Nieuwe verordeningen ikv Participatiewet

Vergelijkbare documenten
GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Wijk bij Duurstede (Utrecht)

vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag gemeente Haarlem.

Algemene toelichting bij Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Heemstede 2015

BLAD GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Verordening individuele studietoeslag gemeente Stein 2015

gelet op artikel 108, tweede lid jo. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, Verordening individuele studietoeslag gemeente Heerenveen 2015

Verordening individuele studietoeslag Zevenaar 2018

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2014

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 gemeente Midden-Drenthe 1

Verordening individuele studietoeslag

Toelichting Verordening individuele studietoeslag gemeente Heerenveen

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Gemeente.

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Wijk bij Duurstede (Utrecht)

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Renkum 2015

Verordening. Individuele Studietoeslag Scherpenzeel 2015

Verordening individuele studietoeslag gemeente Doetinchem 2015

Verordening individuele studietoeslag gemeente Stein

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van ;

"VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG 2015".

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Urk 2015

Verordening. individuele studietoeslag. gemeente Borsele 2015

Verordening individuele studietoeslag

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Buren

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Lingewaard 2015

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Dienst SoZaWe Nw. Fryslân

Recht op individuele studietoeslag

Algemene toelichting Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Vlissingen 2015

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Lingewaard 2015

*Z F6* Verordening individuele studietoeslag gemeente Goeree-Overflakkee

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Venray 2017

Verordening individuele studietoeslag ISWI.

gelet op artikel 8 eerste lid onderdeel c van de Participatiewet en artikel 7 lid 1 van de gemeenschappelijke regeling 2010 ISD Noordoost;

Verordening individuele studietoeslag 2016

Modelverordening individuele studietoeslag Participatiewet versie 2

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Verordening individuele studietoeslag Gemeente Gennep gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 september 2014;

Bekendmaking Verordening individuele studietoeslag gemeente Druten 2015 en Beleidsregels individuele studietoeslag gemeente Druten 2015

B E S L U I T: vast te stellen de verordening individuele studietoeslag Westvoorne.

op voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 13 november 2014, no.za /DV , afdeling Samenleving;

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet BMWE 2015

Verordening individuele studietoeslag 2015 GR Ferm Werk

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Het Hogeland 2019

Verordening individuele studietoeslag 2015

gelet op artikel 108, tweede lid jo. artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet,

Verordening individuele studietoeslag gemeente Peel en Maas ( )

besluit vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Beuningen 2015.

Onderwerp : Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 januari 2015.

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet ISD Bollenstreek 2017 BESLUIT

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet ISD Bollenstreek 2015 BESLUIT

VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG PARTICIPATIEWET 2015 GEMEENTE VELSEN

Verordening individuele studietoeslag Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard 2015

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 3 november 2014, vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag Participatiewet

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Ede (Gelderland)

Vastgestelde verordening - Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Zoeterwoude 2015

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Gemeente Leidschendam-Voorburg 2015

Verordening individuele studietoeslag Krimpen aan den IJssel 2015

Toelichting. Algemeen. Verbeteren positie arbeidsmarkt arbeidsgehandicapten

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Castricum 2015

op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 september 2014; b e s l u i t :

Volgnummer : 52 Kenmerk : sector samenleving Onderwerp : Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015

gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014;

VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG GEMEENTEN HOOGEZAND-SAPPEMEER, SLOCHTEREN EN MENTERWOLDE

GEMEENTEBLAD Officiële publicatie van Gemeente Houten

Verordening individuele studietoeslag gemeente Nederweert 2015

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze, d.d , nummer.;

Raadsbesluit Jaar 2015/09/24/06. Besluit:

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d met BBV nummer ;

vast te stellen de Verordening individuele studietoeslag gemeente Nederweert 2015

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;

VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG PARTICIPATIEWET GEMEENTE ASSEN 2015

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d met BBV nummer ;

VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG GEMEENTE DEVENTER 2015

Gemeente Sint Anthonis

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

VERORDENING VAN UTRECHT 2014 Nr. 31

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Participatiewet;

GEMEENTEBLAD. gelet op de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Oegstgeest 2015

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente De Wolden 2015

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 september 2014 No. B ;

Gezien van voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014 met overneming van de daarin vermelde motieven;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, van de Participatiewet;

Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk gemeente Utrecht

VERORDENING INDIVIDUELE STUDIETOESLAG TWENTERAND

CVDR. Nr. CVDR601394_1. Participatieverordening Meierijstad Hoofdstuk 1 Algemeen

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d..., nummer:.. ;

Verordening individuele inkomens- en studietoeslag gemeente Hoogeveen 2015.

overwegende dat het college ten behoeve van de personen uit de doelgroep loonkostensubsidie kan verstrekken aan de werkgever van deze doelgroep;

