ECLI:NL:GHAMS:2016:2942 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2014:3092

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2013:4982

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHDHA:2013:591

ECLI:NL:GHAMS:2013:2541 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2016:4075 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2016:573 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBDHA:2016:13341

Gerechtshof 's-hertogenbosch , ECLI:NL:GHSHE:2018:4847

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Arnhem afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

ECLI:NL:OGEAA:2017:172

ECLI:NL:GHARN:2011:BR0277

ECLI:NL:GHSHE:2014:4990

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6006

ECLI:NL:RBAMS:2010:BM8140

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL3148 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:GHAMS:2015:4056 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9770

ECLI:NL:GHSHE:2017:146

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

ECLI:NL:GHAMS:2015:799 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBHAA:2012:2572

ECLI:NL:GHDHA:2014:935

ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

ECLI:NL:GHAMS:2015:3435 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6021

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4947

ECLI:NL:RBNHO:2013:10520

ECLI:NL:RBOVE:2014:1077

ECLI:NL:GHAMS:2013:3051 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

ECLI:NL:RBHAA:2009:BJ6142

ECLI:NL:GHAMS:2017:1855 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6197 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7476 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ7913

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ1808

ECLI:NL:RBOVE:2015:3739

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

ECLI:NL:RBGEL:2017:2594

ECLI:NL:GHDHA:2013:4390

ECLI:NL:GHARN:2004:AR8882

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBOBR:2015:3690

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2017:3080 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2006:AV4210

ECLI:NL:GHDHA:2016:2674

ECLI:NL:RBMNE:2017:449

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2014:917 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

Zoekresultaat - inzien document

ECLI:NL:RBSGR:2012:25290

ECLI:NL:RBDHA:2016:13772

ECLI:NL:GHAMS:2012:4344 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:GHLEE:2010:BP0682 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/03/213774/FA RK

ECLI:NL:RBDHA:2016:1836

ECLI:NL:RBALK:2009:BH5268

Uitspraak RFR 2017/71 GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

ECLI:NL:RBAMS:2016:7682

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000

ECLI:NL:GHARL:2013:10366 GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

ECLI:NL:RBDHA:2014:8157

ECLI:NL:RBMNE:2017:386

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

Transcriptie:

ECLI:NL:GHAMS:2016:2942 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 19-07-2016 Datum publicatie 02-08-2016 Zaaknummer 200.187.050/01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2015:10666, Bekrachtiging/bevestiging Personen- en familierecht Hoger beroep Afwijzing verzoek vervangende toestemming aanvragen reisdocumenten en vakantie. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Module GBA 2016/1181 Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht) Uitspraak: 19 juli 2016 Zaaknummer: 200.187.050/01 Zaaknummer eerste aanleg: C/15/229520 / FA RK 15-4291 in de zaak in hoger beroep van: [de vrouw], wonende te [woonplaats], appellante, advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem, tegen [de man],

wonende te [woonplaats], geïntimeerde, advocaat: mr. A.R.M. van Kempen te Amsterdam. 1 Het geding in hoger beroep 1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd. 1.2. De vrouw is op 8 maart 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 december 2015 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/229520 / FA RK 15-4291. 1.3. De man heeft op 25 april 2016 een verweerschrift ingediend. 1.4. De man heeft op 27 mei 2016 nadere stukken ingediend. 1.5. De zaak is op 6 juni 2016 ter terechtzitting in hoger beroep behandeld. 1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen: - de vrouw, bijgestaan door haar advocaat; - de man, bijgestaan door zijn advocaat; - de gezinsmanager, namens de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: de GI) - mevrouw D. van Dijk, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord- Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad). 2 De feiten 2.1. Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [de minderjarige], [in] 2010 (hierna: [de minderjarige] ). De man heeft [de minderjarige] erkend. De vrouw heeft de Braziliaanse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. [de minderjarige] heeft zowel de Nederlandse als de Braziliaanse nationaliteit. 2.2. Op 23 september 2010 is in het gezagsregister aangetekend dat partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige]. 2.3. Bij beschikking van 12 augustus 2015 van de rechtbank Noord-Holland is het verzoek van de vrouw tot doorhaling van de aantekening van gezamenlijk gezag in het gezagsregister, afgewezen. Bij beschikking van 26 april 2016 van dit hof is deze beschikking bekrachtigd. 2.4. Bij beschikking van 11 februari 2015 van de rechtbank Noord-Holland is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling vervolgens definitief is uitgesproken en laatstelijk is verlengd tot 23 augustus 2016.

