Instantie. Onderwerp. Datum

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING, openbare instelling met. rechtspersoonlijkheid, waarvan de zetel gevestigd is te 1000

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Hof van Cassatie. Onderwerp. Valsheid in geschrifte - Wegverkeer, algemeen. Datum. 17 juni 2014

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Art. 19, 4 Hyp. Wet RSZ-bijdragen Bevoorrecht karakter Art. 42 RSZ-wet Datum 20 januari 2003 Copyright and disclaimer Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt verleend op die desbetreffende rechten. M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als een advies. Bijgevolg geeft M & D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op eigen risico gebruikt. M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud. M&D Seminars - 1 maart 2003 M&D CONSULT BVBA HUBERT-FRERE-ORBANLAAN 47 9000 GENT TEL 09/224 31 46 FAX 09/225 32 17 E-mail: info@mdseminars.be www.mdseminars.be

20 JANUARI 2003 S.02.0075.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.02.0075.N.- RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID, openbare instelling, met zetel gevestigd te 1000 Brussel, Waterloolaan 76, eiser, vertegenwoordigd door Mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 1000 Brussel, Dalstraat 67, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan, tegen 1. B.P. 2. P.M. verweerders, vertegenwoordigd door Mr. Willy van Eeckhoutte, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 9051 Gent, Driekoningenstraat 3, alwaar keuze van woonplaats wordt gedaan. I. Bestreden beslissing Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 5 april 2002 gewezen door het Arbeidshof te Gent.

20 JANUARI 2003 S.02.0075.N/2 II. Rechtspleging voor het Hof Raadsheer Ghislain Dhaeyer heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Anne De Raeve heeft geconcludeerd. III. Middelen Eiser voert in zijn verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, vóór zijn wijziging bij wet van 29 april 1996 ; - artikel 19, 4 ter, van de Hypotheekwet van 16 december 1851, gewijzigd bij artikel 41 van de wet van 27 juni 1969, nà zijn wijziging bij artikel 1 van het koninklijk besluit nr. 535 van 31 maart 1987 en zowel vóór als nà zijn wijziging bij wet van 30 december 1992, bij koninklijk besuit van 19 mei 1995 en bij wet van 25 januari 1999 ; - de artikelen 452 en 453 van het Wetboek van Koophandel, opgenomen in boek III Faillissementen, Bankbreuk en Uitstel van betaling, titel I (Faillissementswet van 18 april 1851), thans de artikelen 24 en 25 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997. Aangevochten beslissing Het bestreden arrest verklaart het hoger beroep ontvankelijk doch slechts gedeeltelijk gegrond wat de gedingkosten betreft en bevestigt voor het overige de beslissing van de arbeidsrechtbank die voor recht verklaarde dat de vordering van eiser was verjaard en de zaak terugverwees naar de Rechtbank van Koophandel te Dendermonde, afdeling Dendermonde, op grond van de motieven dat : Krachtens artikel 42, eerste lid, van de wet van 27 juni 1969 verjaren de schuldvorderingen van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid op de

20 JANUARI 2003 S.02.0075.N/3 werkgevers die onder deze wet vallen en de personen, bedoeld in artikel 30bis, na vijf jaar. De verjaringstermijn werd evenwel, pas met ingang van 1 juli 1996, van drie jaar op vijf jaar gebracht (de artikelen 75 en 84 van 29 april 1996, B.S. 30 april 1996, tweede uitgave, 10674). Krachtens artikel 34, huidig vijfde lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 dienen de bijdragen die voor het verstreken kwartaal verschuldigd zijn uiterlijk de laatste dag van de maand na dit kwartaal te worden betaald zodat de verjaringstermijn een aanvang nam op 1 mei 1992 en, behoudens eventuele sluiting of schorsing van de verjaringstermijn, de vordering verjaard was op 1 mei 1995. De vordering met betrekking tot het debetbericht vakantiebijdragen is, met hetzelfde voorbehoud, verjaard op 1 mei 1996. Op 1 mei 1995 en op 1 mei 1996 was immers de driejarige verjaringstermijn van artikel 42 van de wet van 27 juni 1969 nog van toepassing. Anders dan het Arbeidshof te Antwerpen (Arbh. Antwerpen 29 september 1976, A.R. 74/181, Website Ministerie van Justitie) en het Hof van Beroep te Antwerpen (Antw. 2 februari 1993, A.R. 1457/90, kopie in dossier van de R.S.Z.) is het arbeidshof, samen met het openbaar ministerie, van oordeel dat, in elk geval voor voornoemde periode, niet nuttig kan gesteund worden op het cassatiearrest van 20 juni 1968 om te oordelen dat de artikelen 41 en 42 van de wet van 27 juni 1969 moeten samen gelezen worden, waaruit dan zou moeten worden geconcludeerd dat de verjaring van de rechtsvordering zou worden geschorst krachtens het bepaalde van artikel 19, 4 ter, van de Hypotheekwet, ingevoerd met artikel 41 van de wet van 27 juni 1969. Ook de rechtsleer is van oordeel dat de regel van de schorsing van de rechtsvordering van de R.S.Z., zoals die bestond vóór het in werking treden van de wet van 27 juni 1969, niet meer geldt (A. Lindemans, Verjaring in het Sociale-zekerheidsrecht Kluwer, Rechtswetenschappen België, 1994, p. 73, voetnoot 75 en p. 76) zie ook Arbh. Brussel, 19 december 1991, Website Ministerie van Justitie). Aangezien artikel 42 wet van 27 juni 1969 en artikel 19, 4 ter, van de Hypotheekwet, ingevoerd met artikel 41 van de wet van 27 juni 1969, zoals van

