ECLI:NL:RBARN:2004:AR3517

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBROT:2015:4468

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:GHAMS:2010:932 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2016:229

ECLI:NL:RBGEL:2016:7158

ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBAMS:2011:BS8906

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBARN:2000:AA8793

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBZLY:2009:BL7181

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

LJN: AO9357, Rechtbank Arnhem, Print uitspraak

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392

ECLI:NL:RBMID:2009:BK9164

ECLI:NL:RBALK:2012:BV0727

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2053

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBNNE:2016:1062

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:RBUTR:2010:BM6817

ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ9713

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB8805 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 1659/05

ECLI:NL:RBMID:2006:AY5851

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

ECLI:NL:RBARN:2007:BA4247

ECLI:NL:RBROT:2017:5084

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9753

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:RBROT:2012:BW0838

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3865

ECLI:NL:RBARN:2011:BU5151

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

ECLI:NL:RBDHA:2014:12398

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND. Afdeling civielrecht Zittingsplaats Lelystad. zaaknummer / rolnummer: C/16/ / HL ZA

ECLI:NL:RBROT:2016:6088

ECLI:NL:RBDHA:2017:364

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

ECLI:NL:RBARN:2011:BV2131

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0624

ECLI:NL:RBGRO:2009:BK5682

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

zaaknummer / rolnummer: / HA ZA


Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer HD /01. arrest van 22 september 2015.

ECLI:NL:RBALK:2011:BR4675

ECLI:NL:RBMNE:2016:4975

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675

ECLI:NL:RBARN:2012:BX5874

ECLI:NL:RBROT:2016:4320

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

ECLI:NL:RBARN:2011:BU6953

ECLI:NL:GHARN:2006:AZ6239

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBMID:2009:BJ4168

ECLI:NL:RBOBR:2014:3396

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

ECLI:NL:RBGEL:2017:1349

ECLI:NL:RBROT:2013:BY8582

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBAMS:2014:8805

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2015:5910

Partijen zullen hierna de v.o.f. en B worden genoemd.

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

Transcriptie:

ECLI:NL:RBARN:2004:AR3517 Instantie Rechtbank Arnhem Datum uitspraak 22-09-2004 Datum publicatie 08-10-2004 Zaaknummer 108406 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie Concurrentie-beding betreffende het voeren van een cafetaria-bedrijf. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Rechtbank Arnhem Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 108406 / HA ZA 04-42 Datum vonnis: 22 september 2004 Vonnis in de zaak van 1. de vennootschap onder firma CAFETARIA HATERT V.O.F., gevestigd te Nijmegen, en haar vennoten: 2. [eiser], wonende te [woonplaats], 3. [eiser], wonende te [woonplaats], eisers in conventie, verweerders in reconventie, procureur mr. P.C. Plochg, advocaat mr. M.P.A. Oogjen te Woerden,

tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, procureur mr. J.F.E. van Halder, advocaat mr. T.J.C. Bueters te Nijmegen. Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] c.s. als eisers gezamenlijk en [gedaagde] als gedaagde. Het verloop van de procedure Voor het verloop van de procedure tot het tussenvonnis van 28 april 2004 wordt naar dat vonnis verwezen. Ter uitvoering van dit tussenvonnis is een comparitie van partijen gehouden. Het procesverbaal daarvan bevindt zich, evenals de door [eiser] c.s. ter comparitie genomen conclusie van antwoord in reconventie, bij de stukken. Ten slotte is vonnis bepaald. De vaststaande feiten 1. [eiser] c.s. hebben op 2 juli 2001 van [gedaagde] en zijn moeder (mevrouw [betrokkene]) destijds handelend onder de naam VOF Cafetaria Hatert, het horecabedrijf Cafetaria Hatert gekocht. Cafetaria Hatert is gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. 2. De koopprijs bedroeg fl. 175.000,00 waarvoor [eiser] c.s. de inventaris, goodwill, en handelsnaam Cafetaria Hatert hebben verkregen. 3. In de overeenkomst is het volgende beding opgenomen: Verkopers zullen de eerste vijf jaren binnen een straal van 10 kilometer van het verkochte geen cafetaria beginnen, op straffe van f 500,-- per dag met een maximum van f 25.000,--. 4. [gedaagde] staat vanaf 11 november 2002 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland (verder: het Handelsregister) als degene voor wiens rekening Cafetaria Groenen wordt gedreven. 5. Cafetaria Groenen is gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en bevindt zich op ongeveer 700 meter van Cafetaria Hatert. 6. Voordat [gedaagde] het pand waarin Cafetaria Groenen is gevestigd heeft gekocht is er tussen hem en [eiser] c.s. contact geweest hierover. Ook toen [eiser] c.s. van mening waren dat [gedaagde] hen in strijd met de gemaakte afspraken concurrentie aan deed, is er tussen [eiser] c.s. en [gedaagde] overleg geweest om tot een oplossing in der minne te komen. 7. [eiser] c.s. hebben bij monde van hun accountant per brief van 17 januari 2003 aanspraak gemaakt op de boete ter hoogte van fl. 25.000,00, voorts hebben zij gevorderd dat [gedaagde] zijn concurrerende activiteiten zou staken. Op 13 februari 2003 is er een rappelbrief verzonden. Bij brief van 15 mei 2003 heeft de advocaat van [eiser] c.s. [gedaagde] nogmaals gesommeerd zijn activiteiten te staken en is er aanspraak gemaakt op de boete. Naar aanleiding van het tussen partijen gevoerde

