LJN: AY6472,Sector kanton Rechtbank Leeuwarden, 159702 /CV EXPL 04-6300



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBROT:2015:8694

LJN: BJ4855,Sector kanton Rechtbank Haarlem, zaak/rolnr.: / CV EXPL

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RBLIM:2017:1301

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:RBASS:2012:BX2999

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:RBNHO:2017:6351

ECLI:NL:RBROT:2016:665

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBGEL:2013:2662

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100


ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6664 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

LJN: CA1235,Sector kanton Rechtbank Alkmaar, CV EXPL

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:RBAMS:2014:290

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:RBOVE:2014:2411

ECLI:NL:RBMNE:2017:2000

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

ECLI:NL:RBDHA:2017:364

ECLI:NL:RBNHO:2013:CA1235

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBZWB:2013:11405

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

ECLI:NL:RBOVE:2014:5578

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

LJN: BY3633, Gerechtshof Leeuwarden, /01

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBLEE:2007:BB5165

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBAMS:2017:2373

ECLI:NL:RBNHO:2013:13255

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:RBAMS:2017:5266

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:GHSHE:2015:3457

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHSGR:2005:AU8542

Wederindiensttredingsvoorwaarde Ontslagbesluit; zzp'er; stageovereenkomst

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

ECLI:NL:RBSHE:2009:BJ7462

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2014:7153

ECLI:NL:RBARN:2010:BO4467

ECLI:NL:RBAMS:2016:38

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBZWB:2014:7352

ECLI:NL:RBUTR:2010:BP2410

ECLI:NL:GHSHE:2004:AO4119

Transcriptie:

LJN: AY6472,Sector kanton Rechtbank Leeuwarden, 159702 /CV EXPL 04-6300 Print uitspraak Datum uitspraak: 11-08-2006 Datum publicatie: 17-08-2006 Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie: 7:658 BW. Verfproducent aansprakelijk voor gezondheidsschade van werknemer door blootstelling werknemer aan schadelijke stoffen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. Werkgever is tekortgeschoten in zijn zorgplicht om veiligheidsmaatregelen te nemen. Uitspraak RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Leeuwarden zaak-/rolnummer: 159702 \ CV EXPL 04-6300 vonnis van de kantonrechter d.d. 11 augustus 2006 inzake [eiser], hierna te noemen: [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: Mr. G.J. Knotter, tegen Zandleven Coatings B.V., hierna te noemen: Zandleven, wonende te Leeuwarden, gedaagde, gemachtigde: mr. J.M.W. Werker. Procesverloop 1.1. Ingevolge het tussenvonnis van 4 november 2005 heeft er een deskundigenonderzoek plaatsgevonden. Na ontvangst ter griffie van het definitieve deskundigenrapport hebben partijen ieder een conclusie genomen. [eiser] heeft ter griffie een videoband gedeponeerd waarvan een akte van depot is opgemaakt, welke akte zich bij de stukken van het geding bevindt. Vervolgens is vonnis gewezen op de stukken.

