ECLI:NL:RBONE:2013:2728 Rechtbank Oost-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HZ ZA 12-49

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBLIM:2017:3845


ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBMID:2008:BD7099

ECLI:NL:RBGEL:2013:2662

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0624

ECLI:NL:RBALK:2010:BP3091

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBOVE:2017:2573

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

ECLI:NL:RBLIM:2017:1301

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

ECLI:NL:RBZLY:2007:BC5305

ECLI:NL:RBROT:2014:1890

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:RBGEL:2016:7158

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RBUTR:2009:BH9328

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:RBZLY:2011:BV2289

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

ECLI:NL:RBNNE:2014:1383 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBLIM:2017:2368

ECLI:NL:RBMNE:2017:409 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBZWB:2013:11405

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

LJN: BV6066,Sector kanton Rechtbank Rotterdam, Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Inhoudsindicati e:

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2053

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:RBOVE:2014:5578

ECLI:NL:RBDHA:2017:364

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND. Afdeling civielrecht Zittingsplaats Lelystad. zaaknummer / rolnummer: C/16/ / HL ZA

ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3534

ECLI:NL:RBMNE:2014:4000 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HL ZA 12-86

ECLI:NL:RBZLY:2009:BL7181

Eiseres zal hierna [A] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [B] en [C], alsmede gezamenlijk [B] c.s. genoemd worden.

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBROT:2006:AY9186

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1235

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

vonnis RECHTBANK DEN HAAG Team handel Vonnis van 23 november 2016 in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C / HA ZA van

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

ECLI:NL:RBROT:2009:BI9844

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

ECLI:NL:RBOVE:2014:2411

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

Transcriptie:

ECLI:NL:RBONE:2013:2728 Instantie Rechtbank OostNederland Datum uitspraak 23012013 Datum publicatie 28012014 Zaaknummer C07194823 HZ ZA 1249 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg enkelvoudig Inhoudsindicatie Aansprakelijkheid assurantie tussenpersoon. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak vonnis RECHTBANK OOSTNEDERLAND C/07/194823 / HZ ZA 124923 januari 2013 Team kanton en handelsrecht Zittingsplaats Zwolle zaaknummer / rolnummer: C/07/194823 / HZ ZA 1249 Vonnis van 23 januari 2013 in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] FILTERTECHNIEK B.V., gevestigd te Hasselt, eiseres, advocaat mr. L.C. van der Veer te Meppel, tegen de onderlinge waarborgmaatschappij O.V.M. UNIVÉ DE ONDERLINGE U.A.,

gevestigd te Nieuwleusen, gedaagde, advocaat mr. L. Schuurs te Zwolle. Partijen zullen hierna [A] en Univé genoemd worden. 1 De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: de dagvaarding de conclusie van antwoord de conclusie van repliek de conclusie van dupliek. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2 De feiten 2.1. De Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) voorziet, kort gezegd, in een aanvullende uitkering voor werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. De werkgever draagt de premies hiervoor af aan de Belastingdienst. De WGA biedt werkgevers de mogelijkheid uit het publieke bestel te treden en eigenrisicodrager te worden, hetgeen wil zeggen dat de uitbetaling van deze uitkeringen voor een periode van tien jaar voor rekening van de werkgever komt. De werkgever betaalt dan nog wel de WGAbasispremie, maar niet meer de gedifferentieerde WGApremie. Hij kan zich vervolgens desgewenst particulier verzekeren. 2.2. Univé is de verzekeringstussenpersoon van [A]. Bij brief d.d. 18 september 2009 heeft Univé haar relaties gewezen op de mogelijkheid om personeelskosten te besparen door het financiële risico van arbeidsongeschikte werknemers bij Univé onder te brengen. Univé heeft verder onder meer geschreven: Dit kan u aanzienlijk veel geld schelen. ( ) Voor bedrijven die geen WIAinstroom hebben is het daarom nog aantrekkelijker om nu te kiezen voor het eigenrisicodragerschap. Na het versturen van de brief heeft Univé haar relaties hierover telefonisch benaderd, waarbij een belscript is gehanteerd. Daarin staat de volgende vraag: (Dreigende) instroom in WIA? 2.3. [naam 1] directeur van [A], heeft de brief van 18 september 2009 na ontvangst doorgeleid aan [naam 2], werkzaam bij [naam 3] Administratie en Belastingadviseurs (hierna: [naam 3]). [naam 2] en [naam 4], verzekeringsadviseur van Univé, hebben vervolgens contact met elkaar gehad over de keuze eigenrisicodrager te worden. Daarna heeft [naam 2] [naam 4] laten weten dat [A] op het aanbod van Univé wilde ingaan en heeft een persoonlijk gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [naam 4] op 29 september 2009. [naam 1] heeft toen een aanbieding en akkoordverklaring van de Amersfoortse ondertekend, die onder meer de volgende zin inhield: Tevens verklaart ondergetekende dat er op de dag van ondertekenen en insturen akkoordverklaring geen (ex)werknemers zijn die aanspraak kunnen maken op de WULBZ/ZW of de WGA. Het WGArisico is per 1 oktober 2009 verzekerd bij de Amersfoortse.

