ECLI:NL:PHR:2009:BK0872 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/04647

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:PHR:2008:BD1383 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2004:AM2315

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:PHR:2013:873 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04481

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

JA 2017/99 met annotatie van mr. L. Boersma

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

ECLI:NL:RBNHO:2017:6351

ECLI:NL:PHR:2001:AB2754

ECLI:NL:HR:2013:37. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 12/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5416, Gevolgd

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:HR:2016:2707. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/05236

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

HR: rechtsbijstandverzekeraar aansprakelijk voor niet wijzen op verjaringstermijn

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927

CONCLUSIE inzake: 1. [eiseres 1] 2. [eiser 2], eisers tot cassatie, advocaten: mrs. S. Kousedghi en B.J. van Dorp,

ECLI:NL:RVS:2016:2861

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. dr. S.O.H. Bakkerus, voorzitter en mr. R.G. de Kruif, secretaris)

ECLI:NL:RBNNE:2014:1383 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

ECLI:NL:GHAMS:2007:BA4611 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C05/352

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:PHR:2010:BL0010 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/03656

ECLI:NL:GHARL:2016:7784

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBHAA:2010:BO2401

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:PHR:2012:BW1285 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 11/01468

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357

Conclusie. Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie - JOL 2002, 532 NJ 2002, 558 RvdW 2002, 159 JWB 2002/365

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHARL:2015:5534 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSGR:2008:BH2220

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

Wetsverwijzingen Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering 407, geldigheid:

ECLI:NL:RBMNE:2013:BY8980

ECLI:NL:GHAMS:2014:218 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ7462

IN NAAM DER KONINGIN

ECLI:NL:RVS:2015:1768

ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ9713

ECLI:NL:PHR:2005:AS5091 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:HR:2004:AM2358

ECLI:NL:GHAMS:2013:245 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:HR:2000:AA4941

I n z a k e: T e g e n:

ECLI:NL:GHARL:2017:2682

ECLI:NL:RBHAA:2003:AO1229

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ8341

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392

ECLI:NL:RBGEL:2016:7158

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:GHAMS:2013:1469 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Hoge Raad, 26 januari 2001 (Weststrate/De Schelde); blootstelling aan asbest niet aangetoond. Vordering afgewezen.

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:HR:2010:BK7671

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN EERSTE KAMER ARREST

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

ECLI:NL:HR:2009:BH2624

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2053

ECLI:NL:GHARL:2014:9606

ECLI:NL:GHDHA:2014:4609

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

Samenvatting. Consument, tegen. Arag SE, gevestigd te Leusden, hierna te noemen Aangeslotene. 1. Procesverloop

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:HR:2003:AF2831

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4930 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2016:3002

Civiele Procespraktijk

In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2015:2722, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1325, Contrair

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709

ECLI:NL:RBROE:2006:AZ1228

ECLI:NL:GHDHA:2017:647


ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

Transcriptie:

ECLI:NL:PHR:2009:BK0872 Instantie Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak 18-12-2009 Datum publicatie 18-12-2009 Zaaknummer 08/04647 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken - Inhoudsindicatie Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK0872 Civiel recht Overeenkomstenrecht. Opdracht; afwijzing vordering wegens beroepsfout advocaat; onvoldoende aannemelijk maken door wederpartij van gestelde schade wegens verlopen verjaringstermijn. (81 RO) Wetsverwijzingen Wet op de rechterlijke organisatie 81, geldigheid: 2009-12-18 Vindplaatsen Rechtspraak.nl RvdW 2010, 52 JWB 2009/506 Conclusie Rolnr. 08/04647 mr. J. Spier Zitting 16 oktober 2009 (bij vervroeging) Conclusie inzake [Eiser] tegen [Verweerder] 1. Feiten [Eiser] heeft op 4 april 1985 een nieuwe "toermotorfiets" gekocht bij de importeur Greenib. Op 2 augustus 1985 is hij met de motorfiets ten val gekomen; door het ongeval heeft hij een dwarslaesie opgelopen. [Eiser] wijt de val aan een gebrek van de motor. Nadat ANWB in 1986 namens [eiser] Greenib aansprakelijk had gesteld, heeft [eiser] in de periode van 1987 tot 1990 rechtsbijstand gehad van [advocaat 1], die hem bij gebreke van afdoende bewijs uiteindelijk een procedure tegen Greenib afraadde. [Advocaat 2], tot wie [eiser] zich vervolgens heeft gewend, heeft [eiser] hetzelfde advies gegeven. [Eiser] heeft daarna bij [verweerder] (advocaat te [plaats]) aangeklopt. [Verweerder] heeft geen actie jegens Greenib ondernomen; in 1995 heeft hij het dossier aan [eiser] teruggegeven. [Eiser] heeft zijn zaak in 1997 aan Euroclaim voorgelegd, maar Euroclaim heeft deze niet in behandeling genomen vanwege het procesrisico. In 2000 of 2001 heeft [eiser] zijn zaak in handen

