2. Marcelline GABRIËL, die woonplaats kiezen bij advocaat A. PATYN, kantoor houdende te EVERGEM, Schoonstraat 64. tegen :

Vergelijkbare documenten
waarbij het cassatieberoep toelaatbaar wordt verklaard;

Gezien het verslag opgemaakt door auditeur G. DE BLEECKERE;

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 8 juli 2004 in de zaak A /XII-662.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 15 april 2010 in de zaak A /VII

Victor VAN DEN EYNDE, die woonplaats kiest bij advocaat J. DE RIECK, kantoor houdende te 3000 LEUVEN, Vaartstraat 70. tegen :

die woonplaats kiest bij advocaat N. DE CLERCQ, kantoor houdende te BRUGGE, Stockhouderskasteel, Gerard Davidstraat 46 bus 1 tegen :

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 31 mei 2007 in de zaak A /X-8757.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 13 december 2011 in de zaak A /XIV-32.

die woonplaats kiest bij advocaat S. De Vleeschauwer, kantoor houdende te Stekene, Kerkstraat 16 tegen :

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 29 oktober 2015 in de zaak A /VII

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 14 juli 2015 in de zaak A /VII

II. Verloop van de rechtspleging

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VOORZITTER VAN DE IXe KAMER ARREST. nr van 18 oktober 2018 in de zaak A. 217.

President Kennedypark 8b. tegen :

Hof van Cassatie van België

';JA, 'i A R R EST. I. In zake. Julien VALCKE, die woonplaats kiezen bij Advocaat M. DENYS, kantoor houdende te 1000 BRUSSEL, Grote Hertstraat 12

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

Belgisch Staatsblad dd

A R R E S T. nr van 21 juni 2016 in de zaak A /X

Belgisch Staatsblad dd

Belgisch Staatsblad dd

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 31 januari 2012 in de zaak A /XIV-32.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 29 augustus 2007 in de zaak A /XII-5161.

A R R E S T. nr van 3 juli 2012 in de zaak A /VII tegen:

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID. Leefmilieu, Natuur en Energie

geïnformeerd worden over de verschillende fasen van het onderzoek en over de ernst van de verontreiniging;

Belgisch Staatsblad dd

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 31 januari 2002 in de zaak A /VII

BESLUIT: Artikel1. De site 'Voormalige stortplaats, Beekstraat te Lokeren' wordt vastgesteld. De gronden zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1.

DE OPENBARE VLAAMSE AFVALSTOFFENMAATSCHAPPIJ,

In zake 1. de n.v. DUMOBEL, 2. Eliane STELLAMANS, die woonplaats kiezen bij Advocaat J. BLANCKE, kantoor houdende te 3080 TERVUREN, Puttestraat 78

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VOORZITTER VAN DE XIVe KAMER A R R E S T. nr van 9 juli 2019 in de zaak A /XIV-37.

BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE VLAAMSE OVERHEID

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. IXe KAMER A R R E S T. nr van 23 oktober 2018 in de zaak A /IX-9318

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

II. Verloop van de rechtspleging

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 22 november 2018 in de zaak A /VII

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Xe KAMER A R R E S T. nr van 14 september 2018 in de zaak A /X

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID. Leefmilieu, Natuur en Energie

de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie en Administratieve Vereenvoudiging.

GRIFFIE RAAD VAN STATE. KONfNKRIJK BELGIË 1040 Brussel, 18 januari Mr. STAELENS B. Stockhouderskasteel Gerard Davidstraat 46/1.

Sitebesluit Woonzone verkaveling Dennenlaan-Kalmthout 2/6

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 23 april 2007 in de zaak A /IX-3642.

