ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBOVE:2014:2411

ECLI:NL:RBLIM:2017:7471

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBZUT:2007:BB7227

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBNHO:2016:5563 Permanente link: Uitspraak. Rechtbank Noord Holland

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

llllls IN NAAM VAN DE KONING 1. De procedure RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Vonnis in kort geding van 18 mei 2016

ECLI:NL:RBLIM:2014:6224

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BECKERS BENELUX BV, gevestigd te Breda, eiseres, advocaat mr. W.J.G. Maas te Eindhoven,

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBROT:2015:7740

ECLI:NL:RBNHO:2017:3627

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBALK:2010:BR3795

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBLIM:2015:4635

ECLI:NL:RBLIM:2017:8199

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBOVE:2014:5435

ECLI:NL:RBOVE:2016:286

ECLI:NL:RBOVE:2017:2573

ECLI:NL:RBNNE:2017:1557

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812


ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

ECLI:NL:GHARL:2015:350

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

ECLI:NL:RBLEE:2010:BL7144

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:RBROT:2017:5084

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBALK:2009:BJ2122

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBGEL:2017:2637

ECLI:NL:RBNNE:2014:1383 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:RBMID:2010:BL5606

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

vonnis RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: / KG ZA Vonnis in kort geding van 16 april 2012

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBHAA:2006:AX8776

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBMNE:2016:348

ECLI:NL:RBZWB:2014:7352

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBZWB:2013:11405

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBZWB:2013:11284

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBMAA:2012:BV7033

ECLI:NL:RBLIM:2017:3542

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

ECLI:NL:RBMNE:2016:6222

ECLI:NL:RBROT:2010:BL3553

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBOBR:2015:7666

ECLI:NL:RBGEL:2017:1576

ECLI:NL:RBGEL:2017:2434

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:GHARL:2016:7955 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:OGEAA:2016:286

ECLI:NL:RBLIM:2014:6535

Transcriptie:

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418 Instantie Rechtbank Limburg Datum uitspraak 04052017 Datum publicatie 15052017 Zaaknummer C/03/232895 / KG ZA 17112 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Civiel recht Kort geding Executiegeschil. Geen grond voor opheffing executoriaal beslag dan wel voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Eiser heeft niet gesteld dat het vonnis op een feitelijke of juridische misslag berust, zodat hierin geen grond voor toewijzing van zijn vordering kan worden gevonden. Evenmin heeft hij gesteld dat de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan zijn zijde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis niet kan worden aanvaard. Misbruik van recht en het bestaan van een restitutierisico onvoldoende onderbouwd. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak vonnis RECHTBANK LIMBURG Burgerlijk recht Zittingsplaats Maastricht zaaknummer / rolnummer: C/03/232895 / KG ZA 17112 Vonnis in kort geding van 4 mei 2017 in de zaak van

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. E.G.W. Hendriks, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. K. Kasem. 1 De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: de dagvaarding d.d. 13 maart 2017, de brief, met bijlagen, van [eiser] van 30 maart 2017, de mondelinge behandeling, bij gelegenheid waarvan [eiser] zijn eis heeft gewijzigd, de pleitnota van [gedaagde], het emailbericht van [eiser] van 7 april 2017, het faxbericht van [gedaagde] van 19 april 2017. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2 De feiten 2.1. [eiser] en [gedaagde] zijn buren van elkaar. [eiser] heeft, in totaal, 22.500,00 van [gedaagde] geleend. 2.2. Bij vonnis van 2 november 2016 (zaaknummer 4269093 CV EXPL 156390) heeft de kantonrechter [eiser] veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van 22.900, vermeerderd met rente van 5% hierover vanaf 31 december 2013, alsmede tot betaling aan [gedaagde] van de somma belopende 8,2% rente per jaar over 10.000, vanaf 29 december 2014, met dien verstande dat wanneer [gedaagde] tussentijds op deze lening aflost, [eiser] enkel per valutadatum van de aflossing rente over de restanthoofdsom na aflossing(en) verschuldigd is. Voorts is [eiser] in de proceskosten, waaronder de kosten van het deskundigenbericht, veroordeeld. 2.3. [eiser] is van het vonnis van 2 november 2016 in hoger beroep gekomen. 2.4. [gedaagde] heeft executoriaal beslag doen leggen op de in eigendom aan [eiser] en zijn echtgenote toebehorende woning aan de [adres] te [woonplaats]. 3 Het geschil 3.1. [eiser] vordert samengevat, na zijn eis ter gelegenheid van de mondelinge behandeling te hebben gewijzigd, dat de voorzieningenrechter bij vonnis [gedaagde] veroordeelt tot opheffing van het executoriale beslag dan wel kennelijk subsidiair de executie van het vonnis van 2

