/1/R2. Datum uitspraak: 17 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak in het geding tussen:

Vergelijkbare documenten
Uitspraak /1/R3

Uitspraak /1/R2

ECLI:NL:RVS:2011:BT6665

ECLI:NL:RVS:2013:1951

Uitspraak /1/R2

Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpsgebied Oostvoorne" vastgesteld.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2014:1463

Uitspraak /1/R1

het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Overige

Feitelijke informatie De Afdeling bestuursrechtspraak heeft samengevat - het beroep gegrond verklaard op de volgende overwegingen.

Afdeling bestunrsreclitspraak. Behandelend ambtenii;ir J. Jhauw

Afdeling bestuursrechtspraak. Afdeling; Uw kenmerk. lichandelcnd ambtenaar

/1/R3 7 9 april 2014 lngevolge artikel 8, lid 8.1, van de planregels zijn de voor - "Gemengd 1" aangewezen gronden bestemd voor: a. culturele

Uitspraak /1/R6

Raad. . te- 13. vanstate. -6 FEB. 2(m. Afdeling bestuursrechtspraak GEMEEME SOEST. Ingek. Nr. Afd.: ^ (

Afdeling bestuursrechtspraak. Uw kenmerk. Behandelend ambtenaar Y.A. Neijssel

Afdeling bestuursrechtspraak

ECLI:NL:RVS:2013:BZ2509

Bij besluit van 26 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2009, reparatieplan (BP1065)" vastgesteld.

VanState AfdeJing bestuursrechtspraak ^ ^ cf AoUito

HABITAT ADVOCATENKANTOOR OMGEVINGSRECHT WONEN I ONDERNEMEN I NATUUR

Uitspraak Raad van State. Bestemmingsplan Buitengebied

ECLI:NL:RVS:2014:2790

Uitspraak /1/R2

Afdeling bestuursrechtspraak. Uw kenmerk. Behandelend ambtenaar

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

Uitspraak /1/R6

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

2. Beoordeling. 2.4 Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo)

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

/1/R4 woensdag 13 februari de raad van de gemeente Lansingerland,

ECLI:NL:RVS:2014:1722

Uitspraak /1/R2

ECLI:NL:RVS:2012:BV9447

Musselkanaal. Bijlagen bij de toelichting NL.IMRO BP0602- vastgesteld: 29 oktober 2007 goedgekeurd: 24 juni 2008 onherroepelijk: 30 juli 2009

Oplegnotitie tot het gewijzigd vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied

WIJZIGINGSPLAN ZORGBOERDERIJ BROEK 4, MARIAHOUT GEMEENTE LAARBEEK. 2 februari 2016 vastgesteld

ECLI:NL:RBOBR:2017:3205

ECLI:NL:RVS:2016:2872

ECLI:NL:RVS:2014:3854

Essentie uitspraak: Correct gebruik van fictieve personendichtheid bij de berekening van het groepsrisico.

Uitspraak /1/R2

Bestemmingsplan Waterdael III, herziening Boerenkamplaan 5. Gemeente Someren

Nota zienswijzen ontwerp-wijzigingsplan Vinkenpolderweg 24 Alblasserdam.

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar. D.J.J.M. Wolfs

Uitspraak /2/R3

1e herziening Structuurvisie en Bestemmingsplan Tinte

Uitspraak /1/R3

1)estuursreclaqirA,IL

Omgevingsvergunning Grassavanne Ong.

In de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. Een afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan.

de deelraad van het stadsdeel Noord (thans: de raad van de gemeente Amsterdam), verweerder.

^GĒKOMBV 2 2 ME/ 2015 Afdeling bestuursrechtspraak. Uw kenmerk. Behandelend ambtenaar

Afdeling bestut.. Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend.

** [ /1/M1.], [10 november 2010]: [afstandseis tussen een lpg tankstation en een scholengemeenschap ], [Harlingen]

Afdeling bestuursrechtspraak. Bchandelend ambtenaar Y.A. Neijssel

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

Uitspraak /1/R3

Afdeling bestunrsrechtspraak

Uitspraak /1/R3 DATUM VAN UITSPRAAK woensdag 11 juni 2014 TEGEN de raad van de gemeente Breda PROCEDURESOORT Eerste aanleg - meervoudig RECHT

ECLI:NL:RVS:2015:2989

, bestuursrecspu.k. Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend.

ECLI:NL:RVS:2014:1156

Afdeling bestuursrechtspraak. In de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. Een afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan.

' Raad. IBİM» Hill VanState Stuknummer: GEMEENTE SCHAGEI. Raad van de gemeente Harenkarspel Postbus AA SCHAGEN

Uitspraak /1/R1

AR 2017/318 H.J. de Vries annotatie in TBR 2017/45

~,. Raad. vanstate 17 APRIL s~3~y 9,~, J.A. Frans BP Dorpskernen Liesveld

ECLI:NL:RVS:2007:BB9957

Uitspraak /1/R1

Uitspraak /1/R1

Uitspraak /1/R1 Raad van State

Essentie uitspraak: Casus: Noot

ECLI:NL:RVS:2012:BY7283

ECLI:NL:RVS:2005:AU2986

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

ECLI:NL:RVS:2006:AZ1751

Bestemmingsplan. Buitengebied West, 1 e herziening. Ontwerp


Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar A.H.M. Boevink

BR 2012/163: Gevolgen voor de luchtkwaliteit van een wijzigingsbevoegdheid; representatieve invulling van maximale planologische mogelijkheden.

Uitspraak /1/R3

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2011, beroep ingesteld.

b. is verzekerd dat is voldaan aan de op grond van artikel 11.3 gestelde nadere regels;

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Rb. Noord-Holland, , HAA 13/1804, ECLI:NL:RBNHO:2013:12968, BR Mr. J.M. Janse van Mantgem. Tijdelijke omgevingsvergunning

ECLI:NL:RVS:2010:BN1869

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2003:AL8988


de raad van de gemeente Hengelo Bestemmingsplannen Overijssel

A td el i n g b est u n rsrec h rsp ra a k Pagina 1 van 1. Uw kenmerk. Onderwerp

LJN: BO2154,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-hertogenbosch, AWB 10/2913 en 10/3065

Uitspraak /1/R1

Afde1ing besruursrechtspraak. 9 \--1 S t_lv\ 3 1~u:. P. Slappendel

het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen Eerste aanleg - meervoudig

ECLI:NL:RVS:2009:BK0125

Bestemmingsplan 1e partiële herziening BP Oosteindsepolder en Warmoeziersweg (caravanstalling Oosteindseweg 155b)

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Transcriptie:

