Betreft: Knelpunten op busstation Lelystad voor mensen met een beperking in nieuw perspectief

Vergelijkbare documenten
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

WET GELIJKE BEHANDELING OP GROND VAN HANDICAP OF CHRONISCHE ZIEKTE (Wgbhcz)

Wet van 3 april 2003 tot vaststelling van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte

1 of 12 11/01/10 13:27

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid

DE WET GELIJKE BEHANDELING OP GROND VAN HANDICAP OF CHRONISCHE ZIEKTE EN TOEGANKELIJKHEID VAN HET OPENBAAR VERVOER

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wijziging van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen en het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2002/73/EG.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verordening Inrichting Antidiscriminatievoorziening Wet Gemeentelijke Antidiscriminatievoorzieningen.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg Geldend van t/m heden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet op het overleg huurders verhuurder (1998) Bron:

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Wet van 5 oktober 2006, houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven (Wet geurhinder en veehouderij)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet van 14 december 2000, houdende nieuwe bepalingen inzake het financieringsbeleid van openbare lichamen (Wet financiering decentrale overheden)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet op de bijzondere opsporingsdiensten Geldend van t/m heden

Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet Jaargang 2001 Staatsblad

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel van wet. Artikel 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

160013288 Gemeente Lelystad Ingekomen Gemeente Lelystad T.a.v. de Gemeenteraad Postbus 91 8200 AB LELYSTAD 2 k JUN 2016 Kopie aan: Lelystad, 21 juni 2016 Betreft: Knelpunten op busstation Lelystad voor mensen met een beperking in nieuw perspectief Geachte Raad, Wethouder E. Rentenaar en medewerker A. Flameling hebben aan den lijve ondervonden dat mensen met een beperking niet zelfstandig met de bus kunnen. Ze reden met een rolstoel in het stationsgebied en liepen met een blinderingsbril. Er zijn twee ontwikkelingen die voor ons aanleiding zijn om opnieuw aandacht te vragen voor de knelpunten op het busstation: 1. De ratificatie van het VN verdrag gelijke rechten voor mensen met een beperking en chronische ziekte. Door de ondertekening komt er een einde aan het vrijblijvend invullen van het begrip integrale toegankelijkheid voor mensen met een beperking. 2. De kans om gebruik te maken van de noodzakelijke aanpassing van het busstation die nodig is voor de nieuwe stroom reizigers als gevolg van de uitbreiding van Lelystad airport. De uitwerking van het VN-verdrag valt onder de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Daarin staat dat mensen met een functiebeperking die zelfredzaam zijn met of zonder hulpmiddel, ook zelfstandig met het openbaar vervoer moeten kunnen reizen. De uitwerking van dit recht komt ook naar voren in het Besluit en de Regeling "Toegankelijkheid van het openbaar vervoer". Zie bijlage. In zijn brief van 12 januari 2016 stelt staatssecretaris van Rijn dat toegankelijkheid normaal moet zijn en ontoegankelijkheid de uitzondering. De inspanning om geen onnodige belemmeringen voor mensen met een beperking te veroorzaken in de gebouwde omgeving, geldt vooral voor nieuwe initiatieven. Maar in artikel 17-2 de lid d van het Besluit "Toegankelijkheid van het openbaar vervoer" staat dat met ingang van 01-01-2016 ook bestaande haltes bruikbaar horen te zijn. Gemeente Lelystad heeft in de afgelopen jaren al veel bushaltes aangepast. Daarom is het wrang dat het stationsgebied, waar alle buslijnen bij elkaar komen, niet goed bruikbaar is. ProRail past alle treinstations aan de laatste richtlijnen aan en ook station Lelystad is binnenkort aan de beurt. Bij de gevel van het treinstation kan de gemeente Lelystad de routegeleiding voor mensen met een visuele beperking verlengen richting stadscentrum en busstation. Vanuit dit nieuwe perspectief vragen het Georganiseerd Overleg Lelystad (GOL), Bureau Gelijke Behandeling en CMO-Flevoland u de knelpunten op het busstation op te lossen. Mogelijk kan dit deels met het werk met werk principe. Er is veel meer informatie dan hierboven is beschreven.