gegeven van [advocaat 3], die namens [eiser] [verweerder] aansprakelijk heeft gesteld voor het laten verjaren van [eiser]s vordering op Greenib (rov 3.2 van het bestreden arrest). 2. Procesverloop 2.1 [Eiser] heeft [verweerder] op 1 augustus 2005 gedagvaard voor de Rechtbank Haarlem. Hij heeft, kort gezegd, gevorderd dat de Rechtbank voor recht zal verklaren dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld door niet te handelen zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht en derhalve aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van het ongeval lijdt en voorts [verweerder] zal veroordelen tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat. 2.2 In haar tussenvonnis van 29 maart 2006 heeft de Rechtbank overwogen dat een vordering tot schadevergoeding van [eiser] jegens Greenib is verjaard op 1 januari 1993 en dat [verweerder] [eiser] daarvoor had moeten waarschuwen en/of de verjaring had moeten stuiten. Door dat niet te doen is [verweerder] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] (rov. 4.1, 4.8 en 4.9). De Rechtbank heeft [eiser] vervolgens in de gelegenheid gesteld bij akte aannemelijk te maken dat hij een procedure tegen Greenib zou zijn begonnen, toe te lichten dat die procedure niet kansloos was en een gespecificeerde opgave te doen van zijn schade (rov. 4.11). 2.3 In haar eindvonnis van 13 september 2006 heeft de Rechtbank overwogen dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, zo de vordering zou zijn gestuit, vóór het verstrijken van de nieuwe verjaringstermijn (op 1 januari 1998) een procedure tegen Greenib zou zijn begonnen en evenmin dat een dergelijke procedure kans van slagen zou hebben gehad. De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen. 2.4 [Eiser] heeft tegen het eindvonnis hoger beroep ingesteld. 2.5 Het Hof heeft in zijn arrest van 24 juli 2008 het bestreden vonnis op de volgende grond bekrachtigd: "4.2 Grief 1 is gericht tegen het oordeel dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vóór 1 januari 1998 een procedure tegen Greenib zou zijn begonnen. [Eiser] heeft in hoofdzaak aangevoerd dat hij door zijn letsel lange tijd niet in staat was aandacht aan de zaak te besteden en dat hij zich niet bewust was van de (korte) verjaringstermijnen. 4.3 Op zichzelf betwist [eiser] kennelijk niet dat ook indien de verjaring vóór 1 januari 1993 zou zijn gestuit, de vordering vervolgens uiterlijk op 1 januari 1998 zou zijn verjaard bij gebreke van nadere rechtsmaatregelen. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat zijn gezondheidstoestand het nemen van rechtsmaatregelen verhinderde, dan faalt dit betoog reeds omdat het onvoldoende is onderbouwd. [Eiser] heeft immers nagelaten (voldoende) concrete feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke situatie en met name zijn gezondheidstoestand aan te voeren waaruit kan blijken dat hij redelijkerwijs niet in staat was rechtsmaatregelen te nemen. Dat [eiser] zich niet bewust was van de verjaringstermijnen mag verder zo zijn, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Er zijn bovendien geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht of gebleken die aannemelijk maken dat [eiser] vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rechtsmaatregelen had genomen indien hij wel bekend was geweest met de verjaringstermijnen. De conclusie is dan ook dat grief 1 niet kan leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep." 2.6 [Eiser] heeft tijdig beroep in cassatie doen bezorgen door tussenkomst van mr Garretsen. Het beroep is door [verweerder] weersproken. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht; [eiser] heeft nog gerepliceerd. 3. Inleiding