overleg heeft de advocaat van [eiser] c.s. op 25 juli 2003 een laatste sommatie aan [gedaagde] verzonden. Alle brieven zijn verzonden naar het adres: [adres] [woonplaats]. Het geschil in conventie: 8. In deze procedure vorderen [eiser] c.s. dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld aan hen binnen twee dagen na betekening van het vonnis te betalen het bedrag van 11.344,51, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2002 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts vorderen [eiser] c.s. buitengerechtelijke kosten ter hoogte van 1.701,67, althans een door de rechtbank in redelijkheid vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens. 9. [eiser] c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat [gedaagde] in strijd met het tussen hen overeengekomen concurrentiebeding Cafetaria Groenen heeft geëxploiteerd. Deze overtreding heeft volgens [eiser] c.s. in ieder geval geduurd van 11 november 2002 tot juli 2003. Hierdoor is volgens [eiser] c.s. de verschuldigdheid van de contractuele boete een gegeven. 10. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen de vordering van [eiser] c.s. Daarop zal de rechtbank, voor zover relevant, hierna ingaan. in reconventie: 11. [gedaagde] vordert in reconventie dat de rechtbank [eiser] c.s., uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van 11.344,52, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2002 tot aan de dag der algehele voldoening, kosten rechtens. 12. [gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat 11.344,52 (fl. 25.000,00) van de koopprijs van Cafetaria Hatert nog niet door [eiser] c.s. is voldaan. 13. [eiser] c.s. voeren gemotiveerd verweer tegen de reconventionele vordering van [gedaagde]. Daarop zal de rechtbank, voor zover relevant, hierna ingaan. De beoordeling van het geschil in conventie: 14. [eiser] c.s. hebben gesteld dat het concurrentiebeding in de overeenkomst is opgenomen om te voorkomen dat zij directe concurrentie zouden ondervinden van [gedaagde], die volgens hen al meer dan 20 jaar in de wijk Hatert woont en daar een bekend gezicht is. [gedaagde] verweert zich door te stellen dat hij het concurrentiebeding niet heeft overtreden. Volgens [gedaagde] was het concurrentiebeding er namelijk op gericht om te voorkomen dat er nieuwe cafetaria s in de wijk zouden bijkomen. De overname en voortzetting van een bestaande cafetaria valt volgens [gedaagde] derhalve niet onder het concurrentiebeding. Omdat hij een bestaande cafetaria heeft overgenomen is [gedaagde] van mening dat hij geen cafetaria is begonnen in de zin van het concurrentiebeding. De rechtbank overweegt dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers volgens vaste jurisprudentie aan op de zin die partijen