Dit initiatief wordt mede ondersteund door ROCOV Flevoland (Regionaal Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer in Flevoland I inspraakorgaan van provincie Flevoland). Mocht er behoefte zijn aan een nadere toelichting dan gaan we graag in gesprek. Bijlagen: Besluit "Toegankelijkheid van het openbaar vervoer" Regeling "Toegankelijkheid van het openbaar vervoer" Brief van staatssecretaris van Rijn - Wet gelijke Behandeling op grond van handicap of chronische ziekte Namens: GOL Bureau Gelijke Behandeling CMO-Flevoland Ârja Kruis-Evers Voo Directeur Di er 9o vowmonwn immd bcpcfkinq in Lefwtad

Bijlage 1 Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer Geldend van 01-01-2015 t/m heden Besluit van 31 maart 2011, houdende regels betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de daartoe te verrichten aanpassingen (Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 juni 2010, DWJZ- 3009435, gedaan mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu; Gelet op artikel 8, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte; De Raad van State gehoord (advies van 8 oktober 2010, nummer W.13.10. 0269/I); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 maart 2011, DWJZ-3050799, uitgebracht mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu; Hebben goedgevonden en verstaan: Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen Artikel 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; b. wet: Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte; c. beheerder: een natuurlijke of rechtspersoon, die verantwoordelijk is voor de inrichting en het gebruik van een halte of station dat dient voor het betreden, gebruiken of verlaten van het openbaar vervoer, daaronder begrepen in een gebouw te onderscheiden ruimten; d. concessiegebied: een gebied waar openbaar vervoer wordt verricht als bedoeld in artikel 25 van de Wet personenvervoer 2000; e. exploitant van reisinformatie: degene die verzoekt om reisinformatie ten behoeve van het voeden en actualiseren van een reisinformatiesysteem als bedoeld in artikel 10 van het Besluit personenvervoer 2000; f. concessieverlener: een overheid als bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, van de Wet personenvervoer 2000; g. halte: een gebouw of bouwwerk dat dient voor het betreden, gebruiken en verlaten van openbaar vervoer, in het bijzonder voor bus of tram; h. hulpmiddel: een persoonlijk middel dat in het bijzonder is bestemd voor het zichzelf voortbewegen of door een ander doen voortbewegen van personen met een functiebeperking en de afmetingen van een rolstoel als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG niet overschrijdt; i. station: een gebouw of bouwwerk dat dient voor het betreden, gebruiken en verlaten van openbaar vervoer, in het bijzonder voor metro of trein; j. perron: onderdeel van een halte of station dat als platform dient voor het betreden en verlaten van een trein, metro, bus of tram; k. richtlijn 2001/85/EG: Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad en van richtlijn 97/27/EG (PbEG 2002, L 42/1); I. voertuig: een bus, tram, metro of trein of een langs een geleidesysteem voortbewogen voertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van een auto; m. vervoerder: degene die openbaar vervoer verricht als bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de wet. Artikel 2 1. De aanpassingen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet zijn gericht op het toegankelijk maken van de in artikel 7 van de wet genoemde voorzieningen van openbaar vervoer tot het niveau van onbelemmerd gebruik van openbaar vervoer dat minimaal nodig is voor personen met een

