ECLI:NL:RBDHA:2016:14105

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBDHA:2017:364

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBAMS:2014:290

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBDHA:2017:2134

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBLIM:2017:1301

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:OGEAC:2017:93

ECLI:NL:RBAMS:2017:5266

ECLI:NL:RBLIM:2014:6224

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:GHSGR:2012:BY0077

ECLI:NL:RBDHA:2017:7283

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBGEL:2013:4571

ECLI:NL:RBHAA:2006:AV3181

ECLI:NL:RBROT:2016:6088

ECLI:NL:RBUTR:2010:BM6817

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:RBGEL:2013:2662

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBNNE:2016:1062

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5682

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBOBR:2017:4427

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBOVE:2017:3127

ECLI:NL:RBROT:2015:8694


ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBZWB:2014:7153

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

ECLI:NL:RBUTR:2009:BL0337

ECLI:NL:RBROT:2016:6095

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

ECLI:NL:RBLIM:2017:4155

ECLI:NL:RBAMS:2017:2373

ECLI:NL:RBARN:2010:BO4467

ECLI:NL:RBROT:2015:2010

ECLI:NL:RBMNE:2016:6222

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBZWB:2013:11405

ECLI:NL:RBASS:2006:AX0491

ECLI:NL:RBNHO:2013:13255

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9562

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:OGEAA:2016:480 Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer A.R.

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Transcriptie:

ECLI:NL:RBDHA:2016:14105 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 16-11-2016 Datum publicatie 22-11-2016 Zaaknummer 5139036 RL EXPL 16-16773 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg - enkelvoudig Studentenwoning: vordering beëindigen huur toegewezen, omdat huurster erkend heeft een studentenwoning te bewonen Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK DEN HAAG Zittingsplaats s-gravenhage CK Rolnr.: 5139036 RL EXPL 16-16773 16 november 2016 Vonnis van de kantonrechter in de zaak van: de stichting Stichting DUWO, gevestigd te Delft, eisende partij, gemachtigde: mr. T.A. Nieuwenhuijsen, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde partij, gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien. Partijen worden aangeduid als DUWO en [gedaagde].

1 Procedure 1.1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken: - de dagvaarding van 1 juni 2016, met producties; - de conclusie van antwoord, met producties; - de aktes houdende nadere producties zijdens DUWO; - de aantekeningen van de griffier van de op 4 november 2016 gehouden comparitie van partijen, waarbij namens DUWO is verschenen [MF] bijgestaan door haar gemachtigde alsmede [gedaagde] bijgestaan door haar gemachtigde. 1.2. Aansluitend is vonnis bepaald. 2 De feiten 2.1. Tussen partijen bestaat sinds 1 oktober 2003 huurovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd met betrekking tot de zelfstandige woonruimte gelegen aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het gehuurde). 2.2. [gedaagde] stond destijds ingeschreven als student aan de Technische Universiteit Delft. 2.3. Bij brief van 28 december 2012 heeft DUWO aangekondigd over te gaan tot opzegging van de huurovereenkomst per 1 juli 2013 wegens dringend eigen gebruik. 2.4. Op 29 januari 2013 en 18 maart 2013 heeft DUWO aan [gedaagde] een beëindigingovereenkomst huurovereenkomst studentenwoning gestuurd met het verzoek aan [gedaagde] het stuk te retourneren. Aan dat verzoek heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven. 2.5. Op 29 maart 2013 heeft [gedaagde] een brief aan DUWO gestuurd, waaruit wordt geciteerd voor zover relevant: ( ) Naar aanleiding van uw brief dd 29 januari 2013 bericht ik u als volgt. ( ) Ik heb u voorts op de hoogte gesteld van het feit dat het streven is dat ik per 1 september 2013 mij inschrijf voor een andere studie. Hoewel ik dit niet hoop, is het niet geheel uitgesloten dat deze beslissing ten gevolge van mijn medische situatie op een later moment valt. Zodra er duidelijkheid is over het volgen van een nieuwe studie en het ingeschreven staan daarvoor, maak ik aanspraak op een campusovereenkomst ter vervanging van mijn huidige huurovereenkomst. In het geval (onverhoopt) ik geen andere studie zou gaan volgen realiseer ik mij dat er afspraken gemaakt moeten worden over de beëindiging van de huurovereenkomst. ( ) Wanneer ik voor 1 juli 2014 niet ben ingeschreven voor een andere studie zal de bestaande huurovereenkomst, met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden, gezien het belang van huurder om andere passende woonruimte te vinden, eindigen. ( )

