ECLI:NL:RBZUT:2012:BX7183

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

ECLI:NL:RBGEL:2017:2594

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

ECLI:NL:RBSGR:2012:25290

ECLI:NL:RBASS:2011:BP3458

ECLI:NL:RBDHA:2017:8005

Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE. Sector familie- en jeugdrecht. Enkelvoudige kamer

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

ECLI:NL:RBALK:2009:BH5268

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

ECLI:NL:RBDHA:2017:6614

ECLI:NL:RBOVE:2014:1077

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

ECLI:NL:GHARN:2004:AR8882

ECLI:NL:RBOVE:2015:5761

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

ECLI:NL:RBMNE:2017:449

ECLI:NL:GHSHE:2017:146

ECLI:NL:GHDHA:2013:591

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

ECLI:NL:RBNHO:2013:10520

ECLI:NL:RBMNE:2017:386

ECLI:NL:GHAMS:2014:3092

ECLI:NL:RBDOR:2010:BM7569

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9770

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Arnhem afdeling civiel recht

ECLI:NL:OGEAA:2017:172

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:RBOVE:2016:649

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

ECLI:NL:RBAMS:2014:8276

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6006

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBDHA:2013:7717

ECLI:NL:GHSHE:2006:AV4210

ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

ECLI:NL:RBDOR:2012:BW9587

ECLI:NL:RBDHA:2014:8157

ECLI:NL:RBZWO:2002:AE6600

ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

ECLI:NL:RBHAA:2012:2572

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ6142

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBZWB:2017:2587

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7913

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0816

ECLI:NL:RBZWB:2016:7795

ECLI:NL:RBHAA:2001:AD7176

ECLI:NL:GHDHA:2014:935

ECLI:NL:GHAMS:2014:917 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:1855 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBROE:2004:AR5891

ECLI:NL:GHAMS:2016:4075 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Uitspraak RFR 2017/71 GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

ECLI:NL:GHDHA:2013:4390

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Gerechtshof 's-hertogenbosch , ECLI:NL:GHSHE:2018:4847

ECLI:NL:RBAMS:2016:43

ECLI:NL:GHARL:2013:10366 GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

JPF 2012/161 Rechtbank Dordrecht 30 mei 2012, 96504/FA RK ; 96507/FA RK ; LJN BW7709. ( mr. Haerkens-Wouters )

ECLI:NL:GHARN:2011:BR0277

Conclusie. 15/02613 Mr. F.F. Langemeijer 5 februari Conclusie inzake: 1. [de man] 2. Mr. J.L. Muller q.q. tegen [de moeder]

ECLI:NL:RBDHA:2015:2826

ECLI:NL:RBNHO:2015:8872

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2013:2541 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL3148 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBAMS:2017:2967

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Transcriptie:

ECLI:NL:RBZUT:2012:BX7183 Instantie Rechtbank Zutphen Datum uitspraak 06-06-2012 Datum publicatie 12-09-2012 Zaaknummer 123542 FARK 11-1407 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen- en familierecht Eerste aanleg - enkelvoudig Vernietiging erkenning door verwekker, vervangende toestemming Het kind van partijen is al tijdens de zwangerschap erkend door de huidige partner van de vrouw. Gelet op dit tijdstip moet geconcludeerd worden dat de man de rechtbank niet tijdig om vervangende toestemming tot erkenning had kunnen verzoeken. Naar het oordeel van de rechtbank had de vrouw onvoldoende belang bij het geven van de toestemming tot erkenning aan haar partner. Zij heeft er uitdrukkelijk voor gekozen het kind door haar huidige partner te laten erkennen met als doel de man die mogelijkheid te ontnemen. De rechtbank concludeert dat de vrouw in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming tot erkenning aan haar partner had kunnen komen. Na afweging van de diverse belangen wordt vervangende toestemming tot erkenning aan de man gegeven. De zaak wordt aangehouden voor raadsonderzoek naar de mogelijkheden voor omgang. Artikelen: 1:204 en 205 BW Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK ZUTPHEN Sector Civiel Afdeling Familie Zaaknummer: 123542 FARK 11-1407 beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken van 6 juni 2012 in de zaak van: [verzoeker] wonende te [plaats], verzoeker, hierna te noemen de man, advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,