functiebeperking die zich in de samenleving, al dan niet met een hulpmiddel of persoonlijke begeleiding, zelfstandig kunnen bewegen en kenbaar maken. 2. Onder aanpassingen, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan het geheel van maatregelen of voorzieningen met betrekking tot het betreden, gebruiken of verlaten van het openbaar vervoer en daartoe behorende haltes en stations, alsmede het organiseren van het gebruik van dat vervoer, ten behoeve van personen met een functiebeperking. Artikel 3 De bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 13, 16 en 17 voorgeschreven aanpassingen zijn de aanpassingen als bedoeld in de artikelen 2 en 8 van de wet. Hoofdstuk 2. Voertuigen Artikel 4 1. Een toegankelijk voertuig beschikt ten minste over: a. een in- en uitgang die zodanig op de halte of het perron aansluit dat een onbelemmerde toegang mogelijk is tussen de halte of het perron en het voertuig, met inachtneming van een veiligheidsmarge; b. de mogelijkheid de buitendeuren langer open te laten indien een persoon met een functiebeperking het voertuig betreedt of verlaat; c. bedieningsfaciliteiten voor de reiziger die toegerust zijn op een praktisch en veilig gebruik voor personen met een functiebeperking in zittende en staande houding; d. voldoende bereikbare opstelplaatsen voor hulpmiddelen en zitplaatsen voor personen met een functiebeperking per voertuig of voertuigdeel; e. doorgangsruimte met toereikende afmetingen voor het met een hulpmiddel betreden, verlaten en manoeuvreren in een voertuig of voertuigdeel; f. zittingen, leuningen en handgrepen die toegerust zijn op een veilig gebruik van het voertuig door personen met een functiebeperking in een voertuig of voertuigdeel. 2. Indien een trein beschikt over voorzieningen voor sanitair, is ten minste één voorziening toegerust op een praktisch en veilig gebruik door personen met een functiebeperking en traceerbaar door middel van grafische bewegwijzering en rolstoelpaden. Hoofdstuk 3. Haltes en stations Artikel 5 1. Een halte of station voldoet aan de volgende eisen: a. de aansluiting tussen het perron en een voertuig maakt een onbelemmerde toegang mogelijk tot het voertuig, met inachtneming van een veiligheidsmarge, b. het perron heeft een tactiele of andere richtinggevende routegeleiding en een onbelemmerde doorgang voor personen met een hulpmiddel of een visuele functiebeperking naar een voertuig. 2. De in- of uitgang en het perron van een halte of station en, indien aanwezig in een halte of station voor metro of trein, voorzieningen voor de verkoop en het geldig maken van vervoerbewijzen, reisen stationsinformatie, serviceverlening, verblijf en sanitair, zijn in ieder geval onbelemmerd bereikbaar voor personen met een hulpmiddel en personen met een visuele beperking door aanwezigheid van tenminste een tactiele of andere richtinggevende routegeleiding. 3. Haltes en stations zijn vanaf de openbare weg onbelemmerd bereikbaar voor personen met een hulpmiddel. 4. Beheerders kunnen met betrekking tot haltes of stations voor bus en tram om redenen van ruimtelijke of bouwkundige belemmeringen afwijken van het eerste en tweede lid tot ten hoogste de door die belemmeringen bepaalde breedte of hoogte. Artikel 6

1. Indien een halte of station beschikt over voorzieningen voor de verkoop of het geldig maken van vervoerbewijzen, reisinformatie, halte- of stationsinformatie of serviceverlening zijn deze voorzieningen wat betreft opstelling, geluidsweergave, beeldweergave en bedieningsgemak in ieder geval bruikbaar voor personen met een hulpmiddel en personen met een visuele of auditieve beperking. 2. Indien een halte of station beschikt over balies, deuren, zittingen, leuningen en handgrepen zijn deze toegerust op een comfortabel en veilig gebruik voor personen met een functiebeperking. 3. Indien een halte of station beschikt over bewegwijzering naar de in artikel 5, tweede lid, bedoelde voorzieningen en het aansluitende openbaar vervoer en taxivervoer, is deze op grafische en tactiele wijze beschikbaar. 4. Een halte of station voor trein beschikt over personele assistentieverlening voor personen met een motorische functiebeperking bij het in- en uitstappen in een voertuig, indien niet wordt voldaan aan artikel 5, eerste lid, onderdeel a. Artikel 7 1. Een treinstation of een onderdeel daarvan voldoet aan artikelen 5, 6 en 9 van dit besluit door het voldoen aan de in de beschikking van Europese Commissie van 21 december 2007 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit «personen met beperkte mobiliteit» voor het conventionele trans-europese spoorwegsysteem en het trans-europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PbEU L 64) daaromtrent verplicht gestelde specificaties. 2. Een trein of een onderdeel daarvan voldoet aan artikelen 4 en 10 van dit besluit door het voldoen aan de in de beschikking van Europese Commissie van 21 december 2007 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit «personen met beperkte mobiliteit» voor het conventionele trans-europese spoorwegsysteem en het trans-europees hogesnelheidsspoorwegsysteem (PbEU L 64) daaromtrent verplicht gestelde specificaties. Hoofdstuk 4. Reisinformatie Artikel 8 1. Reisinformatie als bedoeld in artikel 7, onderdeel b, van de wet is voorafgaand aan de reis ten minste via internet in beeld en geluid en desgevraagd op schrift en per telefoon beschikbaar en bruikbaar voor personen met een functiebeperking. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op informatie over de toegankelijkheid van openbaar vervoer voorzieningen als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 7, 9 en 10. Artikel 9 Op haltes of stations voor metro of trein is reisinformatie over ten minste vertrektijd, opstaplocatie en eindbestemming, voor zover die afwijken van de geldende dienstregelingen voor trein, metro of tram, tijdig en in beeld en geluid beschikbaar voor personen met een functiebeperking. Artikel 10 In voertuigen is reisinformatie over de aankomst bij tussengelegen haltes of stations van het voertuig tijdig en in beeld en geluid beschikbaar voor personen met een functiebeperking. Hoofdstuk 5. Algemene bepalingen Artikel 11 Van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 10 of 16 kan door vervoerders en beheerders tijdelijk worden afgeweken bij onvoorziene omstandigheden of omstandigheden waarin een ander maatschappelijk belang prevaleert ten opzichte van het belang van toegankelijk openbaar vervoer, en de beschikbare toegankelijkheid van dat vervoer als gevolg van die omstandigheden redelijkerwijs niet in stand kan blijven.

