Datum van inontvangstneming : 21/01/2013

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 26 november 2009 (*)

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 03/07/2012

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Datum van inontvangstneming : 21/06/2012

Date de réception : 18/10/2011

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

Date de réception : 24/02/2012

Vertaling C-125/14-1. Zaak C-125/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Fővárosi Törvényszék (Hongarije)

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/02/2018

Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Date de réception : 10/01/2012

Datum van inontvangstneming : 29/12/2016

Datum van inontvangstneming : 04/01/2018

Datum van inontvangstneming : 09/02/2015

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Datum van inontvangstneming : 16/05/2014

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 27/11/2012

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Datum van inontvangstneming : 23/06/2014

Datum van inontvangstneming : 11/07/2014

Datum van inontvangstneming : 13/01/2017

Datum van inontvangstneming : 23/11/2015

Datum van inontvangstneming : 21/07/2014

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer) 20 juni 2013 (*)

Datum van inontvangstneming : 21/11/2017

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 26/06/2014

Datum van inontvangstneming : 25/11/2013

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 09/03/2017

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

Datum van inontvangstneming : 07/11/2017

Datum van inontvangstneming : 22/04/2013

Date de réception : 27/12/2011

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 15/09/2017

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 16/09/2014

Datum van inontvangstneming : 11/05/2016

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

Datum van inontvangstneming : 04/04/2016

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstneming : 09/09/2014

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 08/11/2016

Datum van inontvangstneming : 13/07/2012

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 06/07/2017

Datum van inontvangstneming : 22/05/2017

Datum van inontvangstneming : 28/06/2012

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 25 januari 2007 *

Datum van inontvangstneming : 17/10/2017

Datum van inontvangstneming : 17/04/2015

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Datum van inontvangstneming : 13/03/2014

Datum van inontvangstneming : 07/05/2013

Datum van inontvangstneming : 26/02/2019

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 21/01/2013

Vertaling C-577/12-1 Zaak C-577/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 10 december 2012 Verwijzende rechter: Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Wien (Oostenrijk) Datum van de verwijzingsbeslissing: 4 december 2012 Verzoekende partij: Michaela Hopfgartner Verwerende partij: Finanzamt Wien 3/11 Schwechat Gerasdorf Verzoek om een prejudiciële beslissing Op het beroep, ingesteld door verzoekster Michaela Hopfgartner, (omissis), Wenen, (omissis) tegen het besluit van het Finanzamt Wien 3/11 Schwechat Gerasdorf, strekkende tot afwijzing van een aanvraag om toekenning van de gezinstoelage vanaf 1 september 2011, heeft de Unabhängige Finanzsenat (Außenstelle Wien (omissis)) (omissis) op 18 oktober 2012 de volgende beslissing gegeven: Overeenkomstig artikel 267 VWEU verzoekt de Unabhängige Finanzsenat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: Staat het recht van de Unie, in het bijzonder de bepalingen betreffende de vrijheid van dienstverrichting (artikel 56 e.v. VWEU), in de weg aan een nationale regeling volgens welke voor verlenging van een recht op gezinstoelage onder meer de voorwaarde geldt dat het vrijwilligerswerk op het nationale grondgebied wordt verricht? NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 4. 12. 2012 ZAAK C-577/12 Motivering I. Feiten Kathrin, de dochter van Michaela Hopfgartner, is op 13 augustus 1987 geboren en is bijgevolg op 13 augustus 2011 24 jaar geworden. Zij woont bij haar moeder, studeert aan de Universiteit Wenen en bezoekt dus een onderwijsinstelling. Michaela Hopfgartner zou in beginsel recht hebben op een gezinstoelage voor haar dochter. De partijen bij de bestuursrechtelijke procedure zijn het erover eens dat de dochter van augustus 2006 tot en met juli 2007 als vrijwilligster aan het EUopleidingsprogramma Europees Vrijwilligerswerk (hierna: EVW-programma ) heeft deelgenomen. Tijdens deze periode heeft zij zich voor de vereniging zonder winstoogmerk Rato-ADCC ingezet. In dat kader was zij te Seixal/Portugal werkzaam voor een project van algemeen nut van het EVW-programma. Zij heeft daarvoor een onkostenvergoeding van 140 EUR per maand ontvangen en was bij European Benefits AXA verzekerd. Het doel van het EVW-programma is jongeren via informele vorming de overgang van het onderwijs naar het beroepsleven te vergemakkelijken, hun bijzondere vaardigheden aan te leren en plaatselijke verenigingen zonder winstoogmerk door de betrokkenheid van jongeren te ondersteunen. De kosten voor het programma worden gedragen door de EU en door de afzonderlijke organisaties die aan het programma deelnemen (omissis). Bij besluit van 24 augustus 2011 heeft het Finanzamt Wien 3/11 Schwechat Gerasdorf de aanvraag van Michaela Hopfgartner om vanaf september 2011, dus nadat haar dochter 24 jaar was geworden, gezinstoelage te blijven ontvangen afgewezen, op grond dat haar dochter geen vrijwilligerswerk in een vrijwilligerswerkplek van een caritatieve vereniging zonder winstoogmerk in Oostenrijk had verricht. In het beroep dat Michaela Hopfgartner tegen dit besluit heeft ingesteld, heeft zij onder meer unierechtelijke bezwaren aangevoerd. II. Relevante bepalingen van nationaal recht 2, lid 2, eerste volzin, Familienlastenausgleichsgesetz 1967 (wet van 1967 betreffende de vergoeding van gezinslasten, hierna: FLAG ) luidt als volgt: Degene tot wiens huishouden een in het eerste lid bedoeld kind behoort, heeft voor dat kind recht op gezinstoelage. 2, lid 5, eerste volzin, FLAG luidt als volgt: Een kind behoort tot iemands huishouden wanneer het met deze persoon in gezamenlijke huishouding een woning deelt. 2

