen, strookt volgens sommige deelnemers niet met het doel van de wet. De wet is gesteld voor ondersteuning en herstel van de veteraan. Ook worden mogelijke praktische knelpunten benoemd als grenzen aan het budget van Defensie en de nu al onder druk staande capaciteit bij de uitvoerende instanties. Om de zorg die het LZV levert financieel duurzaam te houden, voert Defensie al langer overleg met het ministerie van VWS over de grenzen van die medische zorg; welke zorg hoort specifiek thuis bij het LZV, en wanneer kan de zorg net zo goed of beter geleverd worden door de civiele zorgpartners. Daarnaast wordt genoemd dat regulering de mogelijkheden om in de praktijk toch hulp te bieden juist zou kunnen beperken, bijvoorbeeld wanneer wordt vastgelegd wanneer iemand als ex-partner moet worden aangemerkt. Andere deelnemers pleitten in dit kader voor een goede registratie van hulpvragen van expartners om vast te kunnen stellen of er een substantiële behoefte is aan specifieke zorg. Wanneer daarover duidelijkheid komt, kan worden beoordeeld of het geboden maatwerk binnen de bestaande regelingen voldoende is, of dat er wellicht behoefte bestaat aan aanvullend maatwerk op civiele voorzieningen. 5. Andere (zorg)partners meer informeren en betrekken bij hulp voor ex-partners De deelnemers spraken verder nog over de rol die andere (zorg)partners in het maatschappelijk veld hebben bij het ondersteunen dan wel verwijzen van ex-partners met hulpvragen. Daarbij werden verschillende instanties en instellingen genoemd zoals de eerstelijns civiele zorgverleners zoals huisartsen, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het UWV. De deelnemers waren het eens dat die instanties actiever geïnformeerd zouden moeten worden over de 7

beschikbare bijzondere zorg voor veteranen en diens relaties. Onbekendheid met de mogelijkheden kan ertoe leiden dat niet alle beschikbare hulp wordt benut. Defensie zou daarin de regisseursrol op zich kunnen nemen, aldus sommige deelnemers. 3. Samenvattend Veteranenwet niet van toepassing op ex-partners Ex-partners kunnen formeel geen beroep doen op de voorzieningen van de Veteranenwet omdat zij niet vallen onder de definitie "relaties van de veteraan". De huidige definitie is gebaseerd op principiële overwegingen en is unaniem aangenomen bij de totstandkoming van de wet. Een formele wijziging van de Veteranenwet lijkt door de betrokken instanties vooralsnog niet wenselijk te worden geacht. Registratie Toch hebben de betrokken instanties in de afgelopen drie jaar aan vijf ex-partners concrete hulp geboden toen zij met een hulpvraag aanklopten. Op grond van de informatie die de Veteranenombudsman ontving, lijkt het aantal ex-partners dat zich bij de instanties heeft gemeld, gering te zijn. De reden daarvoor is moeilijk te duiden. Het feit dat hulpvragen van ex-partners niet of niet apart worden geregistreerd, kan ertoe leiden dat de geregistreerde cijfers niet overeenkomen met het aantal daadwerkelijk voorgelegde hulpvragen. Vrees van ex-partners dat hun hulpvraag bekend zal worden bij de veteraan, of ervaringen van andere ex-partners ("Mij werd verteld dat ik als ex-partner geen recht heb op hulp") kunnen ex-partners er ook van weerhouden om aan te kloppen bij de instanties. Onbekendheid met de mogelijkheden voor hulp (in het civiele zorgsysteem dan wel binnen het LZV-zorgcircuit) kan eveneens een factor zijn. Of wellicht is het aantal ex-partners dat kampt met problemen minder groot dan door sommigen wordt gedacht, waarbij de deelnemers benadrukken dat dit niets afdoet aan de ernst van de problemen van sommige ex-partners. Maatwerk mogelijk Alle deelnemers het er over eens dat het mogelijk moet blijven om hulp te kunnen bieden bij schrijnende situaties. Niemand mag tussen wal en schip belanden. Dit sluit aan bij hetgeen de minister van Defensie eerder maar ook recentelijk nog in haar overleg op 19 juni 2017 met de vaste commissie voor Defensie heeft gezegd. Zij reageerde daarbij op de start van deze verkenning. Zij liet de vaste commissie weten dat in gevallen waarin behoefte is aan specifieke zorg, Defensie bekijkt of er maatwerk kan worden geboden. Juist het feit dat het in de praktijk tot nu toe slechts een klein aantal (geregistreerde) hulpvragen betrof, maakte het volgens de betrokken instanties mogelijk om maatwerk te kunnen bieden. Zij vrezen dat die mogelijkheid zowel financieel als qua capaciteit onder druk kan komen te staan als het aantal hulpvragen sterk zou stijgen. De betrokken instanties pleiten ervoor dat passende hulp wordt geboden door de zorgverlener die daarvoor het meest geschikt is. Dat kan zijn binnen de civiele hulpverlening of via het LZVzorgsysteem. 8

