Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

Vergelijkbare documenten
1.2 Belanghebbende heeft bij brieven van 16 mei 2011 en 23 juli 2011 nog stukken in het geding gebracht.

Samenvatting. Bekijk de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

1.3 Verweerster (verder: de verzekeraar) heeft bij een op 6 september 2010 gedateerd verweerschrift verzocht het beroep af te wijzen.

Effectenportefeuille. Betekenis van risico-ondergrens. Informatieplicht van de bank.

1.2 De bank heeft het beroep bestreden bij een op 18 maart 2013 door de Beroepscommissie ontvangen verweerschrift.

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

1.2 De Bank heeft een op 22 mei 2014 gedateerd verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel beroep ingesteld.

prof. mr. A.S. Hartkamp (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. R.J.F. Thiessen en drs. P.H.M. Kuijs AAG.

Rechtsbijstandverzekering. Verzekeringsvoorwaarden. Relevante informatie en medewerking.

prof. mr. A.S. Hartkamp (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. F.P. Peijster en mr. A. Rutten-Roos.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

GHCB Uitspraak van 31 januari 2012

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

1.2 De tussenpersoon heeft een op 5 juli 2012 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 Verweerder in beroep (hierna: belanghebbende) heeft een op 13 september 2011 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 De vermogensbeheerder heeft op het beroepschrift en genoemde brief gereageerd bij brieven van 5 februari onderscheidenlijk 1 april 2014.

Beleggingsadviesrelatie. Samenvoeging van portefeuilles. Complianceformulier. Niet gebleken dat een van de portefeuilles een pensioenbestemming had.

prof. mr. F.R. Salomons (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. A. Rutten-Roos en mr. FP. Peijster.

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat de Commissie van Beroep op 11 november 2013 heeft ontvangen.

1.2. Verweerder in beroep (hierna: de tussenpersoon) heeft een op 21 juli 2010 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat de Commissie van Beroep op 16 september 2013 heeft ontvangen.

1.2 De bank heeft een op 16 februari 2012 gedateerd verweerschrift ingediend.

prof. mr. A.S. Hartkamp, voorzitter, mr A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F.P. Peijster en prof. mr. F.R. Salomons.

1.2 Belanghebbende heeft een op 17 april 2014 gedateerd verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.2 De Bank heeft een verweerschrift ingediend gedateerd 2 juni 2014.

1.2 De bank heeft een op 23 september 2013 gedateerd een verweerschrift ingediend.

1.2 De Bank heeft bij brief van 25 september 2017 een beroepschrift met bijlage ingezonden.

prof. mr. F.R. Salomons (voorzitter), mr. C.A. Joustra, drs. P.H.M. Kuijs, mr. F.H.J. Mijnssen en mr. F.P. Peijster.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de bank) heeft een op 28 februari 2012 gedateerd verweerschrift (met bijlagen) ingediend.

1.2 De Bank heeft zich bij brief van 15 mei 2015 uitgelaten over de ontvankelijkheid van Belanghebbenden in het beroep.

Effectenbeheer; portefeuille bevat meer dan 30% Lehman Brothers Notes; geen onjuist beheer.

Adviesrelatie; bewijslastverdeling; niet aan de ombudsman voorgelegde klacht.

1.2 Belanghebbende heeft een op 3 juni 2016 door de Commissie van Beroep ontvangen verweerschrift ingediend.

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de bank) heeft een op 14 oktober 2010 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 De bank heeft een op 7 januari 2011 gedateerd verweerschrift ingediend.

Uitspraak van de Commissie van Beroep d.d. 22 november 2010

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

1.3 Tussenpersoon heeft het beroep bestreden bij een op 13 juli 2012 bij de Beroepscommissie binnengekomen verweerschrift.

1.2 [naam creditcardmaatschappij] heeft een op 4 februari 2016 door de Commissie van Beroep ontvangen verweerschrift ingediend.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

mr. A. Rutten-Roos (voorzitter), mr. A. Bus, mr. R. Herrmann, mr. F. Peijster en mr. R.J.F. Thiessen.

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1.2 De Bank heeft een op 30 november 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 De Verzekeraar heeft een op 27 oktober 2015 gedateerd verweerschrift met bijlagen ingediend.

mr. A. Rutten-Roos, mr. A. Bus, mr. C.A. Joustra, mr. F.J.H. Mijnssen en mr. F. Peijster.

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

1.2 Belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [naam 1], heeft een op 1 december 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1.2 De vennootschap heeft bij brief van 6 februari 2013, door de Beroepscommissie ontvangen op 7 februari 2013, het beroep aangevuld.

