ECLI:NL:GHSHE:2013:5117

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHSHE:2016:4392

ECLI:NL:GHSHE:2015:3548

ECLI:NL:GHSHE:2015:1984

ECLI:NL:GHSHE:2017:2839

ECLI:NL:RBMNE:2016:5654

ECLI:NL:RBROT:2017:2561

ECLI:NL:GHSHE:2012:BV3503

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBDHA:2017:2806

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBDHA:2017:5387

ECLI:NL:GHSHE:2017:1982

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6197 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:GHSHE:2014:4990

ECLI:NL:GHARL:2015:2605

ECLI:NL:GHSHE:2005:AS9756

ECLI:NL:RBHAA:2012:BW9354

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:RBDHA:2017:1290

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

Gerechtshof 's-hertogenbosch , ECLI:NL:GHSHE:2018:4847

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6006

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/10078 in het geding tussen:

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:GHAMS:2016:753 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Zoekresultaat - inzien document

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7913

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHDHA:2016:3477

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Arnhem afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU7565

ECLI:NL:GHSHE:2017:146

ECLI:NL:GHSGR:2006:AX1046

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/01/ / FA RK

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2006:AV4210

ECLI:NL:GHDHA:2013:591

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

Uitspraak. Uithuisplaatsing. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:CRVB:2014:2191

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHAMS:2013:2541 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7476 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING.

ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7336

ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4947

ECLI:NL:GHSHE:2015:3457

ECLI:NL:GHAMS:2014:3092

ECLI:NL:GHARL:2015:7953

ECLI:NL:RBAMS:2015:10059

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL3148 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:GHSHE:2015:2029

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/03/213774/FA RK

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBZWB:2016:6374

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHARN:2011:BR0277

ECLI:NL:GHARN:2011:BQ0420

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

ECLI:NL:RBGEL:2017:2594

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:GHAMS:2017:1238 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

1.1. De man heeft op 17 januari 2013 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend en op 27 februari 2013 een brief met bijlagen.

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

ECLI:NL:HR:2012:BT8778

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:RBDHA:2016:3831

ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5999

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

ECLI:NL:RBDHA:2017:3623

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ1184

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHAMS:2012:4344 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

Transcriptie:

ECLI:NL:GHSHE:2013:5117 Instantie Datum uitspraak 03-10-2013 Datum publicatie 30-10-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch HV200.129.911_01 Insolventierecht Hoger beroep Ambtshalve toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. Wetsverwijzingen Faillissementswet 288, geldigheid: 2013-10-30 Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak GERECHTSHOF 's-hertogenbosch Sector civiel recht Uitspraak: 3 oktober 2013 Zaaknummer: HV 200.129.911/01 Zaaknummer eerste aanleg: C/03/177963 / FT RK 13/44 in de zaak in hoger beroep van: [de man], wonende te [woonplaats], appellant, hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr. R.A.G. Smeets. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 25 juni 2013.

2 Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 juli 2013, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op hem wordt gehonoreerd. 2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Bij die gelegenheid is [appellant] gehoord, bijgestaan door mr. Smeets. 2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 14 juni 2013; - de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 5 juli 2013; - de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde pleitnota. 3 De beoordeling 3.1. [appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt een totale schuldenlast van 28.440,49. Daaronder bevindt zich een schuld aan het CJIB van 4.971,-- Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan. 3.2. Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat hij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. [appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. 3.3. [appellant] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat door hem nimmer een bedrag van 1.000,-- is genoemd ter zake van een reparatie aan een auto, die [appellant] in de garage heeft achtergelaten omdat hij de rekening niet kon betalen. Uit het schuldenoverzicht blijkt immers dat [appellant] een schuld aan autobedrijf Kerres BV heeft van 249,22. [appellant] heeft in dat verband aangevoerd dat hij zijn auto ter reparatie naar de garage had gebracht. Aangezien het een dure reparatie zou worden en [appellant] een auto nodig had om zowel zijn zoontje te vervoeren als om op zijn werk te geraken, is hem door de voetbalclub een auto (van een bedrag van 500,--) ter beschikking gesteld. Uit het enkele feit dat [appellant] in het verleden zijn auto niet zou hebben opgehaald bij het garagebedrijf, kan niet worden afgeleid dat [appellant] de schuldsaneringsregeling niet zal kunnen nakomen. 3.3.1. Met betrekking tot de CJIB-boetes merkt [appellant] op dat de rechtbank ten onrechte voorbijgaat aan het feit dat in het kader van de Wet Mulder het inschakelen van een advocaat niet verplicht is. [appellant] zou vanzelfsprekend naar de zitting zijn gegaan, maar dan zonder bijstand van een advocaat. [appellant] heeft zich echter alsnog tot een advocaat gewend en het verzoek tot gijzeling is