in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Voorts kan van belang zijn of een begrip een vaststaande betekenis heeft. De rechtbank overweegt dat een concurrentiebeding in het algemeen tot strekking heeft dat de overnemende partij gedurende een bepaalde tijd geen rekening hoeft te houden met het feit dat de overdragende partij haar kennis en goodwill zal gebruiken om de overnemende partij binnen een zeker gebied concurrentie aan te doen. [eiser] c.s. mochten het concurrentiebeding ook in deze zin begrijpen omdat [gedaagde] niets heeft gesteld, waaruit zou volgen dat [eiser] c.s. het beding op de door [gedaagde] voorgestane manier hadden moeten begrijpen. Tenslotte overweegt de rechtbank dat mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen het concurrentiebeding zo moet worden begrepen dat het [gedaagde] op straffe van een boete wordt verboden zich met het exploiteren van een cafetaria bezig te houden. 15. [eiser] c.s. hebben gesteld dat uit de inschrijving van [gedaagde] in het Handelsregister als degene voor rekening van wie de onderneming Cafetaria Groenen wordt gedreven blijkt dat [gedaagde] het concurrentiebeding heeft overtreden. Daarnaast stellen [eiser] c.s. dat zij op grond van de artikelen 5 en 18 lid 3 van de Handelsregisterwet 1996 mochten vertrouwen op de juistheid van de in het Handelsregister opgenomen gegevens. Ook is [gedaagde] volgens [eiser] c.s. door getuigen doorlopend in Cafetaria Groenen gesignaleerd. Ter afwering van de vordering van [eiser] c.s. heeft [gedaagde] gesteld dat niet hij, maar een ander - namelijk de heer [betrokkene] (verder [betrokkene])- de onderneming voor eigen rekening en risico dreef. Dit blijkt volgens [gedaagde] ook uit de pachtovereenkomst tussen hem en [betrokkene]. Voorts stelt [gedaagde] dat uit de artikelen 5 en 18 lid 3 van de Handelsregisterwet 1996 niet kan worden afgeleid dat hij Cafetaria Groenen eploiteerde. Volgens [gedaagde] ziet de in artikel 18 lid 3 Handelsregisterwet 1996 derdenbescherming slechts op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die staat ingeschreven. De rechtbank overweegt dat de derdenbescherming van de Handelsregisterwet 1996 ziet op rechtsbetrekkingen op het aangaan waarvan het ontbreken van een juiste en volledige inschrijving in het Handelsregister, van hetgeen daarin wettelijk ingeschreven moet worden, in het algemeen van invloed kan zijn. Het is dus niet zo dat [eiser] c.s. uit de enkele inschrijving van [gedaagde] in het Handelsregister mogen afleiden dat hij het concurrentiebeding overtreedt. Nu [gedaagde] echter ook, zoals uit zijn verklaring ter comparitie blijkt, 10 tot 15 uur per week werkzaam is in Cafetaria Groenen overtreedt hij het concurrentiebeding. De pachtovereenkomst met [betrokkene] en het feit dat [gedaagde] voornamelijk de inkoop doet maken dit niet anders. Door zich naar buiten toe als eigenaar te presenteren en ook daadwerkelijk in Cafetaria Groenen werkzaam te zijn heeft [gedaagde] zich met het exploiteren van een cafetaria beziggehouden in de zin van het concurrentiebeding. 16. Het meest vergaande verweer van [gedaagde] is dat [eiser] c.s. hebben ingestemd met de aankoop van het pand van Cafetaria Groenen en met de inschrijving van [gedaagde] in het Handelsregister. [eiser] c.s. zouden slechts hebben bedongen dat er geen pizza s verkocht zouden worden en dat er niet bezorgd zou worden. [eiser] c.s. erkennen dat zij hebben ingestemd met de aankoop van het pand van Cafetaria Groenen zolang [gedaagde] Cafetaria Groenen maar niet zou exploiteren. Zij bestrijden ook te hebben ingestemd met de inschrijving van [gedaagde] in het Handelsregister. 17. De rechtbank zal [gedaagde], overeenkomstig het door hem gedane bewijsaanbod, toelaten tot het bewijs van de stelling dat [eiser] c.s. hebben ingestemd met de inschrijving van [gedaagde] in het Handelsregister als degene voor wiens rekening Cafetaria Groenen werd gedreven. Het is namelijk op

