ECLI:NL:RVS:2006:AW1261

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RVS:2007:BB7292

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

het college van burgemeester en wethouders van Soest, verweerder.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

ECLI:NL:RVS:2003:AL8988

ECLI:NL:RVS:2005:AU0769

ECLI:NL:RVS:2007:BB9957

het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen Eerste aanleg - meervoudig

ECLI:NL:RVS:2016:3050

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2007:BB2492

Verwerking Uitspraken bestemmingsplan Buitengebied Alphen Zuid


ECLI:NL:RVS:2007:BA7586

ECLI:NL:RVS:2006:AV6241

ECLI:NL:RVS:2003:AN8825

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2012:BY6738

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

** [ /1/M1.], [10 november 2010]: [afstandseis tussen een lpg tankstation en een scholengemeenschap ], [Harlingen]

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RVS:2005:AT0508

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2013:283. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is


ECLI:NL:RVS:2008:BC7090

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

ECLI:NL:RVS:2008:BE8863

Essentie uitspraak Casus en uitspraak Noot van de Commissie Verantwoordingsplicht Groepsrisico Uitspraak Datum uitspraak: 28 februari 2007

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

zaaknummer /1 datum van uitspraak woensdag 13 februari 2008 Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

ECLI:NL:RVS:2002:AE9003


ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

LJN: AP3302, Raad van State, /1 Printbare versie

ECLI:NL:RVS:2016:1268

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:RVS:2006:AY6746

ECLI:NL:RVS:2016:2348

Afdeling bestuursrechtspraak FS 1037IFS/ /FS

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

J.R.S. de Groot Heupner Niet vaststellen ontwerp-bp. Tiel-Oost Grotebrugse Grintweg 59 Procedure Beroep

Musselkanaal. Bijlagen bij de toelichting NL.IMRO BP0602- vastgesteld: 29 oktober 2007 goedgekeurd: 24 juni 2008 onherroepelijk: 30 juli 2009

ECLI:NL:RVS:2005:AU8440

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar A.H.M. Boevink

Uitspraak /5/R1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Afd eli n g bes tuursrechtspraak TEAM: Behandelend amhten.iar P. Slappendel

Feitelijke informatie De Afdeling bestuursrechtspraak heeft samengevat - het beroep gegrond verklaard op de volgende overwegingen.

1)estuursreclaqirA,IL

ECLI:NL:RVS:2013:1522


ECLI:NL:RVS:2005:AU2986

S QÉMEEKT 1 ING. r j in hh. i i l. Uw kenmerk

het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Overige

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

Appellante heeft, daartoe door de Afdeling in de gelegenheid gesteld, nog een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:RVS:2013:BZ2509

Afdeling bestuursre c h tsp raak. Uw kenmerk. Behandelend ambtenaar. F. Sardar

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

ECLI:NL:RVS:2007:BB4709

Essentie uitspraak: Casus: Noot

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar J.P. van het Hul

ECLI:NL:RVS:2010:BK9955

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

Essentie uitspraak: Zie omtrent dit besluit ook: Casus: Noot van de commissie:

Essentie uitspraak: Uit deze uitspraak blijkt dat bij een saneringssituatie met een lpg tankstation het vigerende bestemmingsplan leidend is.

1. de vereniging Vereniging Villapark De Zeven Heuvelen, gevestigd te Groesbeek, en anderen,

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2011:BR6297

Afdeling bestuursrechtspraak. Provinciale staten van Noord-Brabant Postbus MC 'S-HERTOGENBOSCH CC HĄQ

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:7924, Meerdere afhandelingswijzen. Algemene wet bestuursrecht 8:4 Gemeentewet Gemeentewet 83 Kieswet

Afdeling bestuursrechtspraak. Voorstel behandelwijze; jlbicid raaddd: 2^ v \ Uw kenmerk

ECLI:NL:RVS:2014:1156

Print deze uitspraak rechtsgebied. Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / deze uitspraak

' Raad. IBİM» Hill VanState Stuknummer: GEMEENTE SCHAGEI. Raad van de gemeente Harenkarspel Postbus AA SCHAGEN

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

Afdeling bestuursrechtspraak P^na 1 van 1. Uw kenmerk

ECLI:NL:RVS:2014:2812

HABITAT ADVOCATENKANTOOR OMGEVINGSRECHT WONEN I ONDERNEMEN I NATUUR

ECLI:NL:RVS:2012:BY7283

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RVS:2012:BV9444

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2014:1722

ECLI:NL:RVS:2016:2872

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

Transcriptie:

ECLI:NL:RVS:2006:AW1261 Instantie Raad van State Datum uitspraak 12-04-2006 Datum publicatie 12-04-2006 Zaaknummer 200503239/1 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Bestuursrecht Eerste aanleg - meervoudig Bij besluit van 22 februari 2005, kenmerk 03.2351-03.5008, heeft verweerder aan [vergunninghoudster], een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor het veranderen van een inrichting voor de opslag en het sorteren van ferro en non-ferro metalen, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Hellendoorn, sectie [ ], nummer [ ]. Dit besluit is op 2 maart 2005 ter inzage gelegd. Vindplaatsen Rechtspraak.nl JAF 2006/35 met annotatie van Van der Meijden Uitspraak 200503239/1. Datum uitspraak: 12 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], waarvan de vennoten zijn [vennoot 1 en 2], beiden wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 februari 2005, kenmerk 03.2351-03.5008, heeft verweerder aan [vergunninghoudster], een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, verleend voor het veranderen van een inrichting voor de opslag en het sorteren van ferro en non-ferro metalen, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Hellendoorn, sectie

