ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBAMS:2014:290

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBLIM:2017:1301

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBLIM:2014:6224

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RBLIM:2016:11367

ECLI:NL:RBLIM:2014:6535

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBLIM:2017:2557

ECLI:NL:RBAMS:2017:5266

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBOVE:2017:3127

ECLI:NL:RBALM:2011:BP3985

ECLI:NL:RBLIM:2017:3542

ECLI:NL:RBDHA:2016:14105

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9753

ECLI:NL:RBOVE:2017:1091

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBARN:2010:BO4467

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

ECLI:NL:RBNHO:2017:484

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBZWB:2013:11405

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBDHA:2017:364

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9024

EJEA ECLI:NL:RBMNE:2016:3152 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer414169/KG ZA

ECLI:NL:RBROT:2016:6088

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBNHO:2013:13255

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBROT:2015:7740


ECLI:NL:RBUTR:2010:BP2410

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBLIM:2017:7391

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBUTR:2010:BM6817

King Cuisine [gedaagde] DomJur

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

ECLI:NL:RBOVE:2014:5435

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBLIM:2017:7471

ECLI:NL:RBLIM:2015:297

ECLI:NL:RBLIM:2017:4155

ECLI:NL:RBNNE:2016:1062

ECLI:NL:RBZWB:2013:11284

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:OGEAC:2017:93

de besloten vennootschap met beperkte aanprakelijkheid gevestigd te Hoofddorp, gedaagde partij, gemachtigde: mr. M.A.M. Lem.

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBASS:2006:AX0491

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9562

Transcriptie:

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277 Instantie Rechtbank Limburg Datum uitspraak 17-02-2015 Datum publicatie 19-02-2015 Zaaknummer 3792692 CV EXPL 15-683 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Goederenrecht Kort geding Kort geding. Vordering tot betaling achterstallige huur en wettelijke rente toegewezen. Niet aannemelijk dat bodemrechter zal oordelen dat sprake is van onvoorziene omstandigheid ex artikel 6:258 BW, daar omstandigheid in redelijkheid was te voorzien en voor rekening komt van de partij die hierop een beroep doet. Contractuele boete vanwege ontbreken spoedeisend belang afgewezen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK LIMBURG Burgerlijk recht Zittingsplaats Maastricht Zaaknummer: 3792692 CV EXPL 15-683 Vonnis in kort geding van 17 februari 2015 in de zaak van: [eiser], wonend [adres 1] [woonplaats], eisende partij, procederend in persoon, tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AMBULANTE THUISZORG BV, kantoorhoudend Berkelplein 10 6301 ZD Valkenburg aan de Geul, gedaagde partij, procederend bij bestuurder [naam bestuurder]. Partijen zullen hierna [eiser] en Thuiszorg genoemd worden. 1 De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - - de dagvaarding van 28 januari 2015 de mondelinge behandeling van 9 februari 2015, waar partijen zijn verschenen. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2 De feiten 2.1. [eiser] verhuurt met ingang van 1 december 2011 aan Thuiszorg de kantoor-ruimte aan het [adres 2], tegen een per kwartaal bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van thans 6.486,41 (tot 1 december 2014 6.424,61 per kwartaal). 2.2. Thuiszorg heeft vanaf het derde kwartaal van 2014 de huurprijs onbetaald gelaten. In artikel 18.2 van de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen staat daarover: Telkens indien een uit hoofde van een huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle mand geldt, met een minimum van 300,00 per maand. 3 Het geschil 3.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter, als voorzieningenrechter, Thuiszorg zal veroordelen: a. om binnen vijf dagen na het vonnis aan [eiser] te betalen 19.397,43 aan achterstallige huur tot en met maart 2015, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding; b. om binnen vijf dagen na het vonnis aan [eiser] te betalen 2.100,- aan contractueel verbeurde boetes; c. tot betaling van de kosten van dit geding en de nakosten. 3.2. Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat Thuiszorg, door de verschuldigde huur over het