Motivering 2.1. Zandleven heeft bij conclusie na deskundigenbericht aangevoerd dat het deskundigenrapport op onjuiste wijze tot stand is gekomen. De deskundigen (hierna in enkelvoud te noemen: ECEM) hebben, zonder de gemachtigde van Zandleven in te lichten, het bedrijf van Zandleven bezocht en daar met de technische manager en de general manager van Zandleven gesproken en een door [eiser] gemaakte videoband bekeken. Ten aanzien van de videoband merkt Zandleven op dat aan haar een exemplaar had moet worden verschaft omdat een videoband op eenvoudige wijze kan worden gereproduceerd. 2.2. De kantonrechter is van oordeel dat een videoband een voorwerp is dat ter griffie kan worden gedeponeerd. Het enkele feit dat een videoband volgens Zandleven op eenvoudige wijze kan worden gereproduceerd brengt niet automatisch met zich mee dat aan de wederpartij een exemplaar moet wordt verschaft. De kantonrechter overweegt hierbij dat een dergelijk depot voor de wederpartij de zekerheid met zich meebrengt dat zij dezelfde beelden ziet als welke de kantonrechter ziet bij het bekijken van de video. 2.3. De kantonrechter deelt de mening van Zandleven ten aanzien van het deskundigenbericht niet. Bij de stukken bevindt zich de correspondentie van de gemachtigden aan ECEM. Uit de brief van 9 februari 2006 van de gemachtigde van [eiser] aan ECEM, welke brief in kopie aan de gemachtigde van Zandleven is verstuurd en op welke brief door de gemachtigde van Zandleven is gereageerd, blijkt dat er voor het bedrijfsbezoek bij Zandleven een afspraak is gemaakt met Zandleven. Dat Zandleven derhalve geen enkele notie zou hebben van het bedrijfsbezoek, dat bovendien bij haar eigen bedrijf heeft plaatsgevonden, acht de kantonrechter dan ook onwaarschijnlijk. Uit artikel 198 Rv volgt dat partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld om een dergelijk bezoek bij te wonen. Deze gelegenheid, nu moet worden aangenomen dat Zandleven op de hoogte was van het bezoek, heeft Zandleven dan ook gehad. Derhalve kan niet gesteld worden dat partijen niet in de gelegenheid zijn geweest om bij het door ECEM afgelegde bezoek bij Zandleven verzoeken te doen of opmerkingen te maken richting ECEM. Dat Zandleven klaarblijkelijk haar gemachtigde niet van dit bezoek op de hoogte heeft gesteld is een omstandigheid die Zandleven niet aan [eiser] kan tegenwerpen. 2.4. Dat ECEM zich teveel heeft laten leiden door het verhaal van [eiser], zoals Zandleven stelt, is de kantonrechter niet gebleken. Beide partijen hebben inspraak gehad bij het totstandkomen van het deskundigenonderzoek. Het enkele feit dat Zandleven zich niet in het rapport kan vinden maakt de stelling van Zandleven dan ook niet juist. 2.5. Voor zover Zandleven met haar verweer, dat de anamnese van [eiser] zoals vermeld in het rapport van ECEM strijdig is met het medisch dossier, wil aantonen dat het rapport is gebaseerd op onjuiste veronderstellingen gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij. Het enkele feit dat [eiser] in de periode 1993 tot 1999 aan de behandelend internist niet exact hetzelfde verhaal heeft verteld als aan ECEM brengt niet automatisch met zich mee dat het verhaal dat [eiser] aan ECEM heeft verteld niet juist is. Dit temeer daar de bezoeken aan de internist in die periode niet vergeleken kunnen worden met het thans door ECEM uitgevoerde onderzoek. 2.6. De kantonrechter stelt, gelet op hetgeen door Zandleven in haar conclusie na deskundigenbericht is gesteld, voorop hetgeen in overweging 5.4.2. van het tussenvonnis van