Overwegende dat de geselecteerde gronden vastgesteld worden als site 'Woonzone voormalige stortplaats Baron Moyersoen Park' in Aalst.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VOORZITTER VAN DE VIIe KAMER A R R E S T

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 7 januari 2008 in de zaak A /X

Belgisch Staatsblad dd

Overwegende dat de OVAM ook in het bezit is van een oriënterend bodemonderzoek en

DE OVAM, Site 'particuliere gronden met historische activiteiten in Heuvelland' 1/6

Belgisch Staatsblad dd

Gelet op de kennisgeving van het verslag aan. partijen; IX \6

Belgisch Staatsblad dd

Voorontwerp van decreet tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming

DE OVAM, Sitebesluit Woonzone Sint-Baafskeuter 1/5

?/i SVEHUlßU~J; plaats 13bis in Lier' - DS-PAR-SP DE OVAM,

Besluit van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) tot het vaststellen van gronden gelegen in Wervik als site 'Woonzone wervik'.

Hoofdstuk I. Vaststelling site. Hoofdstuk ll. Uitvoering van het siteonderzoek door de OVAM

de VZW VLAAMS BLOK JONGEREN, gevestigd te Brussel, Madouplein 8, bus 9 tegen :

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Belgisch Staatsblad dd

Belgisch Staatsblad dd

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

A R R E S T. nr van 1 december 2015 in de zaak A /X

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Gezien de beschikking houdende de vaststelling van het rolrecht van 9 mei 2012 met refertenummer X.

VLAAMSE OVERHEID. Omgeving

Site 'particuliere gronden met historische activiteiten in Roosdaal' 1/6

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

tegen: II. Verloop van de rechtspleging

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 25 maart 2016 in de zaak A /VII

Overwegende dat de locatie 65 percelen telt;

DE OVAM, Site 'particuliere gronden met historische activiteiten in Bornem' 1/6

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 23 maart 2009 in de zaak A /IX-2740.

DE OVAM, Site 'particuliere gronden met historische activiteiten in Gavere' 1/6

BESLUIT: Hoofdstuk I. Vaststelling site. Hoofdstuk II. Uitvoering van het site-onderzoek door de OVAM

A R R E S T. nr van 21 februari 2014 in de zaak A /X

Hoofdstuk I. Vaststelling site

A R R E S T. nr van 22 december 2017 in de zaak A /X tegen :

Overwegende dat de andere percelen van de voormalige textielfabriek nog niet werden opgenomen in een bodemonderzoek en bewoond zijn;

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. IXe KAMER A R R E S T. nr van 25 januari 2010 in de zaak A /IX-5893

Hof van Cassatie van België

KOPIE RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R EST. DER A A D V A N STA T E, Xe KAM E R,

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

wonend te 3080 Tervuren Cypressenlaan 17 tegen: I. Voorwerp van het inleidend verzoekschrift II. Verloop van de rechtspleging

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD VLAAMSE OVERHEID. Omgeving

DE OVAM, één overkoepelend bodemonderzoek voor elke locatie; dat het derhalve aanqewezen is om een site vast te stellen voor deze gronden;

mensen, planten en dieren en grond- en oppervlaktewateren over de prognose van de spontane evolutie van de bodemverontreiniging in de toekomst;

OVAM een siteonderzoek uitvoert; dat het siteonderzoek wordt uitgevoerd binnen de termijn die in het besluit is bepaald;

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

de Belgische staat, vertegenwoordigd door de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding.

!~\ ?c is materiaalbewust. i " Vlaanderen

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

A R R E S T. nr van 28 mei 2013 in de zaak A /XII tegen:

Transcriptie:

