ECLI:NL:RBROT:2013:8793

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBROT:2015:7740

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBROT:2005:AU0239

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBOVE:2016:286

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBGEL:2017:2434

Vonnis in kort geding in de zaak met zaaknummer / rolnummer: / KG ZA van

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBMID:2010:BL5606

ECLI:NL:RBMID:2008:BD3414

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBHAA:2006:AX8776

ECLI:NL:RBLEE:2009:BH2079

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

ECLI:NL:RBROT:2010:BL3553

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2010:BP8396

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBDOR:2012:BY4587

ECLI:NL:RBMNE:2016:6222

ECLI:NL:RBLIM:2014:6224

ECLI:NL:RBUTR:2003:AN8905

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBAMS:2017:1297

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9753

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: / KG ZA Vonnis in kort geding van 16 april 2012

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBROT:2009:BI9844

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBOVE:2017:2573

ECLI:NL:RBROT:2017:5469

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

ECLI:NL:RBOVE:2014:4818

ECLI:NL:RBALK:2012:BV0727

ECLI:NL:RBNHO:2017:3627

EJEA ECLI:NL:RBMNE:2016:3152 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer414169/KG ZA

vonnis In naam des Konings RECHTBANK AMSTERDAM Vonnis van 6 augustus De procedure Sector civiel recht

ECLI:NL:RBOVE:2014:2411

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:RBNNE:2014:1383 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

zaaknummer / rolnummer: C/09/ / KG ZA

ECLI:NL:RBALK:2011:BR4675

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBDHA:2015:5044

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

Uitspraak vonnis RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD. Sector civiel recht. Vonnis in kort geding van 16 juli 2010

ECLI:NL:RBGEL:2017:2637

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB7227

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBROT:2010:BN3221

ECLI:NL:RBROT:2016:229

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

"In naam des Konings!" vonnis. Team kanton en handelsrecht. Zittingsplaats Arnhem. zaaknummer I rolnummer: CI I KG ZA 15-67

ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ7902

Uitspraak GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO VONNIS IN KORT GEDING. In de zaak van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9024

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

Transcriptie:

ECLI:NL:RBROT:2013:8793 Instantie Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak 08112013 Datum publicatie 08112013 Zaaknummer C/10/437497 / KG ZA 13/1214 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg enkelvoudig Kort geding Op tegenspraak Ouders vorderen in kort geding om (o.m.) CVO te bevelen om hun drie kinderen toegang te verlenen tot De Opperd en hen daar onderwijs te laten volgen op straffe van een dwangsom. De Opperd is een overbruggingsschool met islamitische oriëntatie, die door CVO en FOKOR is vorm gegeven nadat de Ibn Ghaldounschool op 8 oktober 2013 failliet is verklaard De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat het toelaten van de jongste twee kinderen tot De Opperd tot spanningen binnen de school zal leiden. Zij zijn geen verdachten in de examenfraudezaak, zij zitten anders dan het oudste kind van de drie op het VMBO en zullen, wanneer zij alsnog worden toegelaten tot De Opperd, worden geplaatst op een andere nevenvestiging dan het oudste kind. Naar voorshands oordeel heeft CVO dan ook niet in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om deze twee kinderen niet tot te laten tot De Opperd. In zoverre wordt de vordering toegewezen. Wat het oudste kind van de drie betreft geldt dat voldoende aannemelijk is geworden dat haar toelating tot De Opperd tot spanningen binnen de school zal leiden. Zij is zelf verdachte van de examenfraude in mei en juni 2013 op de Ibn Ghaldounschool. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft CVO dan ook in redelijkheid tot het genomen besluit kunnen komen om dit kind niet toe te laten tot De Opperd. Een belangenafweging maakt dit niet anders. Het belang van CVO om een veilige, vertrouwde omgeving te bieden, gevrijwaard van erfenissen uit het verleden, weegt zwaarder dan het belang van dit kind om haar opleiding af te maken op De Opperd. Ten aanzien van het oudste kind wordt de vordering daarom afgewezen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl WVO Commentaar en Jurisprudentie 2014/46 Uitspraak

vonnis RECHTBANK ROTTERDAM Team handel zaaknummer / rolnummer: C/10/437497 / KG ZA 131214 Vonnis in kort geding van 8 november 2013 in de zaak van 1 [Eiser 1], 2. [Eiser 2], beiden en te samen als ieder afzonderlijk, in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van a. [kind 1] b. [kind 2] c. [kind 3] allen wonende te Rotterdam, eisers, advocaat mr. V.M. Weski, tegen 1. de vereniging VERENIGING CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS ROTTERDAM EN OMSTREKEN, gevestigd te Rotterdam, 2. de vereniging FEDERATIE VAN ONDERWIJSKOEPELORGANISATIES EN OPENBAAR ONDERWIJS, gevestigd te Rotterdam, gedaagden, advocaten mrs. F.P. van Galen en D.J.G. Timmermans. Partijen zullen hierna ook [eisers cs], CVO (gedaagde sub 1) en FOKOR (gedaagde sub 2) genoemd worden.

