ECLI:NL:RVS:2000:AA5570

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RVS:2009:BI2655

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

ECLI:NL:RVS:2000:AA6939

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2004:AQ5784

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936


ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RVS:2007:BB1302

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2001:AD3582. Permanente link:

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

ECLI:NL:RVS:2012:BW8140

/1. Datum uitspraak: 19 december 2001 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:7224, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2007:BB0409

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:7924, Meerdere afhandelingswijzen. Algemene wet bestuursrecht 8:4 Gemeentewet Gemeentewet 83 Kieswet

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2016 in zaak nr. 15/2894 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2009:BJ2630

ECLI:NL:RVS:2011:BP3671

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RVS:2011:BQ6783

ECLI:NL:RVS:2017:2013

ECLI:NL:RVS:2014:1169

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

JOM 2017/310 AR 2017/1305 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7543

ECLI:NL:RVS:2014:3368

Raad. vanstate AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK /1 en /3. Datum uitspraak: 24 augustus 2006

ECLI:NL:RVS:2012:BW3893

ECLI:NL:RVS:2004:AR4275

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4843, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2012:BY5138

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. OGR-Updates.nl JOM 2017/58 AR 2017/177 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7492

ECLI:NL:RVS:2006:AZ4820

ECLI:NL:RVS:2012:BX4621

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2012:BV0554

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, appellant,

ECLI:NL:RVS:2008:BG4692

Uitspraak /1

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2008:BF7235

LJN: BP5782,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/3720 en 11/207

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RVS:2014:3998

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

ECLI:NL:RVS:2009:BK5057

ECLI:NL:RVS:2009:BH4676

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/10078 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RVS:2008:BD3606

ECLI:NL:RVS:2007:BB8911

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2013:174, Bekrachtiging/bevestiging

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2006:AX0760

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2013 in zaak nr. 12/4468 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2015:1002

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2012:BY5907

ECLI:NL:RVS:2017:425. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie

de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en TEGEN Hoger beroep Kamer 3 - Hoger Beroep - Monumentenwet

ECLI:NL:RVS:2012:BY7283

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

ECLI:NL:RBNHO:2014:3840

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2017:1856

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

ECLI:NL:RVS:2014:2812

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2011:BU5194, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RVS:2016:3390

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2006:AV7550

ECLI:NL:RVS:2015:2989

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2011:BV0418

ECLI:NL:RVS:2005:AU2986

Transcriptie:

ECLI:NL:RVS:2000:AA5570 Instantie Raad van State Datum uitspraak 03-04-2000 Datum publicatie 04-07-2001 Zaaknummer 199900539/1 Rechtsgebieden Omgevingsrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie - Vindplaatsen Rechtspraak.nl Module Bouwregelgeving 2000/814 Uitspraak Raad vanstate 199900539/1 Datum uitspraak: 3 april 2000 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appelant A] en [appellant B] te Rotterdam, appellanten, tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 23 april 1999 in het geding tussen: appellanten en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk, gemeente Rotterdam. 1 Procesverloop Bij besluit van 3 november 1998 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk (hierna: het dagelijks bestuur) aan de Stichting Woning Bedrijf Rotterdam (hierna: de Stichting) op grond van artikel 50, vijfde lid, van de Woningwet vrijstelling en vergunning verleend voor het renoveren van 48 huurwoningen en bedrijfsruimten op de percelen plaatselijk bekend Waterloostraat nummers 157-199 en 156-160 en Polanenstraat nummers 30-32, kadastraal bekend sectie F, nummers 2010 t/m 2013, 2542 t/m 2550, 2554 t/m 2559, 2817, 2282, 2580 en 2622, te Rotterdam. Bij afzonderlijk besluit van 3 november 1998 heeft het dagelijks bestuur aan de Stichting voorts een