HOPFGARTNER 2, lid 1, sub b en k, FLAG, in de voor de litigieuze periode relevante versie van het Budgetbegleitgesetz 2011, BGBl. I 111/2010 (begrotingswet 2011), luidt onder meer als volgt: Personen die in Oostenrijk wonen of er hun gewone verblijfplaats hebben, hebben recht op gezinstoelage, [...] b) voor meerderjarige kinderen, jonger dan 24 jaar, die een onderwijsinstelling bezoeken of die voor een beroep dat zij hebben geleerd verder worden opgeleid aan een gespecialiseerde school, indien zij door die opleiding hun beroep niet kunnen uitoefenen. Meerderjarige kinderen die een in 3 Studienförderungsgesetz 1992, BGBl. Nr. 305 (studiefinancieringswet 1992) vermelde onderwijsinstelling bezoeken worden slechts geacht een opleiding te volgen wanneer zij de normale studietijd per studieonderdeel met niet meer dan een semester of de normale opleidingsduur met niet meer dan een studiejaar overschrijden [...] [...] k) voor meerderjarige kinderen vanaf het bereiken van de 24-jarige leeftijd tot het bereiken van de 25-jarige leeftijd, indien zij een beroepopleiding volgen en indien zij vóór het bereiken van de 24-jarige leeftijd eenmalig gedurende acht tot twaalf maanden vrijwilligerswerk hebben verricht bij een door een caritatieve vereniging zonder winstoogmerk aangeduide vrijwilligerswerkplek in het binnenland; voor kinderen die studeren aan een in 3 Studienförderungsgesetz 1992 vermelde onderwijsinstelling geldt deze regeling echter slechts voor de in 2, lid 1, sub b, bepaalde studieduur [...] 10, lid 2, FLAG luidt als volgt: De gezinstoelage wordt toegekend vanaf het begin van de maand waarin de voorwaarden voor het recht op gezinstoelage vervuld zijn. Het recht op gezinstoelage vervalt aan het einde van de maand waarin de voorwaarden voor het recht op gezinstoelage niet langer vervuld zijn of indien er een uitsluitinggrond ontstaat. In lid 1, Z 1, worden Oostenrijkse universiteiten als onderwijsinstellingen in de zin van 3 vermeld. III. Toelichtingen bij de prejudiciële vraag Overeenkomstig het nationale recht heeft het Finanzamt de gezinstoelage slechts toegekend tot het einde van de maand waarin de dochter van verzoekster 24 jaar is geworden. Indien Michaela Hopfgarnter s dochter haar vrijwilligerswerk bij een Oostenrijkse caritatieve vereniging zonder winstoogmerk en niet in Portugal had 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 4. 12. 2012 ZAAK C-577/12 verricht, zou zij naar nationaal recht tot het bereiken van de 25-jarige leeftijd recht op de gezinstoelage hebben gehad. De Unabhängige Finanzsenat vraagt zich af of een nationale regeling die bepaalt dat het recht op gezinstoelage slechts tot het bereiken van de 25-jarige leeftijd kan worden verlengd indien vrijwilligerswerk wordt verricht bij een door een caritatieve vereniging zonder winstoogmerk aangeduide vrijwilligerwerkplek in het binnenland, verenigbaar is met de fundamentele vrijheden van de Europese Unie. Volgens artikel 57 VWEU is een van de voorwaarden voor de toepassing van artikel 56 VWEU dat de diensten gewoonlijk tegen vergoeding geschieden. Het Hof van Justitie legt het begrip vrijheid van dienstverrichting echter zeer ruim uit. Zo valt ook een nagenoeg onbezoldigde dienstverrichting waarvoor een onkostenvergoeding wordt betaald onder de vrijheid van dienstverrichting, aangezien ook onkostenvergoedingen als een vergoeding in de zin van artikel 57 VWEU moeten worden beschouwd (arrest Hof van 18 december 2007, Jundt, C-281/06, Jurispr. blz. I-12231). Om te kunnen spreken van een vergoeding volstaat reeds een indirecte tegenprestatie. Voorts volstaat het dat deze economische tegenprestatie door een derde wordt verricht (zie arrest Hof van 5 oktober 1988, Steyman, C-196/87, Jurispr. blz. 6159). Het project dat in de onderhavige zaak aan de orde is, beoogt door de ondersteuning van jongeren en organisaties zonder winstoogmerk sociale doelstellingen te verwezenlijken die de respectieve lidstaat van de Europese Unie (in dit geval Portugal) ten goede komen en waarvoor daarenboven onder meer de Europese Unie deze lidstaat de middelen voor het project ter beschikking stelt. Voorts heeft de dochter van Michaela Hopfgartner een weliswaar geringe onkostenvergoeding van 140 EUR per maand ontvangen. Bijgevolg is de verwijzende rechter van mening dat de bepalingen betreffende de vrijheid van dienstverrichting van toepassing zijn. Kennelijk schendt het vereiste dat het vrijwilligerswerk uitsluitend in een door een caritatieve vereniging zonder winstoogmerk aangeduide vrijwilligerswerkplek in Oostenrijk mag worden verricht dus de vrijheid van dienstverrichting, en dit enerzijds ten aanzien van de vereniging zonder winstoogmerk (in casu Rato- ADCC), die over de vrijheid moet beschikken om haar hulp aan te bieden in de staat waarvan zij van mening is dat die hulp nodig heeft, en anderzijds ten aanzien van de dochter, die diensten moet kunnen verrichten in de staat van haar keuze. Hieraan moet worden toegevoegd dat op basis van het werkstaatbeginsel neergelegd in artikel 11, lid 3, van verordening (EG) nr. 883/2004, gelezen in samenhang met artikel 68, lid 1, van diezelfde verordening, Michaela Hopfgartner in wezen ook recht zou hebben op de gezinstoelage indien zij in Oostenrijk zou werken maar haar dochter in Portugal zou wonen (zie ook arrest Hof van 5 oktober 1995, Imbernon Martínez, C-321/93, Jurispr. blz. I-2821). Zelfs in dat 4

