ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7330

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBMNE:2016:6222

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ7504

ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9024

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBSGR:2012:BX8692

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:RBSGR:2003:AI0610

ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7476 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:GHDHA:2017:647

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN5173

ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBOVE:2016:286

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA Partijen zullen hierna Tangent en Cool Summer genoemd worden.

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB7381

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBNHO:2017:3627

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBDHA:2015:6706

Vonnis in kort geding in de zaak met zaaknummer / rolnummer: / KG ZA van

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 september 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

ECLI:NL:RBROT:2013:8793

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBGEL:2017:2637

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

Partijen worden hierna aangeduid als Mundipharma en OPG.

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBALK:2010:BR3795

ECLI:NL:RBDHA:2017:8005

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:RBHAA:2006:AX8776

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBLIM:2014:6224

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:RBUTR:2003:AN8905

ECLI:NL:RBLEE:2009:BH2079

ECLI:NL:RBDHA:2015:5044

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBAMS:2017:1297

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBROT:2015:7740

ECLI:NL:RBLIM:2017:7471

ECLI:NL:RBROT:2005:AU0239

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBROT:2010:BL3553

Pensioenfonds Metaal & Techniek Financieel Collectief

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB7227

ECLI:NL:RBDHA:2017:9296

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

ECLI:NL:RBOVE:2014:1077

ECLI:NL:RBOVE:2017:1192

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741


ECLI:NL:OGEAA:2017:172

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

zaaknummer / rolnummer: C/09/ / KG ZA

ECLI:NL:OGEAC:2016:130 Gerecht in eerste aanleg van Curaçao Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer KG 80280/2016

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

Transcriptie:

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7330 Instantie Datum uitspraak 30-08-2006 Datum publicatie 01-09-2006 Rechtbank 's-gravenhage Zaaknummer KG 06/987 en KG 06/988 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen- en familierecht Kort geding Nadat de vrouw met de kinderen naar Schotland is vertrokken, heeft de man in Schotland een verzoek ingediend strekkende tot terugkeer van de kinderen naar Nederland, op grond van het Haags Verdrag. De Schotse rechter heeft bevolen dat de kinderen naar Nederland dienen terug te keren. De vrouw en de kinderen zijn naar Nederland teruggekeerd. De voorzieningenrechter beantwoordt de vraag of de vrouw op grond van de beslissing van de Schotse rechter gehouden is om de kinderen aan de man af te geven ontkennend. In de uitspraak van de Schotse rechter wordt slechts gesproken over terugkeer naar Nederland. Evenmin volgt uit het Haags Verdrag of uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat de kinderen zouden moeten terugkeren naar de woning van de man. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ziet het Haags verdrag met name op terugkeer naar de betreffende verdragsluitende staat. Vindplaatsen Rechtspraak.nl JPF 2006/146 FJR 2006, 118 Uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage sector civiel recht - voorzieningenrechter Vonnis in kort geding van 30 augustus 2006, gewezen in: de zaak met rolnummer KG 06/987 van: [de vrouw], wonende te [woonplaats], Schotland, eiseres, procureur mr. P.C. Burger,

tegen: [de man], wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur mr. E. Grabandt, advocaat mr. L.V.S. Cassese te Almelo, en in de zaak met rolnummer KG 06/988 van: [de man], wonende te [woonplaats], eiser, procureur mr. E. Grabandt, advocaat mr. L.V.S. Cassese te Almelo, tegen: [de vrouw], wonende te [woonplaats], Schotland, gedaagde, procureur mr. P.C. Burger. Partijen worden hierna ook 'de man' en 'de vrouw' genoemd. 1. De procedure Op de zitting van 22 augustus 2006 zijn de beide hierboven genoemde zaken - gelet op de grote samenhang daartussen - gelijktijdig behandeld. In beide zaken is het vonnis bepaald op heden. 2. De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 22 augustus 2006 wordt in de onderhavige zaken van het volgende uitgegaan. 2.1. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw de Schotse. Zij hebben in het verleden een affectieve relatie gehad en zij hebben samen twee kinderen: - [kind A], geboren op [geboortedatum] en thans dus vier jaar oud; - [kind B], geboren op [geboortedatum] en thans dus twee jaar oud.

