De gemeenteraad van Heusden in zijn openbare vergadering van 18 december 2012; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 november 2012; gelet op de artikelen 220 tot en met 220h en 226 van de Gemeentewet; b e s l u i t : de navolgende eerste wijziging van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen 2013 vast te stellen. Artikel 1 Belastingplicht 1. Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;; b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting. 2. Bij de gebruikersbelasting wordt: a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld. 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Artikel 2 Belastingobject 1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken. 2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. 1
Artikel 3 Maatstaf van heffing 1. De heffingmaatstaf is op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde kalenderjaar valt. 2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste en tweede lid, onderdelen b en c, 20, tweede lid, en 22, derde lid, van de Wet waardering onroerende zaken. Artikel 4 Vrijstellingen 1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken; b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde cultuurgrond; c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken; g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken; j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs; k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen; l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; m. begraafplaatsen en urnentuinen, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning. 2
n. onroerende zaken waarvan een ongebouwd eigendom de hoofdzaak vormt met uitzondering van de van de onroerende zaak deel uitmakende gebouwde eigendommen of gedeelten van gebouwde eigendommen o. buitensportvelden waarvan de WOZ-waarde minimaal 30% uitmaakt van de totale waarde van het WOZ-object en die in gebruik zijn bij niet-commerciële sportverenigingen. 3. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. 4. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Artikel 5 Belastingtarieven 1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor: a. de gebruikersbelasting 0,12720% b. bij de eigenarenbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,08547% 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,15792% 2. Geen belasting wordt geheven indien de heffingsmaatstaf van de onroerende zaak blijft beneden 2.500,-. 3. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro s. 4. Belastingaanslagen van minder dan 10,- worden niet opgelegd. 5. Voor de toepassing van het bepaalde in het vierde lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag. Artikel 6 Wijze van heffing De belastingen worden bij wege van aanslag geheven. Artikel 7 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later; 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag; 3. In afwijking van het eerste en tweede lid moeten, indien een machtiging voor automatische incasso is afgegeven en zolang de verschuldigde bedragen via automatische incasso kunnen worden afgeschreven, de aanslag(en) en de bestuurlijke boete(s) worden betaald in acht gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijnen telkens een maand later; 4. In afwijking van het derde lid is betaling via automatische incasso alleen mogelijk voor zover het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen en bestuurlijke boetes meer is dan 45,- en minder is dan 3.500,-; 5. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. 3
Artikel 8 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven over de heffing en invordering van onroerendezaakbelastingen. Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De Verordening onroerende-zaakbelastingen 2013 van 8 november 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "eerste wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen 2013. Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 18 december 2012. De raad voornoemd, de griffier de voorzitter, Mw. Drs. E.J.M. de Graaf drs. J. Hamming 4
De gemeenteraad van Heusden in zijn openbare vergadering van 18 december 2012; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 november 2012; gelet op artikel 226 van de Gemeentewet; b e s l u i t: de navolgende eerste wijziging van de Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2013 vast te stellen. Artikel 1 Belastbaar feit Onder de naam "hondenbelasting" wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente. Artikel 2 Belastingplicht 1. Belastingplichtig is de houder van een hond. 2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. 3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden. Artikel 3 Maatstaf van heffing en tarief 1. De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden, met dien verstande dat meer dan één hond in één aanslag kan worden begrepen. 2. De belasting bedraagt per belastingjaar: a. voor een eerste hond 59,40 b. voor een tweede hond 87,12 c. voor een derde hond 104,76 In afwijking in zoverre van de voorgaande leden bedraagt de belasting voor honden a. gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van Beheer op kynologisch gebied in Nederland en b. welke aanwezig zijn in een door burgemeester en wethouders als zodanig erkend dierenpension: per jaar 296,64 Artikel 4 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 5 Wijze van heffing De belasting wordt geheven bij wege van aanslag. 1 Hondenbelasting 2013
Artikel 6 Aangifte 1. Het model voor het uitnodigen tot het doen van aangifte wordt bij afzonderlijk besluit vastgesteld. 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat dan wel het aantal honden dat door de belastingplichtige wordt gehouden wijziging ondergaat, moet de belastingplichtige binnen twee weken na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of wijziging van het aantal honden heeft plaatsgevonden, bij het hoofd van de afdeling financiën verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte. 3. De belastingplichtige die niet binnen zesentwintig weken na afloop van het belastingjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen zesentwintig weken na afloop van het belastingjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen twee weken na afloop van die zesentwintig weken bij het hoofd van de afdeling financiën een verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte. Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang. 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd, voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven. 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar, verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven. Artikel 8 Vrijstellingen De belasting wordt niet geheven ter zake van honden: a. die uitsluitend dienen om blinde personen te leiden; b. die door de Stichting Hulphond Nederland als gehandicapten hond aan een gehandicapte ter beschikking zijn gesteld; c. die in opleiding zijn en die na de opleiding ter beschikking worden gesteld om gehandicapte personen bij te staan; d. die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Hondenen kattenbesluit 1999, welk asiel is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit; e. die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden gehouden in een bedrijfsinrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welke inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit; f. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden; g. die gehouden worden door ambtenaren van de politie ter verrichting van opsporingsdiensten; Artikel 9 Termijnen van betaling a. De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later; b. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een Hondenbelasting 2013 2
bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voorzover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag; c. In afwijking van lid a. en b. moeten, indien een machtiging voor automatische incasso is afgegeven en zolang de verschuldigde bedragen via automatische incasso kunnen worden afgeschreven, de aanslag(en) en de bestuurlijke boete(s) worden betaald in acht gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijnen telkens een maand later; d. In afwijking van lid c. is betaling via automatische incasso alleen mogelijk voor zover het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen en bestuurlijke boetes meer is dan 45,- en minder is dan 3.500,-; e. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 10 Nadere regels door het college Het college kan nadere regels geven over de heffing en invordering van de hondenbelasting. Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De Verordening hondenbelasting 2013 van 8 november 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2013. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als Eerste wijziging van de Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2013. Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 18 december 2012. De raad voornoemd, de griffier, de voorzitter, Mw. drs. E.J.M. de Graaf drs. J. Hamming Hondenbelasting 2013 3