HOPFGARTNER geval zou er echter naar Oostenrijks recht geen recht op gezinstoelage bestaan indien het vrijwilligerswerk in Portugal werd verricht. Rechtvaardigingsgronden kunnen slechts bestaan voor zover volgens de hierboven weergegeven regeling van 2, lid 1, sub k, FLAG een caritatieve vereniging zonder winstoogmerk op het grondgebied van de Unie kan zijn gevestigd ofschoon het vrijwilligerswerk enkel in Oostenrijk wordt verricht. Een dergelijke situatie zal zich in de praktijk echter slechts zelden voordoen, zodat er de facto sprake is van een beperking tot Oostenrijkse caritatieve verenigingen zonder winstoogmerk. Zelfs in die hypothese blijft echter de vraag onbeantwoord of de omstandigheid dat de vrijwilligerswerkplek op binnenlands grondgebied moet liggen strijdig is met de vrijheid van dienstverrichting. Wellicht is er ook sprake van schending van de algemene vrijheid van verkeer en van het algemene discriminatieverbod. IV. Bestaan van twijfel De beantwoording van de concrete rechtsvraag lijkt niet dermate evident te zijn dat er geen twijfel in de zin van de rechtspraak van het Hof van Justitie kan bestaan (arrest Hof van Justitie van 6 oktober 1982, Cilfit e.a., 283/81, Jurispr. blz. 3415). Bijgevolg verzoekt de verwijzende rechter het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing over deze vragen. V. Schorsing van de procedure (omissis) Wenen, 4 december 2012 (omissis) (omissis) 5