ECLI:NL:RBGEL:2017:1576

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBGEL:2013:4571

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812


ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBZWB:2014:7352

ECLI:NL:RBGEL:2013:2662

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

ECLI:NL:RBNHO:2013:13255

ECLI:NL:RBUTR:2010:BP2410

ECLI:NL:RBMNE:2016:6315

ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1235

ECLI:NL:RBDHA:2017:7283

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

vonnis RECHTBANK Overijssel Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Almelo Zaaknummer: \CV EXPL Vonnis van 17 april 2018

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:RBARN:2010:BO4467

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

ECLI:NL:RBUTR:2009:BL0337

ECLI:NL:RBALK:2010:BP3091

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9714

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:RBNHO:2017:6351

LJN: CA1235,Sector kanton Rechtbank Alkmaar, CV EXPL

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0624

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBGEL:2017:2637

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

LJN: BJ4855,Sector kanton Rechtbank Haarlem, zaak/rolnr.: / CV EXPL

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3534

ECLI:NL:RBLIM:2017:1301

ECLI:NL:RBASS:2011:BU9407

ECLI:NL:RBROT:2017:5084

ECLI:NL:RBUTR:2010:BM6817

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND. Afdeling civielrecht Zittingsplaats Lelystad. zaaknummer / rolnummer: C/16/ / HL ZA

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:RBAMS:2016:38

ECLI:NL:GHAMS:2012:BY7866 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2016:6088

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9562

ECLI:NL:GHARL:2014:8075

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

ECLI:NL:RBALK:2006:AY4703

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBROT:2017:886

2.1. X leeft van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand. Op deze uitkering worden de lopende huurbetalingen volledig ingehouden.

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2015:3006

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:GHSHE:2015:3457

ECLI:NL:RBROT:2017:4009

ECLI:NL:RBLIM:2016:11367

ECLI:NL:RBROT:2012:BY3179

ECLI:NL:RBNNE:2016:1062

ECLI:NL:RBHAA:2008:BF5730

ECLI:NL:RBNHO:2017:484

Transcriptie:

ECLI:NL:RBGEL:2017:1576 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 22-03-2017 Datum publicatie 29-03-2017 Zaaknummer 3281182 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg - enkelvoudig Effectenlease. Terugbetalingsverplichting Dexia. Inkomstenbelastingvoordeel, aftrek van rente, te verrekenen. Wijze waarop het op de aftrek toepasselijke IB-tarief wordt vastgesteld. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak vonnis RECHTBANK GELDERLAND Team kanton en handelsrecht Zittingsplaats Arnhem zaakgegevens 3281182 \ CV EXPL 14-13489 \ 668 uitspraak van 22 maart 2017 vonnis in de zaak van de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland N.V. en op haar beurt volgtijdelijk rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. en van Legio Lease B.V. gevestigd te Amsterdam eisende partij

gemachtigde USG Legal Amsterdam tegen [gedaagde partij] wonende te [woonplaats] gedaagde partij gemachtigde Leaseproces.nl Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde partij] genoemd. 1 De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 7 december 2016 en de daarin genoemde processtukken - de akte na tussenvonnis van Dexia met producties - de antwoordakte van [gedaagde partij] met producties. 2 De verdere beoordeling van het geschil 2.1. De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 7 december 2016. 2.2. Uit de tussenvonnissen vloeit voort dat de kantonrechter van oordeel is dat [gedaagde partij] als potentiële cliënt bij Dexia is aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en dat Dexia hiervan op de hoogte behoorde te zijn, mogelijk ook op de hoogte was. Dit betekent gelet op de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015, dat de billijkheid eist dat de vergoedingsplicht van Dexia tegenover [gedaagde partij] geheel in stand blijft, zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door [gedaagde partij] betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. 2.3. Hieruit volgt dat schadeverdeling op grond van eigen schuld van [gedaagde partij] niet meer aan de orde is. Het op dit onderdeel door Dexia gevoerde betoog, waarbij wel met eigen schuld rekening wordt gehouden, wordt verworpen. 2.4. De terugbetalingsverplichting van Dexia bestaat in de eerste plaats in de verplichting tot terugbetaling van de inleg te vermeerderen met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van elke afzonderlijke betaling door [gedaagde partij]. 2.5. Voor terugbetaling komt voorts in aanmerking de restschuld die door [gedaagde partij] is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van betaling door [gedaagde partij].