4. Wat is de Veteranenombudsman opgevallen? De Veteranenombudsman gelooft dat het perspectief van burgers geborgd moet zijn in alles wat de overheid doet. Waar het gaat om de toegang tot voorzieningen, hoort de overheid ervoor te zorgen dat burgers geen onredelijke drempels ervaren wanneer zij problemen hebben en daarvoor hulp zoeken. De overheid moet duidelijk maken waar iemand kan aankloppen met zijn/haar probleem, en wat de mogelijkheden zijn. De verkenning laat zien dat de kwestie die de ex-partners bij de Veteranenombudsman aankaartten, wel degelijk bestaat. Hoewel de omvang van het probleem niet precies kon worden vastgesteld, staat vast dat Defensie en de betrokken instanties een aantal ex-partners concreet hebben geholpen. De Veteranenombudsman maakt daaruit op dat in die gevallen de wettelijk definitie van "relaties van de veteraan" en het ontbreken van formeel beleid geen belemmering vormde om in gesprek te gaan met de ex-partners die met een hulpvraag aanklopten. Voorop staat dat relevante hulp wordt geboden door de zorgverlener die daarvoor het meest aangewezen is, hetzij binnen de civiele hulpverlening dan wel via het LZV-zorgsysteem. Bij het leveren van maatwerk moet het perspectief van de ex-partner uitgangspunt zijn. Bij maatwerk hoort ook dat een ex-partner met een duidelijke uitleg naar een andere zorgverlener wordt doorverwezen, als na beoordeling van de hulpvraag zou blijken dat Defensie in dat geval niet de benodigde zorg kan bieden. Verder is de Veteranenombudsman er voorstander van dat iedere hulpvraag van een ex-partner apart geregistreerd wordt, ook wanneer die hulpvraag niet tot een hulpaanbod leidt. Deze wens is eveneens geuit door een aantal deelnemers van de Rondetafelbijeenkomst. Beter inzicht in de omvang van het probleem door een deugdelijke registratie is belangrijk bij het evalueren van, en eventueel wijzigen van beleid. Vrees van de instanties dat de mogelijkheid om maatwerk te bieden zowel financieel als qua capaciteit nog verder onder druk komt te staan als het aantal hulpvragen sterk zou stijgen, is een belangrijk signaal maar zou geen leidend argument mogen zijn bij de vraag of hulp kan worden geboden. Gelet op het bovenstaande ziet de Veteranenombudsman op dit moment geen aanleiding om een vervolg aan het verkennend onderzoek te geven in de vorm van een structureel onderzoek. De manier waarop ex-partners die zich melden met een hulpvraag worden geholpen, lijkt in de praktijk voldoende mogelijkheden te bieden. Ex-partners die menen dat hun individuele hulpvraag onvoldoende wordt beantwoord door Defensie en de ondersteunende instanties, kunnen zich altijd tot de Nationale, tevens Veteranenombudsman wenden. 9

5. Tot slot In 2018 zal de Veteranenombudsman deze kwestie blijven volgen. De minister van Defensie heeft aangegeven dat de discussie over de reikwijdte van de Veteranenwet en de veteranenzorg naar verwachting in 2017 zal worden afgerond, en dat het formuleren van beleid in 2018 zal plaatsvinden. De Veteranenombudsman bekijkt bij het uitkomen van dat beleid of er aanleiding is om alsnog een vervolg aan de verkenning te geven. Hij neemt de opmerking van de minister dat Defensie oog heeft voor schrijnende gevallen, en de uitkomsten van deze verkenning mee in zijn afweging. de Nationale ombudsman, tevens Veteranenombudsman Reinier van Zutphen 10