ECLI:NL:RBGEL:2015:2701

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBZWB:2013:11405

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBMNE:2017:2000

ECLI:NL:RBROT:2016:665


ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBGEL:2017:2637

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBMNE:2013:BY8980

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2016:7158

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0624

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBGEL:2013:2662

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBOVE:2017:2573

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBGEL:2016:2569

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBGEL:2017:1576

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

ECLI:NL:RBARN:2011:BP3591

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBMID:2008:BD3414

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

ECLI:NL:RBROT:2011:BQ7057

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBGEL:2017:2434

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBROT:2017:5084

ECLI:NL:RBOVE:2014:5578

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

vonnis in naam van de Koning 2. de stichting STICHTING WOONBEDRIJF IEDER1, gevestigd te Deventer, gedaagde, advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

ECLI:NL:RBZWB:2014:7352

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBZWB:2013:11284

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

ECLI:NL:RBNNE:2014:1383 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBSHE:2012:7610 Rechtbank 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN5636

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3534

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2017:3261

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

Rechtbank Rotterdam 27 april 2011; pitbull bijt vierjarig kind in het gezicht. Smartengeld 7.000,00

ECLI:NL:RBOVE:2016:286

ECLI:NL:RBROT:2017:3541

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:GHAMS:2016:4193 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133


ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392

ECLI:NL:RBLEE:2011:BQ7902

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:RBARN:2005:AT7137

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBUTR:2009:BL0337

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBZLY:2011:BV2289

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0282

Transcriptie:

ECLI:NL:RBGEL:2015:2701 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 22-04-2015 Datum publicatie 09-06-2015 Zaaknummer 251853 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Eerste aanleg - enkelvoudig het condicio sine qua non verband tussen de (veronderstelde) tekortkomingen van het ziekenhuis en een verloren gegane kans staat vast, zodat voor de omkeringsregel - waarmee een vermoeden voor het bestaan van condicio sine qua non verband juridisch kan worden geconstrueerd - geen plaats is. Voor toepassing van de leer van de kansschade is geen plaats vanwege het ontbreken van een reële, niet zeer kleine kans op succes. de tekortkoming weggedacht. Vindplaatsen Rechtspraak.nl GZR-Updates.nl 2015-0244 met annotatie van A.J. Van Uitspraak vonnis RECHTBANK GELDERLAND Team kanton en handelsrecht Zittingsplaats Arnhem zaaknummer / rolnummer: C/05/251853 / HA ZA 13-675 / 557 / 413 Vonnis van 22 april 2015 in de zaak van [eiser],

wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. T.J.C. Bueters te Wijchen, tegen de stichting STICHTING RIJNSTATE ZIEKENHUIS, gevestigd te Arnhem, gedaagde, advocaat mr. E.J.C. de Jong te Utrecht. Partijen zullen hierna [eiser] en Rijnstate genoemd worden. 1 De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 1 oktober 2014 - het deskundigenbericht - de conclusie na deskundigenbericht van de zijde van [eiser] - de antwoordconclusie. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2 De verdere beoordeling 2.1. Het deskundigenbericht is gelast om de rechtbank voor te lichten over het hypothetische ziekteverloop in het geval [eiser] op 6 juni 2000 vanwege vochtverlies uit de neus niet zou zijn ontslagen, en in het geval aan [eiser] wel schriftelijke ontslaginstructies zouden zijn meegegeven. Dit om te bezien of eventueel causaal verband (condicio sine qua non-verband) kan worden vastgesteld tussen de neurologische klachten van [eiser] en (veronderstelde) tekortkomingen van Rijnstate, erin bestaande dat [eiser] met liquorroe is ontslagen en aan hem geen schriftelijke ontslaginstructies zijn meegegeven. 2.2. De eerste drie vragen die in het vonnis van 1 oktober 2014 aan deskundige Verhagen ter beantwoording zijn voorgelegd heeft hij in zijn definitieve deskundigenbericht van 30 december 2014 als volgt beantwoord: Vraag 1: Ervan uitgaande dat [eiser] op 6 juni 2000 nog vochtverlies uit de neus had en daarom niet uit het ziekenhuis zou zijn ontslagen,