Essentie uitspraak: Er is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen voor gronden met de aanduiding ''veiligheidszone-olieleiding'', daarbinnen zijn kwetsbare objecten niet toegestaan. Kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen zijn beperkt kwetsbare objecten. Casus: In deze uitspraak geeft de afdeling aan dat er afgeweken kan worden van het feit dat er zich geen kwetsbare objecten binnen de gronden met aanduiding ''veiligheidszone-olieleiding'' mogen bevinden. Voor herbouw van kassen en bedrijfsgebouwen dient een afwijkingsbesluit te worden genomen vanwege nieuwe regels op externe veiligheid gebied. Kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen zijn beperkt kwetsbare objecten. Deze beslissing is ook al in een eerdere uitspraak gedaan in relatie tot deze uitspraak. De informatie in dit tekstkader geeft de interpretatie van www.groepsrisico.nl weer. Voor het totaal overzicht van de juridische overwegingen wordt verwezen naar de bijgevoegde uitspraak van de rechter/ Raad van State. 201105599/1/R2. Datum uitspraak: 17 oktober 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], wonend te Tinte, gemeente Westvoorne (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), 2. [appellant sub 2], wonend te Tinte, gemeente Westvoorne, 3. de vereniging Vereniging Verontruste Burgers van Voorne, gevestigd te Rockanje, gemeente Westvoorne (hierna: VVBV), 4. [appellant sub 4], wonend te Oostvoorne, gemeente Westvoorne, 5. [appellant sub 5], wonend te Tinte, gemeente Westvoorne, 6. [appellante sub 6], gevestigd te Tinte, gemeente Westvoorne, 7. [appellante sub 7], gevestigd te Tinte, gemeente Westvoorne, 8. [appellante sub 8], gevestigd te Maasdijk, gemeente Westland, 9. [appellanten sub 9], gevestigd te De Lier, gemeente Westland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 9]), 10. [appellant sub 10], wonend te Tinte, gemeente Westvoorne, 11. [appellante sub 11], gevestigd te Tinte, gemeente Westvoorne, 12. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Islandplant B.V., gevestigd te Vierpolders, gemeente Brielle, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: Islandplant), 13. [appellante sub 13], gevestigd te Tinte, gemeente Westvoorne, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 13]), 14. [appellante sub 14], gevestigd te Tinte, gemeente Westvoorne, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 14]), 15. [appellante sub 15], gevestigd te Tinte, gemeente Westvoorne, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 15]), 16. [appellant sub 16], wonend te Tinte, gemeente Westvoorne, en de raad van de gemeente Westvoorne, verweerder. Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2011, kenmerk 37205/42802, heeft de raad het bestemmingsplan "Glastuinbouwintensiveringsgebied Tinte" (hierna: het plan) vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], VVBV, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellante sub 6], [appellante sub 7], [appellante sub 8], [appellante sub 9], [appellant sub 10], [appellante sub 11], Islandplant, [appellante sub 13], [appellante sub 14], [appellante sub 15] en [appellant sub 16] tijdig beroep ingesteld. Sommigen hebben de gronden van hun beroep schriftelijk aangevuld. De raad heeft een verweerschrift ingediend. [appellante sub 11] en de raad hebben nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2012, waar een aantal partijen ter zitting is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen. Overwegingen 1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Ingetrokken beroepsgronden 2. Ter zitting heeft [appellant sub 1] de beroepsgrond ingetrokken gericht tegen het plandeel dat ziet op de gronden ten zuiden van zijn woning, waaraan de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouwintensiveringsgebied" (hierna: "A-GTI") en de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" (hierna: "sba-1") is toegekend. Ter zitting heeft [appellante sub 15] de beroepsgrond ingetrokken met betrekking tot de begrenzing van het plangebied ter plaatse van de groenstroken aan de westzijde van het plangebied. Ter zitting heeft [appellante sub 11] de beroepsgrond ingetrokken gericht tegen het voornemen om verkeersmaatregelen te treffen voor doorgaand verkeer op de Ruigendijk, de Konneweg en de Rik. Planbeschrijving 3. In het plan wordt voorzien in uitbreidingsmogelijkheden van kassen voor bestaande bedrijven en nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven. Uitbreiding van het glasareaal boven een oppervlakte van 3 hectare is toegestaan nadat toepassing is gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid en dient gepaard te gaan met sanering van kassen buiten het plangebied. In totaal voorziet het plan in een uitbreidingsruimte van 55 hectare netto aan glasareaal. Voorts liggen verspreid in het plangebied verschillende burgerwoningen. Milieueffectrapportage 4. VVBV betoogt dat de verrichte milieueffectrapportage onvolledig is geweest, omdat bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen daarin niet zijn beoordeeld. Zo is volgens de VVBV de eventuele oprichting van een biovergistingsinstallatie, die veel verkeer zal aantrekken en veel CO2 zal uitstoten, niet beoordeeld en is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat alle bestaande wegen in het plangebied tweebaanswegen zullen worden. Ook volgens [appellant sub 1] wordt in artikel 8, lid 8.1, van de planregels ten onrechte ervan uitgegaan dat de wegen in het plangebied tweebaans zijn. Tevens betoogt VVBV dat het gemaakte milieueffectrapport 'Glastuinbouwintensiveringsgebied' van 7 december 2010 (hierna: het MER) niet meer actueel is, omdat de conclusies in het MER wat betreft de luchtkwaliteit zijn gebaseerd op globale metingen die verouderd zijn. Ook is volgens de VVBV de kwaliteit van het oppervlaktewater in het MER op onjuiste wijze onderzocht. Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat in het MER onvoldoende rekening is gehouden met de geluidhinder van bedrijven, industrie en verkeer en deze geluidhinder wordt versterkt door weerkaatsing van het geluid op de hoge glaswanden van kassen.

4.1. In het MER is met betrekking tot de verbreding van bestaande wegen in relatie tot de verkeersveiligheid in het plangebied vermeld dat de huidige wegen een krap profiel kennen, waardoor verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan. Daarom zullen de Ruigendijk, Konneweg, Ruggeweg en Westerlandseweg mogelijk worden verbreed en zullen langs de Ruigendijk mogelijk passeerstroken worden aangelegd. In het MER is vermeld dat dit zal leiden tot een verbetering in de verkeersafwikkeling en dat dit de verkeersveiligheid ten goede zal komen. In het kader van de beoordeling van de effecten op de luchtkwaliteit is in het MER vermeld dat een indicatieve berekening van de luchtkwaliteit is uitgevoerd met behulp van het CAR II-programma. De berekeningen zijn uitgevoerd langs de N218 en de N496, aangezien de verkeersintensiteiten op deze beide wegen volgens het MER veruit het hoogste zijn van alle wegen in of aangrenzend aan het plangebied. Indien kan worden aangetoond dat langs deze weg wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer, zal dat volgens het MER ook het geval zijn op overige locaties in de verdere omgeving van beide wegen, omdat concentraties van luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg is gelegen. 4.2. Anders dan [appellant sub 1] betoogt betekent de formulering van artikel 8, lid 8.1, aanhef en onderdeel a, van de planregels, inhoudende dat gronden met de bestemming "Verkeer" mede zijn bestemd voor wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstrook, niet dat het plan voor alle bestaande wegen is uitgegaan van tweebaanswegen. Het betoog van VVBV miskent evenzeer dat het plan niet voorziet in verbreding van alle bestaande wegen in het plangebied. In dit verband is van belang dat de wijzigingsbevoegdheid in artikel 23, lid 23.3, onderdeel b, van de planregels, die ziet op eventuele verbreding van bestaande wegen, is beperkt tot uitsluitend de Ruigendijk, de Konneweg, de Ruggeweg en de Westerlandseweg. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, blijkt bovendien dat in het MER rekening is gehouden met mogelijke verbreding van deze vier wegen. Uit tabel 3.1 in het MER blijkt dat de verkeersintensiteiten na verwezenlijking van het plan in 2020 op de vier eerdergenoemde wegen die kunnen worden verbreed tussen de 640 motorvoertuigbewegingen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) en 1.150 mvt/etmaal zullen bedragen. Nu deze wegen - die alle als erftoegangswegen zijn aangemerkt - een capaciteit hebben van maximaal 6.000 mvt/etmaal en de berekende verkeersintensiteiten aanzienlijk lager zullen liggen, ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen in het MER dat de verwachte verkeerstoename nergens zal leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Voorts heeft VVBV niet aannemelijk gemaakt dat in het MER, vanwege het feit dat is uitgegaan van de Waterkwaliteitsrapportage van het waterschap Hollandse Delta uit 2006 die is gebaseerd op het meetpunt bij de hoofdwatergang langs de Westvoorneweg, onvoldoende informatie over de huidige kwaliteit van het oppervlaktewater is verkregen. Daarbij ziet de Afdeling in hetgeen VVBV heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen in het MER dat de gescheiden afvoer van schoon hemelwater en afvalwater leidt tot een neutraal effect op de huidige kwaliteit van het oppervlaktewater. De bevindingen in het MER over de luchtkwaliteit zijn gebaseerd op de twee drukste wegen in het plangebied en op verkeerstellingen uit 2008. Het enkele feit dat die verkeerstellingen dateren van enkele jaren geleden, maakt niet dat daarmee de validiteit van de daarmee berekende uitkomsten zonder meer in twijfel dient te worden getrokken. Nu VVBV niet heeft onderbouwd waarom de gehanteerde verkeerstellingen uit 2008 onjuist zouden zijn of die gegevens anderszins niet aan het MER ten grondslag konden worden gelegd, ziet de Afdeling geen reden om de uitkomsten van het MER op het punt van de luchtkwaliteit in twijfel te trekken. 4.3. Voorts is ten behoeve van het MER onderzoek verricht naar de geluidsbelasting in het plangebied als gevolg van industrielawaai en verkeerslawaai. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting binnen de maximale grenswaarden van de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) blijft. Nu [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het MER wat betreft dit aspect gebreken of leemten in kennis vertoond, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het MER in zoverre onvoldoende inzicht biedt in de effecten van het plan op de geluidsbelasting in het plangebied. 4.4. Ten aanzien van de stelling dat in het MER ten onrechte de eventuele oprichting van een biovergistingsinstallatie niet is beoordeeld, overweegt de Afdeling dat ter zitting desgevraagd namens de raad is bevestigd dat een biovergistingsinstallatie kan worden aangemerkt als een 'collectieve agrarische voorziening' ten behoeve van energieopwekking als bedoeld in de aanhef van artikel 4, lid 4.7.1, van de planregels en dat de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in dit artikellid derhalve het oprichten van een