5 augustus 2005 is overwogen, namelijk dat [eiser] dient te bewijzen dat hij in zodanige mate aan schadelijke stoffen is blootgesteld bij zijn werk bij Zandleven dat de door hem gestelde gezondheidsklachten daardoor veroorzaakt kunnen zijn. Niet noodzakelijk is dat [eiser] aantoont dat er sprake is van OPS dan wel CTE. Het deskundigenrapport 2.7. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] gedurende het dienstverband is blootgesteld aan schadelijke stoffen en dat er mogelijk ook sprake is geweest van piekblootstellingen. Dat [eiser] is blootgesteld aan schadelijke stoffen blijkt ook uit de lijst met chemicali?n die door ECEM als bijlage bij het deskundigenrapport is gevoegd, waarvan onbetwist is dat [eiser] bij Zandleven met deze stoffen heeft gewerkt. Met betrekking tot deze stoffen is door ECEM ook de bijbehorende R-zinnen weergegeven. Uit de als bijlage gevoegde verklarende woordenlijst blijkt dat [eiser] bijvoorbeeld werkzaam is geweest met stoffen die schadelijk zijn bij inademing (R20) en stoffen die schadelijk zijn bij inademing en bij aanraking met de huid (R20/21). 2.7.1 ECEM heeft op grond van de rondleiding bij Zandleven, het gesprek met de technisch manager en de general manager bij Zandleven en [eiser] en de video van [eiser], de werkwijze bij Zandleven beschreven en hieraan de conclusie verbonden dat deze werkwijze met zich meebracht dat er altijd een zekere concentratie van oplosmiddelen in de lucht aanwezig was. Tevens heeft zij geconcludeerd dat de piekblootstellingen optraden bij de handelingen met oplosmiddelen, het vullen van de verfkuipen en het schoonmaken van de verfkuipen. Daarbij is in het rapport vermeldt: Bij het schoonmaken van de verfkuipen moet de betreffende medewerker zich bukken in de verfkuip, in deze verfkuip bevinden zich eveneens zeer hoge concentraties van oplosmiddelen.(.) De betreffende werknemer wordt in deze situaties dus blootgesteld aan hoge piekblootstellingen gedurende een periode die vrij langdurig was, eerst vullen, overschenken, of pompen, schoonmaken en overschenken van schoonmaakoplosmiddel. In de tijd dat dhr [eiser] volledig werkzaam was in de productie traden deze langdurige piekblootstellingen dus ongeveer 10x per dag op (bij een productie van 10 vaten verf) daarna, in de tijd dat hij meewerkend voorman was ongeveer 5x. Bovenop deze piekblootstelling zal in veel gevallen een blootstelling van de huid hebben plaatsgevonden aan het gebruikte mengsel van oplosmiddelen. Daarnaast was dhr. [eiser] ook nog blootgesteld aan lood. Loodblootstelling kan eveneens schade veroorzaken aan het centrale zenuwstelsel, de MAC waarde van deze stof (0,05 mg/m?) is erg laag, dat betekent dat al een zeer geringe hoeveelheid schade kan aanrichten.(.) 2.7.2. ECEM heeft ten aanzien van beschermingsmiddelen opgemerkt dat de stoffen handschoenen die werden gebruikt vrijwel geen bescherming bieden tegen huidblootstelling. Ook de koolstofmaskers die na 1992 ter beschikking werden gesteld boden onvoldoende bescherming omdat deze in de productiehal werden bewaard als gevolg waarvan de filters snel verzadigd raakten met oplosmiddel. Hierbij merkt ECEM op dat [eiser] geen koolstofmasker droeg omdat hij baarddragend was. 2.7.3. ECEM concludeert dat er sprake is van overgewicht, adequaat gereguleerde hypertensie, niersteenlijden, status na hartritmestoornissen, status na darmbloeding, snelle irritatie, vergeetachtigheid, slapeloosheid, afgenomen alertheid, vermoeidheid, hoofdpijn en karakterverandering, prostatisme klachten, gynecomastie, exostose vorming voeten, verhoogde y-gt en hypogonadotroop hypogonadisme. Hierbij stelt zij vast dat snelle irritatie, vergeetachtigheid, slapeloosheid, afgenomen alertheid en vermoeidheid alsmede een lichte