opzicht beter af zijn geweest? Als er een kans was geweest dat [eiser] beter af was geweest, hoe groot a. Ik verwacht niet dat het ziekteverloop anders zou zijn geweest, wel de behandeling. Blijkens de dossierbevindingen van Medisch Spectrum Twente was de klinische toestand van betrokkene op 09-06-2000 s middags verslechterd met motore onrust, hoofdpijn en braken. Dit had de behandelaars in het ziekenhuis zeker moeten doen denken aan het bestaan van meningitis. In dat geval was eerder diagnostiek en ook behandeling ingesteld. Er is nu sprake geweest van een delay, enerzijds omdat het enige tijd heeft geduurd voordat betrokkene is aangeboden op de spoedeisende hulp van het Medisch Spectrum Twente (20:30 uur), waarbij toen in eerste instantie ook nog is gedacht aan sufheid na contusio cerebri. Deze onjuiste aanname zou niet zijn gemaakt wanneer hij in Rijnstate aanwezig was geweest. Het heeft tot 22:00 uur geduurd voordat de werkdiagnose secundaire meningitis werd gesteld en daarna nog een uur voordat antibiotische behandeling werd gestart. Er is derhalve vergeleken met de hypothetische situatie sprake van een aanzienlijk aantal uren dokters delay. b. Bij een bacteriële meningitis is het zaak om zo spoedig mogelijk met antibiotica in combinatie met corticosteroïden te behandelen omdat dit de outcome beïnvloedt. Voor de harde data geldt dat dit vooral is uitgezocht ten aanzien van mortaliteit. Uit de literatuur is bekend dat een verlaagd bewustzijn bij de start van de behandeling een prognostisch slechte factor is (onder andere Aronin et al, Ann Internal Medicine 1988; 129: 862-869). Er zijn geen trials gedaan waarbij verschillende uren delay met elkaar zijn vergeleken. Ten aanzien van de verschillen wil ik verder verwijzen naar de beantwoording van a. Omdat er, zoals hierboven is aangegeven, geen trials zijn gedaan waarbij verschillende vormen van delay met elkaar zijn vergeleken, ook omdat dit onethisch is, en er derhalve alleen maar naar controlegroepen op majeure eindpunten is gekeken, kan hierover geen wetenschappelijk onderbouwde uitkomst worden gegeven. Vraag 2: Ervan uitgaande dat aan [eiser] wel schriftelijke ontslaginstructies zouden zijn meegegeven en [eiser] in ziekenhuis Rijnstate, waar hij bekend was, op een adequate wijze zou zijn behandeld, opzicht beter af zijn geweest? Als er een kans was geweest dat [eiser] beter af was geweest, hoe groot a. Naar mijn mening zou betrokkene niet zijn c.q. moeten worden ontslagen wanneer er nog sprake was van liquorroe. In dat geval was er ook geen sprake van schriftelijke ontslaginstructies. Wanneer er geen sprake meer zou zijn geweest van een liquorroe en betrokkene schriftelijke ontslaginstructies had meegekregen, zou het ziektebeloop tot het verslechteren op 09-06-2000 niet anders zijn geweest. Toen hij die middag achteruit ging, had het afgehangen van de vraag of zijn omgeving op de hoogte was van de ontslaginstructies omdat betrokkene op dat moment blijkbaar al niet meer adequaat reageerde en het zeer de vraag was of hij nog in staat was om de ontslaginstructies adequaat te interpreteren. Over betrokkene wordt namelijk gemeld dat deze s middags motoor onrustig was en niet aanspreekbaar. Wanneer de omgeving niet op de hoogte was van deze instructies, was het beloop niet anders geweest dan nu het geval is geweest. Wanneer de omgeving wel op de hoogte was geweest van instructies, zou het hebben afgehangen van de acties die door de omgeving zouden zijn ondernomen. Wanneer de omgeving adequaat had gereageerd en hij direct bij een verslechtering van zijn klinische toestand was aangeboden op de spoedeisende hulp van Rijnstate, neem ik aan dat de diagnose meningitis direct zou zijn overwogen en onderzoek en behandeling daar ook op zouden zijn ingesteld en er derhalve sprake zou zijn geweest van tijdwinst.