sloopvergunning verleend voor het gedeeltelijk slopen van de genoemde huurwoningen en bedrijfsruimten. Bij besluit van 16 maart 1999 heeft het dagelijks bestuur het tegen deze besluiten door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Algemene Beroepscommissie van 11 februari 1999, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht. Bij uitspraak van 23 april 1999, verzonden op 28 april 1999, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de president) het tegen dit besluit door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 juni 1999, bij de Raad van State ingekomen op 10 juni 1999, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 augustus 1999. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brieven van 26 oktober 1999 en 3 november 1999 heeft de Stichting onderscheidenlijk het dagelijks bestuur een memorie ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 maart 2000, waar [appellant A] in persoon, bijgestaan door mr drs F.J.P. Lock, advocaat te Dordrecht, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr E.P. van der Stek, rnr C.J. Porreij en T. Chaudron, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is de Stichting, vertegenwoordigd door mr A.M. IJlstra, G. Kolner en A. van der Toorn, gemachtigden, verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De Afdeling stelt voorop dat de belangen van appellanten rechtstreeks zijn betrokken bij de in bezwaar gehandhaafde besluiten, zodat zij als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt. 2.2. Appellanten kunnen niet worden gevolgd in hun betoog dat de president ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit de wetsgeschiedenis (TK, vergaderjaar 1991-1992, 22 495, nummer 3, pagina 160) blijkt dat - anders dan appellanten hebben aangevoerd - met dit artikel niet slechts is beoogd de president de bevoegdheid te geven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak in gevallen van kennelijke niet-ontvankelijkheid, kennelijke gegrondheid of kennelijke ongegrondheid. Gelet op de gegevens die de president ter beschikking stonden en het resultaat van het ter zitting gehouden onderzoek, bestaat in dit geval geen grond voor het oordeel dat de president ten onrechte heeft besloten tot afdoening van de hoofdzaak. 2.3. Op 21 december 1995 heeft de raad der gemeente Rotterdam voor het betrokken gebied een voorbereidingsbesluit genomen. Dit besluit is op 29 december 1995 in werking getreden en op 30 december 1997 vervallen. De bouwaanvraag is op 9 september 1997 ingediend. Uit het vorenstaande volgt dat de aanhoudingsplicht in de zin van artikel 50, eerste lid, van de Woningwet - gelet op het derde lid van dat artikel - vóór het nemen van de beslissing op bezwaar was vervallen, zodat toepassing van het vijfde lid van dat artikel niet nodig was. De Afdeling is met de president van oordeel dat de omstandigheid dat het dagelijks bestuur met gebruikmaking van de daartoe door gedeputeerde staten van Zuid-Holland afgegeven verklaring van geen bezwaar van 7 augustus 1998 niettemin toepassing heeft gegeven aan artikel 50, vijfde lid, van de Woningwet niet tot vernietiging van de beslissing op bezwaar behoeft te leiden, aangezien niet is gebleken dat appellanten hierdoor in hun belangen zijn geschaad. 2.4. Appellanten hebben aangevoerd dat de bouwaanvraag na de indiening zodanig is gewijzigd, dat