20 JANUARI 2003 S.02.0075.N/4 toepassing vanaf het in werking treden van die wet tot, in elk geval, het in werking treden van de wet van 25 januari 1999, elk in hun eigen specifieke schorsingsmogelijkheid voorzien, kunnen enkel de in die afzonderlijke bepalingen eigen voorziene schorsingsgronden worden toegepast voor de termijnen die in de respectieve bepalingen worden vastgelegd. De eerste rechter stelt dan ook terecht dat artikel 19, 4 ter, van de Hypotheekwet enkel betrekking heeft op het bevoorrecht karakter van de vordering van de R.S.Z. en geen invloed heeft op het verloop van de verjaringstermijn van de schuldvordering van de R.S.Z. De eerste rechter heeft terecht geoordeeld dat de schuldvordering van de R.S.Z. verjaard is en de zaak terug verwezen naar de Rechtbank van Koophandel te Dendermonde, afdeling Dendermonde, die moet oordelen over de opname in het passief van het faillissement bvba Pepalbrac. (p. 3-8, punt 4) Grieven Overeenkomstig artikel 42 van de R.S.Z.-wet van 27 juni 1969 verjaren de schuldvorderingen van eiser op de werkgevers die onder deze wet vallen en de personen bedoeld bij artikel 30bis na drie jaar, en, met ingang van 1 juli 1996, na vijf jaar. De bijdragen die voor het verstreken kwartaal verschuldigd zijn, alsook het saldo van de voorschotten die verschuldigd zijn, dienen door de werkgever, uiterlijk de laatste dag van de maand na dit kwartaal, te worden betaald (zie artikel 34 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de R.S.Z.-wet van 27 juni 1969). De verjaring van de rechtsvordering strekkende tot betaling aan eiser van de verschuldigde sociale-zekerheidsbijdragen kan evenwel geschorst worden door de dood van de schuldenaar, de ontneming van het bezit wat het geval is bij faillissement of de inbeslagneming, zelfs gedeeltelijk, van zijn goederen. Deze schorsingsgrond is neergelegd in artikel 19, 4 ter, van de Hypotheekwet (laatste lid) betreffende het algemeen voorrecht op roerende goederen waarover eiser voor de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen beschikt gedurende drie jaar (bij wet van 25 januari 1999 op vijf jaar