Artikel 12 1. De vervoerder houdt in de wijze waarop hij openbaar vervoer aanbiedt en verricht rekening met het gebruik daarvan door personen met een functiebeperking. 2. De vervoerder of beheerder verleent aan een persoon met een functiebeperking naar gelang de behoefte en voor zover de werkzaamheden het toelaten tijdelijke bijstand bij het gebruik van openbaar vervoer. Hoofdstuk 6. De vervoervoorwaarden Artikel 13 1. De vervoervoorwaarden van een vervoerder zijn zodanig opgesteld dat daaruit duidelijk en onderscheidenlijk van overige gegevens blijkt welke voorzieningen voor personen, onderscheiden naar hun functiebeperking, beschikbaar zijn inzake het betreden, gebruiken en verlaten van het openbaar vervoer en daartoe behorende haltes en stations, alsmede het voorbereiden op het gebruik van dat vervoer. 2. De vervoervoorwaarden bevatten in ieder geval de volgende gegevens: a. de mogelijkheden voor personen met een functiebeperking om gebruik te maken van het openbaar vervoer; b. de wijze waarop informatie kan worden verkregen over de mogelijkheden als bedoeld in onderdeel a, naar datum, tijdstip en traject van reizen; c. de wijze waarop klachten voor personen met een functiebeperking worden afgehandeld. 3. De vervoervoorwaarden zijn via internet en op verzoek in braille of geluidsweergave waarneembaar voor personen met een visuele beperking. Hoofdstuk 7. Bestuurlijke afstemming Artikel 14 De volgende rechtspersonen verstrekken desgevraagd aan Onze Minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu gegevens betreffende de mate waarin is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 10,12, eerste lid, 13 of 16: a. de concessieverleners; b. de vervoerders; c. de beheerders; d. de exploitanten van reisinformatie. Artikel 15 1. Concessieverleners, vervoerders, beheerders en exploitanten van reisinformatie zorgen voor de coördinatie en afstemming van de in de artikelen 4 tot en met 7, 9 en 10 bedoelde aanpassingen op zodanige wijze dat desbetreffende voertuigen, haltes, stations en reisinformatie zoveel mogelijk op aansluitende lijnen en geharmoniseerd toegankelijk zijn. 2. De in het eerste lid bedoelde rechtspersonen of hun representatieve organisaties voeren ten minste jaarlijks overleg over de in dat lid bedoelde coördinatie en afstemming. Hoofdstuk 8. Invoering Artikel 16 1. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu regels stellen over: a. de mate of de aard van aanpassingen van voertuigen, haltes, stations, reisinformatie, bijstand en vervoervoorwaarden, bedoeld in de artikelen 4 tot en met 13, en het aandeel aangepaste voertuigen, haltes, stations of reisinformatievoorzieningen;