continue hoofdpijn en karakterveranderingen in redelijkheid beschouwd kunnen worden als klachten die ontstaan zijn door de werkzaamheden van betrokkene en dat de huidige klachten en/of restverschijnselen niet bestonden voor de aanvang van bedoelde werkzaamheden. Dat deze klachten een andere medische oorzaak hebben acht ECEM zeer onwaarschijnlijk. 2.7.4. Ten aanzien van het verhoogde gehalte aan y-gt geeft ECEM aan dat dit in alle medische dossiers naar voren komt. Volgens ECEM kan dit verhoogde gehalte worden veroorzaakt door steathosis hepatis (vetlever) chronisch (overmatig) alcoholgebruik, specifieke aandoeningen van de lever en/of galwegen, blootstellingen aan organische oplosmiddelen, geneesmiddelen en specifieke planten extracten. ECEM geeft hierbij aan dat zij blootstelling aan organische oplosmiddelen als verklaring voor het hoge y-gt gehalte waarschijnlijk acht. Daarbij is door haar gemotiveerd aangeven dat zij het onwaarschijnlijk acht dat het verhoogde gehalte y-gt veroorzaakt wordt door (overmatig) alcoholgebruik of door steathosis hepatis (vetlever). 2.7.5. Verder heeft ECEM gemotiveerd waarom zij op grond van de anamnese en op grond van de chemische rapportage een relatie van de klachten en verschijnselen met piekblootstellingen aan organische oplosmiddelen aannemelijk acht. De klachten en verschijnselen zoals beschreven in het protocol voor de diagnostiek van OPS (rapport S 186 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) traden op na meer dan tien jaar blootstelling aan organische oplosmiddelen. Naar het oordeel van ECEM zijn de klachten van betrokkene te omschrijven als stadium III chronische toxische encefalophatie, zoals gedefinieerd in het protocol voor de diagnostiek van OPS (rapport S 186 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) als gevolg waarvan [eiser] bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden een gevaar voor zichzelf en zijn medewerknemers zou zijn. Volgens ECEM lijkt het erop dat de progressie van de klachten en verschijnselen na het be?indigen van de werkzaamheden tot staan zijn gekomen. 2.8. De kantonrechter overweegt dat op basis van het deskundigenrapport voldoende vast staat dat [eiser] in de uitvoering van zijn werkzaamheden voor Zandleven in zodanige mate aan schadelijke stoffen is blootgesteld dat de door hem gestelde gezondheidsklachten daardoor veroorzaakt kunnen zijn. 2.8.1 De omstandigheden dat: - [a], hoofd van het Solvent Team/ Klinisch Arbeidsgeneeskundige bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (hierna te noemen, [a]) in zijn brief van 25 januari 2001 aan de huisarts van [eiser] vermeld: Als vervolg op eerder onderzoek waarover we U op 18 augustus 2000 berichtten hebben we bovengenoemde pati?nt meer uitgebreid beoordeeld en besproken in het Solvent Team. Beschouwing en advies: Ook bij ons was het neuropsychologische onderzoek niet goed te interpreteren i.v.m. de neiging tot onderpresteren. Duidelijk is wel dat er relevante blootstelling aan oplosmiddelen heeft plaatsgevonden en dat een psychiatrisch beeld niet primair is. ; - [a] in zijn brief van 12 oktober 2002 aan [b], medisch adviseur, schrijft dat: Het dossier beschouwend is er sprake van een consistent beeld dat stabiel is in de tijd; de rapportage van [c] versterkt het vermoeden van een causaal verband tussen blootstelling aan oplosmiddelen en de cognitieve functiestoornissen.; - [d], neuroloog, in zijn brief aan [eiser] van 31 oktober 2002 schrijft: Het EMG onderzoek