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T nr. 178.898 van 24 januari 2008 in de zaak A. 145.179/VII-31.209. In zake : 1. Emiel ROETE, 2. Marcelline GABRIËL, die woonplaats kiezen bij advocaat A. PATYN, kantoor houdende te EVERGEM, Schoonstraat 64 tegen : het Vlaamse Gewest, vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, dat woonplaats kiest bij advocaat E. VAN ACKER, kantoor houdende te GENT, Brugsesteenweg 318. --------------------------------------------------------------------------------------------------- D E R A A D V A N S T A T E, VIIe K A M E R, Gezien het verzoekschrift dat Emiel ROETE en Marcelline GABRIËL op 11 december 2003 hebben ingediend om de nietigverklaring te vorderen van het besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Landbouw en Ontwikkelingssamenwerking van 23 september 2003 houdende aanwijzing van het perceel "44302 EVERGEM 2 AFD, S ie : D nr: 0488" als historisch verontreinigde grond waar bodemsanering moet plaatsvinden, overeenkomstig artikel 30, 2, van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering; wederantwoord; Gezien de regelmatig gewisselde memories van antwoord en van Gezien het verslag opgemaakt door auditeur P. PROVOOST; Gelet op de kennisgeving van het verslag aan de partijen en gezien de laatste memorie van de verzoekende partijen; Gelet op de beschikking van 8 november 2007 waarbij de terechtzitting bepaald wordt op 13 december 2007; Gehoord het verslag van kamervoorzitter L. HELLIN; VII-31.209-1/10

Gehoord de opmerkingen van advocaat A. PATYN die verschijnt voor de verzoekende partijen, en van advocaat A.-M. DELRUE die, loco advocaat E. VAN ACKER verschijnt voor de verwerende partij; Gehoord het eensluidend advies van auditeur P. PROVOOST; Gelet op titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; 1. De feiten Overwegende dat de gegevens van de zaak als volgt kunnen worden samengevat : 1.1. De verzoekende partijen exploiteren een landbouwbedrijf in Evergem. Zij zijn eigenaar van een aantal percelen landbouwgrond, die zij in 1986 hebben gekocht na ze eerder, sinds 1 december 1966 of vroeger te hebben gepacht. Een van de percelen, met name sectie D, nr. 0488, wordt van 1 december 1966 tot 30 november 1971 gehuurd door de gemeente Evergem, voor de exploitatie van een stortplaats. Na het beëindigen van de stortactiviteiten is het perceel gepacht door de verzoekende partijen, die het gebruiken voor hun landbouwbedrijf. De verzoekende partijen willen het perceel verkopen. Uit het bij die gelegenheid opgelegde oriënterend bodemonderzoek blijkt dat er ernstige aanwijzingen zijn dat op de grond een historische bodemverontreiniging voorkomt die een ernstige bedreiging vormt. Het gaat hoofdzakelijk om verontreiniging met zware metalen. De Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (hierna: OVAM) maant de verzoekende partijen aan om een beschrijvend bodemonderzoek uit te voeren. 1.2. De verzoekende partijen reageren hierop en beroepen zich op artikel 31, 2, van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering (hierna : bodemsaneringsdecreet). Zij stellen niet verplicht te zijn een beschrijvend bodemonderzoek uit te voeren omdat ze de verontreiniging niet zelf hebben veroorzaakt en op het ogenblik dat ze eigenaar of gebruiker werden, er niet van op de hoogte waren of behoorden te zijn. VII-31.209-2/10

