Schriftlezing Exodus 1 vers 8-22 Schriftlezing Exodus 3 vers 10-22 Schriftlezing 2 Korintiërs 5 vers 17-19 Gezang 448 vers 1 Soms groet een licht van vreugde de christen als hij zingt: de Heer is 't die met vleugels van liefde hem omringt. Loopt alles ons ook tegen, Hij zal ons 't goede doen, Hij geeft na donk're regeneen mild en klaar seizoen Gezang 448 vers 2 Goddank, wij overdenken 't geheim van onze Heer, het heil dat Hij wil schenken, dat nieuw is altijd weer. Bevrijd van onze zorgen begroeten wij de dag en vrezen niet de morgen, wat hij ook brengen mag. Schriftlezing Exodus 1 vers 8-22 Schriftlezing Exodus 3 vers 10-22 Schriftlezing 2 Korintiërs 5 vers 17-19 Psalm 141 vers 2 Oude berijming Mijn bee, met opgeheven handen, Klimm' voor Uw heilig aangezicht, Als reukwerk, voor U toegericht, Als offers, die des avonds branden. Psalm 141 vers 3 Oude berijming Zet, HEER', een wacht voor mijne lippen; Behoed de deuren van mijn mond, Opdat ik mij, tot genen stond, Iets onbedachtzaams laat' ontglippen. 1
Schriftlezing Exodus 1 vers 8-22 Schriftlezing Exodus 3 vers 10-22 Schriftlezing 2 Korintiërs 5 vers 17-19 Gezang 449 vers 1 God enkel licht, wiens aangezicht zo blinkend is van luister, ziet ons onrein, ziet hoe wij zijn vervallen aan het duister Gezang 449 vers 3 Heer, waar dan heen? Tot U alleen! Gij zult ons niet verstoten. Uw eigen Zoon heeft tot uw troon de weg ons weer ontsloten. Schriftlezing Exodus 1 vers 8-22 Schriftlezing Exodus 3 vers 10-22 Schriftlezing 2 Korintiërs 5 vers 17-19 8 Toen trad er in Egypte een nieuwe koning aan, die Jozef niet gekend had. 9 Hij zei tegen zijn volk: Zie, het volk van de Israëlieten is talrijker en machtiger dan wij. 10 Kom, laten wij er verstandig tegen optreden, anders zal het talrijk worden en, mocht het zijn dat er een oorlog uitbreekt, dan zal het zich ook bij onze vijanden aansluiten, tegen ons strijden en uit het land wegtrekken. 11 En zij stelden daarom opzichters van herendiensten over het volk aan om het door zijn dwangarbeid te onderdrukken. Het bouwde voor de farao voorraadsteden: Pitom en Raämses. 12 Hoe meer zij het echter onderdrukten, hoe talrijker het werd en hoe meer het zich uitbreidde, zodat zij in angst verkeerden vanwege de Israëlieten. 2
14 Zij maakten het leven bitter voor hen door hen zwaar werk te laten verrichten met leem en bakstenen, en door allerlei werk op het veld: al hun werk, waarmee zij hen moesten dienen, met harde hand. 15 Bovendien zei de koning van Egypte tegen de vroedvrouwen van de Hebreeuwse vrouwen, van wie de naam van de een Sifrawas en de naam van de ander Pua, 16 hij zei: Als u de Hebreeuwse vrouwen bij het bevallen helpt en u let op de stenen baarstoel, dan moet u, als het een zoon is, hem doden, maar als het een dochter is, mag zij blijven leven. 17 De vroedvrouwen vreesden echter God en deden niet wat de koning van Egypte tot hen gesproken had, maar lieten de jongetjes in leven. 18 Toen riep de koning van Egypte de vroedvrouwen bij zich en zei tegen hen: Waarom hebt u dit gedaan, dat u de jongetjes in leven laat? 19 De vroedvrouwen zeiden tegen de farao: Omdat de Hebreeuwse vrouwen niet zijn zoals de Egyptische vrouwen, want zij zijn sterk. Zij hebben al gebaard, voordat er een vroedvrouw bij hen is aangekomen. 20 Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed, en het volk werd talrijk en zeer machtig. 21 En het gebeurde, omdat de vroedvrouwen God vreesden, dat Hij aan hen nakomelingen schonk. 22 Toen gebood de farao heel zijn volk: Al de zonen die geboren worden, moet u in de Nijl werpen, maar al de dochters mag u in leven laten. Schriftlezing Exodus 1 vers 8-22 Schriftlezing Exodus 3 vers 10-22 Schriftlezing 2 Korintiërs 5 vers 17-19 Psalm 42 vers 1 Oude berijming 't Hijgend hert, der jacht ontkomen, Schreeuwt niet sterker naar 't genot Van de frisse waterstromen, Dan mijn ziel verlangt naar God. Ja, mijn ziel dorst naar den HEER'; God des levens, ach, wanneer Zal ik naad'renvoor Uw ogen, In Uw huis Uw Naam verhogen? 3