3.1 Dit is, gelet op het zeer ernstige letsel van [eiser], hoe dan ook een trieste zaak. Maar zelfs in een dergelijke zaak moet er een basis zijn om aansprakelijkheid aan te kunnen nemen. 3.2 In haar eindvonnis heeft de Rechtbank aangegeven waarop [eiser] zijn vordering jegens de verkoper/importeur zou hebben gegrond: a. art. 7:17 en 7:18 BW; b. art. 7:24 BW en c. productaansprakelijkheid. Zij legt uit waarom deze grondslagen ondeugdelijk zijn (rov. 2.4-2.10). In appèl is (terecht) geen grief gericht tegen het oordeel dat de artikelen 7:17, 7:18 en 7:24 BW in deze zaak niet spelen. Die grondslagen spelen daarom geen rol meer. 3.3 Grief 2 bestrijdt niet dat de vordering jegens wat wordt aangeduid als "de fabrikant en/of enige leverancier" voor het overige zou zijn gegrond op productaansprakelijkheid. Integendeel: de grief lijkt dat te onderschrijven. 3.4 's Hofs arrest kan niet anders worden begrepen dan aldus dat [eiser] slechts Greenib had willen aanspreken. Greenib was, blijkens rov. 3.2, de verkoper/importeur van de beweerdelijk ondeugelijke motorfiets. Dat alles wordt in cassatie niet bestreden. 3.5 Naar het hier toepasselijke oude recht is ten minste zeer de vraag of de verkoper, die het verkochte niet zelf had vervaardigd, zonder bijkomende omstandigheden - waaromtrent niets is aangevoerd - met vrucht als producent zou kunnen worden aangesproken. Datzelfde geldt voor de importeur.(1) De sterren voor de enige in appèl nog resterende grond die [eiser] onder zijn vordering jegens Greenib had willen schuiven, stonden daarom ongunstig. 4. Bespreking van de middelen 4.1 Het weinig heldere eerste middel postuleert, als ik het goed zie, twee klachten. Het Hof zou in rov. 4.2 en 4.3 het recht heeft geschonden door in een procedure waarin vaststaat dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld de maatstaf aan te leggen dat [eiser] aannemelijk moet maken dat hij vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rechtsmaatregelen had genomen indien hij bekend was geweest met de verjaringstermijn. 4.2 Strikt genomen mislukt deze klacht reeds omdat zij berust op een onjuist feitelijk uitgangspunt. Noch de Rechtbank, noch het Hof heeft aangenomen dat [verweerder] onrechtmatig heeft gehandeld. Omdat tussen partijen sprake was van een contractuele relatie heeft de Rechtbank het tekortschieten van [verweerder] (terecht) aangemerkt als - in mijn parafrase - wanprestatie (rov. 4.9 van het tussenvonnis van 29 maart 2006). 4.3 Bij inhoudelijke beoordeling is zij geen beter lot beschoren. 4.4 Ik lees 's Hofs arrest aldus dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld waaruit, indien bewezen, zou kunnen worden afgeleid dat hij toch een procedure zou zijn begonnen. Men kan aarzelen over de vraag of 's Hofs oordeel erop neerkomt dat [eiser] te weinig heeft gesteld omtrent een condicio sine qua non-verband, dan wel of het veeleer tot uitdrukking brengt dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld dat hij door [verweerder]s nalatigheid schade heeft geleden. 4.5 In het licht van [verweerder]s verweer lag het inderdaad op de weg van [eiser] om uiteen te zetten dat hij, ware hij met de verjaringstermijn bekend geweest, een procedure zou zijn begonnen. 's Hofs louter in het kader van de stelplicht gestelde oordeel is juist. 4.6 Voor zover 's Hofs oordeel zo zou moeten worden begrepen dat [eiser] de onder 4.5 genoemde omstandigheid, in het licht van het daartegen gevoerde verweer, moet bewijzen, is dat oordeel eveneens juist. Dat geldt zowel wanneer het Hof het oog heeft op schade(2) als wanneer het ziet op een condicio sine qua non-verband.(3) Naar gangbare inzichten rust de bewijslast van beide immers in beginsel op de benadeelde. Dat dit geen wet van meden en perzen is, heeft het Hof - in de hier besproken lezing van zijn arrest - onderkend. Met "aannemelijk maken" brengt het klaarblijkelijk tot