3 Het geschil in hoger beroep 3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het zelfstandig verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming tot het aanvragen van reisdocumenten voor [de minderjarige], alsmede tot het verlenen van vervangende toestemming om met [de minderjarige] op vakantie naar Brazilië te gaan gedurende drie weken in de kerstvakantie van 2015, afgewezen. 3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, om haar vervangende toestemming te verlenen tot het aanvragen van reisdocumenten voor [de minderjarige], alsmede om met [de minderjarige] op vakantie naar Brazilië te gaan gedurende de laatste vier weken van de zomervakantie van 2016. 3.3. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. 4 Beoordeling van het hoger beroep 4.1. Partijen twisten over de vraag of de vrouw met [de minderjarige] voor de gevraagde periode naar Brazilië mag reizen. 4.2. Het hof stelt allereerst vast dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep. Het hof volgt de man niet in zijn stelling dat de vrouw in hoger beroep voor het eerst een zelfstandig verzoek doet, nu zij haar verzoek in hoger beroep heeft aangepast in die zin dat haar verzoek in plaats van op de kerstvakantie van 2015 ziet op de zomervakantie van 2016 en dat een dergelijk verzoek op grond van artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet voor het eerst kan worden gedaan in hoger beroep. De vrouw heeft in eerste aanleg een zelfstandig verzoek gedaan ten aanzien van de kerstvakantie 2015. Het staat haar dan op grond van artikel 362 jo 283 Rv vrij in hoger beroep haar verzoek te veranderen of vermeerderen. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden nopen, doen zich niet voor. Gelet hierop wordt de stelling van de man dat de vrouw bij haar hoger beroep geen belang meer heeft, nu dit slechts zou zien op de kerstvakantie van 2015, eveneens verworpen. 4.3. Het onderhavige geschil tussen partijen betreft de gezamenlijke uitoefening van het gezag over [de minderjarige]. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitvoering van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Dit betekent niet dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Alle omstandigheden van het geval moeten in acht worden genomen, wat er ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde is bij de te verrichten afweging van belangen. 4.4. De vrouw stelt dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zij over reisdocumenten beschikt en samen met de vrouw op vakantie naar Brazilië gaat, zodat [de minderjarige] haar familieleden in Brazilië kan leren kennen. [de minderjarige] heeft zowel de Nederlandse als de Braziliaanse nationaliteit en heeft evenveel recht op het leren kennen van haar Braziliaanse als haar Nederlandse familieleden. Op dit moment beschikt [de minderjarige] niet over een geldig reisdocument, zodat het voor haar niet mogelijk is om buiten Nederland te reizen, hetgeen niet in haar belang is. De vrees van de man dat de vrouw na een reis met [de minderjarige] naar Brazilië niet meer naar Nederland zal terugkeren, is ongegrond. Volgens de vrouw vloeit deze mede voort uit de psychische gesteldheid van de man. Naar aanleiding van eerder door hem gepleegd huiselijk geweld, heeft de Reclassering hem een gedragstraining opgelegd. De vrouw en [de minderjarige]