laat een geringe zenuwbeknelling zien in de linkerpols. SSEP-onderzoek (onderzoek met schokjes in de benen) laat zien dat de zenuwen in de benen minder goed functioneren. Dit op zich zou kunnen passen bij een zenuwbeschadiging op basis van langdurig contact met organische oplosmiddelen.; - [a], in reactie op hetgeen door Zandleven is gesteld, in zijn brief van 26 april 2005 aan de gemachtigde van [eiser] schrijft: Wat de reeks neuropsychologische onderzoeken betreft: hoewel er soms wat twijfel bestond over de prestatiemotivatie gaven de resultaten van dit onderzoek bij de heer [eiser] in de loop der jaren consequent hetzelfde patroon te zien hetgeen niet verenigbaar is met bewuste aggravatie.; dragen bij aan deze conclusie. 2.8.2. De kantonrechter hecht hierbij tevens belang aan het rapport van psychiater [c] van 20 augustus 2002 waarin is vermeld dat er langzaam maar zeker haperingen komen in het middellange termijngeheugen van [eiser] en dat zijn korte/zeer korte termijngeheugen stoornissen bevat. Door Zandleven wordt de inhoud van dit rapport dan wel betwist maar het enkele feit dat zij de conclusie van [c], dat er sprake is van OPS, merkwaardig vindt is onvoldoende om geen waarde aan dit rapport te kunnen hechten. 2.9. Hetgeen door (de medisch adviseur van) Zandleven naar aanleiding van het verschijnen van het deskundigenrapport is opgemerkt maakt het oordeel van de kantonrechter niet anders. Voorzover dit verweer betrekking heeft op het vaststellen van de beroepsziekte OPS/CTE verwerpt de kantonrechter het verweer. Van [eiser] werd niet verlangd dat hij aantoonde dat er sprake is van OPS/CTE. Bovendien is aan ECEM ook niet verzocht om vast te stellen of er sprake is van OPS/CTE. 2.10. Zandleven heeft aangevoerd dat de klachten van [eiser] andere oorzaken zouden hebben, zoals overgewicht, medicijngebruik of alcoholgebruik, waarbij zij de nadruk heeft gelegd op het vermeende alcoholgebruik van [eiser]. De kantonrechter overweegt dat, gelet op de in het dossier aanwezige medische stukken, deze stelling enkel wordt gedragen door de medische adviseur van Zandleven, die [eiser] nooit zelf heeft onderzocht. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit onvoldoende om van de juistheid van het gestelde te kunnen uitgaan. Bovendien is door ECEM uitvoerig gemotiveerd waarom zij het onwaarschijnlijk acht dat alcoholgebruik de oorzaak van de klachten van [eiser] vormen. Voor wat betreft de stelling van Zandleven dat [eiser] misschien buiten werktijd met neurotoxische stoffen in aanraking kwam overweegt de kantonrechter dat de stukken onvoldoende aanknopings-punten bieden om op dat punt van de juistheid van de stelling van Zandleven uit te gaan. Aansprakelijkheid 2.11. Nu voldoende vaststaat dat de gezondheidsklachten van [eiser] zijn veroorzaakt als gevolg van de blootstelling aan schadelijke stoffen bij Zandleven dient de vraag beantwoord te worden of Zandleven aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade van [eiser]. 2.11.1. Voor de beoordeling van de vraag of Zandleven aansprakelijk is voor de ziekte van [eiser], neemt de kantonrechter de "asbest"jurisprudentie ( HR 25 juni 1993, NJ 1993,686, HR 2 oktober 1998, NJ 1999,683, HR 17 februari 2006, JAR, 2006,67, HR 31 maart 2006, JAR 2006,101) als uitgangspunt. 2.11.2. Bovenstaande brengt met zich mee dat Zandleven, op grond van artikel 7:658 lid 2