biovergistingsinstallatie mogelijk maakt. De raad heeft ter zitting daar aan toegevoegd dat deze ontwikkeling nog dusdanig onzeker is dat de mogelijke effecten hiervan in het MER niet zijn beoordeeld, maar dat indien van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt ten behoeve van een biovergistingsinstallatie alsnog onderzoek zal worden gedaan naar de milieueffecten daarvan. Bij de beoordeling van de milieueffecten in een milieueffectrapport dient te worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt. Dat ten behoeve van een eventueel wijzigingsplan alsnog onderzoek zal worden gedaan naar de milieueffecten van de daarin voorziene ruimtelijke ontwikkeling maakt dat niet anders. Nu niet in geschil is dat de oprichting van een biovergistingsinstallatie niet in het MER is beoordeeld terwijl de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, lid 4.7.1, van de planregels - die ziet op "wro-zone - wijzigingsgebied 1" - die ontwikkeling wel mogelijk maakt en niet is gebleken dat dit slechts een theoretische mogelijkheid betreft, is het MER met betrekking tot dit wijzigingsgebied ten onrechte niet gebaseerd op de maximale planologische mogelijkheden van het plan en zijn de mogelijke milieueffecten van het plan in zoverre onvoldoende onderzocht in het MER. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de raad ten onrechte het MER ten grondslag heeft gelegd aan het plandeel dat ziet op "wro-zone - wijzigingsgebied 1" en dat het plan in zoverre niet met de bij het nemen van een besluit vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld. 4.5. Gelet op het voorgaande, ziet de Afdeling in hetgeen VVBV en [appellant sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat - behoudens de geconstateerde lacune onder 4.4 - het MER anderszins op onjuiste uitgangspunten zou zijn gebaseerd en de raad voor het overige het MER niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan het plan. Noodzaak 5. VVBV voert aan dat geen noodzaak meer bestaat om in het plan compensatie te bieden voor het saneren van bestaande kassen buiten het plangebied. Hierbij wijst VVBV erop dat als gevolg van een partiële herziening van de Structuurvisie van de provincie Zuid-Holland, de bestaande kassen in het buitengebied mogen blijven staan. Daarom dient volgens de VVBV de mogelijkheid om 55 hectare aan nieuwe kassen op te richten te worden beperkt tot maximaal 40 hectare. 5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijziging van het provinciale beleid met betrekking tot sanering van bestaande kassen tijdens deze procedure niet betekent dat het gemeentelijke beleid op dit punt ook is veranderd. De raad streeft nog steeds naar openheid [appellant sub 5] en daarmee naar sanering van kassen in het buitengebied. De mogelijkheid van 55 hectare aan nieuwe kassen is deels ingegeven door de doelstelling om kassen in het buitengebied op te ruimen en deels door het bieden van ontwikkelingsruimte voor de bestaande glastuinbouw in Tinte. Voor de onderbouwing van de 55 hectare aan nieuwe kassen verwijst de raad naar de plantoelichting. 5.2. In de Structuurvisie van de provincie Zuid-Holland, zoals deze luidt na de tweede herziening die is vastgesteld op 29 februari 2012, is ten aanzien van het glastuinbouwgebied Tinte vermeld dat toevoeging van glas mogelijk is indien daar in gelijke mate sanering van verspreid glas in de gemeente Westvoorne tegenover staat. Voorts is in de Structuurvisie vermeld dat ten aanzien van verspreid gelegen glastuinbouwbedrijven in het buitengebied het beleid erop is gericht om, wanneer dit geen ondersteunend glas betreft, deze bedrijven te verplaatsen naar glastuinbouwgebieden of de greenport Westland/Oostland dan wel te saneren. Deze passages staan ook in de twee voorgaande versies van de Structuurvisie. Anders dan VVBV betoogt vormt sanering van verspreide kassen buiten de aangewezen glastuinbouwgebieden derhalve nog steeds onderdeel van het provinciale beleid. Reeds hierom faalt dit betoog en ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding om het belang van de toegestane uitbreiding van kassen met 55 hectare in twijfel te trekken. 5.3. Ten aanzien van het betoog van VVBV ten aanzien van het beleid inzake de verhandelbaarheid van zogenoemde 'glasrechten', overweegt de Afdeling als volgt. Op basis van het plan kunnen glastuinbouwbedrijven met gronden waaraan de bestemming "A-GTI", de aanduiding 'glastuinbouw' (gt) en een bouwvlak is toegekend, in beginsel 3 hectare aan kassen bouwen. Deze planologische mogelijkheid om tot maximaal 3 hectare aan kassen te mogen bouwen, wordt aangeduid met 'glasrechten'. Voor zover deze uitbreidingsmogelijkheden nog niet volledig zijn benut en ook niet zullen worden

