ECLI:NL:RBROE:2006:AZ0669

Vergelijkbare documenten

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBARN:2007:BA4247

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:RBLEE:2009:BH2079

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5682

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

ECLI:NL:RBROE:2001:AA9874

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBOVE:2014:5578

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:RBNNE:2014:1383 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

ECLI:NL:RBMID:2006:AY5851

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBALM:2011:BU1896

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBOVE:2016:286

ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ9713

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:RBAMS:2017:5266

ECLI:NL:GHDHA:2013:4308

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBLIM:2017:1301

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBAMS:2014:290

ECLI:NL:RBROT:2017:3541

ECLI:NL:RBMID:2008:BD7099

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBROT:2012:BW0838

ECLI:NL:RBOVE:2017:2573

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBROE:2006:AZ1228

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBHAA:2007:BQ2270

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBNHO:2017:3627

ECLI:NL:RBZLY:2007:BC5305

ECLI:NL:RBMID:2012:BX7952

ECLI:NL:RBROT:2016:229

ECLI:NL:RBHAA:2006:AX8776

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

ECLI:NL:RBMNE:2017:409 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBMNE:2016:6222

ECLI:NL:RBROT:2009:BI9844

ECLI:NL:RBZLY:2011:BV2289

ECLI:NL:RBOVE:2013:2882

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321


ECLI:NL:GHSHE:2014:222

ECLI:NL:RBROT:2017:5084

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

ECLI:NL:RBROT:2016:4320

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBROE:2010:BM0725

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5423

ECLI:NL:RBZLY:2009:BL7181

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

Vonnis in kort geding in de zaak met zaaknummer / rolnummer: / KG ZA van

LJN: BV6066,Sector kanton Rechtbank Rotterdam, Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Inhoudsindicati e:

Transcriptie:

ECLI:NL:RBROE:2006:AZ0669 Instantie Rechtbank Roermond Datum uitspraak 25-10-2006 Datum publicatie 25-10-2006 Zaaknummer 72759 / HA ZA 06-215 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg - enkelvoudig Reikwijdte van een verklaring ex artikel 2:403 lid 1 sub f BW. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat de hoofdelijke aansprakelijkheid van de moedermaatschapij voor schulden van de dochtermaatschappij op basis van een verklaring ex 2:403 lid 1 sub f BW ook geldt voor duurovereenkomsten die weliswaar zijn aangegaan voor het ingangstijdstip van deze aansprakelijkheid(sverklaring) maar waar de daaruit voortvloeiende verplichtingen over en weer intreden tijdens die periode waar de aansprakelijkheidsverklaring betrekking op heeft, zoals bij huur- en arbeidsovereenkomsten. Wetsverwijzingen Burgerlijk Wetboek Boek 2 Burgerlijk Wetboek Boek 2 403 Vindplaatsen Uitspraak Rechtspraak.nl JOR 2006/289 met annotatie van S.M. Bartman JIN 2006/491 met annotatie van Janssen NJF 2007, 89 RO 2007, 10 JRV 2007, 24 JOR 2006/289 met annotatie van S.M. Bartman uitspraak: 25 oktober 2006 V O N N I S van de rechtbank Roermond in de zaak van: eiseres: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OUD PAPIERCENTRALE WIERMANS B.V., gevestigd te 6006 RV Weert, De Fuus 5 7,

procureur: mr. P.J.L. Tacx; tegen: gedaagde: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INALFA INDUSTRIES B.V., gevestigd te 5804 AB Venray, Maasheseweg 83, procureur: mr. O.J.H.M. van Eijndhoven. Partijen worden als volgt aangeduid: eiseres: Wiermans; gedaagde: Inalfa Industries. 1. Inhoud van het procesdossier Er wordt recht gedaan op de volgende processtukken: - de dagvaarding met bijlagen van 15 maart 2006; - de conclusie van antwoord met bijlagen; - de conclusie van repliek met bijlagen; - de conclusie van dupliek met bijlagen. 2. Vordering en stellingen van Wiermans 2.1. Wiermans vordert Inalfa Industries te veroordelen tot I. primair: afgifte van de perscontainer op straffe van verbeurte van een dwangsom van 500,-- per dag; subsidiair: betaling van een bedrag van 8.938,98, althans een zodanig bedrag dat de rechtbank in goede justitie vermeent te bepalen; II. 768,-- aan buitengerechtelijke proceskosten; III. de vermogensschade veroorzaakt door het niet meer kunnen inzetten van deze perscontainer in de bedrijfsvoering, nader op te maken bij staat. Sub I, II en III: vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 november 2005, subsidiair 3 december 2005, althans de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en de proceskosten. 2.2. Wiermans stelt daartoe - voor zover van belang - het volgende. Wiermans, een bedrijf dat handelt in oud papier, heeft in 1996 een perscontainer in bruikleen gegeven