KERNWOORDEN: risicovol beleggingsproduct, waarschuwingsplicht bank

de besloten vennootschap Paerel Vermogensbeheer B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1.2 De Verzekeraar heeft op het beroepschrift gereageerd bij brief van 2 mei 2014.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris)

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Indexus Groep B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1.2 De Bank heeft een op 26 april 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

Hypothecaire geldlening. Zorgplicht bank. Gedragscode Hypothecaire Financieringen. Overkreditering. Bank heeft voldaan aan zorgplicht.

Uitspraak Commissie van Beroep d.d. 28 november 2012 Samenvatting

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 123 d.d. 11 mei 2011 (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter)

Samenvatting. 1. Procedure

1.2 De Bank heeft een op 14 november 2014 gedateerd verweerschrift ingediend.

Samenvatting. 1. Procedure

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Samenvatting. 1. Procedure

: ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank

1.2 De bank heeft het beroep bestreden bij een op 29 maart 2012 gedateerd verweerschrift.

: Aegon Financiële Diensten B.V., gevestigd te Leeuwarden, verder te noemen de Bank

1.2 Van de Bank is op 6 september 2016 een verweerschrift, gedateerd 2 september 2016, ontvangen.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. drs. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. E.H.C.

: ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de bank Datum uitspraak : 27 december 2017

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

de naamloze vennootschap F. van Lanschot Bankiers N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.LA. van Emden, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris)

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Rechtsbijstandverzekering, consument klaagt dat de verzekeraar ontoereikende rechtsbijstand heeft verleend in een lang slepend burenconflict.

Adviesrelatie. Verwijten dat is uitgegaan van een te offensief portefeuilleprofiel en te risicovolle samenstelling van de portefeuille verworpen.

1.2 De Bank heeft een op 9 oktober 2017 gedateerd verweerschrift ingediend.

Samenvatting. Consument,

1. Procedure. 2. Feiten. De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

Consument 1 respectievelijk Consument 2, tezamen hierna te noemen als Consumenten,

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1.2 Bij brief van 28 maart 2016, ontvangen op 30 maart 2016, hebben Belanghebbenden de gronden van hun beroep aangevuld.

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift, gedateerd 29 mei 2018, ingediend.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. R.E. van Lambalgen, secretaris)

Transcriptie:

Uitspraak Commissie van Beroep 2012-26 d.d. 29 november 2012 (prof. mr. A.S. Hartkamp, voorzitter, mr. A. Rutten-Roos, mr. C.A. Joustra, drs. P.H.M. Kuijs AAG en mr. F.P. Peijster, leden, en mr. M.J. Drijftholt, secretaris) Samenvatting Belanghebbende heeft via de bank belegd in aandelen. Hij stelt dat hij de bank binnen een tijdsbestek van zeven maanden vier maal heeft verzocht de portefeuille te verkopen, maar dat de bank daaraan geen gevolg heeft gegeven, waardoor hij schade heeft geleden. De Geschillencommissie heeft niet bewezen geacht dat belanghebbende de verkoopopdrachten heeft gegeven. De Beroepscommissie heeft, veronderstellenderwijze aannemende dat de opdrachten zijn gegeven, de vordering tot schadevergoeding afgewezen, omdat uit de gedragingen van belanghebbende blijkt dat hij iedere keer nadat hij tot de ontdekking was gekomen dat de verkoopopdracht niet was uitgevoerd, de beslissing van de bank heeft geaccepteerd. Daardoor is het risico van de waardedaling van de portefeuille tot het moment dat de portefeuille is verkocht voor zijn risico gekomen. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep 1.1. Appellant (hierna: belanghebbende) heeft bij een op 17 april 2012 gedateerd beroepschrift (met bijlagen) op de voet van artikel 43.1 van het Reglement Ombudsman & Geschillencommissie Financiële Dienstverlening in verbinding met artikel 5 van het Reglement Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening de uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (de Geschillencommissie) van 8 maart 2012 ter toetsing voorgelegd aan de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (de Beroepscommissie).