benut - omdat het desbetreffende bedrijf onvoldoende gronden in eigendom heeft of sprake is van fysieke belemmeringen zoals watergangen of wegen - kunnen deze glasrechten, indien wordt voldaan aan de in de planregels opgenomen voorwaarden, worden aangewend door andere glastuinbouwbedrijven in het plangebied, die in dat geval vanuit hun bouwvlak meer dan 3 hectare aan kassen mogen realiseren. Deze verhandelbaarheid van glasrechten wordt tevens ingezet voor de sanering van bestaande kassen buiten het plangebied. Daargelaten of het uitsluiten van een dergelijke verhandelbaarheid van glasrechten tot een kleiner areaal aan nieuwe kassen zou leiden, heeft VVBV niet onderbouwd dat eventuele verwezenlijking van de maximaal toegestane 55 hectare aan nieuwe kassen onaanvaardbaar is vanuit ruimtelijk oogpunt in dit bestaande glastuinbouwgebied. En anders dan VVBV betoogt, is het verhandelen van glasrechten - gezien het overwogene onder 5.2 - niet in strijd met het bestaande provinciale beleid, waarin dit gebied is aangewezen als een intensiveringsgebied voor glastuinbouw en het verhandelen van glasrechten niet is uitgesloten. Financiële uitvoerbaarheid, exploitatieplan en exploitatiebijdrage 6. Een aantal appellanten stelt dat ten onrechte een exploitatiebijdrage dient te worden betaald indien toepassing wordt gegeven aan de in artikel 4, lid 4.7.2, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Ten eerste voeren zij aan dat eerst bij het wijzigingsplan inzichtelijk zal zijn wat deze bijdrage zal zijn, hetgeen leidt tot onzekerheid. Ten tweede biedt artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in samenhang met artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) volgens hen geen grondslag om door middel van een exploitatieplan een exploitatiebijdrage te heffen als het gaat om bestaande glasrechten die binnen hetzelfde gebied worden ingezet. 6.1. De raad stelt dat de exploitatiebijdrage die eventueel in de toekomst door een tuinder moet worden betaald betrekking heeft op nog te realiseren werken en dient ter dekking van kosten die voor de te voeren procedures gemaakt moeten worden. De exploitatiebijdrage wordt alleen in rekening gebracht wanneer het toegestane oppervlak aan kassen bij een bedrijf wordt uitgebreid boven de 3 hectare. In de reactie op de beroepschriften heeft de raad daar nog aan toe gevoegd dat ook in het geval dat bestaande glasrechten met een oppervlakte van ten minste 1000 m² in het plangebied worden ingezet een exploitatiebijdrage dient te worden betaald, nu dit ook geldt als een aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.12 van de Wro. 6.2. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een in het Bro aangewezen bouwplan is voorgenomen. Ingevolge artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onder a, kan de raad in afwijking van het eerste lid bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Ingevolge artikel 6.2.1, van het Bro wordt, voor zover hier van belang, als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro aangewezen een bouwplan voor: f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m². 6.3. In de plantoelichting staat dat indien de gemeente besluit gebruik te maken van haar wijzigingsbevoegdheid (op verzoek van een tuinder of andere belanghebbende), er een wijzigingsplan zal worden opgesteld en een exploitatiebijdrage verschuldigd is. De exploitatiebijdrage heeft volgens de toelichting in ieder geval betrekking op kosten voor het opstellen van een wijzigingsplan, het uitvoeren van de daarvoor benodigde onderzoeken, ambtelijke uren, planschade en een bijdrage aan verkeersmaatregelen, waaronder het aanpassen en zo nodig verbreden van wegen en het aanpassen van de waterstructuur in het gebied. Per wijzigingsplan wordt bekeken of de bijdrage via een overeenkomst dan wel via een exploitatieplan zal worden geregeld, zo staat in de toelichting. 6.4. Uit het voorgaande volgt dat indien sprake is van uitbreiding van kassen boven de op grond van het plan bij recht toegestane 3 hectare en bij vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven een wijzigingsplan dient te

worden opgesteld. In dat kader is de raad gehouden de kosten voor een aangewezen bouwplan met een oppervlakte van ten minste 1000 m² te verhalen via een anterieure privaatrechtelijke overeenkomst dan wel door middel van een exploitatieplan. Anders dan een aantal appellanten veronderstelt, vormt de omstandigheid van bestaande glasrechten hier geen uitzondering op. Alvorens deze glasrechten benut kunnen worden is immers nog steeds eerst een omgevingsvergunning voor het bouwen noodzakelijk, waaraan in dit geval een wijziging van het bestemmingsplan voorafgaat. Voor zover een aantal appellanten betoogt dat dit leidt tot onzekerheid nu eerst bij het opstellen van een wijzigingsplan duidelijk wordt wat de exploitatiebijdrage zal zijn, wordt overwogen dat dit inherent is aan de grondexploitatieregeling, nu de hoogte van de exploitatiebijdrage is gekoppeld aan het voorgenomen bouwplan en het in dat kader op te stellen wijzigingsplan. 7. Een aantal appellanten betwist dat het plan financieel uitvoerbaar is. In dat verband voeren zij aan dat in het plan niet inzichtelijk is gemaakt dat de kosten voor de aankoop en aanleg van de groenstroken is verzekerd, noch de planschade die het gevolg is van het plan. 7.1. De raad wijst op de Businesscase glas 2010, die op 28 september 2010 is vastgesteld door de raad. De uitvoering van het plan, inclusief het direct bestemde groen, is daarin begroot op een negatief saldo. Dit negatieve saldo wordt, aldus de raad, gedekt door het positieve saldo van een aantal woningbouwlocaties, zodat de financiële uitvoerbaarheid van het plan voldoende is verzekerd. 7.2. In de plantoelichting staat dat het bestemmingsplan in financiële zin onderdeel uitmaakt van de Businesscase glas 2010, die op 28 september 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad van Westvoorne en ieder jaar wordt geactualiseerd. Hierin zijn de gevolgen van het glasbeleid, zoals vastgelegd in de structuurvisie Glasherstructurering, financieel vertaald. De uitvoering van het bestemmingsplan (waaronder het realiseren van de kwaliteitszone langs de wegen en het direct bestemde groen) is daarbij begroot op een negatief saldo. Binnen het totale kader van de Businesscase glas wordt dit negatieve saldo gedekt door het positieve saldo van een aantal woningbouwlocaties in het gebied dat is aangeduid als de Drenkeling. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet binnen de planperiode financieel uitvoerbaar is. Bij dit oordeel wordt betrokken dat uit het nader ingekomen stuk van de raad blijkt dat door de raad op 12 juni 2012 is ingestemd met een voorstel van het college van burgemeester en wethouders om ter dekking van het negatieve saldo zonodig het gereserveerde bedrag voor dorpsvernieuwing aan te wenden. 7.3. Voor zover een aantal appellanten stelt dat het plan financieel niet uitvoerbaar is nu in de financiële onderbouwing van het plan geen rekening is gehouden met de planschade die als gevolg van het plan zal optreden, wordt overwogen dat niet nader is onderbouwd waaruit deze planschade zou bestaan. Reeds om die reden faalt dit betoog. Gebiedsvisie en open landschap 8. Voor zover [appellant sub 16] aanvoert dat in het plan ten onrechte wordt verwezen naar onderliggende documenten, waaronder de 'Nota Glastuinbouw Westvoorne' en de 'Gebiedsvisie glasintensiveringsgebied Tinte' van 10 februari 2009 (hierna: de Gebiedsvisie), omdat die documenten volgens hem niet meer actueel zijn, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 16] niet nader heeft onderbouwd waarom eerdergenoemde documenten niet langer actueel zouden zijn en faalt dit betoog reeds hierom. 9. VVBV voert aan dat het plan in strijd is met de eerder opgestelde Gebiedsvisie, omdat er daarin nog van werd uitgegaan dat de verschillende functies in het gebied - waaronder wonen, glastuinbouw en andere agrarische functies - naast elkaar kunnen blijven bestaan. Volgens VVBV en [appellant sub 1] zijn in de herziene versie van de Gebiedsvisie belangrijke groenelementen verdwenen en is aan de resterende groenelementen ten onrechte de bestemming "A-GTI" toegekend.