2.6. Tussen partijen is niet in discussie dat de door [gedaagde partij] ontvangen uitkering, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van die uitkering, in mindering dient te worden gebracht op het door Dexia terug te betalen bedrag. 2.7. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of door [gedaagde partij] genoten fiscaal voordeel in mindering dient te worden gebracht op het door Dexia terug te betalen bedrag. 2.8. Dexia stelt dat het inkomstenbelastingvoordeel genoten door de aftrekbaarheid en rente en kosten over een geldlening van het door haar terug te betalen bedrag moet worden afgetrokken hetzij op grond van de artikelen 6:95-97 Burgerlijk Wetboek (BW) hetzij op grond van art. 6:100 BW. 2.9. De artikelen 6:95-97 BW betreffen de begroting van geleden schade, maar ook Dexia zelf ziet gelet op haar betoog, de werkelijke grond voor het verrekenen van het belastingvoordeel in de regeling van de voordeelstoerekening in de zin van art. 6:100 BW. Er is volgens haar sprake van voordeel dat het gevolg is van de schadeveroorzakende gebeurtenis in de zin van dit artikel, dat ook inhoudt dat voor verrekening van dit voordeel plaats is voor zover dit redelijk is. 2.10. Uit Dexia s betoog blijkt dat zij verrekening van het belastingvoordeel redelijk vindt. [gedaagde partij] is een andere mening toegedaan en acht het onredelijk, kort gezegd omdat het belastingvoordeel, als dit al genoten is, een persoonlijke kwestie is, afhankelijk van inkomen en vermogen, waar Dexia geheel buiten staat, terwijl het bovendien niet redelijk is dat dit persoonlijke voordeel van [gedaagde partij] Dexia ten goede zou komen. 2.11. De kantonrechter deelt dit standpunt van [gedaagde partij] niet. Weliswaar is de hoogte van het belastingvoordeel afhankelijk van de persoonlijke situatie van de belastingplichtige, maar dat het voordeel genoten wordt, is een gevolg van het bestaan van een geldlening. Dezelfde overeenkomst dus die tot de schade voor [gedaagde partij] heeft geleid, heeft [gedaagde partij] krachtens de algemeen geldende regels van de inkomstenbelasting, een voordeel bezorgd. Daarmee leidt een effectenleaseovereenkomst voor zover zij een geldlening inhoudt, direct en voor iedereen tot een belastingvoordeel. De rente is overigens op zijn beurt belast bij de professionele uitlener, zoals Dexia. 2.12. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is het genoten fiscale voordeel in mindering te brengen op hetgeen Dexia aan [gedaagde partij] dient te voldoen. 2.13. Partijen verschillen van mening over de omvang van het genoten inkomstenbelastingvoordeel. Dexia stelt dat moet worden uitgegaan van het belastingtarief geldend voor het bruto inkomen van [gedaagde partij], naar welk tarief volgens haar de aftrek voor de betaalde rente wordt berekend. 2.14. [gedaagde partij] stelt hier tegenover dat uitgegaan moet worden van een lager tarief, omdat ook andere aftrekposten een rol spelen en uiteindelijk aftrek plaatsvindt naar het tarief waartoe het totaal van de aftrekposten heeft geleid. 2.15. Beide standpunten zijn naar het oordeel van de kantonrechter niet geheel juist. De Wet Inkomstenbelasting schrijft niet voor in welke volgorde aftrekposten in aanmerking moeten worden genomen. Vóór de herziening van 2001 was dit niet anders. Er kan dus bij verschil tussen het op het bruto inkomen toepasselijke tarief en het uiteindelijk met inachtneming van de aftrekposten toegepaste tarief, niet worden gezegd welke aftrekpost tegen welk tarief in aftrek komt. Daarom moet er worden gewerkt met een gewogen gemiddeld tarief. 2.16. Dit betekent dat moet worden vastgesteld: 1) welk tarief voor het bruto inkomen zou gelden, 2) welk tarief bij toepassing van de aftrekposten geldt, 3) hoe groot de aftrekposten zijn en 4) wat

