ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBAMS:2010:BO3017

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

Wederindiensttredingsvoorwaarde Ontslagbesluit; zzp'er; stageovereenkomst

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBGRO:2011:BU9709

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:RBARN:2010:BO4467

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBLEE:2007:BB5165

ECLI:NL:RBGRO:2010:BN3546

ECLI:NL:RBNHO:2017:6351

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7947

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711

ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1235

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBALM:2011:BP3985

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBROT:2015:8694


ECLI:NL:GHSHE:2004:AR2497 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C BR

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBAMS:2017:2373

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

ECLI:NL:RBOVE:2017:1417

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBLIM:2017:2557

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBNHO:2017:1958

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:RBLIM:2016:11367

ECLI:NL:RBNNE:2016:1062

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

ECLI:NL:RBUTR:2008:BD1278

ECLI:NL:RBNHO:2016:4991

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:RBROT:2016:10141

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD4031

ECLI:NL:RBASS:2006:AX0491

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBNHO:2016:9102

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBAMS:2014:290

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBALK:2006:AY4703

ECLI:NL:RBNNE:2014:1696

ECLI:NL:RBMNE:2016:5693

ECLI:NL:RBHAA:2006:AV7336

ECLI:NL:RBASS:2012:BX2999

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:RBLIM:2017:3542

LJN: CA1235,Sector kanton Rechtbank Alkmaar, CV EXPL

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBGRO:2008:BD2039

ECLI:NL:RBHAA:2010:BL8963

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:RBAMS:2017:1969

ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9024

ECLI:NL:GHDHA:2013:3943

ECLI:NL:RBAMS:2016:6651

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBOVE:2014:5578

ECLI:NL:RBMNE:2016:4975

ECLI:NL:RBLIM:2017:1301

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

Transcriptie:

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Instantie Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak 06-09-2016 Datum publicatie 11-10-2016 Zaaknummer 4888855 CV EXPL 16-3386 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Op tegenspraak Inhoudsindicatie Doorbetaling tijdens vakantie bij nul uren contract. Niet aan stelplicht voldaan. Vindplaatsen Rechtspraak.nl AR-Updates.nl 2016-1147 AR 2016/2939 Prg. 2016/309 Uitspraak RECHTBANK NOORD-NEDERLAND Afdeling Privaatrecht Locatie Groningen zaak-/rolnummer: 4888855 \ CV EXPL 16-3386 vonnis van de kantonrechter d.d. 6 september 2016 inzake [voornaam] [eiseres 1], wonende te [plaats], eiseres, gemachtigde: mr. B.M.J. Pelzer, tegen De besloten vennootschap

DE RUE FINANCIEEL MAATWERK B.V., gevestigd te Veendam, gedaagde, gemachtigde: mr. S. Jansen. Partijen zullen hierna [eiseres 1] en De Rue worden genoemd. Procesverloop 1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de conclusie van antwoord - de conclusie van repliek - de conclusie van dupliek - de akte uitlating productie. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. Motivering De feiten 2.1. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan. [eiseres 1] is in de periode tussen 1 februari 2011 en 1 december 2015 als administratief medewerkster bij De Rue in dienst geweest. 2.2. De schriftelijke arbeidsovereenkomst van 4 februari 2011 tussen partijen bevatte, voor zover in de onderhavige procedure van belang, de navolgende bepalingen: "ARTIKEL 3: WERKTIJDEN 1. De werktijden worden vastgesteld in overleg, doch bedragen tenminste 0 uren per week. ( ) 2. ( ) ARTIKEL 4: BELONING 1. Het basissalaris bedraagt 6,- bruto per uur. Alle wettelijke inhoudingen zullen door de werkgever worden afgedragen. 2. Werknemer heeft in de maand mei recht op bruto vakantietoeslag ter grootte van 8% over de basissalarissen van de gewerkte maanden mei tot en met april voorafgaande aan de maand van uitbetaling. ARTIKEL 5: VAKANTIE 1. Werknemer heeft het recht op 0 vakantie- en verlofdagen per kalenderjaar." 2.3. In de maand november 2015 heeft De Rue een bedrag groot bruto 582,07 aan [eiseres 1] betaald ten titel van uitbetaling vakantie-uren 2014. De vordering en het verweer