november 2016 op te schorten totdat in hoger beroep is beslist, een en ander op straffe van een dwangsom. 3.2. [gedaagde] voert verweer. 4 De beoordeling 4.1. Eiswijziging 4.1.1. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser] zijn eis gewijzigd, in die zin dat hij heeft gevorderd een dwangsom te verbinden aan de door hem reeds bij dagvaarding gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot opschorting van de executie van het vonnis van 2 november 2016. Daarnaast heeft [eiser] gevorderd [gedaagde] niet alleen in de kosten van deze procedure, maar ook in de nakosten te veroordelen. 4.1.2. [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging. De voorzieningenrechter ziet evenmin aanleiding deze eiswijziging buiten beschouwing te laten, nu deze eiswijziging zeer verweven is met en aansluit op de bij dagvaarding reeds ingestelde vordering, zodat [gedaagde] niet in zijn verdedigingsbelang is geschaad en de eiswijziging dan ook niet als in strijd met de eisen van een goede procesorde kan worden gekwalificeerd. 4.2. Spoedeisend belang 4.2.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van zijn vorderingen in kort geding, want er dreigt een executieverkoop van zijn woning. De voorzieningenrechter zal hem daarom in zijn vordering ontvangen. 4.3. Opheffen executoriaal beslag 4.3.1. Deze vordering is gebaseerd op artikel 438 Rv. Als uitgangspunt geldt dat voor opheffing van een executoriaal beslag slechts plaats is in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Alleen als de voorzieningenrechter tot de conclusie zou komen dat [gedaagde], mede gelet op de belangen aan de zijde van [eiser] die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis van 2 november 2016 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis van 2 november 2016 niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575). Verder kan de executie worden geschorst als sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 lid 2 BW. 4.3.2. [eiser] heeft niet gesteld dat het vonnis op een feitelijke of juridische misslag berust, zodat hierin geen grond voor toewijzing van zijn vordering kan worden gevonden. Evenmin heeft hij gesteld dat de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan zijn zijde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis niet kan worden aanvaard. Op basis hiervan zijn de vorderingen van [eiser] dan ook evenmin toewijsbaar. 4.3.3. [eiser] stelt dat hij onevenredige schade zal lijden op het moment dat zijn woning vanwege het door [gedaagde] gelegde beslag executoriaal wordt verkocht voordat in hoger beroep een beslissing is genomen, aangezien hij in hoger beroep mogelijk in het gelijk wordt

