ECLI:NL:RBDHA:2017:4929

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBDHA:2017:2679

ECLI:NL:RBDHA:2017:9296

ECLI:NL:RBDHA:2015:10100

ECLI:NL:RBSGR:2010:BM5070

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBSGR:2007:BA9024

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

ECLI:NL:RBOVE:2014:2411

ECLI:NL:RBDHA:2015:5044

ECLI:NL:RBROT:2017:886

Vonnis in kort geding in de zaak met zaaknummer / rolnummer: / KG ZA van

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBARN:2005:AT7137

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBROT:2005:AU0239

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBHAA:2006:AX8776

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9753

EJEA ECLI:NL:RBDHA:2016:15833 Rechtbank Den Haag Datum uitspraak Datum publicatie ZaaknummerC/09/ KG ZA 16/1383

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBOVE:2017:2573

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3886

ECLI:NL:RBUTR:2007:AZ6321

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBOVE:2016:914

ECLI:NL:RBASS:2007:BB8355

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBROT:2015:7740

ECLI:NL:RBAMS:2007:BC1778

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:GHDHA:2016:935

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBDHA:2017:5108

ECLI:NL:RBROT:2010:BL3553

ECLI:NL:RBSGR:2009:21051

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2014:6224

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBGEL:2017:2434

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBROT:2013:8793

ECLI:NL:RBNNE:2017:1557

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650


ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

King Cuisine [gedaagde] DomJur

ECLI:NL:RBLIM:2017:7471


ECLI:NL:RBNNE:2014:1383 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:RBDHA:2016:3374

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

EJEA ECLI:NL:RBDHA:2015:15544 Rechtbank Den Haag Datum uitspraak Datum publicatie ZaaknummerC/09/ / KG ZA 15/1545

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

ECLI:NL:RBNHO:2017:3627

ECLI:NL:RBALK:2010:BR3795

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

ECLI:NL:RBLEE:2009:BH2079

ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2053

ECLI:NL:RBUTR:2003:AN8905

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

Transcriptie:

ECLI:NL:RBDHA:2017:4929 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 10-05-2017 Datum publicatie 12-05-2017 Zaaknummer C/09/529332 / KG ZA 17-374 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Verbintenissenrecht Kort geding vordering tot schorsing tul vervangende hechtenis afgewezen; terechte weigering nieuwe betalingsregeling; vervangende hechtenis werd al ondergaan; betalingsonmacht destijds bij strafrechter al bekend Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Rechtbank den haag Team handel - voorzieningenrechter zaak- / rolnummer: C/09/529332 / KG ZA 17-374 Vonnis in kort geding van 10 mei 2017 in de zaak van [eiser], thans verblijvende in de PI [ ] te [plaats], eiser, advocaat mr. M.G. Doornbos te Assen, tegen: de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie), zetelende te Den Haag,

gedaagde, advocaat mr. L. Sieverink te Den Haag. Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als [eiser] en de Staat. 1 De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 29 maart 2017, met producties; - de brief van mr. Sieverink van 21 april 2017, met producties; - de op 26 april 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd. 1.2. Ter zitting is vonnis bepaald op heden. 2 De feiten Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan. 2.1. [eiser] is bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 maart 2014 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden wegens kort gezegd het medeplegen van oplichting meermalen gepleegd. Bij voormeld arrest is aan [eiser] tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van 27.771,90, bij gebreke van betaling te vervangen door 208 dagen hechtenis. 2.2. De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel is op 25 januari 2016 door het Openbaar Ministerie overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het CJIB heeft [eiser] op 30 januari 2016 en 26 februari 2016 aangeschreven tot voldoening van de schadevergoedingsmaatregel. [eiser] verbleef ten tijde van de tweede aanschrijving in detentie in verband met een andere strafzaak. 2.3. De toenmalige advocaat van [eiser] heeft het CJIB bij brief van 4 april 2016 verzocht om voor de duur van voormelde detentie in te stemmen met een betalingsregeling van 50,-- per maand. 2.4. Het CJIB heeft [eiser] bij brief van 21 april 2016 een betalingsregeling toegestaan, bestaande uit vijf maandelijkse termijnen van 50,--, waarbij het eerste termijnbedrag uiterlijk op 21 mei 2016 door [eiser] diende te worden voldaan. 2.5. Het CJIB heeft voormelde betalingsregeling op 24 juli 2016 ingetrokken omdat [eiser] deze niet nakwam. [eiser] had op die datum eenmaal het termijnbedrag van 50,-- voldaan. 2.6. [eiser] is op 17 november 2016 aangehouden met het oog op de tenuitvoerlegging van de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden vervangende hechtenis. 2.7. [eiser] heeft zich eveneens schuldig gemaakt aan een aantal verkeersovertredingen, ter zake waarvan aan hem op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