3.1. [eiseres 1] vordert veroordeling van De Rue om aan haar te betalen een bedrag van bruto 2.569,38 vanwege nabetaling loon en de wettelijke verhoging daarover, alsmede de wettelijke rente over beide bedragen. Verder vordert zij veroordeling van De Rue tot afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie van het na te betalen loon op straffe van verbeurte van een dwangsom van 500,- per dag. Voorts vordert zij veroordeling van De Rue in de kosten van de procedure. 3.2. De Rue heeft verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseres 1]. 3.3. Hetgeen door partijen is gesteld en aangevoerd zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, samengevat en zakelijk worden weergegeven. De beoordeling van het geschil 4.1. De kantonrechter oordeelt als volgt. [eiseres 1] heeft gesteld dat haar vordering een loonvordering betreft die betrekking heeft op de periodes in de jaren 2011, 2012, 2013 en 2015, waarin zij vakantie heeft genoten, maar van De Rue geen loon heeft ontvangen. De vordering van [eiseres 1] kan niet los worden gezien van de wettelijke regeling omtrent aanspraken op vakantie, waarover partijen het nodige hebben aangevoerd, in relatie met de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. De kantonrechter zal allereerst daarover oordelen. 4.2. Uitgangspunt van de wettelijke regeling, zoals die is weergegeven in Afdeling 3, Titel 10 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek (BW), is dat de werknemer aanspraak op vakantie, met behoud van loon, verwerft. Als hoofdregel gelden daarbij de in artikel 7:634 BW omschreven voorwaarden. De opbouw van de vakantie is gerelateerd aan het recht op loon over de overeengekomen arbeidsduur. Uit artikel 7:645 BW volgt dat de wettelijke regeling in beginsel van dwingend recht is. 4.3. Op grond van deze bepalingen moet worden geoordeeld dat artikel 5 van de arbeidsovereenkomst, inhoudende dat [eiseres 1] geen vakantie opbouwde, in strijd is met de wettelijke regeling. [eiseres 1] moet dan ook geacht worden gedurende het dienstverband vakantie(uren) te hebben opgebouwd. Voor zover De Rue (nog) heeft willen stellen dat [eiseres 1] geen vakantiedagen heeft opgebouwd en dat de vakantietegoeden zouden zijn inbegrepen in het uurloon, gaat deze stelling dan ook niet op, nog afgezien ervan dat daarvan niets is gebleken. 4.4. Artikel 7:638 BW bepaalt, samengevat, dat de werknemer er recht op heeft om opgebouwde vakantie op te nemen. Uitgangspunt daarbij is dat de werkgever de vakantie vaststelt, in beginsel overeenkomstig de wensen van de werknemer. Door De Rue is naar het oordeel van de kantonrechter terecht gesteld dat op grond van deze bepaling het initiatief tot het opnemen van vakantie bij [eiseres 1] lag. 4.5. Uit de stellingen van partijen valt af te leiden dat [eiseres 1] niet haar vakantiewensen aan De Rue heeft kenbaar gemaakt, op de wijze zoals is omschreven in artikel 7:638 lid 2 BW. De Rue heeft althans gesteld dat [eiseres 1] nimmer verlofverzoeken heeft ingediend of anderszins haar vakantiewensen aan De Rue kenbaar heeft gemaakt en [eiseres 1] heeft dat niet weersproken. Zij heeft daartegen gesteld dat niet is betwist dat zij verlof heeft genoten en dat het binnen hun relatie niet gebruikelijk was om schriftelijke verlofverzoeken in te dienen. Weliswaar heeft De Rue dat laatste weersproken met de verwijzing naar een verlofverzoek van een collega van [eiseres 1], maar dat voorbeeld overtuigt niet gelet er op dat dit verzoek, zoals door [eiseres 1] terecht is gesteld, betrekking had op de bijzondere situatie van verlof na bevalling en het inzetten van vakantieverlof in combinatie met ouderschapsverlof. 4.6. De verhouding tussen partijen zoals door [eiseres 1] is geschetst wordt naar het oordeel van de kantonrechter echter bevestigd door hetgeen daarover door De Rue onder randnummer 15 van de conclusie van antwoord is gesteld, en door [eiseres 1] niet is betwist zodat dit als vaststaand moet worden aangenomen. De Rue heeft daarbij gesteld dat de verhouding was gebaseerd op