Bij brief van 20 oktober 1999 verwerpt OVAM de aanspraak van de verzoekende partijen. 1.3. Daarop tekenen de verzoekende partijen administratief beroep aan. Bij brief van 22 november 1999 laat de verwerende partij weten dat het administratief beroep onontvankelijk is. Bij arrest nr. 168.112 van 22 februari 2007 wordt deze onontvankelijkverklaring vernietigd. 1.4. Hangende het voornoemde annulatieberoep wordt het bestreden besluit genomen. Bij toepassing van artikel 30, 2, van het bodemsaneringsdecreet wordt de grond aangewezen als historisch verontreinigde grond waar bodemsanering moet plaatsvinden. Ter motivering wordt verwezen naar het bij de beslissing gevoegde voorstel van OVAM : "Gelet op volgende documenten met betrekking tot de grond gelegen Reibroekstraat te Evergem, kadastraal gekend als (toestand op 01.01.2002): 44302 EVERGEM 2 AFD, Sectie: D: en perceelnummer: 0488: - oriënterend bodemonderzoek: 'Oriënterend bodemonderzoek, terrein Reibroekstraat te Evergem, 99/A1120', uitgevoerd door Laboratorium Van Vooren nv, op 01.07.1999; Overwegende dat de OVAM op basis van de volgende vaststellingen in bovengenoemd(e) document(en) van oordeel is dat er voor de voormelde grond ernstige aanwijzingen zijn dat de vastgestelde historische bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt in de zin van artikel 30, 1 van het bodemsaneringsdecreet; Overwegende de kenmerken van de bodem en de functies die deze vervult zoals weergegeven in de vermelde rapporten; Overwegende de aard en concentratie van de stoffen en organismen zoals weergegeven in de tabel in bijlage bij dit voorstel; Overwegende dat de grond volgens de kwetsbaarheidskaart van het grondwater gelegen is in een gebied dat als zeer kwetsbaar ca1 wordt gecatalogiseerd; Overwegende dat de bovengenoemde grond volgens de geldende plannen van aanleg gelegen is in agrarisch gebied (bestemmingstype II); Gelet op de kenmerken van de bodem van de betreffende gronden, de aard en de concentraties van de aangetroffen verontreinigende stoffen, de verspreiding ervan, de functies die de bodem van de betreffende gronden vervult en het gevaar op blootstelling aan de verontreinigende stoffen, zoals hierboven uiteengezet, is de OVAM van oordeel dat er voor de grond gelegen te Evergem, Reibroekstraat, kadastraal gekend (toestand op 01.01.2002): 44302 Evergem 2 Afd Sectie: D en perceelnummer: 0488 ernstige aanwijzingen zijn dat de vastgestelde historische bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt". Volgens de tabel bij het voorstel baseert OVAM zich op de concentraties van chroom, lood en zink in de bodem. VII-31.209-3/10

1.5. Op 14 september 2007 besluit de verwerende partij om, in uitvoering van voornoemd arrest van de Raad van State, het ingestelde administratief beroep tegen de beslissing van OVAM van 20 oktober 1999, waarbij OVAM beslist dat de verzoekende partijen niet aantonen dat zij conform artikel 31 van het bodemsaneringsdecreet niet verplicht zijn om tot bodemsanering over te gaan, gegrond te verklaren. Het besluit stelt vast dat de verzoekende partijen op voldoende wijze aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 31, 2, van het bodemsaneringsdecreet; 2. De gegrondheid 2.1. Overwegende dat de verzoekende partijen in een enig middel de schending aanvoeren van de artikelen 2, 3/, 5/, 7/ en 10/, 7, 30, en 31, van het bodemsaneringsdecreet, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, van het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, en het redelijkheidsbeginsel; dat zij zich in een eerste onderdeel beroepen op de schending van de artikelen 2, 3/, 5/, 7/ en 10/, 7, 30, en 31, van het bodemsaneringsdecreet, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen en in het bijzonder van het motiveringsbeginsel; dat zij stellen dat gronden met historische bodemverontreiniging enkel aan bodemsanering moeten worden onderworpen als in concreto wordt vastgesteld dat de aangetroffen bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt; dat zij verwijzen naar de artikelen 2, 3/ en 30, van het bodemsaneringsdecreet, alsook naar de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen; dat zij uiteenzetten dat de motiveringsverplichting inhoudt dat uit het bestreden besluit moet blijken, hetzij dat mensen, dieren of planten in contact kunnen komen met deze stoffen en dat daardoor hun gezondheid kan worden geschaad, hetzij dat de bodemverontreiniging de waterwinning nadelig kan beïnvloeden, dat dit geenszins blijkt uit het bestreden besluit, dat het feit dat zij hun eigendom de laatste 32 jaar ononderbroken hebben gebruikt als landbouwgrond in het kader van hun landbouwexploitatie en dat zij nog nooit problemen hebben gehad met de gezondheid van de gewassen die zij hebben geteeld op deze grond, noch met de dieren die deze gewassen hebben geconsumeerd, zelfs veeleer in de richting wijst dat er geen contact is geweest met deze stoffen of minstens dat dit contact niet schadelijk was voor de gezondheid van mensen, planten of dieren, dat het feit dat, volgens het oriënterend bodemonderzoek in het grondwater voor geen enkele gemeten parameter de bodemsaneringsnorm wordt benaderd of overschreden en dat VII-31.209-4/10