1 De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: de dagvaarding d.d. 1 november 2013 met producties de brieven d.d. 5 november 2013 zijdens [eisers cs] met producties de mondelinge behandeling d.d. 5 november 2013 de pleitnota van mr. Weski de pleitnota van mrs. Van Galen en Timmermans. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. In mei en juni 2013 heeft op de Ibn Ghaldounschool examenfraude plaatsgevonden. Strafrechtelijk onderzoek is nog gaande. 2.2. In een rapport van 9 augustus 2013 heeft de Onderwijsinspectie geoordeeld dat de kwaliteit van het onderwijs op de Ibn Ghaldounschool onvoldoende is. Naar aanleiding van dit rapport heeft de staatssecretaris bij brief van 10 september 2013 haar voornemen kenbaar gemaakt om de bekostiging van de Ibn Ghaldounschool per 1 november 2013 te beëindigen. 2.3. Op 8 oktober 2013 is de Ibn Ghaldounschool failliet verklaard. 2.4. CVO en FOKOR hebben vorm gegeven aan een overbruggingsschool met islamitische oriëntatie, De Opperd. 2.5. Bij brieven van 23 oktober 2013 heeft de heer [betrokkene 1](hierna: [betrokkene 1]), namens FOKOR (een vereniging van Rotterdamse schoolbesturen), aan [eisers cs] meegedeeld dat de kinderen [kind 1] (5e klas Havo), [kind 2] (3e klas VMBO) en [kind 3] (1e klas VMBO) zijn geplaatst op De Opperd. [kind 1] is geplaatst op de nevenvestiging Schere en [kind 2] en [kind 3] op de nevenvestiging Putsebocht. 2.6. Bij brieven van 25 oktober 2013 heeft [betrokkene 1], namens FOKOR, aan [eisers cs] meegedeeld dat niet wordt overgegaan tot plaatsing van [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. De in de brieven opgegeven reden hiervoor is dat getwijfeld wordt aan de mate waarin [eisers cs] de grondslag van De Opperd onderschrijft. 3 Het geschil 3.1. [eisers cs] vordert samengevat gedaagden te bevelen om vanaf 1 november 2013, althans vanaf een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum, [kind 1], [kind 2] en [kind 3] toegang te verlenen tot De Opperd (ten aanzien van eiseres sub 1 locatie Schere en ten aanzien van eisers sub b en c locatie Putsebocht) en hen daar onderwijs te laten volgen op straffe van een dwangsom van 500,00 per kind per dag, met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding. 3.2. Gedaagden voeren verweer. 3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling 4.1. De stelling van gedaagden dat FOKOR als natuurlijke overlegpartner is betrokken bij de totstandkoming van het besluit om [kind 1], [kind 2] en [kind 3] niet toe te laten tot De Opperd, maar dat zij op de inhoud van dat besluit niet kan worden aangesproken, is door [eisers cs] niet betwist, zodat deze stelling vaststaat. Dit brengt mee dat de vordering jegens FOKOR zal worden afgewezen. [eisers cs] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu niet is gebleken welke afzonderlijke kosten FOKOR heeft moeten maken, zullen de proceskosten worden begroot op nihil. 4.2. In deze procedure moet worden beoordeeld of CVO is gehouden om [kind 1], [kind 2] en [kind 3] toe te laten tot De Opperd. 4.3. Bij deze beoordeling staat voorop dat CVO beslist over de toelating van leerlingen en dat zij, als bijzondere onderwijsinstelling, bij haar toelatingsbeleid een zekere mate van beleidsvrijheid heeft. Deze vrijheid vindt haar grens daar waar geoordeeld moet worden dat CVO niet in redelijkheid tot het gevoerde beleid heeft kunnen komen. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de beslissing om [kind 1], [kind 2] en [kind 3] niet toe te laten tot De Opperd is enerzijds de aanleiding voor deze beslissing en het aandeel van [eisers cs], althans de kinderen, daarin van belang en anderzijds de gevolgen van het een en ander voor alle betrokkenen. Bovendien moeten daarbij de betrokken belangen van zowel [eisers cs] als De Opperd en haar overige leerlingen worden gewogen. 4.4. Ter zitting heeft CVO aangevoerd dat de reden waarom [kind 1], [kind 2] en [kind 3] niet zijn geplaatst, is dat hun oudere zus (van wie ter zitting bleek dat zij inmiddels volwassenenonderwijs volgt) hoofdverdachte is in de examenfraudezaak die speelde op de Ibn Ghaldounschool. Zij wordt ervan verdacht de examens te hebben ontvreemd, gekopieerd en verspreid. [kind 1] is eveneens verdachte in deze zaak. Volgens CVO leidt het toelaten van de kinderen van [eisers cs] tot zeer grote spanningen binnen De Opperd, hetgeen onverantwoord en onwenselijk is. 4.5. Wat [kind 2] en [kind 3] betreft is niet aannemelijk geworden dat toelaten van deze kinderen tot De Opperd tot spanningen binnen de school zal leiden. Zij zijn geen verdachten in de examenfraudezaak, zij zitten anders dan [kind 1] op het VMBO en zullen, wanneer zij alsnog worden toegelaten tot De Opperd, worden geplaatst op een andere nevenvestiging dan [kind 1]. Naar voorshands oordeel heeft CVO dan ook niet in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om [kind 2] en [kind 3] niet tot te laten tot De Opperd. Een belangenafweging maakt dit niet anders. Gelet op het voorgaande heeft CVO geen, althans onvoldoende belang om [kind 2] en [kind 3] niet toe te laten. Daartegenover staat het zwaarwegende belang van [kind 2] en [kind 3] om hun onderwijs voort te zetten op De Opperd, in een vertrouwde omgeving, met vertrouwde klasgenootjes en vertrouwde docenten. Ten aanzien van [kind 2] en [kind 3] zal de vordering dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te noemen. 4.6. Wat [kind 1] betreft geldt dat voldoende aannemelijk is geworden dat haar toelating tot De Opperd tot spanningen binnen de school zal leiden. [kind 1] is immers zelf verdachte van de examenfraude in mei en juni 2013 op de Ibn Ghaldounschool. Van het voormalige bestuur van de Ibn Ghaldounschool heeft CVO in het kader van een advies vernomen dat leerlingen (o.a.) [kind 1] verantwoordelijk houden voor de ondergang van de Ibn Ghaldounschool, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen verdacht of schuldig. Ook in gesprekken van CVO met FOKOR en met andere mensen uit het onderwijs is de examenfraude aan de orde geweest en is het advies gegeven dat het voor [kind 1] beter is wanneer zij zich op een andere school inschrijft. Tegen deze achtergrond is de blote betwisting dat van pesten of verwijten sprake is, onvoldoende. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft CVO dan ook in redelijkheid tot het genomen besluit kunnen komen om [kind 1] niet toe te laten tot De Opperd.