9.1. In paragraaf 3.4 van de plantoelichting wordt uitgebreid ingegaan op de Gebiedsvisie in verhouding tot het plan. VVBV heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad het beleid zoals neergelegd in de Gebiedsvisie niet in acht heeft genomen. Voorts is in dezelfde paragraaf vermeld welke wijzigingen van de Gebiedsvisie hebben plaatsgevonden, voorafgaand aan de vaststelling van het plan. Het behoort tot de beleidsvrijheid van de raad om zijn beleid te herzien, indien daartoe aanleiding bestaat. Dat het plan niet in overeenstemming is met de Gebiedsvisie zoals die luidde voorafgaand aan deze wijzigingen, is niet van doorslaggevende betekenis. Bij de beoordeling van het bestreden besluit moet worden uitgegaan van het beleid zoals dat luidde ten tijde van de vaststelling van het plan en door VVBV is niet aangevoerd dat het plan niet met de geldende Gebiedsvisie in overeenstemming is. Ten aanzien van de groenelementen overweegt de Afdeling dat blijkens de beschreven voorkeursvariant in de Gebiedsvisie de belangrijkste groenelementen langs onder andere de Rietdijk, Westvoorneweg en Ruigendijk zijn voorzien. Anders dan VVBV en [appellant sub 1] betogen zijn blijkens de verbeelding deze groenelementen uit de Gebiedsvisie niet bestemd als "A-GTI", maar is daaraan de bestemming "Groen" toegekend. De Afdeling volgt VVBV en [appellant sub 1] dan ook niet in hun betoog dat de groenelementen uit de Gebiedsvisie zijn verdwenen, omdat die in het plan onvoldoende zouden zijn verzekerd. 10. [appellant sub 2] betoogt dat door omzetting van agrarisch gebied naar een glastuinbouwintensiveringsgebied het open karakter van het gebied wordt aangetast en dat de kwaliteit van zijn leefomgeving zal afnemen. 10.1. De raad wijst op het feit dat het plangebied sinds lange tijd is aangemerkt als gebied voor de concentratie van glastuinbouw en verwijst daarbij naar het streekplan Rijnmond van 1985, waarin reeds planologisch ruimte is gegeven voor een verdere ontwikkeling van de glastuinbouw. Door [appellant sub 2] is niet weersproken dat dit beleid in latere plannen tot en met het geldende beleid zoals neergelegd in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening Ruimte) consequent is voortgezet. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, behelst het plan geen omzetting van een agrarisch gebied naar een intensiveringsgebied voor glastuinbouw, want die keuze is reeds ruim 25 jaar geleden gemaakt en destijds ook planologisch geregeld. Verder volgt de Afdeling [appellant sub 2] niet in zijn betoog dat het plan leidt tot aantasting van het open landschap, nu daarvan geen sprake is gelet op de reeds aanwezige grootschalige glastuinbouwbedrijven. Ten aanzien van de gestelde aantasting van zijn leefomgeving overweegt de Afdeling dat blijkens de verbeelding in de omgeving van zijn woning geen nieuwe bouwvlakken voor glastuinbouwbedrijven zijn opgenomen zodat het plan in zoverre niet leidt tot een verandering van zijn directe leefomgeving. Voor zover het plan door het toekennen van de bestemming "A-GTI" aan de gronden rondom zijn woning voorziet in de mogelijkheid om door middel van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 4, lid 4.7.1, onder I, van de planregels nieuwe bouwvlakken toe te kennen, overweegt de Afdeling dat, indien aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing wordt gegeven, eventuele bezwaren van [appellant sub 2] inzake de gevolgen daarvan voor zijn leefomgeving aan de orde kunnen worden gesteld in de procedure van het dan vast te stellen wijzigingsplan. Plansystematiek 11. [appellant sub 5] kan zich niet verenigen met het plan voor zover aan een gedeelte van zijn gronden de bestemming "Agrarisch" is toegekend. Binnen deze bestemming is het oprichten van kassen niet toegestaan. [appellant sub 5] acht dit een onaanvaardbare beperking van de gebruiksmogelijkheden met een aanzienlijk waardeverminderend effect op zijn gronden. Bovendien is het gebied juist aangewezen als intensiveringsgebied voor glastuinbouw. In dat verband wijst [appellant sub 5] op het provinciale beleid dat is neergelegd in de Streekplanuitwerking Voorne, die is vastgesteld op 6 maart 2007, alsmede de Verordening Ruimte. In voornoemde stukken is de exacte begrenzing van het intensiveringsgebied opgenomen en geldt dat ruime ontwikkelingsmogelijkheden worden toegekend aan de glastuinbouw. De motivering van de raad dat de zuidoosthoek slechts een klein gedeelte van het glasintensiveringsgebied omvat, ter plaatse relatief veel burgerwoningen voorkomen en de wens bestaat om het groene karakter te versterken, kan niet afdoen aan de verbindendheid van de Streekplanuitwerking Voorne en de Verordening Ruimte, aldus [appellant sub 5]. Islandplant en [appellante sub 13] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover aan hun gronden de bestemming "Agrarisch" is toegekend met de aanduiding "glastuinbouw". Volgens hen is met deze wijze van