de "sterke verontreinigingen aan zware metalen in het stortmateriaal niet uitlogen naar het grondwater", veeleer bewijst dat de vastgestelde bodemverontreiniging de waterwinning niet nadelig kan beïnvloeden, dat aldus niet uit het bestreden besluit blijkt waarom de gegevens van het oriënterend bodemonderzoek toelaten te besluiten dat er aanwijzingen zijn dat de historische verontreiniging effectief een ernstige bedreiging vormt, welke aanleiding moet geven tot sanering van de historisch verontreinigde gronden, dat evenmin blijkt dat de Vlaamse regering op grond van een individueel concreet onderzoek volgens de criteria van artikel 2, 3/, van het bodemsaneringsdecreet tot het besluit is gekomen dat de in het bestreden besluit opgenomen historisch verontreinigde gronden effectief een ernstige bedreiging vormen waar bodemsanering moet plaatsvinden; dat de verzoekende partijen zich in een tweede onderdeel beroepen op de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en het redelijkheidsbeginsel; dat zij aanvoeren dat het zorgvuldigheidsbeginsel inhoudt dat de overheid verplicht is alle gegevens van de zaak zorgvuldig te onderzoeken vooraleer een beslissing te nemen, dat dit klaarblijkelijk niet is gebeurd, dat indien dit wel was gebeurd, de ligging van de grond volgens de kwetsbaarheidskaart van het grondwater in een gebied dat als zeer kwetsbaar met de indices Ca1 wordt gecatalogeerd, geen argument zou zijn geweest om te besluiten dat de historische bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt, dat uit het oriënterend bodemonderzoek immers blijkt dat in het grondwater voor geen enkele gemeten parameter de bodemsaneringsnorm wordt benaderd of overschreden en dat de "sterke verontreinigingen aan zware metalen in het stortmateriaal niet uitlogen naar het grondwater", dat hetzelfde geldt voor het gebruik van de grond in het kader van een landbouwexploitatie, dat het feit dat dit perceel grond nu al meer dan 30 jaar, kennelijk zonder problemen, wordt gebruikt in het kader van een landbouwexploitatie, weerlegt dat de bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt, dat deze argumenten aantonen dat de overheid veeleer op grond van een redenering in abstracto heeft beslist dat er ernstige aanwijzingen zijn dat de bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt dan na een zorgvuldig onderzoek van de situatie, dat het kennelijk onredelijk is om zonder concrete tegenindicaties aan te nemen dat er aanwijzingen zijn dat de vastgestelde historische bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt in de zin van artikel 30, 1, van het bodemsaneringsdecreet; 2.2.1. Overwegende dat de verwerende partij in haar memorie van antwoord met betrekking tot het eerste onderdeel benadrukt dat, na een wijziging van het bodemsaneringsdecreet, artikel 30 van voornoemd decreet het niet langer heeft over een ernstige bedreiging, maar over ernstige aanwijzingen voor een VII-31.209-5/10

