ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBDHA:2017:364

ECLI:NL:RBDHA:2016:14105

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBAMS:2014:290

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:GHSGR:2012:BY0077

ECLI:NL:RBAMS:2017:5266

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBOBR:2017:4427

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBROT:2016:6088

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:RBUTR:2010:BM6817

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. 1De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: het tussenvonnis van 8 juni de comparitie van 27 september

ECLI:NL:RBROT:2016:6095

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5682

ECLI:NL:RBGEL:2013:4571

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBARN:2005:AT7137

ECLI:NL:RBZWB:2014:7153

ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9024

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:OGEAC:2017:93

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2017:3127

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBROT:2013:8739

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBUTR:2009:BL0337

ECLI:NL:RBGEL:2016:7158

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBLIM:2014:6224

Uitspraak vonnis RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD. Sector civiel recht. Vonnis in kort geding van 16 juli 2010

ECLI:NL:RBGEL:2013:2662

ECLI:NL:RBROT:2016:5048

ECLI:NL:RBROT:2009:BI9844

ECLI:NL:GHSGR:2008:BC8832

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBOVE:2014:2411

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ3910

ECLI:NL:RBHAA:2006:AV3181

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBAMS:2017:3317

ECLI:NL:GHAMS:2016:3579 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBGRO:2008:BD2039

ECLI:NL:RBDHA:2017:2134

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

ECLI:NL:RBNHO:2013:11296

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:RBUTR:2003:AN8905

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBLIM:2014:6535

Transcriptie:

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 10112016 Datum publicatie 22112016 Zaaknummer 5138842/1616752 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg enkelvoudig opzegging studentenwoonruimte wegens dringend eigen gebruik alleen mogelijk als de huurovereenkomst bij het aangaan wederzijds bewust gericht was op huur studentenwoonruimte Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Rechtbank den haag zittingsplaats Den Haag WtC Rolnr.: 5138842/1616752 10 november 2016 [jw.sys.1.rolnummer] Vonnis van de kantonrechter in de zaak van: De stichting STICHTING DUWO, gevestigd te Delft, eisende partij, verweerster in voorwaardelijke reconventie, gemachtigde: mr. T.A. Nieuwenhuijsen, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde partij, eiser in voorwaardelijke reconventie, gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool.

Partijen worden aangeduid als DUWO en [gedaagde]. Procedure: De kantonrechter heeft kennis genomen van: de dagvaarding van 1 juni 2016 met producties; de conclusie van antwoord/eis in voorwaardelijke reconventie met producties; de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie met producties; aantekeningen griffier comparitie van partijen d.d. 29 september 2016. De feiten Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken, mede op grond van de in zoverre niet betwiste inhoud van de overgelegde producties, voor zover in deze van belang, zowel in conventie als in voorwaardelijke reconventie, het navolgende vast. a. DUWO verhuurt aan [gedaagde] vanaf 15 december 2002 voor onbepaalde duur de zelfstandige woonruimte aan het adres [adres] te [woonplaats] (hierna ook wel te noemen de woning ). b. DUWO ontwikkelt, bouwt en beheert studentenwoonruimten in diverse steden. Daarnaast heeft DUWO ook woonruimten voor andere doelgroepen in beheer. c. Op 18 december 2002 heeft de Gemeente Delft aan [gedaagde] op diens verzoek een huisvestingsvergunning verstrekt tot ingebruikneming van de woning. d. Bij brief d.d. 28 december 2012 heeft DUWO de huur van de woning opgezegd aan [gedaagde] per 1 juli 2013 wegens dringend eigen gebruik. [gedaagde] heeft niet ingestemd met de opzegging. 2 De vordering in conventie DUWO vordert zakelijk weergegeven dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: de datum zal worden vastgesteld waarop huurovereenkomst eindigt en het gehuurde ontruimd dient te worden door [gedaagde] ; [gedaagde] zal worden veroordeeld om aan DUWO de kosten van gedwongen ontruiming te voldoen indien [gedaagde] niet tot vrijwillige ontruiming overgaat, op vertoon en conform het procesverbaal van ontruiming; met veroordeling van [gedaagde] in de (na)kosten van de procedure. DUWO legt aan haar vorderingen voormelde vaststaande feiten ten grondslag alsmede de navolgende stellingen. Er is een gebrek aan studentenwoonruimte. De woning die [gedaagde] thans van DUWO huurt is een studentenwoning die hem is toegewezen op basis van zijn inschrijving als student. Dat blijkt uit de overlegging destijds door [gedaagde] van zijn studentenkaart en een document van de IBgroep. [gedaagde] kan niet meer als student worden aangemerkt en dient daarom de woning te verlaten zodat een student die woning kan gaan huren. Ingevolge vaste rechtspraak is er sprake van dringend eigen gebruik aan de zijde van DUWO in verband met haar maatschappelijke taak. De doorstroming van studenten in studentenwoonruimten dient bevorderd te worden. Ook studenten die vóór 2007 hebben gehuurd, dienen door te stromen ook al is dat niet uitdrukkelijk in hun huurovereenkomsten bepaald. [gedaagde] valt in die categorie.