GEMEENTEBLAD

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015

Re-integratieverordening Participatiewet 2015 per (Aanpassing artikel 8)

Officiële naam regeling Verordening Individuele Studietoeslag Participatiewet Breda 2015

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van o, met overneming van de daarin vermelde motieven;

Verordening individuele studietoeslag gemeente Midden- Delfland 2015

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015

Zundertse Regelgeving Wetstechnische informatie

Transcriptie:

Publiekshal Het Rond 1, Zeist www.zeist.nl www.twitter.com/gemeentezeist Postbus 513, 3700 AM Zeist www.facebook.com/gemeentezeist Telefoon 14 030 zeist@zeist.nl Gemeenteraad Ontv. Griffie 30-06-2015 RIB15.066 Datum 30 juni 2015 Ons kenmerk 15uit02384 Burgerservicenummer Uw kenmerk Bijlage(n) 2 Behandeld door mevr. M. van Boxel Onderwerp Nieuwe verordeningen ikv Participatiewet Geachte leden van de gemeenteraad, Op 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. Daarin worden gemeenten verplicht om voor 1 juli 2015 om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen van personen uit de doelgroep van de wet en tot het bieden van de mogelijkheid een studietoeslag te verstrekken aan mensen van wie duidelijk is dat ze niet het wettelijk minimum loon kunnen verdienen. Het AB van de RDWI heeft in haar vergadering van 27 mei jl. daartoe de volgende verordeningen vastgesteld, die per 1 juli 2015 van kracht worden: 1. Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 2. Re-integratieverordening Participatiewet 2015 Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 De Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet. Hiermee krijgt de RSD de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Via een studie kunnen mensen hun kennis vergroten. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft Mensen met een arbeidshandicap hebben een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan. De individuele studietoeslag is afgeleid uit de nieuwe Wajong (instroom na 2010). De gedachte hierbij is dat studenten met een beperking niet of moeilijk een bijbaan kunnen hebben naast hun studie. Door invoering van deze regeling krijgt de RSD de mogelijkheid om aan mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Voorwaarden zijn dat ze minimaal 18 jaar oud zijn, recht hebben op studiefinanciering of WTOS, en geen vermogen, als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet, mogen hebben. Re-integratieverordening Participatiewet 2015 De doelgroep van de Participatiewet is bij de inwerkingtreding van de wet naast de voormalige WWBcliënten, verruimd met cliënten die voorheen instroomden in de Wsw of in de Wajong. In de verordening is het kader aangegeven waarbinnen we willen zorgen voor een evenwichtig aanbod van voorzieningen aan de totale doelgroep. Daarbij houden we onder meer rekening met de afstand tot de arbeidsmarkt, functionele beperkingen van de doelgroep en zorgtaken. We geven het raamwerk aan met betrekking tot

de voorzieningen die we kunnen inzetten om cliënten naar vermogen toe te leiden naar werk of andere vormen van participatie. Ook leggen we de doelgroep vast voor het inzetten van loonkostensubsidie uit het Buigbudget en stellen we het kader op voor de voorziening beschut werken. Als uitvoering van de wettelijke verplichting om aan te geven op welke manier we tegenprestatie vormgeven, is in de verordening het beleid vastgelegd zoals dat eerder door het DB bij de vaststelling van de Wet Maatregelen op 14 november 2014 is geformuleerd. Kern daarvan is dat we activiteiten in het kader van wederkerigheid zien als onderdeel van de activering van clienten met als doel stijging op de Participatieladder met zo veel als mogelijk uitstroom naar werk, waarbij we als stelregel hanteren dat vrijwilligheid geen vrijblijvendheid betekent, maar dat we geen apart sanctieinstrumentarium inzetten voor de tegenprestatie. Er is gekozen voor een algemene, globale verordening waarin evenredige aandacht blijkt voor de verschillende doelgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is. Daarom wordt aan het Dagelijks Bestuur de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. In verband met de harmonisatie van werkgeversinstrumenten binnen de arbeidsmarktregio Midden-Utrecht is ervoor gekozen om in een aantal opzichten het model van de verordening van de gemeente Utrecht te volgen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de formulering over loonkostensubsidie en bij compensatie van ziekteverzuim. Ten opzichte van de oude verordening is enerzijds is het aantal voorzieningen door de komst van de nieuwe doelgroepen uitgebreider dan in de oude verordening, anderzijds vallen ook een aantal voorzieningen weg: de premie bij uitstroom naar werk en de premie voor vrijwilligerswerk komen in de nieuwe verordening niet terug. Dat heeft deels te maken met het feit dat we over minder financiële middelen beschikken die we bovendien moeten inzetten voor een grotere doelgroep. Maar ook de wederkerigheidsgedachte, dat iedereen zich naar vermogen inzet voor de samenleving ligt hieraan ten grondslag. In de verordening wordt nog niet exact aangegeven op welke wijze beschut werk ingevuld wordt. Dit onderdeel moet nog nader vorm gegeven worden en wordt zonodig in een beleidsregel nader geregeld. Met het vaststellen van deze nieuwe verordeningen hebben wij aan de verplichtingen daartoe binnen de Participatiewet voldaan. Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Hoogachtend, burgemeester en wethouders van Zeist, de gemeentesecretaris, de burgemeester, W.C.M. Lissenberg - van Dam drs. J.J.L.M. Janssen Bijlagen: Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 Re-integratieverordening Participatiewet 2015