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de bank) heeft een op 29 augustus 2012 gedateerd verweerschrift ingediend. 1.3. De Beroepscommissie heeft de zaak mondeling behandeld op 1 oktober 2012. Partijen hebben hun standpunt nader toegelicht en vragen van de Beroepscommissie beantwoord. De gemachtigde van belanghebbende heeft pleitaantekeningen overgelegd. Naar aanleiding van stellingen van belanghebbende over de ziekte en het ontslag van de beleggingsadviseur die hierna met X wordt aangeduid, en de afwijkende verklaring daarover van de zijde van de bank, heeft de bank daarover op verzoek van de Beroepscommissie bij brief van 15 oktober 2012 schriftelijk informatie verstrekt. Belanghebbende heeft op die informatie bij brief van 30 oktober 2012 gereageerd. 2. De procedure in eerste aanleg Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Beroepscommissie naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie. 3. Beoordeling van het hoger beroep 3.1. De Geschillencommissie heeft de volgende feiten vastgesteld. Belanghebbende en de bank hebben op 19 maart 2003 twee overeenkomsten gesloten met betrekking tot beleggingsrelaties op basis van advies. Daarbij is het doelrisicoprofiel voor zowel de privéportefeuille van belanghebbende als zijn holdingmaatschappij vastgesteld op zeer offensief. Het totaal te beleggen vermogen bedroeg bij de aanvang van de relaties circa 850.000,-. De bank zond belanghebbende periodiek portefeuilleoverzichten. Belanghebbende heeft met zijn vaste adviseur, een werknemer van de bank (hierna: X), geregeld contact gehad, onder meer op 26 juni 2007, 17 december 2007, 25 januari 2008 en 13 maart 2008. In augustus 2008 heeft hij gesproken met een

andere medewerker van de bank en in december 2008 met een vertegenwoordiger van de directie van de bank. Op 19 januari 2009 heeft belanghebbende schriftelijk bij de bank zijn beklag gedaan. In die brief staat onder meer en voor zover hier van belang: "Op 26 juni 2007 heb ik (vaste adviseur) verzocht alle aandelen te verkopen, omdat ik intuïtief het gevoel had dat gezien de 'vrij hoge koersen' op dat moment een koersval zou kunnen plaatshebben. Ofschoon ik heel sterk aandrong, bleef hij mij dit met grote stelligheid ontraden op grond van diverse informatie waarover hij wel en ik niet beschikte, zoals hij zei. Op 17 december 2007 heb ik hem wederom hetzelfde verzocht en nu met nog meer klem aangezien de koersen inmiddels een forse daling hadden ondergaan. Wederom bleef hij halsstarrig weigeren. Zoals U bekend had (vaste adviseur) grote kennis van zaken op dit terrein en gezien mijn relatie met (vaste adviseur) en op grond van zijn beweringen weer over betere informatie en inzichten te beschikken dan ik, ging ik uiteindelijk akkoord met zijn beslissing niet te verkopen. Hij zou mij wel onmiddellijk nader informeren wanneer hij het beter zou achten wel tot verkoop over te gaan. (...) Op 13 februari 2008 waren de koersen inmiddels nog verder gedaald. Hij had het geen enkel moment nodig gevonden met mij contact op te nemen en zijn advies op 13 maart was: 'stil blijven zitten wanneer je geschoren wordt'. Mijn verwijt aan hem dat ik het dus toch kennelijk wel goed had gezien en ook mijn boosheid dat hij mij niet had gewaarschuwd - ondanks de afspraken hierover -, wees hij van de hand met de mededeling: zeer binnenkort staat alles weer op oude voet, wacht maar rustig af en hij wees weer op diverse interne informatie". Op 19 februari 2009 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgehad. Belanghebbende heeft in maart zijn beklag gedaan bij het hoofdkantoor van de bank. Op dat moment was het belegde vermogen van belanghebbende met ruim een derde afgenomen.

3.2. Ook de Beroepscommissie gaat van deze feiten uit en bovendien van de feiten en veronderstellingen die hierna in r.o. 3.5 worden vermeld. 3.3. Belanghebbende heeft vergoeding gevorderd van de schade die hij heeft geleden als gevolg van het feit dat, naar hij stelt, X verscheidene malen geen gevolg heeft gegeven aan een uitdrukkelijke opdracht om de effectenportefeuilles te verkopen. De schade bedraagt 293.296.87, zijnde het verschil in waarde van de beleggingsportefeuilles tussen 17 december 2007 en 1 april 2009, te vermeerderen met de wettelijke rente. Hij voert daartoe aan dat hij deze opdrachten heeft verleend op 26 juni 2007, 17 december 2007 en op 25 januari 2008. Voorts voert belanghebbende aan dat X onzorgvuldig heeft gehandeld door hem te adviseren de portefeuille niet te verkopen. Tenslotte klaagt belanghebbende dat de bank zijn klacht niet op een behoorlijke wijze heeft behandeld. 3.4. De Geschillencommissie heeft de vordering afgewezen. - Zij heeft niet bewezen geoordeeld dat belanghebbende de verkoopopdrachten heeft gegeven. - Voorts heeft zij geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat X door het geven van een negatief verkoopadvies niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadviseur. - Tenslotte heeft zij geoordeeld dat het niet tot de taak van de Geschillencommissie behoort om te treden in een beoordeling van de wijze waarop de bank een klacht van een belanghebbende behandelt. 3.5. Naar aanleiding van de hiertegen gerichte bezwaren van belanghebbende in hoger beroep wordt het volgende overwogen. De Beroepscommissie neemt veronderstellenderwijze aan dat juist is de stelling van belanghebbende, die hij te bewijzen heeft aangeboden door middel van getuigen, dat hij aan X vier malen een uitdrukkelijke opdracht tot verkoop heeft gegeven, die X niet heeft uitgevoerd. Het