Het aanbieden van een campuscontract aan studenten die nog huren onder het oude regime kan gelden als een redelijk aanbod in de zin van artikel 7:274 lid 1 sub d BW. [gedaagde] heeft onvoldoende belang bij behoud van de woning. DUWO hoeft geen hulp te bieden bij het vinden van andere woonruimte. In de jurisprudentie is vastgelegd dat een vertrekkende studenthuurder geen aanspraak kan maken op een verhuis en herinrichtingvergoeding. 3 Het verweer in conventie [gedaagde] voert verweer en concludeert DUWO in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, zulks met veroordeling van DUWO in de kosten van het geding. Op de gevoerde verweren zal in het navolgende worden ingegaan voorzover deze aan de orde zijn. 4 De vordering in voorwaardelijke reconventie [gedaagde] vordert (zakelijk weergegeven) dat voor het geval de vordering van DUWO in conventie zou worden toegewezen, DUWO zal worden veroordeeld tot betaling van 5.892,00 wegens verhuiskosten. 5 Het verweer in voorwaardelijke reconventie DUWO heeft de vordering gemotiveerd bestreden en voert ten verwere in reconventie mede aan hetgeen zij in conventie stelde. 6 De beoordeling in conventie De vorderingen van DUWO vallen of staan met het antwoord op de vraag of in casu sprake is van verhuur van studentenwoonruimte, hetgeen [gedaagde] bestreden heeft. Die vraag is ontkennend te beantwoorden en daarom zullen die vorderingen moeten worden afgewezen. Daartoe is het navolgende te overwegen. Vooropgesteld moet worden dat de huurovereenkomst zelf geen bepaling bevat waaruit blijkt dat de gehuurde woning een studentenwoonruimte zou zijn, evenmin als er in de overeenkomst bepaald is dat de verhuur geschiedt onder voorwaarde dat de huurder [gedaagde] student is.

De woning is een driekamerappartement (HATeenheid), geschikt voor bewoning door een of tweepersoonshuishoudens. De woning is als zodanig niet per definitie een studentenwoonruimte te noemen. Onbestreden is dat HATeenheden door DUWO ook aan anderen dan studenten verhuurd worden. Dat betekent dat de omschrijving van het gehuurde in de huurovereenkomst niet zonder meer meebrengt dat er sprake is van huur van studentenwoonruimte. Het is natuurlijk mogelijk dat het [gedaagde] bij het aangaan van de huurovereenkomst duidelijk moet zijn geweest dat hij slechts als student de woning kon huren. [gedaagde] bestrijdt dat echter. Tegenover die betwisting heeft DUWO onvoldoende aangevoerd om die betwisting met vrucht te kunnen ontzenuwen. Vaststaat dat [gedaagde] zich niet als gegadigde voor de woning, althans voor studentenwoonruimte bij DUWO heeft aangemeld. Voordat [gedaagde] de woning ging huren van DUWO, heeft hij als onderhuurder in de woning verbleven. Om aan die ongeoorloofde situatie een eind te maken, hebben partijen een huurovereenkomst gesloten. Desgevraagd kon DUWO ter zitting niet aangeven of de hoofdhuurder van wie [gedaagde] onderhuurde, student was. Door DUWO is niet specifiek gesteld dat harerzijds bij het aangaan van de huur aan [gedaagde] is meegedeeld dat hij uitsluitend de woning kon huren in de hoedanigheid van student. Er is daarnaast door DUWO ook geen (voldoende specifiek) bewijs aangeboden op dit punt. De omstandigheid dat de woning is gelegen in een studentencomplex betekent nog niet dat de woning zelf een studentenwoning zou zijn, nu vaststaat dat het complex ook woningen voor anderen dan studenten omvat. Ook de omstandigheid dat [gedaagde] zijn studentenkaart en informatie over zijn studiefinanciering aan DUWO verstrekte bij het aangaan van de huur is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat [gedaagde] slechts als student mocht huren, althans dat [gedaagde] moest begrijpen dat hij als student een studentenwoonruimte huurde. Die informatie kan immers evengoed hebben kunnen zien op de vraag of [gedaagde] wel goed was voor de betaling der huur. [gedaagde] heeft er dus van uit mogen gaan dat hij in 2002 een reguliere woning huurde van DUWO. Een en ander leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat DUWO een studentenwoonruimte verhuurt aan [gedaagde]. De opzeggingsgrondslag dringend eigen gebruik, bedoeld om doorstroming te bevorderen, kan de opzegging van de huurovereenkomst door DUWO dan ook niet dragen. Daarom worden de vorderingen van DUWO afgewezen en behoeven de overige stellingen en verweren geen bespreking. De kosten van de procedure komen voor rekening van DUWO. 7 Inzake de voorwaardelijke reconventie De voorwaarde waaronder de reconventionele eis werd ingesteld, is niet vervuld, bij welke vaststelling het thans kan blijven.

8 De beslissing De kantonrechter: wijst de vorderingen van DUWO af; veroordeelt DUWO in de kosten van de procedure, tot de dag van de uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op 300,00 aan salaris voor de gemachtigde; verklaart dit vonnis ten aanzien van de kosten uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. W. ten Cate, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting d.d. 10 november 2016, in tegenwoordigheid van de griffier.