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 Het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI) gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur d.d. van de daarin vermelde motieven;, met overneming gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, van de Participatiewet; gelet op het advies van het MT van de RSD; BESLUIT: vast te stellen de volgende verordening Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 Artikel 1 Indienen verzoek Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door de RSD vastgesteld formulier. Een verzoek kan slechts één maal per zes maanden worden ingediend. Artikel 2 Doelgroep De RSD beoordeelt of een persoon, van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie. Indien de RSD hier onvoldoende zicht op heeft, wordt advies aan een arbeidsdeskundige gevraagd. Artikel 3 Toekenning en verstrekking individuele studietoeslag Een individuele studietoeslag wordt toegekend voor 6 maanden en in 6 gelijke, maandelijkse delen betaalbaar gesteld, voor zolang de betreffende persoon voldoet aan de voorwaarden voor de Individuele Studietoeslag zoals bepaald in de Participatiewet. Artikel 4 Hoogte individuele studietoeslag 1. Een individuele studietoeslag bedraagt 600,-- per half jaar. 2. Het bedrag genoemd in het eerste lid wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's.

Artikel 5 Betaling individuele studietoeslag Een individuele studietoeslag wordt per maand uitbetaald in 6 gelijke delen. Artikel 6 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Artikel 7 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015. Aldus besloten door het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI) De directeur, De voorzitter

Algemene toelichting Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 De Invoeringswet Participatiewet introduceert een studieregeling in de Participatiewet: de individuele studietoeslag. Hiermee krijgt de RSD de mogelijkheid mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren. Het afronden van een studie versterkt de positie op de arbeidsmarkt. Een diploma is een bewijs tegenover werkgevers dat iemand gemotiveerd is en veel in zijn mars heeft. Mensen met een arbeidshandicap hebben volgens de regering een extra steuntje in de rug nodig als het gaat om studeren. Voor hen is de drempel om te lenen een stuk hoger, omdat de kans op een baan later lager is. Een studieregeling stimuleert mensen om toch de stap te zetten om naar school te gaan of een studie te gaan volgen. Ook biedt het een financiële compensatie voor het feit dat het voor deze groep vaak moeilijk is om de studie te combineren met een bijbaan (TK 2013-2014, 33 161, nr. 125, p. 2). De individuele studietoeslag moet worden aangemerkt als een vorm van bijzondere bijstand (artikel 5, onderdeel d, van de Participatiewet). De individuele studietoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor mensen van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn het minimumloon te verdienen. Verordeningsplicht De Invoeringswet Participatiewet legt de RDWI de verplichting op in een verordening regels vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag (artikel 8, derde lid, van de Participatiewet). Discretionaire bevoegdheid Het verlenen van een individuele studietoeslag is een discretionaire bevoegdheid van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (RSD). Dit betekent dat de RSD aan personen die voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, een individuele studietoeslag kan toekennen, maar hiertoe niet is gehouden. De RSD kan in beleidsregels aangeven of bepaalde groepen niet in aanmerking komen voor een studietoeslag. De RSD kan in plaats daarvan - en in aanvulling op artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet - in beleidsregels aangeven wie, wanneer en op grond van welke nadere voorwaarden recht heeft op een individuele studietoeslag.