10 Nu dan, ga op weg. Ik zal u naar de farao zenden, en u zult Mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte leiden. 11 Mozes zei echter tegen God: Wie ben ik, dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden? 12 En Hij zei: Voorzeker, Ik zal met u zijn, en dit zal voor u het teken zijn dat Íku gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg. 13 En Mozes zei tegen God: Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen? 14 En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden 15 Toen zei God verder tegen Mozes: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: De HEERE, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob, heeft mij naar u toe gezonden. Dit is voor eeuwig Mijn Naam, dit is Mijn Naam ter gedachtenis, van generatie op generatie. 16 Ga, verzamel de oudsten van Israël en zeg tegen hen: De HEERE, de God van uw vaderen, is aan mij verschenen, de God van Abraham, Izaaken Jakob. Hij zei: Ik heb zeker naar u omgezien en naar wat u in Egypte wordt aangedaan. 17 Daarom heb Ik gezegd: Ik zal u uit de onderdrukking van Egypte leiden naar het land van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevietenen de Jebusieten, naar het land dat overvloeit van melk en honing. 18 Dan zullen zij naar uw stem luisteren, en u zult gaan, u en de oudsten van Israël, naar de koning van Egypte, en u moet tegen hem zeggen: De HEERE, de God van de Hebreeën, is naar ons toe gekomen. Nu dan, laat ons toch drie dagreizen ver de woestijn intrekken, opdat wij de HEERE, onze God, offers brengen 19 Maar Íkweet dat de koning van Egypte u niet zal laten gaan, ook niet door een sterke hand. 20 Daarom zal Ik Mijn hand uitstrekken en Egypte treffen met al Mijn wonderen die Ik te midden daarvan doen zal. Daarna zal hij u laten gaan. 21 En Ik zal dit volk genade geven in de ogen van de Egyptenaren. En het zal gebeuren dat u, als u weggaat, niet met lege handen gaat. 22 Elke vrouw moet aan haar buurvrouw en aan haar huisgenote zilveren en gouden voorwerpen vragen, en kleren, die u uw zonen en dochters te dragen moet geven. Zo zult u Egypte beroven. 4
Schriftlezing Exodus 1 vers 8-22 Schriftlezing Exodus 3 vers 10-22 Schriftlezing 2 Korintiërs 5 vers 17-19 Psalm 78 vers 4 Nieuwe berijming Wat kon de boog de beste schutter baten? Toen Efraïm Gods wegen had verlaten, vlood al het heer ten dage van het strijden en moest de zwaarste nederlagen lijden. Op Gods verbond werd niet door hen gelet, zij weigerden te wandlen in zijn wet. Schriftlezing: 2 Korintiërs 5 vers 17-19 17 Daarom, als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, alles is nieuw geworden. 18 En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft. 19 God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd. Schriftlezing Exodus 1 vers 8-22 Schriftlezing Exodus 3 vers 10-22 Schriftlezing 2 Korintiërs 5 vers 17-19 Psalm 65 vers 5 Nieuwe berijming Gij komt het dorre land doorschrijden met water uit uw beek en tot een rijke oogst bereiden, uw voetstap maakt het week. Gij druipt uw zegen in de voren, Gij roept het kiemend graan; zo wordt het brood voor ons geboren waar Gij zijt voorgegaan. Psalm 65 vers 6 Nieuwe berijming Gij kroont het jaar van uw genade. Waar Gij getreden zijt tooit de woestijn zich met een wade, de heuvels zijn verblijd. De weidegrond is wit van schapen, het dal van koren blond. Dit is het land door U geschapen, uw lof schalt in het rond. 5
Schriftlezing Exodus 1 vers 8-22 Schriftlezing Exodus 3 vers 10-22 Schriftlezing 2 Korintiërs 5 vers 17-19 Gezang 448 vers 3 Hij die met heerlijkheden de leliën bekleedt, zal ook zijn kindren kleden, Hij kent ons lief en leed. Geen schepsel wordt vergeten, Hij houdt het al in stand, die vogels geeft te eten, Hij voedt ons uit zijn hand. Gezang 448 vers 4 Al zal geen wijnstok dragen, geen vijgenboom zijn vrucht, al ligt het veld te klagen onder een lege lucht, God doet zijn hand toch open, zijn lof krijgt stem in mij. Daar ik op Hem mag hopen, ben ik alleen maar blij. Schriftlezing Exodus 1 vers 8-22 Schriftlezing Exodus 3 vers 10-22 Schriftlezing 2 Korintiërs 5 vers 17-19 6