deze moet worden beschouwd als een nieuwe aanvraag waarvoor wederom een aanhoudingplicht in de zin van artikel 50, eerste lid, van de Woningwet is ontstaan, omdat op 19 december 1997 opnieuw een voorbereidingsbesluit in werking is getreden. Dit betoog faalt. De in het bouwplan aangebrachte wijzigingen kunnen niet worden aangemerkt als zodanig ingrijpend dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken. Deze wijzigingen hebben immers niet of slechts in geringe mate betrekking op de bouwmassa, de constructie en de functie van de te verbouwen gebouwen. 2.5. Nu gelet op artikel 50, derde lid, van de Woningwet ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geen aanhoudingsplicht in de zin van artikel 50, eerste lid, van de Woningwet bestond en het dagelijks bestuur op grond van het zevende lid van dat artikel was gehouden om op de aanvraag te beslissen, kon op dat moment geen sprake zijn van een toetsing van het bouwplan aan een toekomstig planologisch regime. Aan de stellingen van appellanten die erop neerkomen dat voor het volgen van de zogenoemde anticipatieprocedure toentertijd geen aanleiding bestond, moet derhalve worden voorbijgegaan. 2.6. Voorzover het hoger beroep betrekking heeft op het oordeel van de president over de handhaving door het dagelijks bestuur van de verleende bouwvergunning, overweegt de Afdeling het volgende. 2.6.1. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse als bestemmingsplan geldende bebouwingsverordening "Kralingen" (hierna: de bebouwingsverordening) en dat het dagelijks bestuur slechts door middel van verlening van vrijstelling vergunning kon verlenen. Gelet op artikel 46, derde lid, van de Woningwet, kan -anders dan appellanten hebben betoogd - reeds hierom geen sprake zijn van een vergunning van rechtswege op grond van het vierde lid van dat artikel. 2.6.2. De uiteenzetting van appellanten dat de Leefmilieuverordening "Kralingen-Lusthof" in de weg staat aan de gehandhaafde bouwvergunning, is onjuist. Reeds ten tijde van het nemen van het primaire besluit was de werkingsduur van deze verordening verstreken, aangezien zij met ingang van 22 maart 1993 slechts voor een termijn van vijf jaar gold. 2.6.3. De president heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het dagelijks bestuur de adviezen van de commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam van 9 maart 1998 en 21 oktober 1998 aan zijn oordeel omtrent welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ook de Stichting Historisch Kralingen positief heeft geadviseerd over de gewijzigde bouwplannen en dat voor het dagelijks bestuur geen aanleiding bestond om een nader advies te vragen. 2.6.4. Voorts is de president tot de juiste conclusie gekomen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het dagelijks bestuur in verband met de te verlenen vrijstelling van de bebouwingsverordening en de Bouwverordening Rotterdam 1993 (hierna: de bouwverordening), na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot handhaving van de bouwvergunning heeft kunnen besluiten. Het dagelijks bestuur heeft de belangen van appellanten onderkend door enkele, daarmee verband houdende wijzigingen in het bouwplan te doen aanbrengen. Verder hebben zij - mede als tegemoetkoming aan bezwaren van appellanten - aan de bouwvergunning voorwaarden verbonden. Het betoog van appellanten dat het dagelijks bestuur de voorgenomen aanwijzing als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet heeft miskend, faalt. De gehandhaafde bouwvergunning is immers niet in strijd met het in de "Nota van uitgangspunten beschermd stadsgezicht Kralingen" neergelegde beleid van het dagelijks bestuur. De enkele omstandigheid dat - naar appellanten hebben gesteld - de kleinschalige bedrijvigheid ter plaatse als gevolg van realisering van de bouwplannen zal verdwijnen, betekent op zichzelf nog niet dat van zodanige strijd sprake is.

2.7. Het hoger beroep richt zich voorts tegen het oordeel van de president over de gehandhaafde sloopvergunning. 2.7.1. Appellanten hebben tevergeefs aangevoerd dat de sloopvergunning is verleend in strijd met artikel 8.1.5, tweede lid, van de bouwverordening, waarin - voorzover hier van belang - is bepaald dat de beslissing op de aanvraag om sloopvergunning de procedure van de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning volgt in het geval dat beide aanvragen gelijktijdig zijn ingediend. De sloopvergunning is in het voorliggende geval niet vooruitlopend op, maar gelijktijdig met de bouwvergunning bij afzonderlijke besluiten van 3 november 1998 verleend. De omstandigheid dat aan de bouwvergunning voorwaarden zijn verbonden, betekent - anders dan appellanten kennelijk hebben verondersteld - niet dat van een beslissing als bedoeld in artikel 8.1.5, tweede lid, van de bouwverordening geen sprake is. 2.7.2. Niet is gebleken dat één van de in artikel 8.1.6, eerste lid, van de bouwverordening genoemde gronden - op basis waarvan de sloopvergunning moet worden geweigerd - zich voordoet. Aangezien de - positieve - adviezen van de commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam van 9 maart 1998 en 21 oktober 1998 op het gehele bouwplan betrekking hebben, moeten deze adviezen mede worden geacht het in artikel 8.1.6, tweede lid, van de bouwverordening voorgeschreven advies over de sloopvergunning te omvatten. Het dagelijks bestuur heeft de sloopvergunning terecht niet geweigerd. De president is tot hetzelfde oordeel gekomen. 2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.9. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen aanwezig. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, en mr C. de Gooijer en mr C.A. Terweevan Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat. w.g. Eekhof-de Vries w.g. Schuurman Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2000 110-282. Verzonden: Voor eensluidend afschrift,

de Secretaris van de Raad van State, voor deze,