Voorwaarden individuele studietoeslag Een persoon die behoort tot de doelgroep voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet kan een aanvraag indienen voor een individuele studietoeslag. Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet spreekt overigens zowel over verzoek als aanvraag. De RSD kan op een dergelijk verzoek gelet op de individuele omstandigheden van een persoon - een individuele studietoeslag verlenen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag: - 18 jaar of ouder is; - recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; - geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en - een persoon is van wie is vastgesteld dat hij wegens een arbeidshandicap met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Dat een persoon recht moet hebben op studiefinanciering of een WTOStegemoetkoming, betekent niet dat deze persoon ook daadwerkelijk studiefinanciering of een tegemoetkoming moet ontvangen. Het recht op studiefinanciering bestaat, afhankelijk van iemands gekozen opleiding, leeftijd en inkomen. Of van dit recht gebruik gemaakt wordt, is niet in de Participatiewet geregeld en is geen vereiste voor het ontvangen van een individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet. Voor het recht op een individuele studietoeslag is het dan ook voldoende dat een persoon recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming. De persoon zal - als aanvrager van de toeslag - aannemelijk moeten maken dat hij recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming heeft, bijvoorbeeld door een beschikking van DUO of door een bewijs van inschrijving bij een bepaalde opleiding te overleggen. De artikelen 12, 43, 49 en 52 van de Participatiewet zijn niet van toepassing bij verlening van de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). De aanvraag moet worden ingediend bij de RSD. Een individuele studietoeslag kan niet als lening worden verstrekt als een persoon met de studietoeslag schulden wil aflossen. Artikel 49 van de Participatiewet is namelijk niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Ook artikel 52 van de Participatiewet is niet van toepassing op de individuele studietoeslag (artikel 36b, tweede lid, van de Participatiewet). Dit maakt dat de individuele studietoeslag niet kan worden verstrekt in de vorm van een voorschot.

Artikelsgewijze toelichting Verordening individuele studietoeslag Participatiewet 2015 Artikel 1. Indienen verzoek Een verzoek om een individuele studietoeslag kan worden ingediend door personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. Dit betreft personen die de RSD ondersteunt bij arbeidsinschakeling: - personen die algemene bijstand ontvangen; - personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c, en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend; - personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet; - personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet; - personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, - personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en. - niet-uitkeringsgerechtigden. De RSD kan aan deze personen, op een daartoe strekkend verzoek, een individuele studietoeslag verlenen (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Een persoon dient op datum van de aanvraag aan de voorwaarden te voldoen zoals genoemd in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 van de Awb). Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 1 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door de RSD vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele studietoeslag zoals bedoeld in artikel 36b van de Participatiewet.

Artikel 2. Doelgroep Artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet regelt in welke gevallen de RSD op verzoek van een persoon, gelet op diens individuele omstandigheden, een individuele studietoeslag kan verlenen. Dit is het geval indien een persoon op de datum van de aanvraag: - 18 jaar of ouder is; - recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; - geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet heeft; en - een persoon is van wie is vastgesteld dat hij met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Met betrekking tot het laatst genoemde criterium beoordeelt de RSD aan de hand van beschikbare gegevens van het Uitvoeringsinstituut Werkgeversverzekeringen (UWV), eventuele eerdere medische keuringen en informatie vanuit het netwerk, zoals bijvoorbeeld school, of een persoon hieraan voldoet. Indien dit onvoldoende uitsluitsel geeft, wordt advies van een arbeidsdeskundige ingewonnen. Artikel 3. Toekenning en verstrekken individuele studietoeslag Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Doorgaans kan een persoon halfjaarlijks starten met een opleiding. Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag (artikel 3 van deze verordening). Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Artikel 4. Hoogte individuele studietoeslag In artikel 4 van deze verordening is de hoogte van de individuele studietoeslag geregeld. Hierbij wordt de studietoeslag per persoon die voldoet aan de voorwaarden toegekend. Een individuele studietoeslag bedraagt 600,- per half jaar. Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag. In artikel 4, tweede lid, van deze verordening, is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw

moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) intern duidelijk te communiceren. Artikel 5. Betaling individuele studietoeslag In dit artikel wordt de frequentie van de betaling van de individuele studietoeslag geregeld. Een individuele studietoeslag wordt per maand uitbetaald in zes gelijke delen. Artikel 4 van deze verordening bepaalt de hoogte van de individuele studietoeslag. Dit bedrag moet in zes gedeelten worden uitbetaald. Per maand wordt dus, 1/6 deel van dit bedrag uitbetaald. De studietoeslag is immers bedoeld als steun in de rug van studerenden met een arbeidsbeperking voor onder meer het niet kunnen combineren van een studie met een bijbaan. Het ligt dan voor de hand maandelijks een bedrag te verstrekken. Een persoon moet op de datum van de aanvraag voldoen aan de in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet. Als een persoon op enig moment na de aanvraag hier niet meer aan voldoet heeft dat geen gevolgen voor het recht op een individuele studietoeslag. Dit betekent dat het dus kan voorkomen dat een persoon geen recht op studiefinanciering meer heeft, maar wel nog recht heeft op uitbetaling van een eerder toegekende individuele studietoeslag aangezien uitsluitend de situatie op de datum van de aanvraag bepalend is. Na zes maanden kan een persoon opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Dit volgt uit artikel 3 van deze verordening. Artikel 6. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de verordening vast te stellen over het verlenen van een individuele studietoeslag. Artikel 7. Citeertitel In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.