wederzijdse vrijblijvendheid en flexibiliteit. [eiseres 1] kon volgens De Rue komen en gaan wanneer ze wilde, zette enkel in de agenda wanneer ze aanwezig was en werkte de ene maand soms nauwelijks of niet, en een volgende maand weer meer. Op zichzelf kan deze onregelmatige invulling van het dienstverband binnen het nul-uren contract dat partijen hadden gesloten vallen, alhoewel daarbij in het algemeen het initiatief tot inroostering van de werkgever uitgaat en in het onderhavige geval De Rue een wel heel grote vrijheid van handelen voor [eiseres 1] heeft beschreven. 4.7. De te beantwoorden vraag is, uitgaande van de hiervoor omschreven feitelijke verhouding, in hoeverre periodes waarin [eiseres 1] niet heeft gewerkt als vakantie in de zin van de wettelijke regeling, waarbij er sprake was van vrijstelling van arbeid onder het recht op doorbetaling van loon, moeten worden aangemerkt. 4.8. De kantonrechter verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 12 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8560, NJ 2003/604, waarin is geoordeeld dat in het kader van de stelplicht en bewijslast over en weer in het geval van een geschil omtrent het aantal nog openstaande vakantie-uren de wijze waarop partijen invulling hebben gegeven aan hun arbeidsverhouding van belang is. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit oordeel ook voor het onderhavige geval van belang. Bij de invulling van de arbeidsverhouding tussen partijen, zoals is omschreven onder 4.6., waarbij klaarblijkelijk langere perioden van niet-werken niet ongebruikelijk waren, ligt het aanmerken van een dergelijke periode als formele vakantie niet zonder meer voor de hand. Tevens blijkt uit hetgeen door [eiseres 1] is gesteld ook dat zij geen vakantievoorstel als bedoeld in artikel 7:638 BW heeft gedaan als zij 'op vakantie ging'. Dit wordt nog versterkt door artikel 5 van de arbeidsovereenkomst en de stellingname van [eiseres 1] in de dagvaarding, dat zij tot vlak voor het einde van het dienstverband niet wist dat ze recht had op een minimum aantal vakantiedagen met behoud van loon. Verder heeft [eiseres 1], zoals door De Rue is gesteld, aanvankelijk na het einde van het dienstverband betaling van nog openstaande, niet genoten vakantie-uren bij De Rue gevorderd, blijkens de als productie 2 bij de dagvaarding door haar overgelegde brief van 2 februari 2016. Dit wekt de indruk dat [eiseres 1] eerder de nu door haar bedoelde perioden van vrijaf niet als het opnemen van vakantie in de zin van de wettelijke regeling heeft beschouwd. De omstandigheid dat zij de betaling van vakantie-uren 2014 in november 2015 door De Rue onweersproken heeft geaccepteerd bevestigd dit. 4.9. Alles afwegende is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiseres 1] in de door haar genoemde jaren vakantie heeft opgenomen zoals is bedoeld in de artikelen 7:634 e.v. BW. Zij kent nu eenzijdig en achteraf opgebouwde vakantierechten toe aan periodes waarin zij niet heeft gewerkt, maar dat verdraagt zich niet met de wettelijke regeling. Verder is komen vast te staan dat [eiseres 1] in de periodes waarover zij nu nog loon vordert niet heeft gewerkt, zodat zij op grond daarvan geen loonaanspraak over deze periodes heeft. Afgezien van het voorgaande overweegt de kantonrechter verder nog het volgende. Uit artikel 7:634 lid 1 BW volgt dat er een relatie is tussen het aantal opgebouwde vakantiedagen of -uren en het aantal gewerkte dagen of uren. [eiseres 1] heeft bij haar vordering als uitgangspunt opgebouwde en genoten vakantie genomen, maar het is de kantonrechter niet duidelijk hoe zij tot de berekening van het door haar in verband daarmee gevorderde bedrag is gekomen. Zij heeft niets gesteld omtrent het aantal door haar opgebouwde vakantie-uren en het aantal door haar genoten vakantie-uren en de tijdstippen ervan. [eiseres 1] heeft daarmee naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aan haar stelplicht voldaan. Dit alles leidt tot het oordeel dat er voor haar loonvordering geen grondslag is. 4.10. De kantonrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om haar tot nader bewijs toe te laten. 4.11. De loonvordering van [eiseres 1] zal gelet op het voorgaande worden afgewezen. Daarmee is

de grondslag voor hetgeen [eiseres 1] verder nog heeft gevorderd eveneens weggevallen. Ook deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd behoeft daarom geen beoordeling. 4.12. [eiseres 1] zal als de in het ongelijk te stelen partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van De Rue vastgesteld op 350,00 (2 punten, 175,00 per punt) vanwege salaris gemachtigde. Beslissing De kantonrechter: wijst het gevorderde af; veroordeelt [eiseres 1] in de kosten van de procedure, aan de zijde van De Rue vastgesteld op 350,00 vanwege salaris gemachtigde; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de kostenveroordeling. Aldus gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2016 in tegenwoordigheid van de griffier. c OJB