BW, in beginsel aansprakelijk is voor schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het blootgesteld zijn aan schadelijke stoffen. Zandleven dient ter afwering van zijn aansprakelijkheid te stellen en bewijzen dat hij de maatregelen heeft getroffen die redelijkerwijs nodig waren om te voorkomen dat [eiser] schade zou lijden als gevolg van die blootstelling aan schadelijke stoffen. Dit betekent dat Zandleven in ieder geval al die veiligheidsmaatregelen diende te treffen welke vereist waren met het oog op de gevaren die aan het werken met schadelijke stoffen verbonden zijn en die haar bekend waren of behoorden te zijn. Wanneer in deze procedure vast komt te staan dat Zandleven het treffen van dergelijke maatregelen heeft nagelaten en dat het nalaten de kans op het zich verwezenlijken van destijds nog onbekende gevaren aanmerkelijk heeft verhoogd, dan is Zandleven ook voor de gevolgen daarvan aansprakelijk. Dit brengt met zich mee dat Zandleven, wat het gevaar van het ontstaan van ziekte als gevolg van het werken met schadelijke stoffen betreft, niet van aansprakelijkheid is ontheven als zij toen weliswaar niet bekend was noch behoorde te zijn van het gevaar, maar het verzuim in het treffen van de hiervoorgenoemde veiligheidsmaatregelen, de kans dat [eiser] ziek zou worden als gevolg van het werk met schadelijke stoffen aanmerkelijk heeft vergroot. 2.11.3. [eiser] is vanaf 1 maart 1975 tot en met 17 februari 2000 in dienst geweest bij Zandleven. Aan het begin van dit dienstverband, in 1976, verscheen Publicatieblad 139 van de Arbeidsinspectie. In dit publicatieblad, waarvan niet dan wel onvoldoende is betwist dat het mede betrekking heeft op bedrijven als dat van Zandleven, staat vermeld: De in dit blad gegeven aanwijzingen hebben tot doel brand of explosie en als gevolg daarvan ongevallen, en schade aan de gezondheid als gevolg van giftige eigenschappen van de toegepaste stoffen te voorkomen.met in acht nemen van deze aanwijzingen voldoet men naar het oordeel van de Arbeidsinspectie op doelmatige wijze aan de wettelijke voorschriften. De overige aanwijzingen, gegrond op ervaringen, zijn voor het op verantwoorde wijze werken met verf, oplos- en verdunningsmiddelen in de verfverwerkende industrie van niet minder grote betekenis. 3.2.1 De hoofdbestanddelen van verf zijn pigmenten, vulstoffen, bindmiddelen, oplos- en verdunningsmiddelen, alsmede bij sommige verfsoorten verharders. Deze stoffen kunnen zodanige eigenschappen bezitten dat ze een schadelijke werking hebben op weefsels en organen van het menselijk lichaam. 3.2.3.3 Preventie Ter voorkoming van inademing van gevaarlijke stoffen bij het verwerken van verf dient een verfaanmaak- en verwerkingsruimte doelmatig te worden geventileerd of moeten plaatselijke afzuigingen worden aangebracht. Daarmee worden twee belangrijke effecten bereikt: - de gezondheid van degenen die zich in deze ruimte bevinden wordt beschermd omdat de concentratie van de gevaarlijke stoffen steeds laag worden gehouden 3.2.5.2 Preventie Men dient er voor te zorgen dat de huid niet in aanraking komt met een schadelijk stof. Het reinigen van de huid met oplosmiddelen moet alleen in uiterste noodzaak geschieden. Het kan zeer gevaarlijk zijn te verzuimen direct van kleding te wisselen en/of de huid af te spoelen na een verontreiniging met een schadelijke stof die via de huid het lichaam kan binnendringen. Vooral op het handenwassen bij de persoonlijke verzorging moet worden gelet. 10.5.2.

Het inademen van dampen van oplosmiddelen en het contact daarvan met de huid moet zoveel mogelijk worden gemeden. 10.5.3. Tijdens het reinigen van ketels, tanks roerwerken, spuitgereedschap enz. met oplosmiddelen moet worden zorggedragen voor een afdoende ventilatie 10.5.4. Ten minste wekelijks en indien nodig vaker moet aan werknemers die belast zijn met verfaanmaak, verfverwerking of reiniging schone werkkleding worden verstrekt. Voor het reinigen van de werkkleding moet van bedrijfswege worden zorggedragen. Werkkleding sterk verontreinigd met verfresten en oplosmiddelen mag niet worden gedragen. 2.11.4. In het door [eiser] als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebrachte rapportage vooronderzoek van het Bureau Beroepsziekten van de FNV is als relevante literatuur vermeldt Handboek arbeidsomstandigheden in de verf- en drukinktindustrie (1981). Dit boek is een uitgave van de Vereniging van Verffabrikanten -waarvan onbetwist is gesteld dat Zandleven lid is van deze vereniging- in samenwerking met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hierbij is vermeld dat dit handboek een compleet overzicht biedt van de arborisico's in de verf en drukinktindustrie en de te nemen beschermingsmaatregelen. 2.11.5. Op grond van deze stukken acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat Zandleven eind jaren 70 begin jaren 80 op de hoogte had kunnen zijn van het feit dat het werken met de in haar branche gebruikte stoffen schadelijke effecten op haar werknemers kon hebben. 2.11.6. Zandleven heeft gesteld dat zij, gelet op de haar beschikbare kennis, alle veiligheidsmaatregelen heeft genomen. Zij heeft aan het personeel beschermende kleding, beschermingsmiddelen met koolstoffilter en Airstreamhelmen ter beschikking gesteld. De kantonrechter overweegt dat, voor zover van de juistheid van deze stelling moet worden uitgegaan, op grond van de bij de stukken bevindende foto's en uit de gedeponeerde video blijkt dat deze beschermingsmiddelen niet werden gebruikt. Tevens blijkt uit deze stukken dat de gedragen (beschermende) kleding, ondanks hetgeen in artikel 10.5.4. van Publicatieblad 139 is vermeld, sterk verontreinigd is. 2.11.7. Voorts heeft de arbeidsinspectie op verzoek van [eiser] een onderzoek ingesteld. Blijkens het onderzoeksrapport van de arbeidsinspectie van 21 februari 2005 van [e] heeft [f], technisch manager bij Zandleven tegenover [e] verklaard dat er nauwelijks toezicht was op het dragen van adembeschermingsmiddelen en handschoenen. Tevens staat in het onderzoeksrapport vermeld: Tijdens het bezoek toonde de heer [eiser] mij, [e], een videofilm die begin jaren '90 op de productie afdeling van Zandleven is gemaakt. In de videofilm is te zien dat er bij Zandleven verf werd gemaakt zonder gebruik van doelmatige ventilatie/afzuiging. Tevens is in de film te zien dat er geen adembeschermingsmiddelen werden gedragen.(.) 2.11.8. ECEM heeft terzake de arbeidsomstandigheden bij Zandleven vermeld dat de werkzaamheden werden uitgevoerd in een open situatie, met weinig ventilatie en dat de stoffen handschoenen die in de productiehal werden gebruikt vrijwel geen bescherming bieden tegen huidblootstelling. Verder heeft zij aangegeven dat de koolstofmaskers (ter beschikking gesteld na 1992) open in de productiehal werden bewaard waardoor de filters snel verzadigd raken met oplosmiddel. Volgens ECEM boden deze maskers dan ook geen of onvoldoende bescherming. Hierbij heeft zij opgemerkt dat [eiser] in verband met zijn baard