2.2. Partijen hebben vanaf (circa) 1999 in [woonplaats van de man] samengewoond. De kinderen zijn in Nederland geboren. De man en de vrouw hebben gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen. 2.3. Op 18 juni 2005 is de vrouw met de kinderen naar Schotland vertrokken. Zij zijn vervolgens in [woonplaats van de vrouw] gaan wonen, waar ook de ouders van de vrouw wonen. 2.4. Op of omstreeks 24 mei 2006 heeft de man in Schotland een verzoek ingediend strekkende tot terugkeer van de kinderen naar Nederland, op grond van (een locale uitvoeringswet inzake) het Verdrag inzake de burgerrechterlijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna ook 'het Haags Verdrag'). Op of omstreeks 18 juli 2006 heeft de Schotse rechter bevolen dat de kinderen naar Nederland dienen terug te keren. Daartoe heeft de Schotse rechter onder meer het volgende overwogen: 'As I am satisfied that the children have been wrongfully removed to, or alternatively wrongfully retained in, Scotland, that a period of less than one year had elapsed from the date of the wrongful removal or retention at the date of commencement of these proceedings and that acquiescence on the part of the father in their removal has not been established, I shall, as I am bound to do under article 12 of the convention, order their return to the Netherlands forthwith.' 2.5. De vrouw heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Schotse rechter. 2.6. Op 6 augustus 2006 zijn de vrouw en de kinderen naar Nederland teruggekeerd. Sindsdien verblijven zij binnen het arrondissement 's-gravenhage. 2.7. Bij verzoekschrift van 7 augustus 2006 heeft de vrouw deze rechtbank verzocht te bepalen dat de verblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn en de vrouw toestemming te verlenen om zich met de kinderen te vestigen in Schotland. De mondelinge behandeling in de desbetreffende procedure (hierna 'de bodemprocedure') is bepaald op 15 september 2006. 2.8. Bij fax van 8 augustus 2006 heeft de Schotse advocaat van de vrouw aan de Schotse advocaat van de man onder meer het volgende meegedeeld: 'We are pleased to confirm that our client has now returned to Holland. She returned on the 5.10 flight yesterday morning [bedoeld is kennelijk eergisteren, voorzieningenrechter] and is presently residing in bed and breakfast accommodation.' 2.9. Uit een recent uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [gemeente] volgt dat de kinderen nog steeds op het adres van de man staan ingeschreven. 3. De vordering in de zaak KG 06/987, de gronden daarvoor en het verweer 3.1. De vrouw vordert - zakelijk weergegeven - te bepalen dat de vrouw hangende de bodemprocedure gerechtigd is om met de kinderen te vertrekken naar [woonplaats van de vrouw]. 3.2. Daartoe voert de vrouw - zakelijk weergeven - het volgende aan. De vrouw en de kinderen hebben ruim een jaar in Schotland gewoond. Sinds juni 2005 gingen de kinderen daar naar school. De vrouw bewoont een huis in [woonplaats van de vrouw], met twee slaapkamers, een tuin en veel groen. De vrouw is op grond van de uitspraak van de Schotse rechter halsoverkop naar Nederland teruggekeerd. Het is c.q. was voor haar niet gemakkelijk om tijdelijke woonruimte in Nederland te