tegen [verweerster], wonende te [plaats], verweerster, hierna te noemen de vrouw, advocaat: mr. C.A. Spekschoor te Lochem, met als belanghebbende: [belanghebbende], wonende te [plaats]. Het verdere procesverloop Dit verdere verloop blijkt uit: - de tussenbeschikking van deze rechtbank van 14 december 2011; - de brief met bijlage van het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek van 1 maart 2012; - het faxbericht met bijlage van mr. Zwart-Peters van 2 maart 2012; - het journaalbericht met bijlage van mr. F.E. van Nisselrooij van 6 maart 2012; - het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 mei 2012. De verdere beoordeling De rechtbank neemt over hetgeen in voormelde tussenbeschikking is overwogen en beslist en volhardt daarin. Bij voormelde tussenbeschikking heeft de rechtbank een DNA-onderzoek door deskundigen gelast naar de vraag of de man de biologische vader is van de minderjarige: [minderjarige], geboren op [2010 te plaats], en is de behandeling van de zaak aangehouden om alle belanghebbenden in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het deskundigenrapport. Het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek te Leiden heeft voormeld onderzoek uitgevoerd en in het rapport van 1 maart 2012 op grond van de resultaten van het DNA-onderzoek geconcludeerd dat het voor meer dan 99,99 % zeker is dat de man de biologische vader is van voornoemde minderjarige. Het nadere standpunt van de man De man heeft ter zitting van 14 mei 2012 gepersisteerd bij zijn verzoeken. Ter onderbouwing van zijn verzoeken is verwezen naar hetgeen staat vermeld in de pleitnota zoals ter zitting van 2 november 2011 naar voren is gebracht. De man stelt dat hij het liefst een co-ouderschapsregeling met de moeder zou zijn overeengekomen. Het contact met de moeder was na de geboorte van de minderjarige constructief. Door de nieuwe partner van de vrouw, [belanghebbende], is er een agressieve sfeer ontstaan. Daarna heeft de man het contact verbroken. De man maakt zich zorgen

over de minderjarige, met name gelet op het middelengebruik door de vrouw en haar partner. Hij wil alles doen wat in het belang van de minderjarige is. Het nadere standpunt van de vrouw De vrouw stelt dat er in de relatie met de man veel sprake is geweest van bedreiging en mishandeling. Er was sprake van dusdanige spanningen tussen partijen dat er geen normaal gesprek mogelijk was met de man. De vrouw wil verder met haar huidige partner, haar dochter uit een eerdere relatie en haar zoontje [minderjarige]. Gelet op de verstoorde verhouding tussen de man en de vrouw, acht zij een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige niet in het belang van de minderjarige. Het nadere standpunt van de bijzonder curator In beginsel dient de band tussen de biologische vader en de minderjarige gerespecteerd te worden. In de onderhavige zaak is er veel gebeurd tussen de man en de vrouw, waarbij niet is gezegd dat dit geheel aan de man is te wijten. De vrouw heeft besloten verder te gaan met haar huidige partner. Zij heeft haar gezinssituatie goed willen regelen. De spanningen zullen toenemen als de man in beeld komt, helemaal als er omgang komt. De man geeft aan dat hij een oogje in het zeil wil houden en te verwachten valt dat hij de vrouw op haar gedragingen zal aanspreken, waardoor er allerlei conflictsituaties kunnen ontstaan. Die onrust zal zijn weerslag op de minderjarige hebben. De nadere overwegingen van de rechtbank Uit het DNA-onderzoek is komen vast te staan dat de man de verwekker van [minderjarige] is. Daarmee staat tevens vast dat [belanghebbende], die [minderjarige] heeft erkend, niet de biologische vader is. Een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, ingevolge artikel 1:205 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bij de rechtbank worden ingediend door het kind, de erkenner of de moeder en op grond van lid 2 van dat artikel door het openbaar ministerie. De verwekker heeft derhalve geen wettelijke mogelijkheid tot vernietiging van de erkenning. Op grond van de uitspraken van de Hoge Raad van 18 september 1998, NJ 1999/480 en 12 november 2004, NJ 2005/248 kan de verwekker een erkenning door een ander niettemin aantasten als de moeder de verwekker toestemming tot erkenning heeft geweigerd en een ander wel toestemming tot erkenning geeft. De verwekker moet dan aantonen dat de moeder toestemming tot erkenning aan de niet-verwekker heeft gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden. In gevallen waarin de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming van de rechter heeft kunnen vragen geldt een minder strikte maatstaf, te weten of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij de erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder - telkens in verband met de belangen van het kind - in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen. De partner van de vrouw heeft de minderjarige reeds op 24 februari 2010, viereneenhalve maand vóór de geboorte van het kind, met toestemming van de vrouw erkend. Gelet op het tijdstip waarop deze erkenning heeft plaatsgevonden, moet geconcludeerd worden dat de man de rechtbank niet tijdig om vervangende toestemming tot erkenning had kunnen verzoeken, waardoor de minder strikte maatstaf van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank had de vrouw onvoldoende belang bij het geven van de toestemming tot erkenning aan haar partner. Uit de bevindingen van de bijzonder curator komt naar voren dat de vrouw heeft verklaard dat zij wist dat de man de minderjarige [minderjarige] wilde erkennen en dat hij een rol in het leven van [minderjarige] wilde vervullen, maar dat zij met haar huidige partner verder wil en met hem en de kinderen een gezin wil vormen. In dat kader heeft zij ter