het koolstofmasker niet droeg. 2.12. De kantonrechter is, gelet op hetgeen hiervoor is vermeld, van oordeel dat Zandleven tekortgeschoten is in haar verplichting om al die veiligheidsmaatregelen te nemen welke vereist waren met het oog op de gevaren die haar bekend behoorden te zijn, althans dat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de naleving van de door haar genomen veiligheidsmaatregelen. Dat dit verzuim de kans op schade aanmerkelijk heeft verhoogd kan op grond van het deskundigenrapport en de huidige wetenschap omtrent de schadelijkheid van de bij Zandleven gebruikte stoffen als vaststaand worden aangenomen. Zandleven is dan ook aansprakelijk voor de door [eiser] geleden schade. 2.13. Het enkele feit dat Zandleven in samenwerking met Arbo Friesland een voorlichting heeft gegeven maakt dit oordeel niet anders. De kantonrechter overweegt hierbij dat het een ervaringsfeit is dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie leidt tot een vermindering van voorzichtigheid. Dit brengt met zich mee dat niet??nmalig instructies of voorlichting gegeven moet worden maar dat ook gedegen toezicht moet worden gehouden op het naleven van de veiligheidsvoorschriften. Schade 2.14. Door ECEM is geoordeeld dat de klachten van [eiser], bestaande uit snelle irritatie, vergeetachtigheid, slapeloosheid, afgenomen alertheid, vermoeidheid, een lichte continue hoofdpijn en karakterveranderingen veroorzaakt zijn door de blootstelling aan toxische organische oplosmiddelen bij Zandleven. ECEM heeft daarbij aangegeven dat [eiser] bij het opnieuw uitvoeren van zijn werkzaamheden een gevaar voor zichzelf en voor de andere medewerkers zou zijn. Tevens is aangegeven dat bovenstaande klachten een belemmering vormen in het dagelijks functioneren. Naar het oordeel van de kantonrechter staat derhalve voldoende vast dat [eiser] schade lijdt. Gegeven de klachten en het feit dat hij als gevolg van deze klachten in het dagelijkse leven beperkingen ondervindt is voldoende aannemelijk dat hij recht heeft op vergoeding van materi?le en immateri?le schade. De omvang van deze schade moet naar het oordeel van de kantonrechter nader worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. Op grond van de stukken is het naar het oordeel van de kantonrechter thans niet mogelijk om de volledige schade vast te stellen of te begroten. Tevens kan niet bepaald worden of Zandleven de gevorderde wettelijke rente over de immateri?le schade vanaf 11 oktober 1999 verschuldigd is. Dit kan in de schadestaatprocedure aan de orde komen. De vordering om de door [eiser] geleden en nog te lijden schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en de vordering tot betaling van de wettelijke rente over de vermogensschade, telkens vanaf het moment dat deze is geleden, zijn dan ook toewijsbaar. 2.14.1. [eiser] heeft verzocht een voorschot op de materi?le en immateri?le schade ad? 25.000,-. [eiser] heeft hierbij aangevoerd dat hij thans volledig arbeidsongeschikt is en een uitkering ontvangt. Tevens leidt hij schade als gevolg van zijn klachten en verminderd levensplezier. Door Zandleven is deze vordering betwist. Zij voert aan dat niet vast staat dat [eiser] (nu nog) volledig arbeidsongeschikt is of een uitkering ontvangt. Ook de gevorderde immateri?le schade wordt betwist omdat het enkel blootgesteld zijn aan schadelijke stoffen geen smartengeldvordering oplevert. 2.14.2. De kantonrechter overweegt als volgt. Als productie 7 bij de dagvaarding is overgelegd de beslissing op het bezwaar dat Zandleven heeft gemaakt tegen de beslissing van UWV van 18 juni 2002. UWV geeft in deze brief aan