bestemmen sprake van het verkapt wegbestemmen van hun bedrijven, nu binnen deze bestemming geen ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden aan de bestaande bedrijven. Zij achten dit niet te verenigen met de aanwijzing van het gebied als glastuinbouwintensiveringsgebied. [appellante sub 13] brengt in dit verband nog naar voren dat zij ongeveer 8 jaar geleden haar bedrijf juist naar dit gebied heeft verplaatst omdat het gebied is aangewezen voor glastuinbouw. In de aankoopprijs van de gronden is destijds ook verdisconteerd dat het bedrijf ter plaatse beschikte over uitbreidingsmogelijkheden. [appellante sub 11] voert aan dat voor zijn perceel ten onrechte de aanduiding " sba-1" is opgenomen. Als gevolg hiervan worden ter plaatse geen nieuwe bouwvlakken toegestaan en is aanpassing van bouwvlakken evenmin mogelijk. Daarnaast is vermeerdering van de ten hoogste toegestane oppervlakte aan kassen niet toegestaan. Volgens [appellante sub 11] wordt op deze manier zijn bedrijf op slot gezet terwijl, anders dan de gemeente stelt, geen constructief overleg plaatsvindt om tot sanering dan wel tot verplaatsing van het bedrijf te komen. Evenmin bestaat bij de gemeente de bereidheid om het bedrijf aan te kopen. Inmiddels is belangstellenden bekend geworden dat een bedrijf op deze locatie geen uitbreidingsmogelijkheden heeft, zodat het bedrijf volgens [appellante sub 11] onverkoopbaar is. Daarbij komt dat de waarde van zijn bedrijf door deze beperking aanzienlijk is afgenomen. 11.1. De raad stelt dat de toegestane functies uit het voorheen geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied Westvoorne" (hierna: het vorige plan) zijn overgenomen, met dien verstande dat is besloten om in de zuidoosthoek van het plangebied geen verdere uitbreiding van glastuinbouw toe te staan vanwege de beoogde kwaliteitszone. Intensivering wordt in dit deel van het plangebied niet wenselijk geacht vanwege de relatieve dichtheid van burgerwoningen, maar ook vanwege de reeds aanwezige groene waarden en de daarmee samenhangende wens om het gebied een groene omzoming te geven. Beoogd wordt om de bedrijven in de zuidoosthoek op termijn te saneren zodat in de toekomst woningbouw kan plaatsvinden. De uitwerking en motivering hiervoor zijn neergelegd in de Gebiedsvisie, die in samenspraak met burgers en tuinders tot stand is gekomen, alsmede de plantoelichting. 11.2. Ten aanzien van het provinciale beleid stelt de Afdeling voorop dat ingevolge artikel 9.1.2, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO (oud)) is gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wro. Ingevolge artikel 9.1.2, vierde lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft de WRO (oud) van toepassing op een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO (oud). Dit betekent dat een streekplan het rechtsgevolg behoudt dat het onder de WRO (oud) had. Uit artikel 4a van de WRO (oud) volgt dat het streekplan, behoudens indien sprake is van een concrete beleidsbeslissing, niet rechtstreeks bindend is voor het gemeentebestuur bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. De door [appellant sub 5] genoemde Streekplanuitwerking Voorne betreft een uitwerking van het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020, dat is aan te merken als een streekplan als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de WRO (oud). Gelet op het bepaalde in artikel 4a, achtste lid, van de WRO (oud) kan de uitwerking of afwijking van een streekplan geen concrete beleidsbeslissingen inhouden. Anders dan [appellant sub 5] meent, was de raad derhalve niet zonder meer gehouden dit provinciale beleid te volgen. Wel diende de raad bij de vaststelling van het plan rekening te houden met het provinciale beleid op dit punt. In de plantoelichting is expliciet aandacht besteed aan voornoemd beleid van de provincie en de wijze waarop dit beleid in het plan is meegenomen. Vermeld is dat het plan via een wijzigingsbevoegdheid en onder voorwaarden de vestiging van nieuwe glastuinbouwbedrijven mogelijk maakt in het intensiveringsgebied, dat de bestemmingsplanregeling als belangrijke doelstelling heeft dat glastuinbouw wordt geconcentreerd in het intensiveringsgebied en dat daarmee tegemoet wordt gekomen aan het provinciaal beleid zoals dat in de Streekplanuitwerking Voorne is vastgelegd. Gelet hierop is aannemelijk dat de raad dit beleid in de belangenafweging heeft betrokken. Niet gebleken is dat de raad hierbij van een onjuiste voorstelling van het provinciale beleid is uitgegaan. 11.3. Wat betreft het betoog van [appellant sub 5] dat het plan in strijd is met de Verordening Ruimte waarin het gebied is aangewezen als concentratiegebied voor glastuinbouw, wordt als volgt overwogen. Op kaart 2 bij de Verordening is onder meer de begrenzing van het concentratiegebied glastuinbouw weergegeven, met een verwijzing naar de artikelen 2, 3 en 4 van de Verordening Ruimte. Anders dan [appellant sub 5] betoogt, zijn in deze artikelen geen regels opgenomen die ertoe strekken dat binnen de begrenzing van het concentratiegebied uitsluitend ruimte kan en mag worden geboden aan (de ontwikkeling van) glastuinbouw, zodat het bieden van

ruimte aan andere functies, zoals natuur en wonen, daarmee in strijd is. Ook elders in de regels van de Verordening Ruimte, noch in de bijbehorende toelichting op de Verordening Ruimte is steun te vinden voor deze opvatting. Het plangebied verschilt in die zin van de gebieden die in de Verordening Ruimte zijn aangeduid als glastuinbouwbedrijvengebied (de zogenoemde greenports), waar ontwikkeling van glastuinbouw en andere aan glastuinbouw gelieerde bebouwing wel primair wordt voorgestaan. 11.4. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 5], Islandplant, [appellante sub 13] en [appellante sub 11] dat het beleid om in de zuidoosthoek geen ontwikkelingsruimte voor glastuinbouw te bieden niet strookt met de aanwijzing als concentratiegebied voor glastuinbouw wordt als volgt overwogen. In de Gebiedsvisie staan de doelstellingen beschreven voor het glasintensiveringsgebied. Ten aanzien van de zuidoosthoek is opgenomen dat wordt gestreefd naar het vergroenen van dit gedeelte van het plangebied. Dit betekent, aldus de Gebiedsvisie, dat er geen nieuwe bedrijven kunnen worden gevestigd in dit deel van het intensiveringsgebied. De bestaande glastuinbouwbedrijven in dit gebied blijven in principe gehandhaafd en behouden hun rechten die zij thans op basis van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" hebben volledig, dat wil zeggen inclusief eventuele bestaande uitbreidingsmogelijkheden. Op termijn kunnen de betrokken tuinders besluiten om al of niet over te gaan tot uitplaatsing van hun bedrijf naar elders in het gebied. Eventueel vrijkomende gronden kunnen worden gebruikt voor nieuwe groene woonmilieus of andere kleinschalige groene functies als bijvoorbeeld paardenweitjes of bos. Een verdere uitwerking van deze visie is neergelegd in de "Structuurvisie Glasherstructurering, 1e herziening". Hierin staat dat aan de randen van het glasintensiveringsgebied Tinte groene gebieden worden behouden en uitgebreid. Het gaat daarbij om het gebied onder de hoogspanningsmasten tussen de Ruggeweg, Aelbrechtsweg en Schrijversdijk. Dit gebied sluit aan op het open polderlandschap en vormt een landschappelijk waardevolle onderbreking van de geplande verdichting met glas. Verder gaat het om groene gebieden aan de Rietdijk en De Rik met veel bestaande (groene) burgerkavels. De gebieden geven lucht en ruimte in het glasintensiveringsgebied en dragen bij aan een verankering van het gebied in de grotere landschapsstructuur van bossen en landgoederen langs de Rietdijk vanaf De Rik tot aan de binnenduinrand, zo staat in de Structuurvisie. Het betreffen voornamelijk de gebieden met een hogere woningdichtheid, waardoor onnodige overlast van nieuwe kassen wordt voorkomen. De gebieden kunnen bestaan uit groene functies, agrarisch weidegebied, bomen of groene woonmilieus. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in de zuidoosthoek en de zuidgrens van het plangebied ter plaatse van het perceel van [appellante sub 11], de bestaande glastuinbouwbedrijven op termijn te saneren en in dat kader ter plaatse geen verdere uitbreiding van de bestaande bedrijven toe te staan. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling de streekplanuitwerking Voorne waarin staat dat het gebied bij Tinte geen onderdeel uitmaakt van de zogenoemde 'glas-as', waar de ontwikkeling van hoogwaardig en duurzaam glas wordt voorgestaan, maar dat het gebied is aangewezen als concentratiegebied voor glastuinbouw met als doel om verspreid, fysiek aanwezig glas zo mogelijk te verplaatsen of te saneren naar dit gebied. Uitbreiding of ontwikkeling is daarbij geen doel, maar een middel om sanering en concentratie van verspreid glas te ondersteunen. In aansluiting hierop acht de Afdeling het niet onredelijk dat de bestaande bedrijven in dit deel van het plangebied de bestaande rechten behouden maar een verdere uitbreiding niet is toegestaan. Bij dit oordeel wordt betrokken dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat Islandplant, [appellante sub 13] en [appellante sub 11] in planologisch opzicht nog wel beschikken over uitbreidingsruimte maar dat zij dit om verschillende redenen, waaronder het ontbreken van beschikbare gronden, feitelijk niet kunnen benutten. Wat betreft [appellant sub 5] is ter zitting gebleken dat hij een gedeelte van een bouwvlak in eigendom heeft waarop glastuinbouw is toegestaan. Derhalve kan [appellant sub 5] kassen op zijn perceel realiseren tot 3 hectare, mits deze worden gebouwd aaneengesloten en vanuit dit bouwvlak. Afstandsmaten Afstand kassen tot woningen 12. Een aantal appellanten kan zich voorts niet verenigen met het plan voor zover is voorzien in een afstandseis van kassen en bedrijfsgebouwen tot de hoofdbouwmassa van burgerwoningen van ten minste 25 meter,