[ ], nummer [ ]. Dit besluit is op 2 maart 2005 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 9 juni 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 28 juli 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door ing. E.G.M. Bonekamp, en verweerder, vertegenwoordigd door A.J. ten Hove, L.J.A. Ekkel en H.W. Olthof, allen ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft. Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit. 2.2. Appellante heeft ter zitting de beroepsgrond inzake de wettelijke beslistermijn ingetrokken. 2.3. Ingevolge artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 december 2005 luidde, kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Appellante heeft de gronden inzake coördinatie met de waterkwaliteitsbeheerder, de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en het stellen van financiële zekerheid niet als bedenkingen tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellante redelijkerwijs niet kan worden verweten op deze punten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is. 2.4. Appellante betoogt op hierna vermelde gronden dat verweerder niet bevoegd is om te beslissen op de aanvraag.

2.4.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer zijn burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning, behoudens in gevallen als bedoeld in het tweede, het derde en het vierde lid. Ingevolge artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag om een vergunning. Ingevolge artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I is aangewezen. Ingevolge categorie 28.4 van bijlage I behorende bij het Ivb, zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor, voor zover hier van belang: a. het opslaan van de volgende afvalstoffen: 5. van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen; 6. andere dan de onder 1 tot en met 5 genoemde van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan van 50 m3 of meer; In categorie 28.7, zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor de toepassing van onderdeel 28.4, onder a, 6, buiten beschouwing blijven inrichtingen voor het uitsluitend opslaan, bewerken, verwerken of vernietigen - anders dan verbranden - van de volgende afvalstoffen: a. papier; b. textiel; c. ferro- of non-ferrometalen; d. schroot; e. glas. 2.4.2. Appellante stelt dat uit de vergunningaanvraag en de vergunningvoorschriften niet blijkt dat geen gevaarlijke afvalstoffen in de inrichting (mogen) worden opgeslagen. Op grond van categorie 28.4, onder a, 5, van bijlage I behorende bij het Ivb is volgens haar daarom het college van gedeputeerde staten van Overijssel het bevoegd gezag. In dit verband voert appellante tevens aan dat de aanvraag onvoldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu. 2.4.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inrichting onder categorie 28.4, onder a, 6, van bijlage I behorende bij het Ivb moet worden geschaard. Op grond van het bepaalde in categorie 28.7 acht hij zich bevoegd om op de aanvraag te beslissen. 2.4.4. In de vergunningaanvraag van 28 februari 2003, die deel uitmaakt van de vergunning, is

vermeld dat de in de inrichting verrichte activiteiten bestaan uit de opslag en het sorteren van van buiten de inrichting afkomstige ferro- en non-ferrometalen. Op de situatietekening bij de aanvraag is vermeld dat het hierbij gaat om oud ijzer, roestvrij staal, zink, aluminium, nieuw ijzer en "diversen". De aanvraag bevat geen informatie over de herkomst van de te accepteren ferro- en non-ferrometalen en geen nadere gegevens over de samenstelling daarvan. Aan de vergunning zijn voorschriften verbonden ten aanzien van andere afvalstoffen dan ferro- en non-ferrometalen (waaronder wit- en bruingoed en kunststofafval) en ten aanzien van gevaarlijke afvalstoffen. Ter zitting heeft verweerder ter toelichting hierop gesteld dat hij het mogelijk acht dat de inkomende fracties metaalafval zijn vermengd met de in de voorschriften genoemde andere afvalstoffen en dat niet uitgesloten kan worden geacht dat die inkomende fracties zijn vermengd met gevaarlijke afvalstoffen. Gezien het vorenstaande is het naar het oordeel van de Afdeling niet duidelijk of de inrichting al dan niet moet worden geschaard onder categorie 28.7 van bijlage I behorende bij het Ivb en daarmee is het niet duidelijk of verweerder bevoegd was op de aanvraag te beslissen. Nu verweerder onvoldoende informatie heeft vergaard voor de beoordeling van de vraag of hij bevoegd was op de aanvraag te beslissen, heeft hij gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart, en met het algemeen rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen. 2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling komt niet toe aan bespreking van de overige beroepsgronden. 2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu geen van de vennoten van appellante ter zitting is verschenen, is in zoverre niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende reis- en verletkosten. De door haar beroepsmatig rechtsbijstandverlener gemaakte reiskosten worden geacht te zijn begrepen in de voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor verleende rechtsbijstand. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de gronden inzake coördinatie met de waterkwaliteitsbeheerder, de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en het stellen van financiële zekerheid betreft; II. verklaart het beroep, voor zover ontvankelijk, gegrond; III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn van 22 februari 2005, kenmerk 03.2351-03.5008; IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Hellendoorn aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V. gelast dat de gemeente Hellendoorn aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Zegveld Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 april 2006 43-442.