2.4. Bij brief van 30 maart 2011 heeft het UWV [A] meegedeeld dat er over de maand februari 2011 een WGAuitkering is uitbetaald aan een (ex)werknemer en dat deze op [A] wordt verhaald. [A] dient een bedrag van 1.326,75 terug te betalen. De uitkering is verstrekt aan werkneemster[naam 5], die sinds 23 januari 2009 ziek was. Gedurende een periode van 10 jaar vanaf februari 2011 kan het UWV de betaalde uitkering op [A] verhalen. De Amersfoortse heeft dekking geweigerd omdat [naam 5] al ziek was voor de ingangsdatum van de verzekering. 2.5. In december 2011 heeft in deze kwestie een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [A], [naam 2] en [naam 4] zijn gehoord. 3 Het geschil 3.1. [A] vordert na wijziging van eis samengevat dat de rechtbank: voor recht zal verklaren dat Univé gehouden is telkens op eerste verzoek van [A] de bedragen te betalen die het UWV bij [A] in rekening brengt in verband met de door het UWV aan mevrouw [naam 5] te betalen WGAuitkering, te verminderen met het verschil tussen de jaarlijks door [A] betaalde premie voor de WGAverzekering en de hypothetische premie indien [A] in het publieke bestel was gebleven, voor zover dit verschil voor [A] voordeel oplevert; Univé zal veroordelen binnen twee weken na dit vonnis aan [A] te betalen een voorschot van 14.917,77, vermeerderd met rente en proceskosten. 3.2. Volgens [A] is Univé tekortgeschoten in haar zorgplicht als verzekeringstussenpersoon. Univé heeft niet gevraagd of [A] zieke werknemers had. Ook heeft Univé [A] niet geïnformeerd over de risico s die verbonden waren aan de overgang naar een particuliere verzekering, in het bijzonder wanneer een onderneming op dat moment zieke werknemers heeft. [A] is niet gewaarschuwd voor het risico van een betalingsverplichting jegens het UWV in verband met WGAuitkeringen die het UWV uitbetaalt aan arbeidsongeschikte (ex)werknemers. [naam 2] noch [naam 1] waren in staat om de gevolgen van het financiële product te overzien. 3.3. Univé voert verweer. Op verschillende momenten heeft zij zich ervan vergewist dat er geen zieke werknemers waren, en heeft zij benadrukt dat daarvan wordt uitgegaan. Univé mocht afgaan op de mededeling van [naam 1] dat er geen zieke werknemers waren. Zij heeft uitleg gegeven over wat het betekende eigenrisicodrager te zijn. Ten slotte voert zij verweer tegen de (hoogte van de) schade. 4 De beoordeling 4.1. De rechtsverhouding tussen partijen betreft een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW). Tussen partijen is in geschil of Univé heeft voldaan aan de ingevolge artikel 7:401 BW op haar rustende zorgplicht. Als uitgangspunt geldt dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht (vgl. HR 10 januari 2003, NJ 2003, 375). Of de assurantietussenpersoon hierin tekort geschoten is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. In ieder geval heeft te gelden dat een tussenpersoon bij de advisering ten aanzien van het afsluiten van een nieuwe verzekering niet alleen op de voordelen, maar ook op de mogelijke risico s wijst die aan het afsluiten verbonden zijn. 4.2. Partijen hebben uitgebreid gediscussieerd over, en het voorlopig getuigenverhoor heeft zich ook