vinden. Bovendien leidt de huidige situatie tot grote financiële problemen aan de zijde van de vrouw. De vrouw ontvangt een bijstandsuitkering naar Schotse maatstaven en de man is niet bereid gebleken om financieel bij te dragen aan het onderdak van de vrouw en de kinderen. Het is in het belang van de kinderen om hangende de bodemprocedure naar Schotland terug te keren, waar inmiddels hun vertrouwde omgeving is. 3.3. De man voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken. 4. De vorderingen in de zaak KG 06/988, de gronden daarvoor en het verweer 4.1. De man vordert, zakelijk weergegeven: a. de vrouw te veroordelen om de kinderen aan de man af te geven, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie, op straffe van een dwangsom; b. de vrouw te veroordelen om de man te informeren over de Nederlandse verblijfplaats van de kinderen, op straffe van een dwangsom; c. de vrouw te veroordelen om de Britse paspoorten van de kinderen aan de man af te geven, op straffe van een dwangsom; d. een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat de kinderen gedurende een weekend per veertien dagen bij de vrouw verblijven, alsmede gedurende de helft van de feestdagen en de vakanties. 4.2. Daartoe voert de man - zakelijk weergeven - het volgende aan. Uit de inmiddels onherroepelijke uitspraak van de Schotse rechter volgt dat de kinderen dienen terug te keren naar hun gewone, vertrouwde verblijfplaats: het huis van de man in [woonplaats van de man]. Doelstelling van het Haags Verdrag is immers dat de vroegere situatie zo snel mogelijk wordt hersteld en dat de kinderen om wie het gaat zo snel mogelijk terugkeren naar hun oorspronkelijke, vertrouwde leefomgeving. Ook uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat kinderen in gevallen als deze moeten terugkeren naar hun gewone verblijfplaats. De man heeft de kinderen sinds 21 mei 2006 niet meer gezien, terwijl hij ze voordien regelmatig zag. De man weet niet waar de kinderen thans verblijven. Deze situatie is niet in het belang van de kinderen en baart de man grote zorgen. De kinderen zijn niet gebaat bij een verblijf in een 'bed and breakfast' of een hotel. Het zou voor hen beter zijn om hangende de bodemprocedure bij de man te verblijven. De vrouw zou voorlopig bij de zuster of de moeder van de man kunnen inwonen. De man vreest dat de vrouw de kinderen opnieuw mee zal nemen naar Schotland. Om dit te voorkomen dienen de Britse paspoorten van de kinderen aan de man te worden afgegeven. 4.3. De vrouw voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken. 5. De beoordeling van de geschillen in de zaak met rolnummer KG 06-987: 5.1. De man heeft, voor alle weren ten gronde, aangevoerd dat niet de voorzieningenrechter te 's- Gravenhage maar de voorzieningenrechter te [A] bevoegd is om van de vorderingen van de vrouw kennis te nemen, omdat de man zijn woonplaats heeft binnen het arrondissement [A]. 5.2. In kort geding geldt naar vaste rechtspraak dat zowel (1) de voorzieningenrechter die volgens de