grond van art. 150 Rv. aan [gedaagde] om van dit bevrijdend verweer bewijs bij te brengen. Indien komt vast te staan dat [eiser] c.s. [gedaagde] toestemming hebben gegeven om Cafetaria Groenen op zijn naam te laten inschrijven in het Handelsregister dan heeft [gedaagde] door dit te doen het concurrentiebeding niet overtreden. De gevorderde boete is dan in beginsel niet verschuldigd. 18. Mocht het concurrentiebeding wel overtreden zijn, dan nog is de boete volgens [gedaagde] niet opeisbaar. [gedaagde] stelt namelijk dat er geen geldige ingebrekestelling is verzonden omdat hij woont -en ingeschreven staat- aan de [adres] te [woonplaats] terwijl de onder r.o. 7 genoemde brieven naar de [adres] te [woonplaats] zijn gestuurd. [eiser] c.s. hebben gesteld dat de verwarring met betrekking tot het adres van [gedaagde] door toedoen van [gedaagde] is veroorzaakt, aangezien hij in het Handelsregister staat ingeschreven op de [adres] te [woonplaats] en dit adres ook vermeldt op zijn brief van 18 augustus 2003. Daarnaast stellen [eiser] c.s. dat aangezien [gedaagde] in deze procedure is verschenen hij door de vermeende onjuiste adressering niet is benadeeld. De rechtbank overweegt dat ingevolge artt. 6:93 jo 6:74 lid 2 BW voor opeisbaarheid van de boete geen ingebrekestelling is vereist. Door overtreding van het concurrentiebeding is nakoming hiervan namelijk blijvend onmogelijk. De rechtbank overweegt ten overvloede dat uit de feiten blijkt dat de brieven waar het om handelt [gedaagde] hebben bereikt. in reconventie: 19. [gedaagde] heeft gesteld dat 11.344,52 van de koopprijs van Cafetaria Hatert nog niet door [eiser] c.s. is voldaan terwijl hij hen meerdere malen tot betaling heeft aangesproken. De termijnen van 340,34 die [eiser] c.s. maandelijks betaalden hebben volgens [gedaagde] betrekking op een lening van fl. 25.000,00 ( 11.344,52) die zijn ouders aan [eiser] sr. hebben verstrekt. De door [eiser] c.s. betaalde bedragen zijn volgens [gedaagde] dus geen aflossingen op het restant van de koopprijs van Cafetaria Hatert. [eiser] c.s. betwisten dat er een lening van de ouders van [gedaagde] aan [eiser] sr. bestaat. De maandelijkse betalingen van 340,34 zien volgens hen dan ook op de overeengekomen gespreide betaling van de laatste 11.344,52 van de koopprijs. Inmiddels zijn volgens [eiser] c.s. alle termijnen betaald en is de koopprijs geheel voldaan. De rechtbank overweegt dat indien een betaling aan meer dan één verbintenis kan worden toegerekend, zij op grond van art. 6:43 BW wordt toegerekend aan de verbintenis die de schuldenaar bij zijn betaling aanwijst. Aangezien de door [eiser] c.s. gedane betalingen niet door [gedaagde] worden betwist, maar [gedaagde] zich beroept op het bestaan van een geldlening waarop de betalingen zouden zien, is het op grond van art. 150 Rv. aan [gedaagde] om van deze stelling bewijs bij te brengen. 20. De rechtbank zal [gedaagde], overeenkomstig het door hem gedane bewijsaanbod, toelaten tot het bewijs van de stelling dat de maandelijkse betalingen van [eiser] c.s. aflossingen waren op de schuld van [eiser] sr. aan mevrouw [betrokkene]. Indien komt vast te staan dat de maandelijkse betalingen van [eiser] c.s. zagen op de schuld van [eiser] sr. aan mevrouw [betrokkene], is de vordering van [gedaagde] in beginsel toewijsbaar. 21. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. De beslissing De rechtbank, rechtdoende:

in conventie en in reconventie laat [gedaagde] toe te bewijzen dat [eiser] c.s. hebben ingestemd met de inschrijving van [gedaagde] in het Handelsregister als degene voor wiens rekening Cafetaria Groenen werd gedreven, laat [gedaagde] toe te bewijzen dat de maandelijkse betalingen van [eiser] c.s. aflossingen waren op de schuld van [eiser] sr. aan mevrouw [betrokkene], bepaalt dat, voor zover [gedaagde] dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, de getuigen door de rechtbank (mr. F.J. de Vries) gehoord zullen worden in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd (in beginsel op een dinsdag), verwijst de zaak naar de tweede rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het opgeven van eventuele getuigen met hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden oktober tot en met december 2004, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald, bepaalt dat het aan de hand van de gedane opgave(n) vastgestelde tijdstip in beginsel niet zal worden gewijzigd, verstaat dat bij gebreke van de gevraagde opgave van getuigen geen gelegenheid meer zal worden gegeven voor het doen horen van getuigen, verwijst in dat geval de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken, voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde], waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren, of voor bepaling datum vonnis, bepaalt dat de partijen bij de getuigenverhoren aanwezig zullen zijn, bepaalt dat, voor zover partijen in verband met de getuigenverhoren zich nog van (schriftelijke) (bewijs)stukken willen bedienen, zij deze stukken uiterlijk twee weken tevoren in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toe zullen zenden, verstaat dat hoger beroep van dit vonnis alleen mogelijk is tegelijk met dat van het eindvonnis, houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. de Vries en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2004. de griffier de rechter