aan Inalfa Metal Products B.V. (verder te noemen Inalfa Metal Products). Deze perscontainer is in mei 2006 voor het laatst door Wiermans geleegd. Op 21 september 2006 is Inalfa Metal Products in staat van faillissement verklaard. Wiermans heeft de curator verzocht om teruggave van de perscontainer, maar deze perscontainer was niet meer aanwezig op het bedrijfsterrein van Inalfa Metal Products en is verder ook niet meer achterhaald kunnen worden. Wiermans stelt dat Inalfa Industries op grond van de door haar afgelegde verklaring ex artikel 2:403 lid 1 sub f van het Burgerlijk Wetboek (BW) hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die ontstaan is ten gevolge van de door Inalfa Metal Products gepleegde toerekenbare tekortkoming. Deze schade bestaat uit de nieuwprijs van de perscontainer en de vermogensschade die het gevolg is van het niet kunnen inzetten van de perscontainer in de bedrijfsvoering. 3. Verweer van Inalfa Industries 3.1. Inalfa Industries concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Wiermans in de vorderingen dan wel tot afwijzing van het gevorderde, met kostenveroordeling. 3.2. Inalfa Industries voert daartoe - voor zover van belang - het volgende verweer. Inalfa Industries betwist het bestaan van een bruikleenovereenkomst tussen Wiermans en Inalfa Metal Products. Bij gebreke van een overeenkomst kan er geen sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming van Inalfa Metal Products. Voorts dekt de door Inalfa Industries afgelegde verklaring ex artikel 2:403 lid 1 sub f BW de schade niet omdat de door Wiermans gestelde schade niet voortvloeit uit een rechtshandeling maar uit een door Inalfa Metal Products gepleegde onrechtmatige daad. Daarnaast vordert Wiermans de nieuwprijs van de container en is geen rekening gehouden met de afschrijvingen. De door Wiermans gevorderde schade als gevolg van gederfde winst is op geen enkele wijze onderbouwd en moet reeds daarom worden afgewezen. 4. Beoordeling van het geschil Het bestaan van de bruikleenovereenkomst. 4.1. Wiermans heeft gemotiveerd gesteld dat er sinds 1996 sprake is van een bruikleenovereenkomst tussen haar en Inalfa Metal Products. Deze perscontainer is aanvankelijk door Inalfa Metal Products betaald, waarna de aankoopprijs is doorbelast aan Wiermans die deze op haar beurt weer heeft (terug)betaald aan Inalfa Metal Products. Deze stellingen worden onderbouwd door bescheiden, te weten de factuur van de leverancier aan Inalfa Metal Products, de factuur van Inalfa Metal Products aan Wiermans en een bankafschrift waaruit blijkt dat dat bedrag door Wiermans is overgemaakt aan Inalfa Metal Products. Deze gang van zaken wordt voorts nog bevestigd door de verklaring van W.M.A. Megens, destijds controller bij Inalfa Metal Products die aangeeft dat de plaatsing van de perscontainer om niet geschiedde en dat de eventuele opbrengsten werden gestort op de rekening van de Zangers van St. Frans. Deze gemotiveerde stelling van Wiermans is door Inalfa Industries onvoldoende weersproken, zodat de rechtbank vaststelt dat de perscontainer door Wiermans op basis van een bruikleenovereenkomst met Inalfa Metal Products aan deze laatste ter beschikking is gesteld. 4.2. Nu deze perscontainer kennelijk verdwenen is en niet meer teruggegeven kan worden aan de bruikleengever Wiermans is Inalfa Metal Products toerekenbaar tekort geschoten in de op haar krachtens deze bruikleenovereenkomst rustende teruggaveplicht van het geleende (artikel 7A:1777 BW) en de verplichting om als een goed huisvader voor de bewaring en het behoud van het geleende zorg te dragen (artikel 7A:1781 lid 1 BW).