gewone regels van relatieve bevoegdheid in dagvaardingsprocedures is aangewezen als (2) de voorzieningenrechter van het arrondissement waar de voorziening moet worden getroffen, relatief bevoegd is om van de desbetreffende vordering kennis te nemen. Toepassing van de gewone regels van relatieve bevoegdheid in dagvaardingsprocedures, artikel 99 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), brengt niet mee dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank relatief bevoegd is om van de vordering van de vrouw kennis te nemen. Evenmin kan naar voorlopig oordeel worden volgehouden dat de door de vrouw gevorderde voorziening moet worden getroffen binnen het arrondissement 's-gravenhage. De vordering van de vrouw strekt immers tot het verkrijgen van toestemming om met de kinderen Nederland te verlaten. Die vordering is niet nauwer verbonden met dit arrondissement dan met enig ander arrondissement. De door de vrouw in dit verband nog aangevoerde omstandigheid dat de kinderen thans binnen dit arrondissement verblijven, maakt dat niet anders. 5.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd zal verklaren om van de vordering van de vrouw kennis te nemen. Gezien de aard van het kort geding ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de zaak op de voet van artikel 110 Rv door te verwijzen naar de voorzieningenrechter te [A], met name nu het aan die voorzieningenrechter is om (eventueel) een nieuwe zittingsdatum te bepalen. 5.4. In de omstandigheid dat partijen samen kinderen hebben en een affectieve relatie hebben gehad, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. in de zaak met rolnummer KG 06-988: 5.5. Aan de orde is allereerst de vraag of de vrouw op grond van de hiervoor bedoelde beslissing van de Schotse rechter gehouden is om de kinderen aan de man af te geven. 5.6. Naar voorlopig oordeel moet die vraag ontkennend beantwoord worden. De hierboven geciteerde uitspraak van de Schotse rechter - die overigens slechts de motivering bevat en niet het dictum - vermeldt niet dat de kinderen aan de man dienen te worden afgegeven of dat zij dienen terug te keren naar [woonplaats van de man]. Er wordt slechts gesproken over terugkeer naar Nederland. Verder volgt naar voorlopig oordeel evenmin uit het Haags Verdrag of uit de door de man in dit kort geding specifiek genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad dat de kinderen zouden moeten terugkeren naar de woning van de man, als zijnde de plaats waar zij verbleven voordat de vrouw hen meenam naar Schotland. Naar voorlopig oordeel ziet het Haags Verdrag met name op terugkeer naar de betreffende verdragsluitende staat, zulks mede gelet op de aanhef van het verdrag waaruit volgt dat het verdrag mede tot doel heeft om 'procedures vast te stellen, die de onmiddellijke terugkeer van het kind waarborgen naar de Staat waar het zijn gewone verblijfplaats heeft'. 5.7. Vervolgens is de vraag aan de orde of de omstandigheden waaronder de kinderen thans in Nederland verblijven aanleiding vormen om te bepalen dat de kinderen aan de man moeten worden afgegeven. 5.8. Over deze omstandigheden bestaan thans veel onduidelijkheden. Tot op heden is zelfs onduidelijk wáár de kinderen verblijven. Niet aannemelijk is echter geworden dat het verblijf bij de vrouw - in afwachting van een beslissing ten aanzien van hun gewone verblijfplaats in de bodemprocedure -, in strijd is met het belang van de kinderen. De kinderen verblijven al sinds hun vertrek naar Schotland in juni 2005 bij de vrouw en niet uit te sluiten valt dat de rechter in de bodemprocedure zal bepalen dat de gewone verblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. 5.9. Een en ander brengt mee dat de 4.1 sub a weergeven vordering tot afgifte van de kinderen aan de man dient te worden afgewezen.

5.10. De onder 4.1 sub b weergegeven vordering inzake het verschaffen van informatie over de huidige verblijfplaats van de kinderen is wel toewijsbaar, op de hierna te vermelden wijze. De man is immers de vader van de kinderen, partijen hebben gezamenlijk gezag over de kinderen en (zeer) bijzondere omstandigheden op grond waarvan de vrouw bevoegd zou zijn om de verblijfplaats van de kinderen voor de man geheim te houden zijn in dit kort geding geenszins aannemelijk geworden. 5.11. De onder 4.1. sub c weergeven vordering inzake de Britse paspoorten zal worden afgewezen. Dat de vrouw zonder (rechterlijke) toestemming de kinderen opnieuw zal meenemen naar Schotland is voorshands onvoldoende aannemelijk, met name nu tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw juist vanwege de beslissing van de Schotse rechter met de kinderen naar Nederland is teruggekeerd. 5.12. Ook de onder 4.1 sub d weergeven vordering zal worden afgewezen. Nu de vrouw in dit vonnis niet veroordeeld zal worden om de kinderen aan de man af te geven, bestaat er geen aanleiding om - zoals gevorderd - een omgangsregeling tussen de vrouw en de kinderen te bepalen. 5.13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de onder 4.1 sub b weergegeven vordering op de wijze als hierna vermeld zal worden toegewezen en dat het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en er zal worden bepaald dat deze vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan. 5.14. Ook in deze zaak zal worden bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. 6. De beslissing De voorzieningenrechter: in de zaak met rolnummer KG 06-987: a. verklaart zich onbevoegd om van de vordering van de vrouw kennis te nemen; b. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt; in de zaak met rolnummer KG 06-988: c. veroordeelt de vrouw om de man - binnen twee dagen na de betekening van dit vonnis - op de hoogte te stellen van de verblijfplaats van de kinderen in Nederland; d. veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een dwangsom van 150,-- voor elke dag of gedeelte van een dag dat zij deze veroordeling niet naleeft, met een maximum van 1.500,--; e. bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 5.13 is vermeld; f. verklaart de beslissing in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad; g. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt; h. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van de Poll en uitgesproken ter openbare zitting van 30 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier. jwo