gesteld. De verkoopopbrengst bij een openbare verkoop is doorgaans veel lager dan bij een onderhandse verkoop. Volgens [eiser] maakt [gedaagde] misbruik van recht als hij onder deze omstandigheden toch de executoriale verkoop van de woning doorzet. Daarnaast heeft [eiser] aangevoerd dat de financiële situatie van [gedaagde] niet florissant is. Om die reden bestaat volgens hem gegronde vrees dat, als hij in hoger beroep in het gelijk zou worden gesteld, hetgeen in de tussentijd aan [gedaagde] (al dan niet door middel van verkoop van de woning) is voldaan, niet zal worden gerestitueerd. 4.3.4. Deze argumenten overtuigen de voorzieningenrechter niet. Het vonnis van 2 november 2016 is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagde] is dus bevoegd dat vonnis, ter inning van zijn vordering op [eiser], ten uitvoer te doen leggen. Daartoe heeft hij executoriaal doen leggen op de woning van [eiser]. [eiser] heeft niet gesteld dat de vordering die [gedaagde] krachtens het vonnis op hem heeft op een andere wijze dan door middel van (executoriale) verkoop van de woning zou kunnen worden voldaan. Hij heeft ook niet op een andere wijze zekerheid voor betaling gegeven. De voorzieningenrechter acht het daarom alleszins aannemelijk dat voor [gedaagde] geen uitzicht bestaat op voldoening van zijn vordering anders dan door een executieverkoop van de woning. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat [gedaagde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot executie van het vonnis. 4.3.5. Hoewel evident is dat de belangen van [eiser] door de executie zullen worden geschaad, brengt dat niet mee dat [gedaagde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot executie van het vonnis over te gaan. De omstandigheid dat verkoopopbrengst van een woning bij een executoriale verkoop zoals [eiser] betoogt, doorgaans weliswaar lager is dan bij een onderhandse verkoop, legt in dit verband onvoldoende gewicht in de schaal. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat een executoriale verkoop van de woning in een geval als dit het uitgangspunt is. Daar komt bij dat niet is gesteld dat een onderhandse verkoop op korte termijn zou kunnen worden gerealiseerd. Dat het door [eiser] ingestelde hoger beroep kans van slagen heeft, is evenmin een omstandigheid is op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [gedaagde] geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het vonnis. De voorzieningenrechter is namelijk gebonden aan het vonnis van 2 november 2016 en hij kan in deze procedure niet vooruitlopen op de uitkomst van het hoger beroep. Ten slotte heeft [eiser] het volgens hem aan de zijde van [gedaagde] bestaande restitutierisico niet voldoende onderbouwd. Hij heeft niet meer gesteld dan dat [gedaagde] een lening heeft moeten afsluiten om de studiekosten van zijn kleindochter te voldoen. Zelfs als dat al juist zou zijn, kan op basis van die enkele omstandigheid niet worden geconcludeerd dat gegronde vrees bestaat dat [gedaagde], wanneer hij op grond van de uitkomst van het hoger beroep daartoe gehouden zou zijn hetgeen hij krachtens het vonnis van 2 november 2016 heeft geïnd, niet zal terugbetalen. Ook dit levert aldus geen grond op voor de conclusie dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid. 4.3.6. De vordering tot opheffing van het executoriaal beslag zal daarom worden afgewezen. 4.4. Schorsing tenuitvoerlegging 4.4.1. Bij een schorsing van de executie op de voet van art. 438 Rv. blijft het beslag op de woning van [eiser] wel gehandhaafd, maar is het niet toegestaan om verdere executiemaatregelen te nemen. Onder verwijzing naar hetgeen hiervóór met betrekking tot de door [eiser] gewenste opheffing van het beslag is overwogen ter zake de bij de beoordeling van executiegeschillen aan te leggen maatstaf, overweegt de voorzieningenrechter dat de door [eiser] in dat verband aangedragen argumenten evenmin voldoende gewicht in de schaal leggen om de conclusie te rechtvaardigen dat de executie dient te worden geschorst. Hoewel schorsing van de executie een minder verstrekkende maatregel is dan opheffing van het beslag, dient bij de beantwoording van de vraag of de executie dient te worden

geschorst, dezelfde maatstaf te worden gehanteerd. Nu uit het voorgaande blijkt dat aan die maatstaf niet is voldaan, is ook geen plaats voor schorsing van de executie. 4.4.2. Deze vordering zal daarom eveneens worden afgewezen. 4.5. Proceskosten 4.5.1. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op: griffierecht 287,00 salaris advocaat 816,00 Totaal 1.103,00 5 De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op 1.103, 5.3 verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017. 1 1 type: NL