hun onderlinge verhouding is. 2.17. Zijn deze uitgangspunten vastgesteld, dan dient naar evenredigheid met de grootte van de aftrekposten te worden nagegaan in welke mate elk tot de daling in tariefgroep(en) heeft geleid. In evenredigheid met die verhouding dienen de verschillende tarieven te worden toegepast bij de berekening van het fiscale rentevoordeel. 2.18. Om het hiervoor overwogene te verduidelijken wordt het volgende rekenvoorbeeld gegeven, waarbij de tarieven en de bedragen fictief zijn. Op het bruto inkomen van een belegger is een belastingtarief van 50% van toepassing. De belegger heeft twee aftrekposten, een aftrekpost van 9.000,00 en in verband met rente betaald op grond van een effectenleaseovereenkomst een aftrekpost van 1.000,00. Toepassing van de beide aftrekposten brengt de belegger een tariefgroepen lager, op een tarief van 35%. De posten verhouden zich als 9:1. Dit betekent dat de verschuiving naar het lagere tarief voor 9/10 veroorzaakt is door de grotere aftrekpost en slechts voor 1/10 het gevolg is van de aftrek voor de rente in verband met de effectenleaseovereenkomst. De vaststelling van het fiscale voordeel dient dan ook gebaseerd te zijn op aftrek van 100,00 naar het 50%-tarief en van 900,00 naar het tarief van 35%. Met gelijke uitgangspunten dient de berekening plaats te vinden in het waarschijnlijk uitzonderlijke geval dat de aftrekposten tot een daling door meerdere tariefgroepen leiden. 2.19. Partijen zelf zullen aan de hand van het voorgaande de berekeningen moeten uitvoeren. Het is aan [gedaagde partij] de voor de berekening relevante gegevens te verschaffen aan Dexia die gelet op haar vordering uiteindelijk het te betalen bedrag zal moeten berekenen. Hierbij heeft te gelden dat gelet op de achtergrond van de voordeelstoerekening de schade toebrengende gebeurtenis schattingen en afrondingen ten gunste van [gedaagde partij] moeten plaatsvinden. 2.20. Wat de buitengerechtelijke kosten betreft lag het op de weg van [gedaagde partij] inzicht hierin te geven, zoals is overwogen in het vonnis van 29 april 2015. In dat vonnis is [gedaagde partij] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de hoogte van het te vergoeden deel van de buitengerechtelijke incassokosten. Deze rechtbank houdt hiervoor in gevallen als deze de norm aan dat vergoed wordt 2.21. [gedaagde partij] geeft een uitvoerige beschrijving van werkzaamheden die Leaseproces heeft verricht en die er uiteindelijk toe leiden dat Dexia aan [gedaagde partij] een betaling moet doen. Een deel van die werkzaamheden is aan te merken als werkzaamheden ter instructie van de zaak waarvoor de artikelen 237-241 Rv, aangezien thans een procedure aanhangig is, een vergoeding plegen in te sluiten. Een deel ziet echter ook op werkzaamheden die niet zijn aan te merken als handelingen verricht ter instructie van de zaak. Voor die werkzaamheden dient Dexia [gedaagde partij] alsnog een vergoeding te betalen. Dat deze werkzaamheden deels een gestandaardiseerde vorm aannamen, zoals Dexia betoogt, doet daaraan niet af. Deze werkzaamheden zijn mede verricht met het oog op het individuele belang van [gedaagde partij] en zijn, waar nodig met het oog op dat belang, geïndividualiseerd. 2.22. De kantonrechter acht het, gelet op de bijzondere offertestructuur van Leaseproces, redelijk om, in afwijking van de staffel kanton, aansluiting te zoeken bij het werkelijke betaalde of nog te betalen bedrag aan Leaseproces. Dexia zal een deel van het door [gedaagde partij] aan Leaseproces betaalde of nog te betalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten moeten vergoeden. Dit deel stelt de kantonrechter vast op 70% van het door [gedaagde partij], aan Leaseproces verschuldigde bedrag. 2.23. Hierbij stelt de kantonrechter wel de eis dat [gedaagde partij] niet verwijst naar het door Leaseproces gehanteerde systeem, maar concreet aangeeft welke bedragen hem buiten wat voor de lopende procedure betaald is, in rekening is gebracht. 2.24. [gedaagde partij] stelt 125,00 aan Leaseproces te hebben betaald en haar over de eerste

10.000,00 van het eindresultaat van deze procedure 30%, verschuldigd te zijn, over de daaropvolgende 10.000,00 20% en over de daarop volgende 10.000,00 10%. Hierbij legt [gedaagde partij] een factuur over voor genoemd bedrag van 125,00. Gelet op het voorgaande dient Dexia [gedaagde partij] hiervan 70%, zijnde 87,50, te vergoeden. 2.25. Het voorgaande leidt tot de hierna te geven beslissing. Dexia is in overwegende mate in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten. 3 De beslissing De kantonrechter 3.1. verklaart voor recht dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [gedaagde partij] gesloten lease-overeenkomsten met nummers [contractnummers] niets meer aan [gedaagde partij] is verschuldigd wanneer Dexia aan [gedaagde partij] heeft voldaan de bedragen van zijn inleg en restschuld steeds met rente vanaf de datum waarop de betaling aan Dexia is gedaan tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede een bedrag van 87,50, op welk door Dexia te betalen bedrag in mindering dient te worden gebracht hetgeen reeds door Dexia aan [gedaagde partij] is betaald met rente vanaf de dag van betaling aan [gedaagde partij] tot aan de dag van algehele vergoeding, alsmede het door [gedaagde partij] genoten inkomensbelastingvoordeel, berekend op de wijze zoals aangegeven in overweging 2.17 van dit vonnis, 3.2. veroordeelt Dexia in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde partij] begroot op 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, 3.3. verklaart de proceskostenveroordeling onder 3.2 uitvoerbaar bij voorraad, 3.4. Wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op