terechtzitting nog opgemerkt dat het niet handig is dat de man in haar leven komt vanwege eerder door hem geuite bedreigingen en zijn drankprobleem. De vrouw heeft een dochter uit een eerdere relatie, [dochter], die niet door haar partner is erkend. Daarvoor waren geen redenen, omdat de biologische vader van [dochter] is overleden. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de vrouw er uitdrukkelijk voor heeft gekozen [minderjarige] door haar huidige partner te laten erkennen met als doel de man die mogelijkheid te ontnemen. Het belang dat zij stelt om samen met haar huidige partner de gezinssituatie te regelen heeft daarbij niet of nauwelijks een rol gespeeld, getuige het feit dat zij tot op heden in dat kader niets voor haar dochter uit een eerdere relatie heeft geregeld, nog daargelaten dat het gezinsleven van de vrouw en haar nieuwe partner zo nodig op andere wijze kan worden beschermd, bijvoorbeeld door tezamen met hem het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te vragen. Het belang van de vrouw bij het opbouwen van een gezin met haar huidige partner weegt al met al aanzienlijk minder zwaar dan het belang van de man om een relatie met zij kind op te bouwen en het belang van de minderjarige zijn vader te kennen. De erfrechtelijke aspecten, door de bijzonder curator nog genoemd, kunnen in een testament worden geregeld. Om die reden concludeert de rechtbank dan ook dat de vrouw in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming tot erkenning aan [belanghebbende] had kunnen komen. De man heeft vervangende toestemming tot erkenning verzocht. Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaar nog niet bereikt heeft op verzoek van de man die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind. Nu vast staat dat de man de verwekker is van het kind, dient een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Daarnaast heeft de wetgever met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming in het kader van afstamming beoogd dat meer aansluiting wordt gezocht bij de biologische werkelijkheid. De rechtbank zal het belang en de aanspraak van de man en de minderjarige op erkenning afwegen tegen de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind en die van het kind bij niet-erkenning. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de minderjarige is dat hij weet wie zijn vader is. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat er door de erkenning reële risico s zijn dat de minderjarige zal worden belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De rechtbank acht aannemelijk dat er in de relatie tussen de man en (de nieuwe relatie van) de vrouw sprake van spanningen is. Wie daarbij als agressor dient te worden aangemerkt kan naar het oordeel van de rechtbank buiten beschouwing blijven. Weliswaar hebben de vrouw en haar partner feitelijk de dagelijkse verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige], maar de keuzes van de vrouw liggen voor een belangrijk deel ten grondslag aan de thans ontstane situatie. De vrouw dient dan ook naar het oordeel van de rechtbank alles in het werk te stellen om een situatie te laten ontstaan waarin [minderjarige] de ruimte voelt om de man als vader te herkennen en erkennen, waarbij de band tussen de moeder en [minderjarige] gewaarborgd blijft. Dat enkel door de erkenning de band tussen moeder en zoon zou worden geschaad is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Voor zover de vrouw vreest dat de man de opvoedingssituatie van [minderjarige] bij haar en haar partner telkens ter discussie zal stellen, hetgeen volgens de vrouw opnieuw tot onrust zal leiden, is het aan de vrouw en de man samen om als volwassenen met elkaar daarover te spreken. Vooralsnog is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat dit niet mogelijk zal zijn. Evenmin is aannemelijk geworden dat de vervangende toestemming tot erkenning een zodanige (psychische) belasting voor de vrouw teweeg zal brengen dat dit een negatieve weerslag op de verhouding tussen haar en de minderjarige zal hebben.

De rechtbank zal dan ook de verzoeken van de man onder II en III toewijzen. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de kosten van het DNA-onderzoek ten laste van de man te brengen. De man had belang bij het onderhavige verzoek en het gelaste onderzoek. De vrouw heeft van aanvang af niet getwijfeld aan het vaderschap van de man. Met betrekking tot het verzoek van de man een (voorlopige) omgangsregeling vast te stellen acht de rechtbank zich - gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen - thans onvoldoende ingelicht om definitief te kunnen beslissen over het verzoek. De rechtbank zal daarom de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van omgang tussen de man en de minderjarige. De beslissing De rechtbank: verleent [verzoeker] geboren op [1962 te plaats], toestemming tot de erkenning van [minderjarige], geboren op [2010 te plaats], als zijn kind; gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Zutphen de akte van erkenning van 24 februari 2010 van [minderjarige], geboren op [2010 te plaats], door [belanghebbende], geboren op [1959 te plaats], door te halen; verstaat dat de wijziging geschiedt doordat aan de desbetreffende akten een latere vermelding wordt toegevoegd overeenkomstig artikel 1:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek; bepaalt dat de griffier van deze rechtbank daartoe een afschrift van deze beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te Zutphen zal zenden zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan; veroordeelt de man in de kosten van het honorarium van de deskundige begroot op 1.071,--- (eenduizend eenenzeventig euro); alvorens verder te beslissen: houdt de behandeling ten aanzien van de omgangsregeling tussen de man en de minderjarige aan tot de zitting van woensdag 5 september 2012 pro forma; verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Gelderland, locatie Zutphen, een onderzoek in te stellen en uiterlijk op voormelde zittingsdatum te rapporteren en de rechtbank te adviseren over de mogelijkheden van omgang tussen de man en de minderjarige. Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.