(Wahv) 32 geldboetes (hierna: de Wahv-boetes ) zijn opgelegd. 2.8. [eiser] heeft het CJIB op 25 november 2016 schriftelijk verzocht in te stemmen met een betalingsregeling voor de schadevergoedingsmaatregel en de Wahv-boetes van 500,-- per maand. 2.9. Het CJIB heeft bij brief van 2 december 2016 aan [eiser] een betalingsregeling toegestaan voor de Wahv-boetes van 472,45 per maand voor de duur van zestien maanden, waarbij het eerste termijnbedrag uiterlijk op 2 januari 2017 diende te worden voldaan. Het CJIB heeft bij voormelde brief tevens aan [eiser] bericht dat voor de schadevergoedingsmaatregel geen betalingsregeling kan worden toegestaan. 2.10. [eiser] heeft het CJIB bij brieven van 9 en 18 december 2016 wederom verzocht in te stemmen met een betalingsregeling voor de schadevergoedingsmaatregel. 2.11. Het CJIB heeft bij brieven van 23 en 30 december 2016 aan [eiser] bericht dat voor de schadevergoedingsmaatregel geen betalingsregeling meer kan worden toegestaan, omdat de zaak reeds aan de PI is aangeboden om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Wel is [eiser] de mogelijkheid geboden het openstaande bedrag van 27.721,90 alsnog in een keer te betalen. 3 Het geschil 3.1. [eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat zijn gijzeling de dag volgend op die van dit vonnis wordt gestaakt en hij die dag vóór 09.00 uur in vrijheid wordt gesteld, zulks met veroordeling van de Staat in de proceskosten. 3.2. Daartoe voert [eiser] samengevat aan dat de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis in het kader van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel deze maatregel niet vervangt, zodat in zoverre sprake is van een niet gelukkig gekozen term en de conclusie is gerechtvaardigd dat in feite sprake is van gijzeling. [eiser] stelt dat bij hem geen sprake is van betalingsonwil maar van onmacht om de schadevergoedingsmaatregel geheel te voldoen. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis (door hem in de dagvaarding consequent aangeduid als gijzeling) zal volgens [eiser] dan ook niet bijdragen aan het beoogde doel, te weten betaling van het verschuldigde bedrag. Integendeel, deze tenuitvoerlegging zal er volgens [eiser] naar alle waarschijnlijkheid toe leiden dat hij zijn baan zal verliezen, waardoor betaling te meer onmogelijk zal worden. Aldus heeft naar de mening van [eiser] de Staat geen rechtens te respecteren belang bij de tenuitvoerlegging en heeft deze tenuitvoerlegging een punitief en derhalve onrechtmatig karakter. [eiser] verwijst in dat kader naar jurisprudentie van kantonrechters over de toepassing van het dwangmiddel gijzeling en de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Coördinerend Kantonrechters dienaangaande. Daarnaast wijst [eiser] erop dat hij tien maanden langer in voorarrest heeft gezeten dan waartoe hij uiteindelijk in hoger beroep is veroordeeld en dat het wetsvoorstel dat ter zake zou voorzien in een vergoeding al jaren stil ligt, hetgeen naar de mening van [eiser] zijn situatie nog schrijnender maakt. 3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. 4 De beoordeling van het geschil 4.1. De vordering van [eiser] is gegrond op onrechtmatig handelen van de Staat. Daarmee is de

bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. 4.2. Vooropgesteld wordt dat [eiser] de door hem gewraakte vrijheidsbeneming in zijn dagvaarding kwalificeert als gijzeling. Zoals zijn advocaat ter zitting ook leek te onderkennen, is van gijzeling (als bedoeld in artikel 28 Wahv) in dit geval echter geen sprake. Aan [eiser] is immers een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, die bij niet betaling wordt vervangen door 208 dagen hechtenis als bedoeld in artikel 36f, achtste lid, juncto artikel 24c van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Reeds op grond hiervan kan het beroep van [eiser] op jurisprudentie van kantonrechters over gijzeling en de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Coördinerend Kantonrechters dienaangaande hem niet baten. 4.3. Naar de voorzieningenrechter begrijpt beoogt [eiser] op te komen tegen de tenuitvoerlegging van bedoelde vervangende hechtenis. Beoordeeld dient dan ook te worden of de Staat onrechtmatig jegens [eiser] handelt door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. 4.3.1. Bij deze beoordeling geldt als uitgangspunt dat in het wettelijk stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, zoals in dit geval het onherroepelijke arrest van 12 maart 2014, niet alleen mag maar ook ten uitvoer moet worden gelegd. Aan deze executieplicht doet niet af dat het CJIB, dat in opdracht van het Openbaar Ministerie met de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen is belast, ten aanzien van de wijze van tenuitvoerlegging een discretionaire bevoegdheid heeft en onder omstandigheden bijvoorbeeld betaling in termijnen kan toestaan. De wijze waarop het CJIB een schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer legt, is in hoofdlijnen neergelegd in de Aanwijzing executie (laatstelijk gepubliceerd in Staatscourant 19 december 2014, 37617) (hierna: de Aanwijzing ). In bijlage 3 van de Aanwijzing is ten aanzien van de betalingsregeling opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen betalingsregeling treft, tenzij een daartoe strekkend verzoek op grond van bijzondere omstandigheden kan worden gehonoreerd. Hierbij is voor zover thans van belang bepaald dat een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling in beginsel niet in behandeling wordt genomen voor vorderingen waarvoor de veroordeelde de vervangende hechtenis reeds ondergaat. Het CJIB heeft bij de toepassing van de Aanwijzing een ruime beleidsvrijheid. Dit brengt mee dat de voorzieningenrechter in kort geding de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen. Daarbij geldt dat het in de Aanwijzing neergelegde beleid blijkens vaste jurisprudentie in beginsel de toets der kritiek kan doorstaan. 4.3.2. De inhoud van de Aanwijzing en de bestendige jurisprudentie daaromtrent in ogenschouw nemende, heeft het CJIB naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op goede gronden geweigerd om (opnieuw) met [eiser] een betalingsregeling voor de schadevergoedingsmaatregel te treffen. Uit de toelichting die de Staat ter zitting op het verloop van het incassotraject heeft gegeven, volgt dat door de Staat in voldoende mate is getracht om anders dan via tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis betaling van de schadevergoedingsmaatregel af te dwingen. [eiser] is door het CJIB meerdere malen tot betaling aangeschreven en het CJIB heeft [eiser] een betalingsregeling toegestaan, die door hem niet is nagekomen. Gelet hierop en de omstandigheid dat [eiser] ten tijde van zijn hernieuwde verzoeken tot het treffen van een betalingsregeling de vervangende hechtenis reeds onderging, heeft het CJIB in overeenstemming met het in de Aanwijzing neergelegde beleid en derhalve op goede gronden geweigerd om [eiser] opnieuw een betalingsregeling toe te staan. 4.3.3. De stelling van [eiser] dat bij hem geen sprake is van betalingsonwil maar van betalingsonmacht kan ter zake niet tot een ander oordeel leiden. De regeling omtrent de schadevergoedingsmaatregel is neergelegd in artikel 36f Sr. Deze regeling behelst onder meer dat de strafrechter die de schadevergoedingsmaatregel oplegt, gehouden is

vervangende hechtenis te bepalen voor het geval geen of onvolledige betaling of verhaal plaatsvindt. Hieruit volgt reeds dat de hechtenis ook ten uitvoer wordt gelegd in situaties waarin de veroordeelde niet aan de maatregel kan voldoen. Uit de wetsgeschiedenis (met name Kamerstukken II 1991/92, 21 345, nr. 9, p. 5) kan worden afgeleid dat zulks door de wetgever onder ogen is gezien (HR 20 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6246 en HR 23 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5053). Daar komt bij dat ingevolge vaste jurisprudentie het gebrek aan draagkracht onder (uitzonderlijke) omstandigheden reden kan zijn voor de strafrechter om af te zien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, terwijl de situatie zich daarvoor in beginsel wel leent (HR 19 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8788). Hiervan uitgaande lag het op de weg van [eiser] om destijds in de strafrechtelijke procedure hierop een beroep te doen. In dit kort geding moet er in ieder geval van worden uitgegaan dat de strafrechter destijds rekening heeft kunnen houden met het (eventuele) financiële onvermogen van [eiser]. Vast staat dat de strafrechter destijds geen aanleiding heeft gezien om af te zien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel, zodat aldus uitgegaan moet worden van diens onherroepelijke uitspraak. Ten slotte doet ook de omstandigheid dat [eiser] tien maanden langer in voorarrest heeft gezeten dan waartoe hij is veroordeeld, hoewel invoelbaar is dat dit [eiser] onrechtvaardig voorkomt, niet af aan de bevoegdheid (en plicht) van de Staat om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Ook met die omstandigheid was de strafrechter immers destijds reeds bekend. 4.4. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. 5 De beslissing De voorzieningenrechter: 5.1. wijst het gevorderde af; 5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op 1.434,--, waarvan 816,-- aan salaris advocaat en 618,-- aan griffierecht; 5.3. verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017. mw