dat zij haar beslissing, dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is, handhaaft. Tevens staat in deze brief vermeld dat zij de uitkering van [eiser] handhaaft. Gelet op deze stukken had het op de weg van Zandleven, zeker als ex-werkgever, gelegen om een meer gemotiveerd verweer te voeren dan het enkel stellen dat niet vast staat dat [eiser] (nu nog) arbeidsongeschikt is of een uitkering ontvangt. Nu zij dit heeft nagelaten kan naar het oordeel van de kantonrechter in deze procedure als vaststaand worden aangenomen dat [eiser] thans arbeidsongeschikt is en een uitkering ontvangt. Dat zijn arbeidsongeschiktheid mede veroorzaakt wordt de werkzaamheden die hij bij Zandleven heeft verricht acht de kantonrechter, gezien het door de verzekeringsarts op 22 april 2006 opgemaakte stuk "resultaat onderzoek verzekeringsarts" voldoende aannemelijk. In dit stuk, dat zich eveneens bij de stukken bevindt, vermeldt de verzekeringsarts: concentreren van aandacht > beperkt, kan zich niet langer dan een half uur concentreren op??n informatiebron verdelen van aandacht> beperkt, kan hooguit een half uur de aandacht verdelen over meerdere informatiebronnen herinneren > beperkt, moet regelmatig dingen apart opschrijven als geheugensteun om de continu?teit van handelen te waarborgen. 2.14.3. Gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder: - het feit dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt is en een uitkering ontvangt; - vastgesteld is dat [eiser] als gevolg van zijn dienstverband bij Zandleven last heeft van vergeetachtigdheid, slapeloosheid, afgenomen alertheid, vermoeidheid een lichte continue hoofdpijn en karakterveranderingen; - de conclusie van ECEM dat de klachten van [eiser] belemmeringen vormen in zijn dagelijks functioneren; - de kosten die [eiser], gelet op de hoeveelheid zich bij de stukken bevindende medische rapportages, ten behoeve van deze procedure reeds heeft gemaakt; acht de kantonrechter het voorshands niet onaannemelijk dat in een schadestaatprocedure minimaal? 25.000,- aan vergoeding voor materi?le en immateri?le schade zal worden toegewezen. De vordering tot betaling van een voorschot ter hoogte van dit bedrag is dan ook toewijsbaar. 2.15. Zandleven zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Beslissing De kantonrechter: veroordeelt Zandleven tot vergoeding van de door [eiser] geleden en nog te lijden vermogensschade en immateri?le schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente over de vermogensschade, telkens vanaf het moment dat deze is geleden; veroordeelt Zandleven tot betaling van een voorschot op de materi?le en immateri?le schade groot? 25.000,-; veroordeelt Zandleven in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiser]

begroot op? 1.435,- wegens salaris en op? 2.553,93 wegens verschotten; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mr. P. Schulting, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.