ECLI:NL:RBLEE:2004:AP4728

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBOVE:2014:2411

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBROT:2010:BL3553

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:RBLEE:2009:BH2079

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBROT:2015:7740


ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9024

ECLI:NL:RBALM:2011:BU1896

ECLI:NL:RBROT:2005:AU0239

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBOVE:2016:286

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906


ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBOVE:2017:2573

ECLI:NL:RBMID:2008:BD3414

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

Vonnis in kort geding in de zaak met zaaknummer / rolnummer: / KG ZA van

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:RBLEE:2005:AT6118

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:RBARN:2005:AT7137

ECLI:NL:RBALK:2012:BV0727

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:RBNHO:2016:10670

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBGEL:2017:2637

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9753

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBHAA:2006:AX8776

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:RBSGR:2009:21051

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

ECLI:NL:RBROT:2017:5469

ECLI:NL:RBGRO:2003:AF7686

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBUTR:2003:AN8905

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2053

ECLI:NL:RBALK:2007:BB9211

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

Wederindiensttredingsvoorwaarde Ontslagbesluit; zzp'er; stageovereenkomst

ECLI:NL:RBROT:2010:BN3221

ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7476 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHARL:2015:350

ECLI:NL:RBDHA:2017:364

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

LJN: BN3986, Rechtbank Zutphen, / KG ZA Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBNHO:2013:13255

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477

ECLI:NL:RBROT:2012:BY3179

Uitspraak vonnis RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD. Sector civiel recht. Vonnis in kort geding van 16 juli 2010

ECLI:NL:RBMID:2008:BD4799

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBOVE:2014:5435

ECLI:NL:RBGEL:2016:7158

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

Transcriptie:

ECLI:NL:RBLEE:2004:AP4728 Instantie Rechtbank Leeuwarden Datum uitspraak 29-06-2004 Datum publicatie 30-06-2004 Zaaknummer 64635 KG ZA 04-169 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Voorlopige voorziening+bodemzaak Inhoudsindicatie Onterechte opzegging krediet door bank Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Rechtbank Leeuwarden Sector civiel recht afdeling handelsrecht Korte Gedingen Uitspraak: 29 juni 2004 Kort-geding-nummer: 64635/ KG ZA 04-169 VONNIS van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procureur: mr. A.C.F. Mank-Zwerver, tegen de naamloze vennootschap FRIESLAND BANK N.V., gevestigd te Leeuwarden, gedaagde, procureur: mr. R.J.L. Gustenhoven.

PROCESGANG [eiser] heeft de Friesland Bank in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 25 juni 2004. [eiser] heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis -zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut- de Friesland Bank veroordeelt om haar verplichtingen uit de overeenkomsten van geldlening respectievelijk ten bedrage van 25.000,- euro en 65.000,- euro en de overeenkomst krediet in rekening-courant ten bedrage van maximaal 30.000,- euro na te komen en de genoemde gelden feitelijk ter beschikking te stellen aan [eiser] binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis onder verbeurte van een dwangsom van 10.000, euro althans een door de voorzieningenrechter te bepalen andere dwangsom, voor iedere dag of deel daarvan dat [eiser] niet voldoet aan het gevorderde, alsmede in de kosten van het geding. Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun procureur, die beiden mede aan de hand van pleitnotities het woord hebben gevoerd, waarbij de Friesland Bank heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiser] met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. [eiser] heeft zich verzet tegen het overleggen van de producties van de Friesland Bank. Na voortgezet debat en een korte schorsing hebben partijen vonnis gevraagd. De rechter doet heden uitspraak. RECHTSOVERWEGINGEN Vaststaande feiten In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand. 1.1. [eiser] heeft op 7 me[i 2004 van [B.] (hierna: [B.] c.s.) het Café Restaurant het Wapen van Grouw gekocht. In de koopovereenkomst is bepaald dat [eiser] de koopsom ad 180.000,- euro uiterlijk 1 juli 2004 dient te betalen. 1.2. [eiser] heeft ter zake bij de Friesland Bank een financieringsaanvraag ingediend. De Friesland Bank heeft bij brief van 25 mei 2004 een offerte met een financieringsvoorstel uitgebracht, waarin de volgende financieringsopzet is opgenomen: "Eigen middelen EUR 80.000,- A Friba rekening-courant EUR 30.000,- B Friba lening EUR 25.000,- C Friba lening -BSK- EUR 65.000,- Totaal EUR 200.000,-" In de offerte staat voorts -voor zover hier van belang- vermeld: "Alvorens wij tot verstrekking van de financiering overgaan ontvangen wij graag de volgende bescheiden ter beoordeling: (...) - inzage in het huurcontract tussen Heineken Brouwerijen BV en de heer P.A.M. [eiser]. (...) Voor de goede orde vermelden wij nog, dat pas na ontvangst en ons akkoord terzake van de getekende offerte en de hiervoor vermelde bescheiden, de financiering ter beschikking gesteld zal worden."

