De Raad van de gemeente Opsterland Gelezen het advies van het CUMO van 18 oktober 2012 Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Opsterland van 30 oktober 2012 Gelet op artikel 8, eerste lid onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand Overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandgerechtigden van 21 jaar en ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen Besluit vast te stellen: Toeslagenverordening Opsterland 2012 Artikel 1 Begrippen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. De wet: de Wet werk en bijstand; b. Gezinsnorm: de norm bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet; c. Hulpbehoevende: degene die, indien hij niet tezamen met een andere persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een AWB Z-instelling ter verpleging of verzorging. Artikel 2. Toepassingsbereik/Reikwijdte De bepalingen van deze verordening zijn uitsluitend van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar en op gezinnen waarvan alle meerderjarige gezinsleden 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar zijn. Artikel 3 Toeslagen 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25 eerste lid van de wet bedraagt 20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wier woning geen andere zijn hoofdverblijf heeft. 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning tenminste één ander zijn hoofdverblijf heeft. 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel bedraagt de toeslag 20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande hulpbehoevende alsmede de alleenstaande of alleenstaande ouder die tezamen met een hulpbehoevende in een woning zijn hoofdverblijf heeft. 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel bedraagt de toeslag 20% van de gezinsnorm bij medebewoning van uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen met een netto inkomen exclusief vakantietoeslag van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a van de wet vermeerderd met 10% van de gezinsnorm en verminderd met de in de bijstandsuitkering begrepen vakantietoeslag als bedoeld in artikel 19, derde lid van de wet. 5. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel bedraagt de toeslag 20% van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder bij medebewoning van uitsluitend een niet-rechthebbende echtgenoot als bedoeld in artikel 24 van de wet. 1
Artikel 4 Verlaging gezinsnorm 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gezinsnorm als in de woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt de verlaging niet toegepast voor gezinsleden die met een hulpbehoevende in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt de verlaging niet toegepast bij medebewoning van uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen met een netto inkomen exclusief vakantietoeslag van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a, van de wet vermeerderd met 10% van de gezinsnorm en verminderd met de in de bijstandsuitkering begrepen vakantietoeslag als bedoeld in artikel 19, derde lid van de wet. Artikel 5 Verlaging woonsituatie De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt: a. 10% van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn; b. 10% van de gezinsnorm indien geen woning bewoond wordt. Artikel 6 Uitvoering De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders. Artikel 7 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Opsterland 2012. 2. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2012. 3. De Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand Opsterland 2010 en de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Opsterland 2010 wordt ingetrokken per datum van de inwerkingtreding van deze verordening (1 januari 2012). Aldus vastgesteld door de raad voornoemd in zijn vergadering van 3 december 2012 De griffier, Ieke Zwart de voorzitter, Francisca Ravestein 2
Toelichting Toeslagenverordening Opsterland 2012 Algemene toelichting Toeslagenverordening Opsterland 2012 De voorgaande Toeslagenverordening dateert van 2010. De aanleiding voor de aanpassing was de invoering van de Wet Investeren in Jongeren (WIJ). Inmiddels is deze wet weer ingetrokken en vallen jongeren weer onder de reikwijdte van de Wet werk en bijstand, waardoor aanpassing van de verordening opnieuw moet plaatsvinden. De huidige aanpassing bestaat dan ook hoofdzakelijk uit het opnieuw toevoegen van de jongeren vanaf 21 onder de reikwijdte van deze verordening. Daarnaast is het nieuwe begrip van de gezinsnorm (i.v.m. wetswijziging Wwb) doorgevoerd in deze verordening. De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven. De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen: 1. het kunnen delen van kosten met een ander; 2. de woonsituatie; 3. de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding. Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. In voorkomende gevallen kan een stapeling van verlagingen leiden tot een (in het individuele geval) te lage bijstandsnorm. Dit risico bestaat met name bij 21 en 22 jarigen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten), in afwijking van de bepalingen in deze verordening, hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven (artikel 18 WWB). Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening Opsterland 2012 Artikel 1. Begrippen Er is voor gekozen om de begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd. Artikel 2. Toepassingsbereik/reikwijdte De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Artikel 3. Toeslagen In artikel 3, eerste lid van de verordening is de hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft bepaald op 20%. Dit vloeit voort uit het bepaalde in artikel 30, tweede lid onder a WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij woningdelers een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan gedacht worden aan duurzame 3
gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de belanghebbende daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als het geval was op grond van de WWB met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of de belanghebbende inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk de kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning met een ander bewoont, zou een ongewenste situatie van gebruik van bijstandsmiddelen ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten. Om die reden wordt gesproken van het kunnen delen van de kosten. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld, bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag bedraagt 10% dan wel 20% van de gehuwdennorm. Degene die voor een toeslag van 20% in aanmerking wenst te komen, moet aannemelijk maken dat er geen sprake is van kosten die kunnen worden gedeeld en dat er derhalve terecht aanspraak op een toeslag van 20% wordt gemaakt. De toeslag maakt integraal deel van de bijstandsuitkering uit. De algemene inlichtingenverplichting die op de belanghebbende rust, geldt ook voor het toeslagendeel. De belanghebbende zal dan ook door middel van het overleggen van gegevens het recht moeten aantonen. Op gemeentelijk niveau is in artikel 3, vierde lid gekozen om het inkomen van het inwonende kind, ongeacht de leeftijd van het kind, niet van invloed te laten zijn op de maximale toeslag, welke wordt verstrekt aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder. Voor het begrip kind wordt aangesloten bij de definitie in de WWB; het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikelen 9 en 9a, het in Nederland woonachtige pleegkind (artikel 4, onder d. WWB). Als de alleenstaande of de alleenstaande ouder een verzorgingsbehoevende in huis heeft genomen en daarbij de verzorging voor zijn rekening neemt is er eveneens voor gekozen een maximale gemeentelijke toeslag te verlenen. Ook als de alleenstaande of de alleenstaande ouder zelf verzorgingsbehoevende is en inwonend is bij zijn verzorger, behoudt hij het recht op de gemeentelijke toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Heeft in een van deze drie hierboven genoemde situaties nog een andere persoon het hoofdverblijf in de woning van de belanghebbende, dan zal de toeslag maximaal 10% van de gehuwdennorm bedragen. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10% van de gehuwdennorm in het geval één of meerdere anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. De toeslag bedraagt 10% in die situaties waarin er bij een bijstandgerechtigde iemand inwonend is, die is uitgesloten van het recht op algemene bijstand. Te denken valt aan een inwonende vreemdeling met een status waaraan geen recht op bijstand kan worden ontleend, een inwonende studerende kennis of een inwonende WIJ- gerechtigde. In een dergelijk geval behoudt de hoofdbewoner in elk geval zijn recht op een toeslag van 10% van de gehuwdennorm. Op basis van persoonlijke omstandigheden die per geval individueel worden beoordeeld kan in voorkomende gevallen de toeslag worden verhoogd tot 20%. Artikel 4. Verlagen gezinsnorm Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gezinsnorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening). Artikel 5. Verlagen ivm woonsituatie Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gezin, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning. 4
Geen woonkosten In artikel 5 onderdeel a van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 10 procent van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 10 procent van de gezinsnorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn: 1. bij het niet aanhouden van een woning (in dat geval is artikel 5 lid 1 onderdeel b van deze verordening van toepassing); 2. bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers; 3. indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55). Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB. Geen woning wordt bewoond In artikel 5 onderdeel b van deze verordening is bepaald dat de verlaging 10 procent van de gezinsnorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Hiermee wordt onder andere bedoeld het bewonen van een toercaravan en een onvrije etage. Immers een toercaravan is niet aard en nagelvast verbonden aan de grond, zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en het Burgerlijk Wetboek. Een onvrije etage heeft geen eigen opgang (eigen voordeur) en valt daarmee ook niet onder de begripsbepaling van woning. Artikel 6 Uitvoering Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 7. Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking Deze verordening werk terug tot en met 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met de herziening van de definities van gezin en middelen" (Wet afschaffing huishoudinkomenstoets). Voor het overige spreekt dit artikel voor zich. 5
Overzicht wijzigingen Aanhef: Verordening toeslagen en verlagingen Wwb Opsterland 2010 is geworden Toeslagenverordening Opsterland 2012 Artikel 1 begrippen: - toegevoegd is de definitie van de gezinsnorm Artikel 2 reikwijdte: Lid 1 is aangepast met de toevoeging van 21 jarigen Lid 2 is vervallen; heeft geen toegevoegde waarde; is uitgewerkt in de wettekst, dus hoeft dan niet in de verordening opgenomen te worden. In artikel 3 is de term minimumloon vervangen door gezinsnorm. In artikel 4 is de term gehuwden vervangen door het begrip gezinsnorm en gezinsleden. 6