ernstige bedreiging, zoals dit voorheen overigens ook reeds het geval was in artikel 39, met betrekking tot de overdracht van gronden; dat zij vermoedt dat de verzoekende partijen deze wijziging over het hoofd hebben gezien; dat zij aanvoert dat, aangezien de tekst van het bodemsaneringsecreet substantieel is gewijzigd, met deze ook de redenering van de verzoekende partijen achterhaald is, dat de redenering als zou de verontreiniging effectief een ernstige bedreiging moeten vormen voorbijgestreefd is en aldus niet meer kan worden gevolgd, dat uit het oriënterend bodemonderzoek blijkt dat de grond is aangetast door een historische bodemverontreiniging in de zin van artikel 2, 5/, van het bodemsaneringsdecreet, dat uit de gegevens van voormeld oriënterend bodemonderzoek blijkt dat de bodem verontreinigd is met zink, chroom en lood; dat de verwerende partij de motivering van het bij het bestreden besluit gevoegde voorstel van OVAM citeert, waaruit blijkt "dat OVAM haar voorstel wel degelijk afdoende en in concreto motiveerde. Gezien de ernstige aanwijzingen dat de bodemverontreiniging in casu een ernstige bedreiging vormt, diende OVAM, overeenkomstig artikel 30, 2 van het Bodemsaneringsdecreet, voor te stellen de grond aan te wijzen als historisch verontreinigde grond. Het stond dan ook aan de Vlaamse Regering, overeenkomstig artikel 30, 2 van het Bodemsaneringsdecreet, op voorstel van OVAM de desbetreffende historisch verontreinigde gronden aan te wijzen, waar bodemsanering dient plaats te vinden"; dat zij voorts stelt dat zowel OVAM als zijzelf de bepalingen van het bodemsaneringsdecreet nauwgezet naleefden, dat van enige schending van het bodemsaneringsdecreet geen sprake is, dat, met betrekking tot de motiveringsplicht, het bestreden besluit duidelijk verwijst naar het oriënterend bodemonderzoek en het voorstel van OVAM, dat door die duidelijke verwijzing vaststaat dat die motivering aan de beslissende overheid kan worden toegeschreven, dat uit de formele motiveringsplicht niet voortvloeit dat de inhoud van de tijdens de voorbereidende procedure ingewonnen adviezen in de beslissing moet worden overgenomen, dat de overheid over een ruim appreciatierecht beschikt, waarbij de Raad van State enkel kan nagaan of men is uitgegaan van feitelijke en in rechte juiste gegevens, en of de appreciatie niet kennelijk onredelijk is, dat het bestreden besluit aldus voldoende is gemotiveerd; dat de verwerende partij ten slotte "volledigheidshalve" opmerkt dat de verzoekende partijen, op het ogenblik van de aankoop van de desbetreffende grond (notariële akte van 27 februari 1986), het kwestieuze perceel grond reeds 14 jaar in gebruik hadden als landbouwgrond (1 november 1971 - februari 1986) en op de hoogte waren van de stortactiviteiten die op de grond hadden plaatsgehad omdat zij reeds voor de stortactiviteiten, die plaatsvonden van 1 december 1966 tot 30 november 1971, de grond in pacht hadden, dat het feit dat deze stortactiviteiten VII-31.209-6/10

gebeurden door de gemeente die daartoe over een geldige exploitatievergunning beschikte, niet wegneemt dat het een bodembedreigende activiteit betrof, dat de notariële aankoopakte letterlijk het volgende vermeldde: "De gesteldheid van de bodem is niet gewaarborgd en ieder verhaal desbetreffende tegen de verkoper is uitgesloten"; dat volgens de verwerende partij deze clausule geen standaardclausule betreft en bij de verzoekende partijen dan ook de nodige vragen had moeten oproepen; dat zij stelt dat de verzoekende partijen de nodige voorzichtigheid aan de dag hadden moeten leggen en een onderzoek hadden kunnen laten uitvoeren naar mogelijke verontreiniging, zelfs wanneer zij daartoe wettelijk niet verplicht waren, dat het feit dat de verzoekende partijen nooit problemen hebben ondervonden met de gezondheid van de gewassen die zij hebben geteeld op deze grond, noch met de dieren die deze gewassen hebben geconsumeerd, geen bewijs kan vormen dat de bodem niet verontreinigd is of kan zijn; 2.2.2. Overwegende dat de verwerende partij, met betrekking tot het tweede onderdeel, stelt dat de verontreiniging door zware metalen in de mate als door het oriënterend bodemonderzoek aan het licht gebracht, een ernstige bedreiging blijft vormen, ongeacht de plaats en de omstandigheden waaronder die zich voordoet, dat OVAM op grond van concrete en in redelijkheid niet te betwisten maatstaven heeft geconcludeerd dat het terrein van de verzoekende partijen een mate van bodemverontreiniging vertoont die een sanering noodzakelijk maakt, dat daar dan ook redelijkerwijze kon worden op ingegaan, dat zij uitdrukkelijk heeft verwezen naar de inhoud van het voorstel van OVAM en het oriënterend bodemonderzoek en zich heeft gesteund op concrete feitelijke en in rechte juiste gegevens, zodat moet worden geconcludeerd dat de verwerende partij tot een redelijk oordeel is gekomen en dit ook voldoende heeft gemotiveerd in het licht van de feiten van het dossier; 2.3. Overwegende dat de verzoekende partijen in hun memorie van wederantwoord aan hun eerder ontwikkelde argumentatie toevoegen dat de overweging in het bestreden besluit "dat de OVAM in haar voorstel op gemotiveerde wijze oordeelt dat er op basis van voormelde onderzoeken ernstige aanwijzingen zijn dat de op de betreffende gronden vastgestelde historische bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt in de zin van artikel 30, 1 van het bodemsaneringsdecreet", niet volstaat, dat de in het voorstel van OVAM tot aanwijzing van historisch verontreinigde gronden waar bodemsanering moet plaatsvinden, aangehaalde motieven onjuist en niet volledig zijn, dat er met geen woord wordt gerept over het feit dat zij hun eigendom de laatste 32 jaar VII-31.209-7/10