1.3. [eiser] heeft de offerte op 27 mei 2004 ondertekend. 1.4. Op 4 juni 2004 hebben [eiser] en de Friesland Bank twee overeenkomsten van schuldbekentenis ad 35.000,- euro respectievelijk 25.000,- euro, een overeenkomst van krediet in rekening-courant ad maximaal 30.000,- euro en drie overeenkomsten van verpanding getekend. 1.5. Op voornoemde overeenkomsten zijn de door de Friesland Bank gehanteerde Algemene Bankvoorwaarden van toepassing. Art. 30 van deze voorwaarden luidt: "De relatie tussen de cliënt en de bank kan zowel door de cliënt als door de bank worden opgezegd. (...) Na opzegging van de relatie zullen de tussen de cliënt en de bank bestaande individuele overeenkomsten zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen. (...)" 1.6. Op 14 juni 2004 heeft de Friesland Bank aan mevrouw Laarakkers, de (toekomstige) bedrijfsleidster van het café-restaurant, telefonisch meegedeeld dat geen gevolg zal worden gegeven aan de offerte van 25 mei 2004. In een brief van 14 juni 2004 heeft de Friesland Bank ter bevestiging van dit telefoongesprek het volgende aan [eiser] bericht: "Directe aanleiding vormt de informatie omtrent uw (betalings)moraliteit die wij ontvingen van diverse personen en firma's waardoor wij geen vertrouwen meer in u hebben. (...) Wij zijn derhalve tot de conclusie gekomen dat daardoor geen goede basis aanwezig is om een financiële relatie met u aan te gaan. Voor zoveel nodig zeggen wij op grond van artikel 30 van de Algemene Bankvoorwaarden de relatie met u op." 1.7. In reactie op een faxbericht van de procureur van [eiser], waarin de Friesland Bank wordt aangemaand om aan haar verplichtingen uit de overeenkomsten te voldoen, heeft de Friesland Bank de procureur van [eiser] bij brief van 17 juni 2004 het volgende meegedeeld: "Allereerst wijzen wij u op de door uw cliënt getekende offerte waarin onder andere als voorwaarde voor verstrekking van de financiering gesteld is inzage in het huurcontract tussen Heineken Brouwerijen BV en de heer P.A.M. [eiser]. De heer [eiser] heeft ons nog geen inzage in genoemd contract gegeven. Voor het overige verwijzen wij naar de inhoud van onze brief van 14 juni 2004 aan uw cliënt waarin wij hebben meegedeeld dat wij deze financieringen wegens gebrek aan vertrouwen niet ter beschikking zullen stellen." 1.8. Het huurcontract tussen [B.] c.s. en Heineken Bierbrouwerijen BV (hierna: Heineken) is tot op heden niet overgezet op naam van [eiser]. Telefonisch heeft Heineken de Friesland Bank desgevraagd meegedeeld dat Heineken in dergelijke gevallen eerst de levering afwacht alvorens tot overzetting van het huurcontract over te gaan. 1.9. Hoewel de levering van het café-restaurant nog niet heeft plaatsgevonden, exploiteert [eiser] het café-restaurant vanaf 1 juni 2004. 1.10 [B.] c.s. hebben inmiddels de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen. Het geschil en de beoordeling daarvan 2. [eiser] vordert dat de Friesland Bank de op 4 juni 2004 getekende overeenkomsten van geldlening en krediet in rekening-courant (hierna: kredietovereenkomsten) nakomt en wel vóór 1 juli 2004, zodat hij tijdig aan zijn betalingsverplichtingen jegens [B.] c.s. kan voldoen. 3. Hiertegen voert de Friesland Bank primair aan dat zij de kredietovereenkomsten bij brief van 14 juni 2004 heeft opgezegd, tot welke opzegging zij wegens gebrek aan vertrouwen op grond van art. 30 van de Algemene Bankvoorwaarden gerechtigd was. Dit gebrek aan vertrouwen baseert de Friesland Bank op informatie die zij heeft ontvangen van relaties van het bedrijf Lyniry BV, waarvan [eiser] voorheen mede-eigenaar en bestuurder was. Verklaringen van deze relaties zijn door de Friesland Bank overgelegd. 4.1. Wat betreft bedoelde producties overweegt de voorzieningenrechter dat de Friesland Bank deze zo kort vóór de aanvang van de zitting aan [eiser] heeft doen toekomen, dat [eiser] op die producties