Verordening re-integratie, beschut werk en tegenprestatie Participatiewet 2015 Het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI) ; Gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur, Gelet op artikel 8a van de Participatiewet En gelet op artikel 149 van de Gemeentewet Overwegende dat: de Participatiewet gemeenten verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen van personen uit de doelgroep en het verrichten van een tegenprestatie; stelt vast de Verordening re-integratie, beschut werk en tegenprestatie Participatiewet 2015 Artikel 1. Begripsbepalingen a. de wet: de Participatiewet; termen en begrippen in deze verordening worden gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet; b. het Dagelijks Bestuur: het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI); c. uitkeringsgerechtigde: de bijstandgerechtigde die algemene bijstand ontvangt of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz); d. doelgroep: de personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet; Artikel 2. Opdracht Dagelijks Bestuur 1. Het Dagelijks Bestuur draagt zorg voor een evenwichtig aanbod van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep, rekening houdend met de afstand tot de arbeidsmarkt van de persoon, diens functionele beperkingen, alsmede met omstandigheden die betrekking hebben op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep voor loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in elk geval verstaan: de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar en de noodzaak van het verrichten van mantelzorg. 2. Het Dagelijks Bestuur kan een of meer voorzieningen met betrekking tot personen uit de doelgroep toekennen aan de werkgever of beoogde werkgever van deze persoon. Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep 1. De persoon uit de doelgroep kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling ten behoeve van het realiseren van de, naar het oordeel van het

Dagelijks Bestuur, kortste weg naar arbeid naar vermogen. Het Dagelijks Bestuur bepaalt hoe deze aanspraak wordt ingevuld. 2. Onverminderd alle overige verplichtingen, voortvloeiend uit de wet, waaronder de verplichting om mee te werken aan een door het Dagelijks Bestuur geboden voorziening, is de belanghebbende die gebruik maakt van een voorziening op grond van deze verordening verplicht alle inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting ervan. 3. Als een belanghebbende de wettelijke verplichtingen niet nakomt, kan het Dagelijks Bestuur beslissen dat zijn aanspraak op iedere voorziening vervalt. Artikel 4. Plichten werkgevers De werkgever of beoogd werkgever die met betrekking tot een persoon uit de doelgroep in aanmerking wil komen voor een voorziening is verplicht: a. opgaven en inlichtingen te verstrekken die hem in verband met een aanspraak op een voorziening door het Dagelijks Bestuur worden gevraagd dan wel waarvan hij redelijkerwijs kan verwachten dat zij voor deze aanspraak van belang kunnen zijn; b. mee te werken aan onderzoek door of in opdracht van het Dagelijks Bestuur met het oog op het toekennen of voortzetten van een voorziening; c. in persoon of met inzet van werknemers of derden de benodigde aansturing en begeleiding te bieden aan werknemers voor wie aan hem voorzieningen zijn verleend; d. zich als een goed werkgever te gedragen. Artikel 5. Voorzieningen 1. Rekening houdend met en afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende kan het Dagelijks Bestuur de volgende voorzieningen inzetten: a. een praktijkomgeving voor het opdoen van arbeidsritme en toepassen van werknemersen beroepsvaardigheden; b. training of scholing, als bedoeld in artikel 10 van de wet, gericht op uitstroom naar werk of terugkeer naar school; c. een proefplaats of werkervaringsplaats met het oog op het tot stand komen van een dienstverband, hieronder begrepen het gedurende maximaal 6 maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten; d. ondersteuning bij een leer-werktraject voor jongeren als bedoeld in artikel 10f van de wet; e. persoonlijke ondersteuning of jobcoaching als bedoeld in artikel 10 van de wet, gericht op uitstroom naar werk dan wel behoud van werk: f. activiteiten in het kader van sociale activering gericht op het op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kunnen verkrijgen. g. een voorbereidingstraject voor startende ondernemers of begeleiding voor reeds gestarte ondernemers. h. een persoonlijk re-integratiebudget. 2. Het Dagelijks Bestuur kan in verband met de uitvoering van dit artikel ten behoeve van een persoon behorende tot de doelgroep een detacheringovereenkomst aangaan met derden. 3. Het Dagelijks Bestuur kan een persoon van 27 jaar of ouder overeenkomstig artikel 10a van de wet (participatieplaats) onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten voor een periode van maximaal 6 maanden met de mogelijkheid tot verlenging voor 6 maanden. Het Dagelijks Bestuur zorgt ervoor dat de te verrichten werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. 4. Met betrekking tot degene die op grond van het vorige lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het Dagelijks Bestuur na een periode van 6 maanden na de aanvraag van de werkzaamheden of het voortzetten van de werkzaamheden de kans op uitstroom naar werk vergroot. Als dit het geval is kan het Dagelijks Bestuur door middel van een gemotiveerd besluit, de termijn van 6 maanden verlengen met maximaal 6 maanden.