ononderbroken hebben gebruikt als landbouwgrond in het kader van hun landbouwexploitatie en dat zij nog nooit problemen hebben gehad met de kwaliteit of de gezondheid van de gewassen die zij hebben geteeld op deze grond, noch met de dieren die deze gewassen hebben geconsumeerd of de voortbrengselen van deze dieren, dat dit erop wijst dat er geen contact geweest is met deze stoffen of minstens dat het niet zeker of waarschijnlijk is dat dit contact schadelijk is voor de gezondheid van mensen, planten of dieren; dat zij erop wijzen dat de op hun bedrijf geproduceerde melk al jarenlang systematisch en zeer grondig wordt gecontroleerd, zodat problemen zoals de overschrijding van de normen inzake zware metalen zeker en vast zouden zijn gedetecteerd, dat in tegenstelling tot wat de verwerende partij beweert, het feit dat zij nooit problemen hebben ondervonden met de gezondheid van de gewassen die zij hebben geteeld op deze grond, noch met de dieren die deze gewassen hebben geconsumeerd of de voortbrengselen daarvan, wel degelijk weerlegt dat er ernstige aanwijzingen zijn dat de op de betreffende gronden vastgestelde historische bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt in de zin van artikel 30, 1, van het bodemsaneringsdecreet, dat het feit dat, volgens het oriënterend bodemonderzoek, in het grondwater voor geen enkele gemeten parameter de bodemsaneringsnorm wordt benaderd of overschreden en dat de "sterke verontreinigingen aan zware metalen in het stortmateriaal niet uitlogen naar het grondwater", erop neerkomt dat de bodemverontreiniging de waterwinning niet nadelig kan beïnvloeden; dat zij voorts aanvoeren dat OVAM is uitgegaan van onvolledige en onjuiste gegevens, waar de ligging van het perceel volgens de geldende plannen van aanleg (agrarisch gebied), de functie van de grond (landbouw) en de kwetsbaarheid van het grondwater worden ingeroepen als motief om voor het perceel aan te nemen dat er ernstige aanwijzingen zijn dat de vastgestelde historische bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt, dat de in het voorstel van OVAM niet aangehaalde gegevens erop wijzen dat de appreciatie die OVAM heeft gemaakt van de voorhanden zijnde gegevens kennelijk onredelijk is, dat de motieven die wel worden aangehaald zodanig algemeen zijn dat zeker niet is voldaan aan de vereiste dat er voor het perceel in concreto moet worden vastgesteld dat er ernstige aanwijzingen zijn dat de aangetroffen bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt; 2.4. Overwegende dat artikel 3, 4, van het bodemsaneringsdecreet als volgt luidt: "Een oriënterend bodemonderzoek heeft tot doel uit te maken of er ernstige aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging op bepaalde VII-31.209-8/10