zijn in Nederland geworteld, daar hun sociale netwerk zich in Nederland bevindt, [de minderjarige] in Nederland naar school gaat en de vrouw in Nederland een baan en vrienden heeft. Ook is van een vermeende liefdesrelatie van de vrouw in Brazilië, die zou moeten blijken uit de door de man overgelegde WhatsApp-berichten, geen sprake. De vrouw heeft derhalve geen enkele reden om zich met [de minderjarige] in Brazilië te vestigen. Gelet op deze omstandigheden dient de bestreden beschikking vernietigd te worden, aldus de vrouw. 4.5. De man voert verweer. De man vreest dat de vrouw na een vakantie in Brazilië niet meer met [de minderjarige] naar Nederland zal terugkeren, nu er sterke aanwijzingen zijn dat de vrouw er alles aan doet om zonder zijn toestemming met [de minderjarige] naar Brazilië te vertrekken. Zo is de vrouw het gezag van de man over [de minderjarige] blijven aanvechten, heeft de vrouw een relatie in Brazilië (gehad), doet de vrouw er alles aan om het Nederlandse en Braziliaanse paspoort van [de minderjarige] terug te krijgen en heeft de vrouw op de school van [de minderjarige] verteld dat zij met [de minderjarige] naar Brazilië wenst te verhuizen. De vrouw heeft alle voorstellen van de man om deze vrees bij hem weg te nemen, afgewezen. Zo weigert zij de reisdocumenten van [de minderjarige] na verlenging bij een notaris in bewaring te geven. Ook weigert de vrouw om in een ouderschapsplan te laten vastleggen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is. Gelet op deze omstandigheden acht de man het thans niet in het belang van [de minderjarige] om met de vrouw naar Brazilië te reizen. De bestreden beschikking dient dan ook bekrachtigd te worden, aldus de man. 4.6. De Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard zich niet in staat te achten het hof te adviseren ten aanzien van de verzoeken van de vrouw. De Raad acht het enerzijds in het belang van [de minderjarige] dat zij een onbelaste reis naar haar familie in Brazilië kan maken. Anderzijds is de Raad niet in staat in te schatten of de vrees van de man dat de vrouw na een vakantie in Brazilië met [de minderjarige] niet meer naar Nederland zal terugkeren, gegrond is. 4.7. De GI heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige] en dat de huidige de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] goed verloopt. 4.8. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep blijkt het volgende. Na het verbreken van hun relatie is tussen partijen een hevige strijd om de zorg voor [de minderjarige] ontstaan. [de minderjarige] staat als gevolg daarvan sinds februari 2015 onder toezicht van de GI. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige] en dat de ouders de voorwaarden van de ondertoezichtstelling naleven. De ouders zijn een co-ouderschapsregeling overeengekomen, welke regeling op dit moment goed verloopt. Beide partijen hebben dus uitgebreid contact met [de minderjarige]. Ondanks deze verbeteringen is het de ouders niet gelukt om overeenstemming te bereiken over het aanvragen van reisdocumenten voor [de minderjarige] en over de door de vrouw gewenste reis met [de minderjarige] naar Brazilië. Op zichzelf stelt de vrouw terecht stelt dat [de minderjarige] er belang bij heeft om haar Braziliaanse familieleden te leren kennen en fysiek contact met hen te hebben. Het hof is echter met de rechtbank van oordeel dat, wat er zij van de psychische gesteldheid van de man, zijn vrees dat de vrouw na een reis naar Brazilië niet meer met [de minderjarige] naar Nederland zal terugkeren op dit moment niet irreëel is, in weerwil van de stellingen van de vrouw die erop neerkomen dat zij en [de minderjarige] in Nederland geworteld zijn. Het hof overweegt daartoe het volgende. De man voert aan dat er sterke aanwijzingen zijn dat de vrouw voornemens is zich blijvend met [de minderjarige] in Brazilië te vestigen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man onder meer aangevoerd dat de vrouw een liefdesrelatie in Brazilië heeft (gehad). De man heeft in dit verband gewezen op een groot aantal WhatsApp-berichten tussen de vrouw en haar (voormalig) geliefde in Brazilië, [X]. De vrouw stelt dat genoemde WhatsApp-berichten onjuist en niet door een beëdigd vertaler vertaald zijn. Volgens de man zijn de berichten wel door een beëdigd vertaler vertaald. Het hof kan zich voorstellen dat, wat daar ook van zij, de inhoud van

genoemde berichten bij de man grote vraagtekens oproept en de door hem geuite vrees opwekt dat de vrouw voornemens is om zich met [de minderjarige] in Brazilië te vestigen en niet meer naar Nederland terug te keren. Daar komt bij de omstandigheid dat de vrouw de beschikking ten aanzien van de aantekening in het gezagsregister, is blijven aanvechten. Dat is uiteraard haar goed recht, maar het draagt evenmin bij aan het herstel van onderling vertrouwen tussen partijen en wekt niet de indruk dat het gezamenlijk gezag en het inmiddels gerealiseerde co-ouderschap werkelijk door de vrouw gedragen worden, ondanks dat de vrouw het tegendeel stelt. Al deze zaken bij elkaar genomen wekken ook bij het hof de indruk dat bepaald niet uitgesloten is dat de vrouw voornemens is om met [de minderjarige] definitief naar Brazilië te vertrekken. Dat zou, afgezien van de mogelijkheid tot teruggeleiding, het einde van het co-ouderschap en een ernstige verschraling van de contacten tussen [de minderjarige] en de man betekenen, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is. Daarbij komt dat de vrouw tot op heden niet bereid is geweest om op voorstellen van de man om zijn vrees weg te nemen in te gaan. Zo heeft de man voorgesteld om in een ouderschapsplan te laten opnemen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is. De vrouw heeft dit voorstel afgewezen. Zij heeft wel een schriftelijke verklaring van de Braziliaanse consul-generaal te Rotterdam van 21 januari 2016 in het geding gebracht. Het hof stelt evenwel vast dat die verklaring, voor zover betrekking hebbend op eventuele ongeoorloofde overbrenging van [de minderjarige] naar Brazilië, niet meer inhoudt dan dat Brazilië partij is bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag alsmede een uitleg van de werking van dat verdrag. Het had op de weg van de vrouw gelegen om een nadere handreiking te doen teneinde de, als gezegd thans niet irreële, vrees voor ongeoorloofde overbrenging weg te nemen. Gelet op het vorenoverwogene acht het hof het bij deze stand van zaken in het belang van [de minderjarige] onwenselijk om de vrouw vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van reisdocumenten voor [de minderjarige] alsmede voor een reis met [de minderjarige] naar Brazilië in de laatste vier weken van de zomervakantie van 2016. De verzoeken van de vrouw zullen dan ook worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. 4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing. 5 Beslissing Het hof: bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen; wijst af het in hoger beroep verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en mr. J.W. van Zaane in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.