20 JANUARI 2003 S.02.0075.N/5 gebracht) te rekenen van de dag waarop de bijdragen eisbaar zijn of van de datum van de kennisgeving bedoeld in artikel 22 R.S.Z.-wet. Uit de samenlezing van artikel 42 van de R.S.Z.-wet en artikel 19, 4 ter, van de Hypotheekwet volgt noodzakelijk dat de ontneming van het bezit, in casu het faillissement, ook als schorsingsgrond geldt voor de verjaringstermijn van artikel 42 van de R.S.Z.-wet, zo niet zou de schorsing van eisers voorrecht door de ontneming van het bezit van zijn schuldenaar voor eiser geen enkel praktisch nut opleveren. Bovendien kunnen vanaf deze buitenbezitstelling de chirografaire schuldeisers en de schuldeisers die, zoals eiser, over een algemeen voorrecht beschikken, geen beslag meer leggen op de goederen van de massa (cf. de artikelen 452 en 453 van het Wetboek van Koophandel, thans de artikelen 24 en 25 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997). Ook uit dit verbod volgt dat de verjaring van de rechtsvordering van eiser tot betaling van sociale-zekerheidsbijdragen geschorst is door het faillissement van de schuldenaar. De verjaring van deze rechtsvordering kan immers bezwaarlijk blijven lopen wanneer elk middel van tenuitvoerlegging ingevolge het faillissement is geschorst. De schorsing van de verjaringstermijn vangt aan van zodra het faillissement is opengevallen en duurt voort tot op het ogenblik dat het faillissement wordt gesloten, ongeacht het tijdstip waarop door eiser aangifte wordt gedaan van zijn schuldvordering in het passief van het faillissement. Het arrest stelt vast dat het faillissement van de bvba Pepalbrac op het ogenblik van de uitspraak in beroep nog niet was gesloten (zie arrest, p. 3, derde alinea). Hieruit volgt dat het bestreden arrest ten onrechte heeft geoordeeld dat de schorsingsgrond voorzien in artikel 19, 4 ter, van de Hypotheekwet enkel betrekking heeft op het bevoorrecht karakter van de rechtsvordering van eiser en geen invloed heeft op het verloop van de verjaringstermijn van deze vordering, en bijgevolg niet wettig heeft beslist dat de rechtsvordering van eiser dd. 30 maart 1999 was verjaard (schending van de artikelen 42 van de R.S.Z.-wet en 19, 4 ter, van de Hypotheekwet, 452 en 453 van het Wetboek van

20 JANUARI 2003 S.02.0075.N/6 Koophandel, thans de artikelen 24 en 25 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997). IV. Beslissing van het Hof Overwegende dat artikel 42 van de Sociale Zekerheidswet Werknemers van 27 juni 1969 de verjaringstermijn bepaalt van de schuldvorderingen van eiser op de werkgevers die onder deze wet vallen en de personen bedoeld bij artikel 30bis, evenals de wijze waarop de verjaring van de vorderingen wordt gestuit ; Dat geen bepaling van die wet regelt hoe de verjaring van de vorderingen wordt geschorst ; Overwegende dat artikel 12 van de Hypotheekwet bepaalt dat voorrecht een recht is dat uit hoofde van de bijzondere aard der schuldvordering aan de schuldeiser toekomt en hem voorrang verleent boven de andere schuldeisers, zelfs hypothecaire ; Dat uit deze bepaling volgt dat voorrecht uit hoofde van de bijzondere aard der schuldvordering aan de schuldeiser niets anders toekent dan voorrang boven andere schuldeisers ; Overwegende dat artikel 19 van de Hypotheekwet de schuldvorderingen opsomt die bevoorrecht zijn op alle roerende goederen en er de volgorde van bepaalt ; Dat in het eerste lid, 4 ter, van dat artikel vermeld zijn : de bijdragen verschuldigd aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid en die waarvan hij de inning verzekert, gedurende de termijn die het bepaalt ; Dat in het vermelde 4 ter, derde lid, is bepaald dat de termijn is geschorst door de dood van de schuldenaar, de ontneming van het bezit of de inbeslagneming, zelfs gedeeltelijk, van zijn goederen ; Dat die termijn evenals de schorsing ervan de tijd betreft gedurende dewelke eiser zich tegenover de andere schuldeisers kan beroepen op het bevoorrecht karakter van zijn schuldvorderingen ; Dat die termijn evenals de schorsing ervan evenwel niet toepasselijk is op de verjaringstermijn van de schuldvorderingen tot inning van de socialezekerheidsbijdragen ; Dat het middel faalt naar recht ;

20 JANUARI 2003 S.02.0075.N/7 OM DIE REDENEN, HET HOF, Verwerpt het cassatieberoep ; Veroordeelt eiser in de kosten. De kosten begroot op de som van tweehonderd achtentwintig euro zesentachtig cent jegens de eisende partij en op de som van tweehonderd zesenveertig euro drieëntachtig cent jegens de verwerende partijen. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Robert Boes, de raadsheren Ernest Waûters, Ghislain Dhaeyer, Greta Bourgeois en Eric Stassijns, en in openbare terechtzitting van twintig januari tweeduizend en drie uitgesproken door afdelingsvoorzitter Robert Boes, in aanwezigheid van advocaat-generaal Anne De Raeve, met bijstand van eerstaanwezend adjunct-griffier Lisette De Prins.