zonder dat is voorzien in een ontheffingsmogelijkheid van deze afstand. Als gevolg hiervan kan een aanzienlijk deel van de gronden niet worden gebruikt voor glastuinbouw. Zij wijzen op het Besluit glastuinbouw waarin is bepaald dat een nieuw glastuinbouwbedrijf dat op een afstand van minder dan 25 meter ten opzichte van een woning komt te liggen milieuvergunningplichtig is. In de milieuvergunning kunnen volgens hen voorschriften worden opgenomen ten einde een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van burgerwoningen te garanderen. Volgens [appellant sub 4] dient de afstand conform het vorige plan ten minste 10 meter te bedragen. Een aantal appellanten voert voorts aan dat in artikel 4, lid 4.7.2, onder II, sub f, van de planregels, ten onrechte is bepaald dat bij uitbreiding van het toegestane oppervlak aan kassen per bouwvlak een afstand van 25 meter moet worden aangehouden tot de grens van de bestemming "Wonen". Volgens hen dient de afstand te worden gemeten vanaf de gevel van de woning en niet tot de bestemmingsgrens. In dat verband wijzen zij erop dat de bestemmingsgrens in sommige gevallen erg ruim is gelegd terwijl het aanhouden van een afstand van 25 meter juist dient ter bescherming van de woning en niet de tuin eromheen. 12.1. De raad stelt dat de afstand van 25 meter tussen kassen en de hoofdbouwmassa van burgerwoningen het resultaat is van een afweging tussen het ruimtelijke belang, het belang van bewoners en van de tuinders. Aan de twee eerstgenoemde belangen is een zwaarder gewicht toegekend, aldus de raad. Aan de afstandmaat die is genoemd in het Besluit glastuinbouw liggen milieuoverwegingen ten grondslag, terwijl de afstand in het plan is gebaseerd op ruimtelijke overwegingen. De afstandsmaten zijn erop gericht om een onbebouwde zone te handhaven tussen de woonpercelen en de kassen zodat de woningen niet ingeklemd komen te liggen tussen het glas. Indien glastuinbouwbedrijven gebruik maken van de uitbreidingsmogelijkheden die na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk zijn, wordt een groter belang toegekend aan het wonen en dient een de minimale afstand van 25 meter tot de grens van de bestemming "Wonen" te worden aangehouden. 12.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, onder c, alsmede artikel 4, lid 4.2.1, onder c, van de planregels, geldt dat op de gronden met de bestemming "Agrarisch" en "A-GTI" de afstand van kassen en bedrijfsgebouwen tot de hoofdbouwmassa van burgerwoningen binnen de bestemming "Wonen", zoals aanwezig op het moment van inwerkingtreding van dit plan en overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), ten minste 25 meter bedraagt. Ingevolge artikel 4, lid 4.7.2, onder II, sub f, van de planregels, geldt als voorwaarde voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ter vermeerdering van het toegestane oppervlak aan kassen per bouwvlak, zoals aanwezig op het moment van inwerkingtreding van het plan, dat in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1, onder c, de afstand tussen deze kassen en de grens van de bestemming "Wonen" ten minste 25 meter bedraagt. In het vorige plan was geen bepaling opgenomen omtrent de aan te houden afstand tussen kassen en bedrijfsgebouwen en de hoofdbouwmassa van burgerwoningen binnen de bestemming "Wonen". 12.3. Daargelaten de vraag of in alle gevallen sprake is van een glastuinbouwbedrijf dat ingevolge het Besluit glastuinbouw milieuvergunningplichtig is, volgt de Afdeling niet het betoog van een aantal appellanten dat in de vergunning voorschriften kunnen worden opgenomen ten einde een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van burgerwoningen te kunnen garanderen. Blijkens de thematische beantwoording van de zienswijze heeft de raad met het opnemen van de afstandseis van 25 meter in de planregels beoogd om een onbebouwde zone te handhaven tussen de woonpercelen en de kassen zodat de woningen niet ingeklemd komen te liggen tussen het glas. Deze afstand is gebaseerd op ruimtelijke overwegingen terwijl bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking, of het in werking hebben van een inrichting, uitsluitend de milieugevolgen worden betrokken. Het bestemmingsplan biedt derhalve het juridisch-planologisch kader voor regels die zien op het behoud van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. In het licht van vorengenoemde ruimtelijke uitgangspunten acht de Afdeling de in de planregels opgenomen afstand van 25 meter tussen kassen en de hoofdbouwmassa van woningen niet onaanvaardbaar. Voor zover niet is voorzien in een afwijkingsbevoegdheid van deze afstand, heeft de raad ter zitting herhaald dat hij een afwijkingsbevoegdheid van deze afstandsmaat niet gewenst acht omdat dit volgens hem afbreuk doet aan deze ruimtelijke doelstelling. De raad heeft zich er rekenschap van gegeven dat dit in een aantal gevallen kan leiden