Een belangenafweging maakt dit niet anders. Het belang van CVO om een veilige, vertrouwde omgeving te bieden, gevrijwaard van erfenissen uit het verleden, weegt zwaarder dan het belang van [kind 1] om haar opleiding af te maken op De Opperd. [kind 1] kan terecht op het Thorbecke college, waar zij geplaatst zal worden in een klas op haar niveau. [kind 1] is uitgenodigd voor een gesprek waarin aan de orde zal komen of dit HAVO 4 of HAVO 5 zal zijn. Naar verwachting zal [kind 1] op een nieuwe school niet, althans in mindere mate dan op De Opperd, achtervolgd worden door de gebeurtenissen op de Ibn Ghaldounschool. 4.7. Dat [eisers cs] eerst brieven d.d. 23 oktober 2013 heeft gekregen met de mededeling dat de kinderen zijn geplaatst op De Opperd en dat hij vervolgens brieven d.d. 25 oktober 2013 heeft ontvangen waarin staat dat niet wordt overgegaan tot plaatsing van de kinderen en waarin bovendien een andere reden staat vermeld waarom de kinderen zijn geweigerd, is uiterst ongelukkig en valt te betreuren, maar aannemelijk is dat dit is gebeurd onder de door CVO geschetste grote tijdsdruk waarin een en ander heeft plaatsgevonden. Op 8 oktober 2013 is de Ibn Ghaldounschool immers failliet verklaard en rond die tijd hebben ook de inschrijvingen voor De Opperd plaatsgevonden. Daar komt bij dat de curator in het faillissement vervolgens alle inschrijfformulieren in beslag heeft genomen waardoor CVO geen inzage meer had in wie zich had aangemeld. In deze consternatie, waarbij De Opperd op 1 november 2013 van start moest gaan, is de standaardbrief uitgegaan als genoemd onder 2.6. In dit kort geding heeft CVO echter gemotiveerd uiteengezet wat de werkelijke reden is om niet tot plaatsing van [kind 1] over te gaan en bleek [eisers cs] zeer wel in staat om daartegen verweer te voeren. Aannemelijk is bovendien dat in de week voorafgaande aan dit kort geding hierover in het kader van de mogelijkheid om zich in te schrijven voor het Thorbecke college met [kind 1] is gesproken. De onder 4.2. genoemde beleidsvrijheid van CVO mede in achtnemend, kan het noemen van een andere reden in de brief van 25 oktober 2013 er niet toe leiden dat CVO gehouden is om [kind 1] toe te laten tot De Opperd. 4.8. Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. 5 De beslissing De voorzieningenrechter ten aanzien van FOKOR: 5.1. wijst de vordering af, 5.2. veroordeelt [eisers cs] in de proceskosten, aan de zijde van FOKOR tot op heden begroot op nihil, ten aanzien van CVO: 5.3. beveelt CVO om met ingang van de eerste schooldag na betekening van dit vonnis [kind 2] en [kind 3] toe te laten tot De Opperd (locatie Putsebocht) en hen daar onderwijs te laten volgen, 5.4. bepaalt dat CVO een dwangsom verbeurt van 100,00 per kind, per dag dat zij niet aan voornoemd bevel voldoet, met een maximum van 10.000,00, 5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.6. compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;

5.7. wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2013. 615/2326