toegespitst op, de vraag of Univé in de persoon van [naam 4] bij [A] heeft geïnformeerd naar zieke (ex)werknemers. Naar het oordeel van de rechtbank kan het antwoord hierop in het midden blijven. De rechtbank is namelijk van oordeel dat, zelfs als in onderhavig geval namens [A] op een zodanige vraag ontkennend zou zijn geantwoord, Univé desalniettemin uitdrukkelijk op de risico s van een ziektegeval had moeten wijzen. De vraag naar ziektegevallen binnen het bedrijf was cruciaal, en de financiële gevolgen van het uittreden uit het publieke bestel bij een bestaand ziektegeval dusdanig groot (in het ergste geval blijft een werkgever 10 jaar lang aansprakelijk voor aan de werknemer gedane uitkeringen) dat Univé daarvoor expliciet diende te waarschuwen. Univé heeft erkend niet op dit risico te hebben gewezen. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat Univé niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Univé zal dan ook de schade aan [A] dienen te vergoeden die deze daardoor lijdt. 4.3. Ten aanzien van de schade geldt het volgende. Met betrekking tot het regres, dat wil zeggen de uitkering die het UWV aan [naam 5] heeft gedaan, heeft Univé opgeworpen dat [A] niet voldoet aan de schadebeperkingsplicht door na te laten een (vervroegde) IVAkeuring te laten plaatsvinden. Immers, als [naam 5] duurzaam arbeidsongeschikt wordt verklaard, komt zij in aanmerking voor een IVAuitkering en wordt verdere schade voorkomen. 4.4. Op zichzelf geldt dat een benadeelde binnen redelijke grenzen gehouden is tot het nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade. Dat kan in dit geval meebrengen dat wanneer er aanleiding zou zijn om aan te nemen dat iemand blijvend arbeidsongeschikt is er reden is die maatregelen te nemen die ervoor kunnen zorgen dat een IVAkeuring plaatsvindt. 4.5. Uit de als productie 7 overgelegde brief van [A] aan [naam 5] van 22 november 2011 blijkt dat [A] haar heeft verzocht in geval van duurzame arbeidsongeschiktheid een IVAkeuring aan te vragen. Univé heeft aangevoerd dat dit niet voldoende is, en gesuggereerd dat [A] ook bij het UWV had kunnen verzoeken [naam 5] opnieuw te beoordelen. Univé heeft echter nagelaten te onderbouwen op grond waarvan dit in redelijkheid van [A] kon worden verwacht. Zo zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding zouden moeten zijn een vervroegde keuring aan te vragen, en bovendien valt zonder nadere toelichting die ontbreekt niet in te zien dat [A] daarvoor de aangewezen persoon is, te meer nu niet is gesteld dat Univé [A] daarom gemotiveerd heeft gevraagd. 4.6. [A] heeft naar aanleiding van het verweer van Univé bij wijziging van eis het verschil tussen de premie die aan de Belastingdienst zou zijn betaald wanneer [A] niet eigenrisicodrager was geworden en de premie die aan de Amersfoortse is betaald als behaald voordeel op haar vordering in mindering gebracht. Volgens Univé is dit niet juist omdat de gedifferentieerde premie die aan de Belastingdienst had moeten worden betaald zou zijn gestegen op het moment dat [naam 5] was ingestroomd in de WIA. Univé heeft haar stelling echter op geen enkele wijze, met een (voorbeeld)berekening of anderszins, onderbouwd, terwijl dat wel van haar mocht worden verwacht. De rechtbank gaat dan ook uit van het door [A] genoemde bedrag van 14.917,77. 4.7. [A] heeft na de betwisting door Univé dat er aanspraak zou zijn op wettelijke handelsrente in de gewijzigde vordering uitsluitend de wettelijke rente gevorderd, zodat de rechtbank de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal toewijzen. 4.8. Univé zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien [A] van de procedure betreffende het voorlopig getuigenverhoor uitsluitend het procesverbaal en niet het verzoekschrift heeft overgelegd, zal de rechtbank alleen een punt voor de enquête aan eigen zijde toekennen alsmede de taxe van getuige [naam 2]. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op: dagvaarding 85,41

griffierecht 575,00 getuigenkosten 15,00 salaris advocaat 1.356,00 (3,0 punten tarief 452,00) Totaal 2.031,41 5 De beslissing De rechtbank 5.1. verklaart voor recht dat Univé gehouden is telkens op eerste verzoek van [A] de bedragen te betalen die het UWV bij [A] in rekening brengt in verband met de door het UWV aan mevrouw [naam 5] te betalen WGAuitkering, te verminderen met het verschil tussen de jaarlijks door [A] betaalde premie voor de WGAverzekering en de hypothetische premie indien [A] in het publieke bestel was gebleven, voor zover dit verschil voor [A] voordeel oplevert, 5.2. veroordeelt Univé om aan [A] te betalen een bedrag van 14.917,77 (veertienduizendnegenhonderdzeventien euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te berekenen per expiratiedatum van de UWVfacturen tot de dag van volledige betaling, 5.3. veroordeelt Univé in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op 2.031,41, 5.4. verklaart dit vonnis voor zover het de punten 5.2 en 5.3 betreft uitvoerbaar bij voorraad, 5.5. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.E.M. RikaartGerard en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.