3 Het geschil 3.1. DUWO vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de gerechtelijke ontruiming, de proceskosten en de nakosten met vermeerdering van de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis. 3.2. Aan de vordering heeft DUWO ten grondslag gelegd dat zij het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik als bedoeld in artikel 7:274 lid 1 sub c in samenhang met lid 4 ten eerste BW. Als toelichting geeft DUWO het volgende. [gedaagde] huurt een studentenwoning van DUWO (een woning in een studentencomplex). Uit inmiddels vaste rechtspraak blijkt dat DUWO in redelijkheid een beleid kan voeren dat gericht is op de beëindiging van huurovereenkomsten met huurders die de woning hebben gehuurd in hun hoedanigheid als student maar inmiddels niet meer studeren en een huurovereenkomst hebben die niet aan de eisen van artikel 2:274 lid 4 BW voldoet. De wens van DUWO het gehuurde ter beschikking te krijgen om te verhuren aan studenten kan gelden als dringend eigen gebruik, tenzij van DUWO gevergd kan worden de huurovereenkomst door te laten lopen. Daarvan is in dit geval geen sprake volgens DUWO. Bovendien moet een huurder die als student een voor studenten bedoelde woonruimte huurt, er rekening mee houden dat het gehuurde binnen redelijke termijn na het einde van de studie weer beschikbaar moet komen voor de volgende student en is het ook om die reden dat DUWO geen hulp en/of vergoeding hoeft aan te bieden bij het vinden van andere passende woonruimte, aldus DUWO. 3.3. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Zij heeft de dringendheid van het eigen gebruik betwist. [gedaagde] heeft weersproken dat zij het gehuurde als student heeft aanvaard en dat DUWO miskent dat het gehuurde een reguliere woning in een galerij-flat betreft. Het gehuurde maakt deel uit van een complex dat aan zowel jongeren, studenten als economisch aan Delft gebonden huurders werd verhuurd. Er is geen schaarste meer aan studentenhuisvesting, er is niet gebleken dat er wachtlijsten zijn en heeft DUWO geen haast gemaakt met het verwezenlijken van haar opzegging van 28 december 2012. De jurisprudentie die door DUWO wordt aangehaald ziet op onzelfstandige woonruimten in typische studentenflats en daarvan is in casu geen sprake zodat [gedaagde] huurbescherming geniet op basis van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, aldus [gedaagde]. Tot slot kan van [gedaagde] gelet op haar gezondheidsklachten niet gevergd worden op korte termijn te verhuizen waarbij [gedaagde] wijst op jurisprudentie van het EHRM waaruit blijkt dat de loss of home de meest zware inbreuk is op huisrecht en waartoe slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mag worden overgegaan. Door haar arbeidsongeschiktheid kan [gedaagde] geen andere passende woonruimte vinden. Een belangenafweging moet niet in het algemeen (maatschappelijk) belang maar in het voordeel van [gedaagde] uitvallen. 4 De beoordeling 4.1. Aangezien DUWO, net als in de overige aanhangig gemaakte vergelijkbare zaken, aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat het dringend eigen gebruik is gelegen in het verstrekken van het gehuurde aan studenten, zal in een voorkomend geval eerst moeten worden beoordeeld of het gaat om een woonruimte die volgens de huurovereenkomst bestemd is voor studenten. Daarna zal beoordeeld dienen te worden of het [gedaagde] bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk was of dat zij wist dat zij de woning slechts in hoedanigheid van student toegewezen heeft gekregen en kon huren. 4.2. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de overeenkomst niet dat de woonruimte is bestemd voor studenten. Er zijn geen bedingen in de overeenkomst opgenomen die deze of de woonruimte bijzonder maken. Doorslaggevend kan dat in dit geval echter niet zonder meer zijn,