b. hetgeen moet worden verstaan onder nieuwe, vernieuwde of verbeterde voertuigen, stations, haltes of reisinformatie, bedoeld in artikel 17, eerste lid; c. de uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie of van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een Volkenrechtelijke organisatie; d. overige aanpassingen die noodzakelijk zijn om voorzieningen in het openbaar vervoer toegankelijk te maken voor personen met een functiebeperking en de informatieverstrekking over de toegankelijkheid van die voorzieningen afkomstig van rechtspersonen, bedoeld in artikel 14. 2. De in het eerste lid, onder a, c en d bedoelde regels kunnen per voertuig of voertuigcategorie, traject, halte, station of concessiegebied verschillend zijn. Artikel 17 1. Nieuwe, vernieuwde en verbeterde voertuigen, haltes, stations en reisinformatie zijn toegankelijk overeenkomstig de daarop betrekking hebbende artikelen 4 tot en met 10. 2. Onverminderd het eerste lid en artikel 16, zijn voertuigen, haltes, stations en reisinformatiesystemen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit in gebruik zijn, ingevolge de daarop betrekking hebbende artikelen 4 tot en met 10, aangepast: a. met ingang van 1 juli 2011, voor zover het betreft bussen en metro's; b. met ingang van 1 januari 2020, voor zover het betreft trams; c. met ingang van 1 januari 2030, voor zover het betreft treinen; d. met ingang van 1 januari 2016, voor zover het betreft haltes of stations voor bus; e. met ingang van 1 januari 2015, voor zover het betreft haltes of stations voor metro; f. met ingang van 1 januari 2020, voor zover het betreft haltes of stations voor tram; g. met ingang van 1 januari 2020, voor zover het betreft haltes of stations voor trein; h. met ingang van 1 januari 2015, voor zover het betreft reisinformatie. 3. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Infrastructuur en Milieu nadere regels stellen waarbij is bepaald dat de in het tweede lid bedoelde aanpassingen voor een deel op eerdere data dan in dat lid genoemd zijn ingevoerd, waarbij de data per voertuig of voertuigcategorie, traject, halte, station, reisinformatiesysteem of concessiegebied verschillend kunnen zijn. Hoofdstuk 9. Slotbepalingen Artikel 18 De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Artikel 19 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-gravenhage, 31 maart 2011 Beatrix De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner De Minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus Uitgegeven de negentiende mei 2011 De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Bijlage 2 Regeling toegankelijkheid van het openbaar vervoer Geldend van 09-05-2012 t/m heden Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 4 april 2012, houdende vaststelling van regels betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op de artikelen 16, eerste lid, en 17, derde lid, van het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer; Besluiten: Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 5 1.Definities en begrippen Artikel 1.1:1 1. In deze regeling wordt verstaan onder: a. Besluit: Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer; b. concessie: recht om met uitsluiting van anderen openbaar vervoer te verrichten in een bepaald gebied gedurende een bepaald tijdvak; c. plusregio: regionaal openbaar lichaam als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen; d. reisinformatiesysteem: systeem dat reisinformatie in voertuigen of op haltes of stations, bedoeld in de artikelen 9 onderscheidenlijk 10 van het Besluit, genereert; e. richtlijn 2008/57/EG: Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU, L 191). Artikel 1.1:2 1. Nieuwe voertuigen, haltes, stations en reisinformatiesystemen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Besluit, zijn voertuigen, haltes, stations onderscheidenlijk reisinformatiesystemen die voor het eerst in gebruik worden genomen. 2. Vernieuwde of verbeterde voertuigen, haltes, stations en daarvan deel uitmakende reisinformatiesystemen anders dan voor het vervoer van reizigers per trein als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Besluit, zijn bestaande voertuigen, haltes, stations en reisinformatiesystemen waaraan na inwerkingtreding van deze regeling belangrijke werkzaamheden plaatsvinden waarbij die voertuigen, die haltes, die stations onderscheidenlijk die reisinformatiesystemen of een deel daarvan worden gewijzigd. 3. Vernieuwde of verbeterde voertuigen, haltes of stations en daarvan deel uitmakende reisinformatiesystemen voor het vervoer van reizigers per trein als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Besluit, zijn bestaande voertuigen, haltes of stations en reisinformatiesystemen waaraan na inwerkingtreding van deze regeling belangrijke werkzaamheden plaatsvinden waarbij die voertuigen, die haltes of stations onderscheidenlijk die reisinformatiesystemen of een deel daarvan worden gewijzigd, inhoudende dat de Minister van Infrastructuur en Milieu: a. op grond van de Spoorwegwet voor dat voertuig of dat station in verband met die vernieuwing of verbetering een nieuwe vergunning voor indienststelling eist, en b. de beschikking van de Europese Commissie van 21 december 2007 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit 'personen met beperkte mobiliteit' voor het conventionele trans-europese spoorwegsysteem en het trans-europees hogesnelheidsspoorwegsysteem voor die vernieuwing of verbetering niet geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laat.