5. Het Dagelijks Bestuur biedt aan een persoon van 27 jaar of ouder die werkzaamheden verricht zoals bedoeld in het derde lid (participatieplaats) een premie, als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet. De hoogte van de premie bedraagt 300 per 6 maanden. 6. Het Dagelijks Bestuur kan aan een persoon van 27 jaar en ouder die niet beschikt over een startkwalificatie en die werkzaamheden verricht zoals bedoeld in het derde lid, opleiding of scholing aanbieden als bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de wet. Artikel 6. Participatievoorziening beschut werken 1. Het Dagelijks Bestuur kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt. 2. Indien de voorziening wordt aangeboden, maakt het Dagelijks Bestuur uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. 3. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het Dagelijks Bestuur de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur. 4. Het Dagelijks Bestuur bepaalt jaarlijks de omvang van het aanbod beschut werk en legt jaarlijks in het jaarplan vast hoeveel plekken voor beschut werk de deelnemende gemeenten beschikbaar stellen. In verband hiermee overlegt het Dagelijks Bestuur met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeenten gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers. 5. Uit budgettaire overwegingen kan het Dagelijks Bestuur besluiten om andere voorzieningen dan beschut werk voor deze doelgroep in te zetten. Artikel 7. Loonkostensubsidies-BUIG 1. Het Dagelijks Bestuur kan een subsidie verlenen ter dekking van een deel van de loonkosten aan de werkgever bij wie een persoon behorende tot de doelgroep in dienst treedt of blijft, dan wel een subsidie verstrekken als vergoeding van de aantoonbare extra kosten die een werkgever maakt bij het in dienst nemen van een bijstandsgerechtigde. 2. Na inwerkingtreding van deze verordening kan het Dagelijks Bestuur ten aanzien van de verstrekking van deze subsidies nadere regels vaststellen met betrekking tot: -De aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover; -De voorwaarden waaronder een subsidie wordt verstrekt; -Het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald; -De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt; -De weigeringsgronden voor een subsidie; -De verplichtingen voor de subsidieontvanger. Artikel 8. Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie-buig 1. Het Dagelijks Bestuur stelt vast of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. 2. Hierbij neemt het Dagelijks Bestuur de volgende criteria in acht: a. een persoon behoort tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid onderdeel a, van de Participatiewet; b. die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen; 3. Het Dagelijks Bestuur kan op schriftelijke aanvraag van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, vaststellen of die persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 10c, eerste lid, onderdeel b, van de wet kan de vaststelling ook ambtshalve plaatsvinden, behalve voor niet uitkeringsgerechtigden en ANW gerechtigden.

4. Een aanvraag als bedoeld in artikel 8, lid 3 van deze verordening kan slechts eenmaal per twaalf maanden worden ingediend. 5. Het Dagelijks Bestuur stelt in samenwerking met de colleges van b. en w. in de arbeidsmarktregio en het UWV en met inachtneming van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet en de ministeriële regeling loonwaardebepaling Participatiewet vast welke methode wordt gehanteerd voor de vaststelling van de loonwaarde en draagt zorg voor de bekendmaking van een actuele beschrijving van deze methode. Artikel 9. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing 1. Het Dagelijks Bestuur kan aan de persoon, behorend tot de doelgroep, die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding. 2. Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan: a. vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de belanghebbende zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken; b. intermediaire activiteiten ten behoeve van personen met een visuele, auditieve of motorische handicap; c. meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingsplaats of de proefplaats en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de belanghebbende zijn afgestemd; en d. noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan de belanghebbende opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor zijn beperkingen. 3. Het Dagelijks Bestuur kan bij nadere regels bepalen dat voor een voorziening een eigen bijdrage is verschuldigd of dat een voorziening niet wordt verstrekt of wordt beëindigd indien het inkomen of vermogen van de belanghebbende meer bedraagt dan een door het Dagelijks Bestuur vast te stellen bedrag. Artikel 10. Overige vergoedingen Het Dagelijks Bestuur kan, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluiten diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Men kan denken aan reiskosten, verhuiskosten en kosten van kinderopvang. Artikel 11. Compensatie van ziekteverzuim (no-riskpolis) 1. Het Dagelijks Bestuur kan werkgevers de kosten van een no-riskpolis vergoeden als: a. de werkgever voor ten minste de duur van 6 maanden een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer; b. de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep; c. de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt; d. artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is; e. de werknemer zijn woonplaats heeft binnen een van de gemeenten 2. Na inwerkingtreding van deze verordening kan het Dagelijks Bestuur nadere regels vaststellen die onder meer betrekking hebben op: a. de duur en de dekking van de verzekeringspolis; b. de periode vanaf de aanvang van het verzuim als gevolg van arbeidsongeschiktheid waarover de loonkosten niet worden vergoed; c. Het bedrag van de aan de werkgever uit te keren vergoeding van loonkosten.