gronden. Het houdt een beperkt historisch onderzoek en een beperkte monsterneming in"; dat de bodemsanering waartoe is beslist in eerste instantie enkel een beschrijvend bodemonderzoek inhoudt; dat een beschrijvend bodemonderzoek, overeenkomstig artikel 12, 1, van het bodemsaneringsdecreet "(...) wordt ingesteld om de ernst van bodemverontreiniging vast te stellen. Het beoogt een beschrijving te geven van de aard, hoeveelheid, concentratie en oorsprong van de verontreinigende stoffen of organismen, de mogelijkheid op verspreiding ervan en het gevaar op blootstelling eraan van mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater, evenals een prognose van de spontane evolutie van de verontreinigde bodem naar de toekomst toe"; dat overeenkomstig artikel 30, 3, van het bodemsaneringsdecreet, slechts indien het beschrijvend bodemonderzoek aantoont dat de bodemverontreiniging een ernstige bedreiging vormt, kan worden beslist of er effectief bodemsaneringswerken nodig zijn; dat niettegenstaande de verzoekende partijen zich op bepaalde bevindingen van het oriënterend bodemonderzoek beroepen, zij de conclusies van voornoemd bodemonderzoek negeren; dat voornoemd bodemonderzoek als slotconclusie stelde: "Gezien het feit dat deze gronden gebruikt worden als landbouwgronden kan hier een ernstige aanwijzing voor een ernstige bedreiging zijn en is bijgevolg een beschrijvend bodemonderzoek naar de sterke verontreinigingen noodzakelijk"; dat artikel 2, 3/, van het bodemsaneringsdecreet bepaalt wat bodemverontreiniging die een ernstige bedreiging vormt, is, en aangeeft hoe de beoordeling terzake moet worden gemaakt; dat de verzoekende partijen er aan voorbijgaan dat het bestreden besluit niet moest vaststellen en motiveren dat de bodemverontreiniging op hun grond een ernstige bedreiging vormt, maar enkel dat daartoe ernstige aanwijzingen zijn; dat de aangevoerde schending van artikel 2, 5/, 7/ en 10/ van het bodemsaneringsdecreet niet wordt toegelicht; dat er geen overtuigende argumenten worden aangevoerd die toelaten te besluiten dat er geen ernstige aanwijzingen zijn voor een bodemverontreiniging die een ernstige bedreiging vormt; dat artikel 30 van het bodemsaneringsdecreet bijgevolg niet is geschonden; dat artikel 31 van het bodemsaneringsdecreet de saneringsplicht en de vrijstellingsgronden bij historische bodemverontreiniging behandelt; dat dit niet het voorwerp uitmaakt van het bestreden besluit; dat het bestreden besluit de motivering van het voorstel van OVAM overneemt; dat daarin wordt verwezen naar de agrarische bestemming van de grond, naar de indeling als zeer kwetsbaar gebied volgens de kwetsbaarheidskaart van het grondwater, naar de aangetroffen concentraties chroom, lood en zink, en naar het oriënterend bodemonderzoek; dat uit het oriënterend bodemonderzoek blijkt VII-31.209-9/10

dat voor die drie zware metalen de bodemsaneringsnormen zijn overschreden; dat deze motivering voor een ernstige aanwijzing van een ernstige bedreiging voldoende is, zodat de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen niet is geschonden; dat, gelet op het voorgaande, moeilijk valt in te zien hoe de verwerende partij onzorgvuldig of kennelijk onredelijk zou hebben gehandeld; dat het enig middel niet gegrond is, B E S L U I T : Artikel 1. Het beroep wordt verworpen. Artikel 2. De kosten van het beroep, bepaald op 350 euro, komen ten laste van de verzoekende partijen, elk voor de helft. Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting, vierentwintig januari tweeduizend en acht, door de VIIe kamer, die was samengesteld uit : de HH. L. HELLIN, kamervoorzitter, J. LUST, staatsraad, E. BREWAEYS, staatsraad, Mevr. E. IMPENS, toegevoegd griffier. De griffier, De voorzitter, E. IMPENS. L. HELLIN. VII-31.209-10/10