niet meer voldoende heeft kunnen reageren. De voorzieningenrechter zal dan ook geen acht slaan op de inhoud van deze producties. Of de informatie over [eiser], die de Friesland Bank na het sluiten van de overeenkomsten heeft ontvangen, daadwerkelijk aanleiding geeft om te twijfelen aan de (betalings)moraliteit van [eiser], kan bij de beoordeling van het onderhavige geschil overigens in het midden blijven, nu zelfs indien dit het geval is, het verweer van de Friesland Bank afstuit op het volgende. 4.2. Reeds uit de redactie van art. 30 van de Algemene Bankvoorwaarden volgt dat wanneer de relatie tussen de bank en de cliënt op grond van dit artikel wordt opgezegd, dit niet meebrengt dat geen uitvoering meer behoeft te worden gegeven aan bestaande overeenkomsten. In het artikel is immers opgenomen dat individuele overeenkomsten moeten worden afgewikkeld. Met [eiser] is de voorzieningenrechter dan ook voorshands van oordeel dat de tussen de Friesland Bank en [eiser] gesloten kredietovereenkomsten ook na de opzegging van de relatie voortduren en in beginsel moeten worden nagekomen. 4.3. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zou het bovendien ook onaanvaardbaar zijn indien een kredietverstrekkende instelling zich met een beroep op ná het sluiten van de kredietovereenkomst gebleken informatie over de betalingsmoraliteit van de kredietnemer, welke informatie bij gedegen onderzoek van de kredietverstrekkende instelling ook voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst bekend had kunnen zijn, zou kunnen bevrijden van haar verplichtingen jegens de kredietnemer. 5. Subsidiair beroept de Friesland Bank zich op opschorting van haar verplichting tot uitbetaling van de geldmiddelen. Daartoe voert zij aan dat niet is voldaan aan de in de offerte van 25 mei 2004 opgenomen opschortende voorwaarde van inzage in het huurcontract met Heineken. [eiser] betoogt echter dat -nog daargelaten dat hij wel aan de opschortende voorwaarde heeft voldaan door inzage te geven in het huurcontract tussen [B.] c.s. en Heineken, welk contract na levering op naam van [eiser] zal worden overgezet- de opschortende voorwaarde na het tekenen van de kredietovereenkomsten niet meer geldt. 6.1. In dit laatste kan de voorzieningenrechter [eiser] volgen. Uit de omstandigheid dat de Friesland Bank is overgegaan tot ondertekening van de kredietovereenkomsten zonder dat daarin nog een voorbehoud is opgenomen wat betreft de inzage van de huurovereenkomst tussen [eiser] en Heineken, moet worden afgeleid dat de in de offerte opgenomen opschortende voorwaarde is vervuld, althans dat de Friesland Bank het niet in vervulling gaan daarvan niet als beletsel heeft gezien om de kredietovereenkomsten met [eiser] aan te gaan. 6.2. Na de ondertekening van de kredietovereenkomsten kan de Friesland Bank haar verplichtingen jegens [eiser] derhalve niet op deze grond opschorten. Overigens -maar dat ten overvloede- is er tot nu toe ook nog geen enkele aanwijzing dat Heineken het huurcontract niet op naam van [eiser] zal overzetten indien de Friesland Bank haar verplichtingen uit de kredietovereenkomsten en [eiser] zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst alsnog nakomt. 7.1. Ten slotte stelt de Friesland Bank dat zij haar verplichtingen kan opschorten omdat de door [eiser] verleende pandrechten illusoir zijn. Daartoe voert zij aan dat Laarakkers vanaf 14 juni 2004 een aantal dagen als rechthebbende op het café-restaurant in het handelsregister ingeschreven heeft gestaan, hetgeen de indruk wekt dat [eiser] het café-restaurant heeft doorverkocht, en voorts dat [B.] c.s. de koopovereenkomst inmiddels hebben ontbonden. 7.2. Ook dit kan de Friesland Bank echter niet baten. Om welke reden Laarakkers dan ook een aantal dagen als rechthebbende op het café-restaurant in het handelsregister ingeschreven heeft gestaan, zoals de Friesland Bank zelf ook heeft aangegeven staat het café-restaurant inmiddels weer op naam van [eiser] ingeschreven en is voor het overige ook niet gebleken van een doorverkoop. Ervan uitgaande dat de door [B.] c.s. ingeroepen ontbinding van de koopovereenkomst verband houdt met de weigering van de Friesland Bank om de overeengekomen bedragen aan [eiser] te verstrekken -de

Friesland Bank heeft in ieder geval niet gesteld dat hiervoor een andere reden was- is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de Friesland Bank ook op grond hiervan geen beroep toekomt op een opschortingsrecht. 8.1. Uit het voorgaande volgt dat de Friesland Bank haar verplichtingen uit de kredietovereenkomsten jegens [eiser] zal moeten nakomen. De vordering van [eiser] ligt dan ook voor toewijzing gereed. 8.2. Aan de gevorderde dwangsom, die naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging, zal een maximum worden verbonden zoals in het dictum is aangegeven. 9. De Friesland Bank zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. BESLISSING De rechter, rechtdoende in kort geding: veroordeelt de Friesland Bank om haar verplichtingen uit de overeenkomsten van geldlening respectievelijk ten bedrage van 25.000,- euro en 65.000,- euro en de overeenkomst krediet in rekening-courant ten bedrage van maximaal 30.000,- euro na te komen en de genoemde gelden feitelijk ter beschikking te stellen aan [eiser] binnen vierentwintig uur na betekening van dit vonnis; bepaalt, dat zo de Friesland Bank niet aan deze veroordeling voldoet, zij aan [eiser] een dwangsom verbeurt van 10.000,- euro (tienduizend euro) voor iedere dag of deel daarvan dat de Friesland Bank niet daaraan voldoet; verbindt aan de aldus te verbeuren dwangsommen een maximum van 200.000,- euro; veroordeelt de Friesland Bank in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op 324,78 euro aan verschotten en op 705,- euro aan salaris procureur; verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2004. fn 394