Artikel 12. Tegenprestatie 1. Het Dagelijks Bestuur wijst de uitkeringsgerechtigden op de mogelijkheden tot en het belang van het verrichten van maatschappelijke activiteiten. 2. Het Dagelijks Bestuur kan van een uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie vragen. Het vrijwillig uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage door een uitkeringsgerechtigde wordt beschouwd als tegenprestatie. Artikel 13. Eigen bijdrage Het Dagelijks Bestuur kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden de nietuitkeringsgerechtigde of de ANW-gerechtigde ouder dan 27 jaar aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is. Artikel 14. Beleidsregels Het Dagelijks Bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud en duur van de aangeboden voorzieningen alsmede met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of een voorziening passend is. Artikel 15. Overgangsrecht 1. Op voorzieningen, tegemoetkomingen en premies die zijn ingezet of toegekend op grond van de Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand 2007 blijven de bepalingen uit deze verordening van toepassing tot het einde van de periode waarvoor ze zijn toegekend, dan wel zoveel eerder tot de datum waarop de voorziening, de tegemoetkoming of de premie op grond van omstandigheden van de belanghebbende dient te worden gewijzigd of beëindigd. 2. Ten aanzien van loonkostensubsidies die zijn verleend over een periode die is ingegaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, maar waarvan de vaststelling op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog niet heeft plaatsgevonden, gelden de bepalingen van de Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand 2007 inzake de vaststelling van de subsidie. De loonkostensubsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening bij beschikking zijn verleend, maar betrekking hebben op een periode gelegen na de datum van inwerkingtreding, worden vastgesteld in overeenstemming met de regels van deze verordening. Artikel 16. Citeerwijze en inwerkingtreding 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet 2015. 2. De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2007 wordt gelijktijdig per 1 juli 2015 ingetrokken. 3. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2015. Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI), in zijn openbare vergadering gehouden op 27 mei 2015. De directeur, De voorzitter, Publicatie is geschied op 4 juni.2015

Toelichting behorend bij de verordening re-integratie, beschut werk en tegenprestatie Participatiewet 2015 Inleiding Er is gekozen voor een raamverordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de raad/het AB heeft gekregen, te weten het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente/gr ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet onderscheiden doelgroepen en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers, re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend reintegratietraject is. Daarom wordt aan het Dagelijks Bestuur de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken. Artikelsgewijze toelichting Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld. Artikel 1. Begrippen Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening. Doelgroep De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft: - personen die algemene bijstand ontvangen; - personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA, tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend; - personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet; - personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (hierna: ANW); - personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW); - personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ); - personen zonder uitkering; en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het Dagelijks Bestuur aangeboden voorziening. Artikel 2. Opdracht Dagelijks Bestuur Op grond van artikel 8a, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening regels stellen met betrekking tot de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet

van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven. Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep De Participatiewet legt in beginsel aan iedereen de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Uiteraard wordt er wel gekeken naar de aansluiting bij de individuele mogelijkheden van de persoon in verband met gezondheid en belastbaarheid. Hiertegenover staat dat iemand ook aanspraak kan maken op ondersteuning, overeenkomstig de bepalingen in deze verordening. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Het recht op inzage in gegevens en zonnodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). Artikel 5. Voorzieningen Voorzieningen worden alleen ingezet als deze de kortste weg naar werk bieden. Onder 'werk' zijn begrepen werkvormen als deeltijdbanen, flexwerk, detacheringsplaatsen en tijdelijke klussen. Werken in een participatieplaats, dus met behoud van uitkering, vindt conform de wet slechts plaats door bijstandsgerechtigden van 27 jaar en ouder met een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen. Het gaat dus om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en het doel is om cliënt dichter bij de arbeidsmarkt te brengen. De te verrichten werkzaamheden moeten dan ook nuttig zijn voor de ontwikkeling van betrokkene richting arbeidsmarkt. De werkzaamheden op een participatieplaats zijn altijd additioneel, dat wil zeggen dat de werkzaamheden normaal gesproken niet in de gemeente worden verricht. Van belang is dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Daarnaast kunnen voorzieningen worden ingezet om belanghebbenden aan het werk te houden, zoals begeleiding op de werkplek of scholing. Alleen als uitstroom naar werk niet tot de mogelijkheden behoort, kan maatschappelijke participatie een doel van de inzet van een voorziening zijn. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid voor de inhoud en de inzet van een voorziening bij het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur kan in beleidsregels vastleggen op welke wijze een specifieke voorziening wordt ingezet. Rekening houden met omstandigheden en beperkingen Het Dagelijks Bestuur moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. Artikel 6. Beschut werken Het Dagelijks Bestuur kan bepalen dat de voorziening beschut werk wordt aangeboden aan een persoon uit de doelgroep. Het Dagelijks Bestuur bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de deelnemende gemeenten beschikbaar stellen. Artikel 7. Loonkostensubsidie Het doel van het verstekken van een subsidie aan een werkgever is extra uitstroom naar werk te realiseren voor bijstandsgerechtigden. Op de huidige arbeidsmarkt is het lastig voor bijstandsgerechtigden om aan het werk te komen. Door het verstrekken van subsidies worden de financiële risico's en/of de extra inzet van een werkgever om iemand uit de doelgroep in dienst te nemen gecompenseerd en wordt de kans op uitstroom naar werk groter. De vorm van loonkostensubsidie die bedoeld wordt in artikel 9 eerste lid is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen om sneller uit te stromen naar werk.