tot een beperking van de bouwmogelijkheden van kassen, maar wijst er in dat verband op dat in het plan voor de tuinders in principe is voorzien in uitbreidingsmogelijkheden bovenop de toegestane 3 hectare kassen die bij recht zijn toegekend. De Afdeling acht dit uitgangspunt niet onredelijk. Dat, zoals een aantal appellanten ter zitting hebben gesteld, een aantal glastuinbouwers vanwege de omvang van de percelen deze uitbreidingsmogelijkheden niet (maximaal) kunnen benutten, betreft een omstandigheid die buiten het kader van het plan valt. 12.4. De Afdeling acht het voorts niet onredelijk dat de raad bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid heeft bepaald dat de aan te houden afstand van 25 meter tot de bestemmingsgrens van de bestemming "Wonen" geldt. In dit verband acht de Afdeling van belang dat het gebied weliswaar is aangewezen als intensiveringsgebied voor glastuinbouw maar dat verspreid in het plangebied tevens verschillende burgerwoningen aanwezig zijn. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid kunnen de kassen worden uitgebreid tot ten hoogste 12 hectare overeenkomstig het Binnenduinrandconvenant en/of 4 hectare indien de uitbreiding gepaard gaat met sanering van dezelfde hoeveelheid kassen in het buitengebied. Deze mogelijke toename van kassen in een gebied waar reeds glastuinbouw aanwezig is, in combinatie met de toegestane maximum goothoogte van 7 meter en een bouwhoogte van 9 meter, zal leiden tot een verdere verdichting van het gebied ten koste van de ligging van de burgerwoningen in het gebied. Afstand WKK's tot woningen 13. VVBV en [appellant sub 1] betogen dat de aan te houden afstand van 25 meter tussen gevoelige objecten zoals burgerwoningen en glastuinbouwbedrijven te klein is en dat een afstand van 50 meter moet worden aangehouden. Hiertoe voert VVBV aan dat het plaatsen van een warmtekrachtkoppeling (hierna: WKK) bij een glastuinbouwbedrijf op een afstand van 25 meter van woningen niet aanvaardbaar is, omdat WKK's veel stikstof en methaan uitstoten. Voor WKK's en warmteopslagtanks moet volgens VVBV een afstand van 50 meter tot woningen worden aangehouden. Ook [appellant sub 1] voert aan dat de korte afstand van 25 meter leidt tot gezondheidsschade vanwege de uitstoot van vervuilende stoffen. 13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat WKK's onderdeel uitmaken van glastuinbouwbedrijven en dat daarom voor WKK's dezelfde afstand van 25 meter is gehanteerd die ook geldt voor kassen en andere bedrijfsgebouwen van glastuinbouwbedrijven. De milieuaspecten van WKK's zijn volgens de raad voldoende geregeld in het Besluit glastuinbouw, waarbij moet worden voldaan aan de normen voor geluid en luchtemissie. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat de afstandsmaten die in het plan zijn opgenomen, zijn gebaseerd op ruimtelijke overwegingen. Als glastuinbouwbedrijven gebruik maken van de bouwmogelijkheden die ook reeds in het vorige plan waren opgenomen geldt een minimale afstand van de kassen tot de woning, maar indien bedrijven gebruik maken van de ruimere uitbreidingsmogelijkheden die het plan biedt - door middel van een wijzigingsbevoegdheid - dient een grotere afstandsmaat tot woningen in acht te worden genomen. 13.2. Ten aanzien van de afstand tussen de hoofdbouwmassa van burgerwoningen en WKK's is in artikel 4, lid 4.2.2, van de planregels bepaald dat deze afstand ten minste 25 meter moet zijn. Door VVBV en [appellant sub 1] is hun vrees voor schadelijke stoffen zoals stikstofoxiden die afkomstig zijn van WKK's niet nader onderbouwd en evenmin inzichtelijk gemaakt dat hierom een afstandsmaat van 50 meter zou moeten worden aangehouden. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat een afstand van 25 meter tussen WKK's en woningen onvoldoende is vanuit ruimtelijk oogpunt. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid een afstandsmaat van 25 meter heeft kunnen opnemen in de planregels. Afstand kassen tot wegen 14. Een aantal appellanten stelt dat in de planregels ten onrechte is bepaald dat de afstand tussen kassen en bedrijfsgebouwen, silo's en WKK's ten opzichte van de as van wegen 20 dan wel 30 meter bedraagt. Deze afstanden leveren volgens hen een onaanvaardbare beperking op voor de bebouwingsmogelijkheden van kassen. In het vorige plan bedroeg deze afstand 10 meter. Zij achten deze nieuwe afstandseisen onvoldoende gemotiveerd. De in het plan verwoorde doelstelling om langs wegen een kwaliteitszone te realiseren geeft volgens hen onvoldoende blijk van een zorgvuldige belangenafweging. Het argument dat deze afstanden niet gelden voor bestaande situaties kan volgens hen niet doorslaggevend zijn, nu het plan ook uitbreiding van

bestaande bedrijven en ontwikkeling van nieuwe glastuinbouwbedrijven toestaat, waarvoor deze eisen ook gelden. In dit verband is volgens hen voorts van belang dat niet is voorzien in de mogelijkheid om af te wijken van deze afstandsmaten ingeval een ondernemer zijn glasrechten niet kan benutten als gevolg van deze afstandseisen. Volgens een aantal appellanten dient in de planregels dan ook te worden voorzien in een afwijkingsmogelijkheid van deze afstandsmaten. 14.1. De raad stelt dat voorkomen moet worden dat het beeld van het gebied vanaf de weg gezien gedomineerd wordt door kassen op korte afstand van de weg, zonder dat er ruimte is voor een goede, bij voorkeur groene inrichting van het voorterrein dan wel de zone tussen de weg en de kassen. De aan te houden afstand is bovendien afgestemd op de functie van de wegen in het plangebied. Voor het merendeel van de wegen geldt een minimale afstand van 30 meter, voor enkele ondergeschikte wegen bedraagt de afstand 20 meter. Deze afstandsmaten gelden niet voor bestaande bouwwerken en bedrijfswoningen met bijbehorende erfbebouwing, aldus de raad. In het plan is geen afwijkingsmogelijkheid opgenomen van deze afstand omdat dit volgens de raad afbreuk doet aan de doelstelling om een kwaliteitszone langs de wegen te creëren. Hoewel de afstandsmaten ertoe leiden dat op verschillende locaties in het plangebied de tuinbouwgronden in mindere mate voor het oprichten van kassen kunnen worden benut, is het volgens de raad thans al het geval dat de kassen in veel gevallen op een grotere afstand liggen dan de voorgeschreven afstand tot de weg. Deze ruimte is veelal noodzakelijk voor het laden, lossen en parkeren, terwijl bedrijven langs dijken rekening moeten houden met het dijktalud. Voorts wijst de raad erop dat hier tegenover staat dat bedrijven in principe de mogelijkheid hebben om het bedrijf verder uit te breiden dan het maximum van 3 hectare. De raad erkent dat het aanhouden van deze afstand erop neer komt dat de in het vorige plan opgenomen strook met de aanduiding "zonder gebouwen" blijft gehandhaafd, maar wijst erop dat hier thans een andere visie aan ten grondslag ligt. 14.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2, onder 3.2.1 en 3.2.2, van de planregels geldt dat ter plaatse van de bestemming "Agrarisch" de afstand van kassen, bedrijfsgebouwen en een aantal overige bouwwerken tot de as van de in deze bepalingen genoemde wegen ten minste 20 dan wel 30 meter bedraagt. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder 4.2.1 en 4.2.2, van de planregels, geldt dat ter plaatse van de bestemming "A- GTI" de afstand van kassen, bedrijfsgebouwen en een aantal overige bouwwerken tot de as van de in deze bepalingen genoemde wegen ten minste 20 dan wel 30 meter bedraagt. Ingevolge artikel 4, lid 4.7.2, onder II, sub r, van de planregels, is bepaald dat bij wijziging van de bestemming "A-GTI" artikel 4 van de planregels van toepassing blijft. 14.3. Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften van het vorige plan diende de afstand van gebouwen, overkappingen, silo's, tanks en bassins tot de as van de weg ten minste 10 meter te bedragen. Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, was het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het eerste lid voor verkleining van de afstandsmaten, indien de verkeersveiligheid hierdoor niet onevenredig wordt aangetast, met dien verstande dat de afstandsmaten tot ten hoogste de helft mogen worden verminderd. In het kader van de beoordeling van een verzoek om vrijstelling als bedoeld in het derde lid, onder a, kan het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de betrokken wegbeheerder omtrent het bepaalde in het derde lid, onder a, en de eventueel te stellen voorwaarden. 14.4. Ter zitting heeft de raad gewezen op de Gebiedsvisie, waarin het uitgangspunt van een groene omzoming van het gebied is verwoord. De raad heeft daarbij toegelicht dat een afweging is gemaakt tussen de belangen van tuinders, de burgers in het gebied en de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is, aldus de raad ter zitting, uit een onderzoek ter plaatse gebleken dat de voorgeschreven afstanden veelal reeds worden aangehouden. Dit hebben een aantal appellanten niet bestreden. Bovendien is van deze aan te houden afstanden uitgezonderd de reeds bestaande bebouwing alsmede de herbouw hiervan. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten tot het aanhouden van een afstand van 20 tot 30 meter van kassen en overige bouwwerken tot de as van weg.