omdat het vierde lid bij wet van 1 juni 2006 is toegevoegd aan artikel 7:274 BW, terwijl de overeenkomst tussen partijen dateert uit 2003. Hierdoor was er voor DUWO geen noodzaak noch mogelijkheid in het kader van de doorstroming uitdrukkelijk in de overeenkomst op te nemen dat de woonruimte voor studentenhuisvesting bestemd is. 4.3. Aan de vraag of het gehuurde een studentenwoning betreft, hetgeen een indicatie kan zijn dat [gedaagde] wist of kon weten dat het gehuurde voor studentenhuisvesting bestemd is met de gevolgen van dien, wordt niet toegekomen omdat de kantonrechter de brief van 29 maart 2013 van [gedaagde] aan DUWO van doorslaggevende betekenis acht. Uit die brief, in het bijzonder de laatste twee geciteerde zinnen, blijkt namelijk dat [gedaagde] weet van de link tussen het student-zijn en het gehuurde. Dat, zoals [gedaagde] ter zitting heeft aangevoerd, de brief door de gemeente is opgesteld en niet door haar is ondertekend, maakt het oordeel niet anders. De reden dat de brief niet is ondertekend is omdat deze per e-mail vooruit is gezonden en daarmee een digitale versie betreft. Nadien is ook geen brief door [gedaagde] aan DUWO gestuurd dat haar brief van 29 maart 2013 berust op een fout of een onderschatting van de strekking van de brief. Bovendien heeft [gedaagde] bij de bespreking van de brief tijdens de zitting (wederom) gezegd dat zij dacht dat het makkelijk was om een tweede studie te beginnen waaruit ook blijkt dat [gedaagde] zich realiseert dat er een link is tussen student-zijn en het gehuurde. 4.4. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het [gedaagde] duidelijk was dat zij de woning slechts als student kon huren en dat zij daardoor eveneens begrepen moet hebben dat het huren van deze woning voor beperkte tijd zou zijn. Zoveel staat ook in haar brief van 29 maart 2016. Aangezien zij thans geen student meer is, dient zij het gehuurde te verlaten en plaats te maken voor de volgende student. Daarmee behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer. Dat van [gedaagde] vanwege haar gezondheidsklachten niet gevergd kan worden op korte termijn te verhuizen, is niet nader toegelicht en onderbouwd. Desalniettemin zal de kantonrechter hiermee in zekere zin rekening houden en de datum waarop de huurovereenkomst eindigt en het gehuurde ontruimd dient te zijn bepalen op 1 februari 2017. De door DUWO gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering 4.5. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen. Beslissing De kantonrechter: - ontbindt per 1 februari 2017 de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan [adres] te [woonplaats] ; - veroordeelt [gedaagde] voormeld gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, op een dag gelegen na 31 januari 2017, met al wie en al wat zich daarin van de zijde van [gedaagde] mocht bevinden te ontruimen en te verlaten en, met afgifte van de sleutels, ter vrije en algehele beschikking van DUWO te stellen; - veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van DUWO vastgesteld op 513,01 waarvan 300,00 als het aan de gemachtigde van DUWO toekomende salaris en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening; - en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van 75,00 aan nasalaris, voor zover DUWO

daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening; - verklaart dit vonnis ten aanzien van de proces- en nakosten uitvoerbaar bij voorraad; - wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd. Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2016.