Artikel 8. vaststellen doelgroep loonkostensubsidie Het doel van de loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon wordt betaald, terwijl de werkgever iemand nog niet ten volle kan inzetten. In dit artikel staat omschreven wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren. De in dit artikel omschreven loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in artikel 9, lid 1. De regering vindt het van belang dat een aantal uitgangspunten rondom loonwaardebepaling landelijk gelden en verankert deze daarom in de regeling Loonkostensubsidie Participatiewet. Een van de uitgangspunten is dat de loonwaarde op basis van de feitelijke werkzaamheden op de werkplek wordt vastgesteld. Een ander uitgangspunt is dat de loonwaarde wordt vastgesteld door of onder verantwoordelijkheid van een deskundige. Het is van belang dat de loonwaarde wordt vastgesteld door of onder verantwoordelijkheid van iemand met een zekere scholing, vakbekwaamheid en kennis van de arbeidsmarkt. De regering laat aan gemeenten de keuze door of onder verantwoordelijkheid van welke deskundige zij de loonwaardevaststelling laten doen. De loonwaardevaststelling moet tot slot in ieder geval plaatsvinden op basis van een beschreven methode, zodat voor een ieder transparant is hoe tot een loonwaarde wordt gekomen. Artikel 9. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing Het gaat hier om werkvoorzieningen voor personen met arbeidsbeperkingen zoals hulpmiddelen en werkplekaanpassingen maar ook om persoonlijke ondersteuning door een jobcoach. Artikel 11. Compensatie van ziekteverzuim (no-riskpolis) De no-riskpolis kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). Het Dagelijks Bestuur kan de kosten van de noriskpolis voor werkgevers vergoeden (eerste lid). De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Participatiewet). Voorwaarden In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-risk polis. Er is voor gekozen om de mogelijkheid tot inzet van een no-riskpolis te beperken tot arbeidsovereenkomsten die minimaal zes maanden duren. Voorts is voor inzet van de no-risk polis vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van hem de werkgever een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente. Hoogte vergoeding Het Dagelijks Bestuur kan de kosten van de no-riskpolis vergoeden voor werkgevers. Niet elke verzekering komt voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor zijn regels gesteld in het tweede lid. Het Dagelijks Bestuur zal voor toekenning van de vergoeding moeten toetsen of de door de werkgever gekozen verzekering voldoet aan deze voorwaarden.

Artikel 12. Tegenprestatie Bij de aanscherping van de WWB eind 2014 heeft het Dagelijks Bestuur besloten verder te gaan op de ingeslagen weg met betrekking tot wederkerigheid/tegenprestatie voor bijstandsontvangers en dit op te nemen in de re-integratieverordening. In deze verordening voldoen we aan de wettelijke verplichting om dat te regelen. Verdergaan op de ingeslagen weg houdt dat we het vrijwillig uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage door een uitkeringsgerechtigde zien als tegenprestatie. De RSD wijst uitkeringsgerechtigden actief op de mogelijkheid en het belang hiervan. Uitstroom naar werk staat echter voorop, het uitvoeren van een maatschappelijke bijdrage mag dit niet in de weg staan. Het verrichten van een tegenprestatie zien we als onderdeel van een ontwikkelingstraject naar werk, waarbij aangesloten wordt bij de eigen kracht, de zelfwerkzaamheid en de mogelijkheden van cliënt. Lokaal kan ondersteuning worden geboden. Het uitgangspunt voor het verrichten van vrijwilligerswerk is vrijwilligheid, omdat we geloven dat op die manier het beste resultaat voor de maatschappij en voor ontwikkeling naar een hogere trede op de Participatieladder wordt behaald. Vrijwilligheid betekent echter niet vrijblijvendheid.