De aansprakelijkheid van Inalfa Industries krachtens de verklaring van artikel 2:403 lid 1 sub f BW. 4.3. Tussen partijen staat als onweersproken vast dat Inalfa Industries vanaf 1998 middels een verklaring ex artikel 2:403 lid 1 sub f de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft aanvaard voor schulden die voortvloeien uit de door Inalfa Metal B.V. (zijnde de statutaire naam van Inalfa Metal Products B.V.) aangegane rechtshandelingen. Deze verklaring is per 2 september 2005 ingetrokken. 4.4. Inalfa Industries stelt zich op het standpunt dat nu het aangaan van de bruikleenovereenkomst in 1996, dus vóór de eerste verklaring heeft plaatsgevonden, er geen sprake is van een hoofdelijke aansprakelijkstelling voor de verplichtingen die uit deze bruikleenovereenkomst voortvloeien. 4.5. Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke wetstoepassing met zich mee dat de werking van de hoofdelijke aansprakelijkheid van de moedermaatschappij voor de schulden van de dochtermaatschappij op basis van een verklaring ex artikel 2:403 lid 1 sub f BW ook geldt voor duurovereenkomsten die weliswaar zijn aangegaan vóór het ingangstijdstip van deze aansprakelijkheid(sverklaring) maar waar de daaruit voortvloeiende verplichtingen over en weer intreden tijdens die periode waar de aansprakelijkheidsverklaring betrekking op heeft, zoals bij huuren arbeidsovereenkomsten. Dit geldt ook in het geval van een bruikleenovereenkomst. Hoewel een bruikleenovereenkomst uit de aard der zaak een overeenkomst om niet is, was Inalfa Metal Products gedurende de looptijd wel gehouden te voldoen aan de voortdurende verplichtingen voortvloeiende uit deze bruikleenovereenkomst zoals de hierboven omschreven zorgplicht ex artikel 7A:1781 BW en (uiteindelijk) de teruggaveplicht van artikel 7A:1777 BW. Nu Inalfa Metal Products in deze plichten toerekenbaar tekort is geschoten, is de schade die daardoor ontstaan is een schuld die voortvloeit uit een door Inalfa Metal Products verrichte rechtshandeling of aangegane verplichting. (De rechtbank verwijst in dit kader naar de toelichting van prof. mr. H. Beckman en mr. T van Wijngaarden bij dit artikel en de daarin genoemde jurisprudentie in Sdu Commentaar Ondernemingsrecht 2006.) 4.6. Uit de correspondentie tussen Wiermans en de curator van Inalfa Metal Products blijkt dat Wiermans vanaf oktober 2005 inspanningen heeft verricht om de perscontainer terug te krijgen. In dat kader stelt zij vernomen te hebben dat deze container enkele maanden voordien verkocht c.q. opgehaald zou zijn. Deze stelling is door Inalfa Industries onweersproken gebleven. Deze omstandigheden in combinatie met de omstandigheid dat de perscontainer door Wiermans voor het laatst in mei 2005 is geleegd, maken dat de rechtbank het er voor houdt dat de perscontainer vóór 2 september 2005, zijnde de datum van intrekking van de aansprakelijkheidsverklaring, is verdwenen. 4.7. Uit voorstaande volgt dat Inalfa Industries hoofdelijk aansprakelijk is voor de door de toerekenbare tekortkoming van Inalfa Metal Products door Wiermans geleden schade. De waarde van de perscontainer en de omvang van de vervolgschade. 4.8. Vooreerst merkt de rechtbank op dat nu de perscontainer kennelijk verdwenen is en nu Inalfa Industries niet geheel onbegrijpelijk stelt dat zij geen idee heeft waar de perscontainer gebleven is, er geen gevolg kán worden gegeven aan een eventuele verplichting tot teruggave. De rechtbank zal dan ook geen bevel tot afgifte op straffe van een dwangsom geven. 4.9. Met betrekking tot de waarde van de perscontainer overweegt de rechtbank het volgende.

Wiermans vordert de aankoopprijs van de container. Inalfa Industries heeft aangevoerd dat er rekening gehouden dient te worden met de afschrijvingen hierop. Wiermans betwist dit op haar beurt weer. Volgens Wiermans was deze container nog geenszins versleten en vertegenwoordigde deze container medio 2005 voor het bedrijf van Wiermans nog dezelfde waarde als in 1996. De rechtbank zal Wiermans in de gelegenheid stellen bij akte de door haar gestelde waarde van de perscontainer - dan wel enige lagere waarde - aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door aannemelijk te maken tegen welk afschrijvingspercentage deze perscontainer dan wel soortgelijke bedrijfsmiddelen doorgaans in de eigen boekhouding worden gewaardeerd. Inalfa Industries wordt in de gelegenheid gesteld bij antwoord akte hierop te reageren. 4.10. Met betrekking tot de door Wiermans gevorderde gevolgschade merkt de rechtbank op dat deze marginaal onderbouwd is. Wel heeft Wiermans een overzicht over de jaren 2004 en 2005 overgelegd over de hoeveelheid karton die met deze container bij Inalfa Metal Products is verzameld. Nu het op zich, gelet op voormeld overzicht, wel duidelijk is op welke gevolgschade Wiermans doelt, zal de rechtbank dit deel van de vordering niet reeds nu als zijnde onvoldoende onderbouwd afwijzen. Nu het bepalen van de omvang van deze schade, gelet op de eenvoud van de zaak en het beperkte belang (vooralsnog komt de rechtbank op basis van de door Wiermans in het geding gebrachte stukken niet verder dan een gemiddelde oud papier opbrengst van iets meer dan 5000 kilo per maand), vooralsnog een schadestaatprocedure niet rechtvaardigt, zal de rechtbank de zaak ook voor dit onderwerp naar de rol verwijzen teneinde Wiermans in de gelegenheid te stellen bij akte een concrete onderbouwing van haar gestelde schade in het geding te brengen waarna Inalfa Industries bij antwoord akte hierop kan reageren. B E S L I S S I N G De rechtbank: Verwijst de zaak naar de rolzitting van 22 november 2006 voor het nemen van een akte, zoals is omschreven in de overwegingen 4.9. en 4.10., aan de zijde van Wiermans. Verwijst de zaak naar de rolzitting van 20 december 2006 voor het nemen van een antwoordakte aan de zijde van Inalfa Industries. Houdt iedere verder beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal en op de openbare civiele terechtzitting van 25 oktober 2006 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Type: mb