b. Zoals ook bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven, is een zo spoedig mogelijke behandeling van een bacteriële meningitis aangewezen omdat daarmee de kans op een slechte outcome minder is. Verder wil ik verwijzen naar de beantwoording van vraag 1b. Vraag 3: Ervan uitgaande dat aan [eiser] wel schriftelijke ontslaginstructies zouden zijn meegegeven en zijn behandelaars in het ziekenhuis te Winterwijk met kennis daarvan [eiser] op de destijds gebruikelijke wijze zouden hebben behandeld, opzicht beter af zijn geweest? Als er een kans was geweest dat [eiser] beter af was geweest, hoe groot a. Het ziektebeloop zou tot de middag van 09-06-2000 niet anders zijn geweest. Daarna geldt hetzelfde als ik aangegeven heb bij de beantwoording van vraag 2 ten aanzien van de vraag of betrokkene alleen de instructies kende of dat ook zijn omgeving op de hoogte was van de instructies. Vervolgens hangt het er ten aanzien van de omgeving opnieuw van af wat deze zouden hebben gedaan bij het constateren van de verandering, omdat dit bepalend is voor het moment waarop hij uiteindelijk in het ziekenhuis zou zijn beland voor behandeling. (Ik ga er overigens vanuit dat in de vraagstelling bedoeld is het ziekenhuis te Enschede in casu Medisch Spectrum Twente). b. Indien men in het Medisch Spectrum Twente kennis had genomen van de in het ziekenhuis Rijnstate gestelde diagnose en de in de schriftelijke ontslaginstructies aangegeven risicofactoren, had men primair de diagnose meningitis overwogen en was men niet in eerste instantie uitgegaan van sufheid na een contusio cerebri. Er was derhalve dan sprake van geweest van een snellere behandeling met antibiotica. Ten aanzien van de outcome wil ik verwijzen naar de beantwoording van de vragen 1 en 2. 2.3. Op basis van de bevindingen van Verhagen kan worden vastgesteld dat de (veronderstelde) tekortkomingen van Rijnstate ertoe hebben geleid dat later dan bij wegdenken van deze tekortkoningen mogelijk zou zijn geweest, antibiotica is gegeven en dat daarmee een kans op een minder slechte outcome verloren is gegaan. Daarmee staat dan op zichzelf tevens vast dat condicio sine qua non-verband bestaat tussen de (veronderstelde) tekortkomingen van Rijnstate en deze verloren gegane kans. Met de omkeringsregel kan een vermoeden voor het bestaan van condicio sine qua non-verband juridisch worden geconstrueerd (Zie HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7351, NJ 2004/305). Nu dit verband in dit geval echter reeds vast staat is, anders dan [eiser] heeft bepleit, voor toepassing van de omkeringsregel geen plaats. 2.4. De leer van de kansschade, waarop [eiser] zich ter zake van het niet meegegeven van schriftelijke ontslaginstructies heeft beroepen, is geëigend om een oplossing te bieden voor sommige situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een op zichzelf vaststaande tekortkoming of onrechtmatige daad schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar grond vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie dat de tekortkoming of onrechtmatige daad achterwege zou zijn gebleven, de kans op succes zich in werkelijkheid ook zou hebben gerealiseerd. Om de leer van de kansschade te kunnen toepassen, moet eerst beoordeeld worden of condicio-sine-qua-nonverband aanwezig is tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis (de tekortkoming of onrechtmatige daad) en het verlies van de kans op succes. Na vaststelling van dit verband bestaat slechts ruimte voor het vaststellen van de schade aan de hand van een schatting van de goede en kwade kansen die de benadeelde zou hebben gehad wanneer die kans hem niet was ontnomen, indien het gaat om een reële (dat wil zeggen niet zeer kleine) kans op succes. (HR 21 december

2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7491, NJ 2013/237.) 2.5. Vast staat dat neurologische klachten van [eiser] het gevolg zijn van de meningitis waartegen [eiser] is behandeld. In geschil is of het meegeven van schriftelijke ontslaginstructies die klachten zou hebben voorkomen c.q. beperkt. Het rapport van Verhagen biedt in dit verband geen uitsluitsel. Op grond van de bevindingen van Verhagen kan, zoals hiervoor reeds is overwogen, wel worden vastgesteld dat het niet meegegeven van schriftelijke ontslaginstructies tot enig uitstel van de geëigende behandeling heeft geleid en dat dit uitstel het resultaat van de behandeling negatief heeft beïnvloed. Over de mate waarin doet Verhagen geen harde uitspraak, maar hij constateert wel dat een verlaagd bewustzijn bij de start van de behandeling, zoals in het geval van [eiser], ten aanzien van mortaliteit een prognostisch slechte factor is. Al met al kan dan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een reële, niet zeer kleine kans op succes, de tekortkoming weggedacht. Voor toepassing van de leer van de kansschade is derhalve evenmin plaats. 2.6. Ter zake van het niet preventief behandelen met antibiotica heeft de rechtbank in punt 4.5. van het vonnis van 18 juni 2014 een bindende eindbeslissing genomen. Anders dan [eiser] (impliciet) heeft betoogd is niet gebleken dat dit oordeel berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag in de zin van HR 25 april 2008, NJ 2008/553 en HR 26 november 2010, NJ 2010/643. De rechtbank blijft dan ook bij deze beslissing. 2.7. Uit het voorgaande volgt dat de vordering dient te worden afgewezen. 2.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rijnstate worden begroot op: - griffierecht 1.836,00 - salaris advocaat 2.235,00 (2,5 punten tarief 894,00) Totaal 4.071,00 2.9. Het deskundigenbericht heeft 2.806,60 gekost. De rechtbank heeft dit bedrag ten laste van s Rijks kas aan de deskundige betaald en op de voet van artikel 199 lid 3 Rv voorlopig in debet gesteld van [eiser]. Nu [eiser] in het ongelijk is gesteld dient hij deze kosten aan de Staat te vergoeden. Daartoe zal hij worden veroordeeld. Ditzelfde geldt voor de door de Staat voorgeschoten kosten van het exploot van dagvaarding ad 95,85. 3 De beslissing De rechtbank 3.1. wijst de vorderingen af, 3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rijnstate tot op heden begroot op 4.071,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling, 3.3. veroordeelt [eiser] de kosten van het deskundigenbericht ad 2.806,60 en de dagvaardingskosten ad 95,85 aan de Staat te betalen, door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal toesturen, 3.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.P. Giesen en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2015.