betreft de drie data genoemd onder 3.3 alsmede de daaraan in het beroepsschrift nog toegevoegde datum van 19 oktober 2007. De eerste twee opdrachten zijn gegeven tijdens de gesprekken op 26 juni 2007 en 19 oktober 2007. Uit de brief van belanghebbende van 19 januari 2009, aangehaald onder 3.1, blijkt dat belanghebbende uiteindelijk akkoord is gegaan met de beslissing van X om niet te verkopen. Dit is bevestigd door belanghebbende ter zitting. Hieruit volgt dat het niet uitvoeren van deze opdrachten door X niet een grond voor aansprakelijkheid van de bank kan opleveren. De derde opdracht is gegeven in het gesprek op 17 december 2007 en herhaald op 25 januari 2008, waarna belanghebbende met vakantie naar Vietnam is vertrokken. Na terugkeer van deze reis heeft hij bemerkt dat de opdracht niet was uitgevoerd. Daarop heeft hij een gesprek met X gevoerd op 13 maart 2008. Uit de stukken blijkt (zie bijvoorbeeld de brief van belanghebbende aan de Ombudsman Kifid van 10 maart 2010, laatste bladzijde bovenaan), en door belanghebbende is ter zitting bevestigd, dat hij ook toen heeft besloten zijn portefeuilles niet te verkopen, omdat de koersen inmiddels nog verder waren gedaald. Belanghebbende heeft op of omstreeks dat moment ook niet aan de bank kenbaar gemaakt dat hij de bank aansprakelijk stelde voor de door hem geleden schade over de periode tussen 17 december 2007 en 13 maart 2008 als gevolg van het feit dat geen uitvoering was gegeven aan zijn opdracht. Hij heeft zijn portefeuilles uiteindelijk doen verkopen in juni 2009 en zijn vordering tot schadevergoeding gebaseerd op het verschil in waarde van de beleggingsportefeuilles tussen 17 december 2007 en 1 april 2009. Uit deze gedragingen van belanghebbende, in onderlinge samenhang beschouwd, leidt de Beroepscommissie af dat hij ook deze keer uiteindelijk akkoord is gegaan met de beslissing van X om niet te verkopen en heeft besloten de koersontwikkeling af te wachten. Daarmee is het koersverloop van de portefeuille sinds 17 december 2007 tot de verkoop ervan voor zijn risico gekomen.

3.6. De beide andere gronden die belanghebbende aan zijn vordering tot schadevergoeding ten grondslag heeft gelegd (zie r.o. 3.3) acht de Beroepscommissie evenmin toereikend om zijn vordering te schragen. De Beroepscommissie verenigt zich met de gronden die de Geschillencommissie daartoe onder 4.6 4.9 van haar bindend advies heeft aangevoerd. 3.7. In hoger beroep heeft belanghebbende nog andere klachten geformuleerd, in het bijzonder met betrekking tot de vaststelling en wijziging door de bank van zijn risicoprofiel, de aard van de adviesrelatie met de bank en de informatieverstrekking door de bank. Deze klachten komen niet voor behandeling in aanmerking. Ingevolge art. 7. 1, aanhef en onder b. en c., van het Reglement Geschillencommissie Financiële Dienstverlening komt een klacht immers slechts voor behandeling in aanmerking indien deze eerst aan de Aangeslotene, in dit geval: Verweerster, en vervolgens de Ombudsman is voorgelegd. Dat is in casu niet gebeurd. Overigens deelt belanghebbende ook niet mee in hoeverre deze door hem aan de bank verweten gedragingen aan zijn schade hebben bijgedragen. 4. Slotsom 4.1. De informatieverstrekking vermeld onder 1 in fine is niet van belang gebleken voor de beslissing van de Beroepscommissie. 4.2. Het aanbod van belanghebbende om getuigen te horen met betrekking tot de vraag of hij een of meer opdrachten heeft gegeven om de portefeuille te verkopen, wordt als niet ter zake dienend afgewezen. 4.3. De slotsom luidt dat het beroep faalt. De beslissing van de Geschillencommissie kan in stand blijven. De Beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling.

5. Beslissing De Beroepscommissie stelt bij bindend advies vast dat de bestreden beslissing van de Geschillencommissie wordt gehandhaafd.