derde en vierde kwartaal van 2014 en het eerste kwartaal van 2015 niet te betalen, tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Deze betalingsachterstand en de bij gebreke van een spoedige titel steeds grotere onzekerheid over de mogelijkheden van verhaal van de vordering op Thuiszorg, maken zijn belang bij de gevorderde voorziening spoedeisend, aldus [eiser]. Daar Thuiszorg ook na verschillende sommaties in gebreke is gebleven met betaling, is zij ook de contractuele boete en de wettelijke handelsrente verschuldigd. 3.3. Thuiszorg voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4 De beoordeling 4.1. Met betrekking tot vorderingen tot betaling van een geldsom is in kort geding terughoudendheid op zijn plaats. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang ervan in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling (het restitutierisico) bij afweging van de belangen van partijen niet aan toewijzing niet in de weg staat. 4.2. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de huurachterstand, naarmate de huurovereenkomst voortduurt, in omvang toeneemt terwijl de mogelijkheden van verhaal op Thuiszorg - vanwege de aanmerkelijke kans dat zij op korte termijn in staat van faillissement wordt verklaard - afnemen. Op grond hiervan wordt geoordeeld dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering om Thuiszorg te veroordelen tot betaling van de achterstallige huur. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [eiser] dit belang ook heeft bij veroordeling van Thuiszorg tot betaling van verbeurde contractuele boetes. Dit onderdeel van de vordering zal reeds daarom worden afgewezen. 4.3. Ter mondelinge behandeling heeft Thuiszorg - door te wijzen op de omstandigheid dat zij de opdracht voor het verzorgen van AWBZ-zorg niet gegund heeft gekregen en zich daardoor genoodzaakt heeft gezien haar bedrijfsactiviteiten te staken - kennelijk een beroep willen doen op onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW. Thuiszorg heeft gesteld dat, hoewel de huurovereenkomst tussentijdse beëindiging in beginsel niet toelaat, een afweging van de belangen in het licht van de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengt dat [eiser] in de - naar hij wist - door Thuiszorg vanaf januari 2014 gewenste beëindiging van de huurovereenkomst moest bewilligen, althans dat Thuiszorg in elk geval vanaf 1 juli 2014 geen huur verschuldigd is. 4.4. Dit verweer tegen de overigens toewijsbare vordering slaagt slechts indien aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat sprake is van onvoorziene omstandigheden, die van dien aard zijn dat [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mocht verwachten. Ook bij het oordeel híerover dient de voorzieningenrechter terughoudendheid te betrachten. Op de overeengekomen duur van de huurovereenkomst, die tussentijdse beëindiging uitsluit, kan slechts een uitzondering worden gemaakt in geval van zwaarwegende omstandigheden die niet alleen door partijen feitelijk niet voorzien zijn maar die ook in redelijkheid niet konden worden voorzien, en die niet voor rekening komen van de partij (Thuiszorg) die zich erop beroept. 4.5. De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet aannemelijk is dat de bodemrechter de door Thuiszorg genoemde omstandigheid zal kwalificeren als onvoorzien in vorenbedoelde zin. De omstandigheid dat Thuiszorg - doordat de door haar gewenste fusie met Cicero Zorggroep niet is geslaagd - de aanbesteding van de AWBZ-zorg is misgelopen waardoor zij geen middelen (meer) heeft om de huurprijs te voldoen, is immers een omstandigheid die in redelijkheid bij het sluiten

van de huurovereenkomst had kunnen worden voorzien en voor het intreden waarvan in de overeenkomst een voorziening had kunnen worden getroffen, hetgeen Thuiszorg echter heeft nagalaten te doen. Het is bovendien een omstandigheid die in de risicosfeer van Thuiszorg ligt en voor haar rekening dient te komen. Bij dit oordeel weegt mee dat Thuiszorg heeft nagelaten in dit kort geding aannemelijk te maken dat [eiser] van haar vertrek uit het gehuurde in januari 2014 - niettegenstaande de betaling van de huurprijs over de eerste twee kwartalen van dat jaar - en van haar wens om de huurovereenkomst te beëindigen op de hoogte was, laat staan daarmee heeft ingestemd. 4.6. Het voorgaande heeft tot gevolg dat Thuiszorg gehouden was en is om aan haar betalingsverplichting uit de huurovereenkomst te voldoen. Nu Thuiszorg de specificatie van de achterstallige huur tot april 2015 niet heeft weersproken en geen restitutierisico aan de zijde van [eiser] is gesteld of gebleken, zal de vordering tot betaling van 19.397,43 worden toegewezen. De door het enkele verzuim verschuldigde wettelijke rente hierover, als gevorderd vanaf de datum van dagvaarding, wordt ook toegewezen. De wettelijke handelsrente is niet verschuldigd omdat deze huurovereenkomst geen handelsovereenkomst is als bedoeld in art. 6:119a BW, althans onvoldoende is gesteld om in het kader van dit kort geding te oordelen dat het dat wel is, en een spoedeisend belang bij die kwalificatie en de op grond daarvan verschuldigde hogere rente ontbreekt. 4.7. Thuiszorg zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op: dagvaarding 94,19 griffierecht 466,00 verletkosten 50,00 totaal 610,19 4.8. De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen. 5 De beslissing De kantonrechter 5.1. veroordeelt Thuiszorg om aan [eiser] te betalen 19.397,43 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2015 tot de dag van voldoening, 5.2. veroordeelt Thuiszorg in de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot op heden begroot op 610,19, 5.3. veroordeelt Thuiszorg, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door een gemachtigde van [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten begroot op 100,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten daarvan, 5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, 5.5. wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.

Type: NG