Ş 2.Algemene bepalingen Artikel 1.2:1 (nog niet opgenomen) Hoofdstuk 2. Voertuigen Ş 1.Bus Artikel 2.1:1 Van de bussen waarmee een concessie wordt uitgevoerd, voldoet ten minste 98 procent per concessieverlener aan artikel 4, eerste lid, van het Besluit. Artikel 2.1:2 Onverminderd artikel 2.1:1 heeft een bus ten minste één opstelplaats voor rolstoelen met de maximale afmetingen als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG. ŝ 2.Tram Artikel 2.2:1 1. De tramvoertuigen waarmee onder concessies van de Stadsregio's Haaglanden en Rotterdam de sneltramdienst Randstadrail en van het Bestuur Regio Utrecht de sneltramdienst Utrecht Nieuwegein IJsselstein wordt uitgevoerd, voldoen aan artikel 4, eerste lid, van het Besluit. 2. Met uitzondering van de in het eerste lid genoemde tramvoertuigen van de sneltramdienst Randstadrail voldoet van de tramvoertuigen waarmee een concessie wordt uitgevoerd in de Stadsregio's Amsterdam, Rotterdam en Haaglanden ten minste 72, 48 onderscheidenlijk 26 procent aan artikel 4, eerste lid, van het Besluit. Ş 3.Metro Artikel 2.3:1 De metrovoertuigen waarmee een concessie wordt uitgevoerd, voldoen aan artikel 4, eerste lid, van het Besluit. Artikel 2.3:2 Een metrovoertuig heeft per rijtuig ten minste één opstelplaats voor hulpmiddelen met de maximale afmetingen als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG. ŝ 4.Trein Artikel 2.4:1 (nog niet opgenomen) Hoofdstuk 3. Haltes en Stations Ŝ 1. Haltes en stations voor bussen Artikel 3.1:1 1. Van de haltes en stations op het grondgebied van de deelnemende gemeenten van een plusregio die in gebruik zijn voor de uitvoering van een concessie per bus voldoet met ingang van 1 januari 2016 ten minste 46 procent aan artikel 5, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing voor provincies, niet inbegrepen de haltes op het grond-