uitdrukking dat de vaststaande feiten onvoldoende zijn om daaruit voorshands de juistheid af te leiden van de aangevoerde feiten en omstandigheden. 4.7 Het middel behelst voorts een motiveringsklacht tegen het oordeel dat [eiser], bij veronderstelde bekendheid met de verjaringstermijn, geen procedure zou hebben willen entameren. Het middel voert daaromtrent aan dat dit oordeel: "onbegrijpelijk [is] in het licht van de overwegingen en de feiten, te meer daar de rechtbank Haarlem heeft geoordeeld, dat aan de akte waarin [eiser] kon toelichten dat hij wel een procedure zou zijn begonnen 'geen hoge eisen worden gesteld'." Waar wordt gerept van "de overwegingen en de feiten" wordt kennelijk teruggegrepen op de aan het begin van de "toelichting" genoemde omstandigheden dat [eiser] de zaak in 1997 heeft voorgelegd aan Euroclaim en dat hij zich in 2001 heeft gewend tot zijn huidige rechtsbijstandverlener. Voor zover het middel mede het oog heeft op andere omstandigheden voldoet het niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. 4.8 Bij de beoordeling van deze klacht moet het volgende worden bedacht: a. in appèl is niet opgekomen tegen het tussenvonnis van 29 maart 2006 waarin in rov. 4.11 - kort gezegd - is overwogen dat [eiser] nog onvoldoende had aangevoerd voor de stelling dat hij, ware hij met de verjaringstermijn bekend geweest, een procedure zou zijn begonnen; b. de Rechtbank heeft in rov. 2.3 van haar eindvonnis gemotiveerd aangegeven waarom [eiser] met betrekking tot de onder a genoemde kwestie onvoldoende heeft aangevoerd; c. in appèl heeft [eiser] tegen het onder b genoemde oordeel slechts aangevoerd dat "iedere keer dat hij het dossier onder handen kreeg (..) de emoties hem te veel" werden (toelichting op grief 1). Op de door de Rechtbank genoemde argumenten gaat de grief niet in. 4.9.1 Tegen de achtergrond van hetgeen onder 4.8 werd geschetst, kan 's Hofs eenregelige oordeel in rov. 4.3 dat "geen concrete feiten of omstandigheden naar voren zijn bebracht of gebleken die aannemelijk maken dat [eiser] vóór het verstrijken van de verjaringstermijn rechtsmaatregelen had genomen indien hij wel bekend was geweest met de verjaringstermijn" de toets der kritiek doorstaan. Ook wanneer zou moeten worden aangenomen dat 's Hofs uiterst karige motivering tekort schiet, mist vernietiging goede zin omdat de verwijzingsrechter, gelet op hetgeen onder 4.8 werd vermeld, m.i. niet tot een ander oordeel kan komen. 4.9.2 Dat klemt eens te meer nu de onder 4.8 sub c genoemde - door [eiser] zelf aangevoerde - omstandigheid steun biedt voor de juistheid van 's Hofs oordeel. Daarbij moet nog worden bedacht dat het Hof, in cassatie niet bestreden, heeft geoordeeld dat door [eiser] onvoldoende is aangevoerd om aan te kunnen nemen dat [eiser] (geestelijk) buiten staat was rechtsmaatregelen te nemen. 4.10 Middel 2 behelst slechts een voortbouwende klacht. Deze mislukt eveneens. 4.11 Nu vaststaat dat [verweerder] in een zaak waarin sprake is van buitengewoon ernstig letsel een beroepsfout heeft gemaakt, zou overwogen kunnen worden om de kosten in cassatie te compenseren, waartoe art. 419 lid 4 Rv. de mogelijkheid biedt. Conclusie Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO, zo mogelijk met compensatie van de kosten.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Advocaat-Generaal 1 Zie nader, zij het niet geheel unisono, Onrechtmatige Daad (oud) VIII (Michiels van Kessenich) nr 191; G.M.F. Snijders, Produktveiligheid en aansprakelijkheid blz. 157; M. van Empel en H.A. Ritsema, Aansprakelijkheid voor produkten blz. 35; G.H.A. Schut, Produktenaansprakelijkheid blz. 230/1. Voor productaansprakelijkheid van importeur en verkoper zijn - zonder bijkomende omstandigheden - onder het hier toepasselijke oude recht geen relevante aanknopingspunten te vinden in de rechtspraak. 2 Zie nader Schadevergoeding art. 97 (Lindenbergh) aant. 9. 3 Zie nader Schadevergoeding art. 98 (Boonekamp) aant. 13.