door de kantonrechter afgewezen in verband met betalingsonmacht van [appellant]. 3.3.2. [appellant] merkt tot slot op dat de enkele omstandigheid dat hij ten aanzien van het ontstaan van enkele schulden niet te goeder trouw zou zijn geweest op zichzelf genomen niet aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staat en dat uit alles voldoende aannemelijk is dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat hij zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven 3.4. Het hof komt tot de volgende beoordeling. 3.4.1. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. 3.4.2. Het hof is van oordeel dat [appellant] in elk geval ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan het CJIB niet te goeder trouw is geweest. In dit verband wijst het hof op artikel 5.4.4. Bijlage IV van het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken. Daaruit volgt, voor zover thans van belang, dat (substantiële) geldboetes die zijn opgelegd ter zake van verkeersovertredingen (Wet Mulder-feiten) schulden zijn die in beginsel niet ter goeder trouw zijn ontstaan (vgl. artikel 288 lid 1 sub b Fw). Dat, door middel van het overleggen van verificatoire bescheiden, ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat [appellant] inmiddels bedragen van 366,-- en 1.440,-- op deze schuld aan het CJIB van in totaal 4.971,-- heeft voldaan, kan hieraan in beginsel niet afdoen. Zo is - ook na de gebleken betalingen - er naar het oordeel van het hof nog steeds sprake van een (vrij) substantiële geldboete. 3.4.3. Het hof acht, gelet op zowel de gedingstukken als het verhandelde ter zitting in beroep, evenwel termen aanwezig om in de onderhavige zaak over te gaan tot (ambtshalve) toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw. Daarbij verdient vermelding dat aan de hardheidsclausule toepassing kan worden gegeven wanneer mede met de persoon van de schuldenaar samenhangende factoren, die tot het eerder derailleren van de schuldenaar op financieel gebied hebben geleid, goed onder controle zijn gebracht en daardoor het uitzicht bestaat dat hij het schuldsaneringstraject goed zal doorlopen (vergelijk recent de conclusie van A-G Wuisman vóór HR 5 oktober 2012, LJN: BX5785, onderdeel 2.4). Artikel 288 lid 3 ziet, hoewel dit in de praktijk veelal het geval zal blijken te zijn, daarmee dus niet uitsluitend op personen met psychosociale en verslavingsproblemen (vergelijk. Kamerstukken II 29 942, nr. 23, blz. 2/3). 3.4.4. Dat het hof in deze zaak termen aanwezig acht om tot toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 288 lid 3 Fw houdt verband met het hiernavolgende.

3.4.5. Het hof overweegt dat uit de artikel 285-verklaring van [appellant] is gebleken dat het merendeel van de schulden van in totaal 28.440,49 is ontstaan in een betrekkelijk korte periode, namelijk in 2010-2011. In die periode verbrak zijn ex-vriendin de relatie en mocht hij geen omgang hebben met zijn zoontje. Daarnaast werd [appellant] in die periode vanwege een conflict met zijn nieuwe directeur van het taxibedrijf, waar hij werkzaam was, op staande voet ontslagen. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen dergelijke omstandigheden nog niet dat [appellant] zijn schulden onbetaald heeft gelaten, doch van de andere kant is voldoende aannemelijk geworden dat de problemen van [appellant] in de privésfeer een zodanige impact op hem hebben gehad dat hij geen zicht heeft gehouden op zijn uitgavenpatroon. Daar komt nog bij dat [appellant] nimmer met geld heeft leren omgaan en zijn bankzaken daarom destijds voornamelijk liet regelen door zijn ex-vriendin, zoals door hem ter zitting in hoger beroep is verklaard. 3.4.6. Uit de inhoud van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat de omstandigheden rond [appellant] inmiddels in gunstige zin zijn gewijzigd. [appellant] heeft een nieuwe relatie met wie hij samenwoont en ook vindt omgang plaats met zijn uit zijn eerdere relatie geboren zoontje. [appellant] heeft de cursus omgaan met geld gevolgd en er is sprake van budgetbeheer. Voorts is gebleken dat [appellant] in de tussenliggende periode een MBO-diploma heeft behaald en een baan heeft bij XEROX waarbij de kans bestaat dat hij zal worden gepromoveerd tot teammanager, zoals door hem ter zitting in hoger beroep is verklaard. Tot slot is gebleken dat sinds 2011 en daarmee ook na het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling [appellant] geen nieuwe schulden heeft doen laten ontstaan. 3.4.7.. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de omstandigheden rond [appellant] zodanig in positieve zin zijn gewijzigd dat voldoende aannemelijk is dat [appellant] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen (artikel 288 lid 3 Fw). 3.4.8. Voorts acht het hof, gelet op de zowel gedingstukken als ook op hetgeen [appellant] thans in hoger beroep heeft verklaard, voldoende aannemelijk dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat hij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Zo is onder meer gebleken dat [appellant] wel degelijk al geruime tijd zijn post opent en ook leest en daarmee op de hoogte is van wat men van hem verwacht en verlangt, terwijl [appellant] gemiddeld tenminste 36 uur per week betaalde arbeid verricht. Verder acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. 3.5. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw. 4 De uitspraak Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep; en opnieuw rechtdoende: verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van: [appellant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende aan de [woonadres], 6211 RW [woonplaats]; bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder; Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, R.R.M. de Moor en G. Feddes en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2013.