gebied van deelnemende gemeenten aan een plusregio. 2. In afwijking van het eerste lid gelden voor de provincies Zeeland, Limburg en Friesland percentages van 40, 43 onderscheidenlijk 44 procent. Ş 2.Haltes en stations voor tram Artikel 3.2:1 1. Haltes en stations die in de concessiegebieden Stadsregio Haaglanden en Stadsregio Rotterdam in gebruik zijn voor de uitvoering van de sneltramdienst Randstadrail voldoen aan artikel 5, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit. 2. Haltes en stations die in het concessiegebied van Bestuur Regio Utrecht in gebruik zijn voor de uitvoering van de sneltramdienst Utrecht Nieuwegein IJsselstein voldoen aan artikel 5, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit. Ş 3.Haltes en stations voor metro Artikel 3.3:1 1. Haltes en stations waar uitsluitend metrovoertuigen halteren voldoen aan artikel 5, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit. 2. Haltes en stations waar uitsluitend metrovoertuigen halteren voldoen met ingang van 1 januari 2015 tevens aan artikel 6, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit. Ş 4.Haltes en stations voor trein Artikel 3.4:1 Van de haltes en stations die in gebruik zijn voor de uitvoering van een concessie per trein voldoet met ingang van 1 januari 2020 ten minste 70 procent aan artikel 5, eerste, tweede en derde lid, van het Besluit. Hoofdstuk 4. Reisinformatie Artikel 4.1 (nog niet opgenomen) Hoofdstuk 5. Bejegening Artikel 5.1 (nog niet opgenomen) Hoofdstuk 6. Overgangs en slotbepalingen Artikel 6.1 1. In afwijking van artikel 1.1:2 worden voertuigen, stations, haltes of reisinformatiesystemen niet als nieuw, vernieuwd of verbeterd aangemerkt indien een overeenkomst tot bouw, aankoop, verbouw of wijziging van deze voorzieningen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling is gesloten. 2. In afwijking van het eerste lid worden in het geval van de bekendmaking van een aankondiging van een opdracht voor de bouw, aankoop, verbouw of wijziging van voertuigen, haltes, stations of reisinformatiesystemen, deze voorzieningen niet als nieuw, vernieuwd of verbeterd aangemerkt indien die aankondiging voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit is bekendgemaakt. Artikel 6.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Artikel 6.3 Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer in werking treedt. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Bijlage 4 Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte Geldend van 01 07 2015 t/m heden Wet van 3 april 2003 tot vaststelling van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om, mede in verband met artikel 1 van de Grondwet en alsmede op grond van de Richtlijn nr. 2000/78/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000, tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PbEG, 2000, L303), ter bevordering van de deelneming op gelijke voet aan het maatschappelijke leven bescherming te bieden tegen discriminatie op grond van handicap of chronische ziekte en dat het daarom wenselijk is behoudens de door de wet genoemde uitzonderingen onderscheid op deze grond te verbieden; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Ş 1. Algemeen Artikel 1 In deze wet wordt verstaan onder: a. onderscheid: direct en indirect onderscheid, alsmede de opdracht daartoe; b. direct onderscheid: indien een persoon op grond van handicap of chronische ziekte op een andere wijze wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld; c. indirect onderscheid: indien een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een handicap of chronische ziekte in vergelijking met andere personen bijzonder treft. Artikel 1a 1. Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid houdt mede in een verbod van intimidatie. 2. Onder intimidatie als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: gedrag dat verband houdt met handicap of chronische ziekte en dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd. 3. Op het in deze wet neergelegde verbod van intimidatie is artikel 3 niet van toepassing. Artikel 2 Het verbod van onderscheid houdt mede in dat degene, tot wie dit verbod zich richt, gehouden is naar gelang de behoefte doeltreffende aanpassingen te verrichten, tenzij deze voor hem een onevenredige belasting vormen. Artikel 3 1. Het verbod van onderscheid geldt niet indien: a. b. het onderscheid noodzakelijk is ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid; het onderscheid een regeling, norm of praktijk betreft die tot doel heeft specifieke voorzienin

gen en faciliteiten te creëren of in stand te houden ten behoeve van personen met een handicap of chronische ziekte; c. het onderscheid een specifieke maatregel betreft die tot doel heeft personen met een handicap of chronische ziekte een bevoorrechte positie toe te kennen ten einde feitelijke nadelen verband houdende met de gronden handicap of chronische ziekte op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot dat doel. 2. Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid indien dat onderscheid objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. ŝ 2. Arbeid Artikel 4 Onderscheid is verboden bij: a. de aanbieding van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking; b. het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding; c. het aanstellen tot ambtenaar en het beëindigen van het dienstverband van een ambtenaar; d. de arbeidsbemiddeling; e. arbeidsvoorwaarden; f. het laten volgen van onderwijs, scholing en vorming tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding; g. bevordering; h. arbeidsomstandigheden. Artikel 5 Onderscheid is verboden met betrekking tot de voorwaarden voor en de toegang tot het vrije beroep en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep. Artikel 5a Onderscheid is verboden bij het lidmaatschap van of de betrokkenheid bij een werkgevers of werknemersorganisatie of een vereniging van beroepsgenoten, alsmede bij de voordelen die uit dat lidmaatschap of uit die betrokkenheid voortvloeien. Ş 2a. Basisonderwijs en voortgezet onderwijs Artikel 5b Onderscheid is verboden bij het verlenen van toegang tot, het aanbieden van, het afnemen van toetsen tijdens en het afsluiten van onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs, voor zover niet begrepen onder artikel 6, onder b. Ş 3. Beroepsonderwijs Artikel 6 Onderscheid is verboden bij: a. het verlenen van toegang tot en het geven van loopbaanoriëntatie en beroepskeuzevoorlichting; b. het verlenen van toegang tot, het aanbieden van, het afnemen van toetsen tijdens en het afsluiten van onderwijs dat gericht is op toetreding tot en functioneren op de arbeidsmarkt. ŝ 3a. Wonen Artikel 6a In deze paragraaf wordt onder woonruimte verstaan:

a. een tot bewoning bestemde gebouwde onroerende zaak die een zelfstandige woning vormt, of een tot zelfstandige of onzelfstandige bewoning bestemd gedeelte van een gebouwde onroerende zaak, met inbegrip van de daarbij behorende gemeenschappelijke ruimte; b. een woonwagen, zijnde een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst; c. een woonschip, zijnde een schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning; d. een tot bewoning bestemd verblijf van een binnenschip. Artikel 6b Onderscheid is verboden bij: a. het aanbieden van woonruimte ter bewoning; b. het sluiten, uitvoeren, wijzigen of beëindigen van een overeenkomst betreffende het huren, kopen of bewonen van woonruimte voor eigen gebruik, waarbij onder eigen gebruik mede wordt verstaan bewoning door een persoon tot wie de contractant, diens echtgenoot of geregistreerde partner in een familierechtelijke betrekking staat of met wie de contractant, diens echtgenoot of geregistreerde partner in gezinsverband leeft; c. het bemiddelen bij een overeenkomst als bedoeld onder b; d. het opmaken, uitvoeren of wijzigen van een reglement als bedoeld in artikel 111, onder d, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek; e. het inschrijven als woningzoekende. Artikel 6c Artikel 2 is op deze paragraaf niet van toepassing, indien het een bouwkundige of woontechnische aanpassing in of aan de woonruimte betreft. Ŝ 4. Openbaar vervoer Artikel 7 In artikel 8 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig; b. reisinformatie: informatie over de dienstregeling met de geldigheidsduur daarvan, gegarandeerde overstapmogelijkheden binnen de dienstregeling, wijzigingen van de dienstregeling en over tarieven en de daarbij behorende zone indeling. Artikel 8 1. Onderscheid is verboden bij: a. het verlenen van de voor het reizen vereiste toegang tot de bij het openbaar vervoer behorende gebouwen en infrastructuur; b. het aanbieden van openbaar vervoersdiensten en reisinformatie; c. het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten met betrekking tot openbaar vervoer. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de ingevolge het eerste lid, in samenhang met artikel 2, te verrichten aanpassingen als bedoeld in dat artikel. Ŝ 5. Rechtsbescherming Artikel 9 In geval van een beëindiging van de arbeidsverhouding door de werkgever in strijd met artikel 4, of wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op artikel 4 of ter zake bijstand heeft verleend, is artikel 681 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. Artikel 9a

Onverminderd artikel 9 is het verboden personen te benadelen wegens het feit dat zij in of buiten rechte een beroep hebben gedaan op deze wet of ter zake bijstand hebben verleend. Artikel 10 1. Indien degene die meent dat te zijnen nadeel een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet, in rechte feiten aanvoert die dat onderscheid kunnen doen vermoeden, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met deze wet is gehandeld. 2. Indien degene die meent dat te zijnen nadeel is gehandeld in strijd met artikel 2 in rechte feiten aanvoert die kunnen doen vermoeden dat is nagelaten doeltreffende aanpassingen te treffen, dient de wederpartij te bewijzen dat niet in strijd met deze bepaling is gehandeld. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op vorderingen als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en op beroepen ingesteld door belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 11 Bedingen in strijd met deze wet zijn nietig. Artikel 12 Het College, genoemd in artikel 1 van de Wet College voor de rechten van de mens, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in deze wet en of gehandeld is in strijd met artikel 2 van deze wet. De artikelen 10, 11, 12, 13, 22 en 23 van de Wet College voor de rechten van de mens zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 13 Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zendt in overeenstemming met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Verkeer en Waterstaat, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen binnen vijfjaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. ŝ 6. Slotbepalingen Artikel 14 De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Artikel 15 Deze wet wordt aangehaald als: Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, 3 april 2003 Beatrix De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. I. J. M. Ross van Dorp De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, K. L. Phoa De Minister van Verkeer en Waterstaat,

R. H. de Boer De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, M. J. A. van der Hoeven De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties a.l, J. P. H. Donner De Minister van Justitie, J. P. H. Donner Uitgegeven de tweeëntwintigste mei 2003 De Minister van Justitie, J. P. H. Donner

F L E CMCÎP VOLAND CENTRUM MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING i W 1 ^^^B CENTRUM MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELING CMO FLEVOLAND Schans 19-45 (2 hoog) 8231 KA Lelystad Gemeente Lelystad T a v. de Gemeenteraad Postbus 91 8200 AB LELYSTAD