Nadere regeling kinderarbeid SZW

Vergelijkbare documenten
Maatschappelijke stage en de ARBO-wet

Maatschappelijke stage en de ARBO-wet

KINDERARBEID > KINDEREN IN VOORSTELLINGEN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Wat mogen kinderen van 12 jaar?

De wet maakt onderscheidt in kinderen en jeugdigen/ jongeren. Wettelijk ben je tot je 16 e kind. 16 en 17-jarigen worden beschouwd als jeugd.

Welke werktijden gelden er voor een 13-jarige:

Vakantiekrachten. Welke werktijden gelden er voor een 13-jarige? Welke werkzaamheden mag je als 13-jarige doen? Op schooldagen: Op vakantiedagen:

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Kinder- en jeugdarbeid aan strenge regels gebonden

Werken onder de 18 Wat zijn de regels?

Alles over. arbeidsvoorwaarden. van. vakantiewerkers 2016

Verantwoordelijke personen Begin en einde van de verplichting tot inschrijving

Ontwerpbesluit tot wijziging van het Arbeidstijdenbesluit (mijnbouw) en het Arbeidstijdenbesluit vervoer

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Besluit:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Kinder- en jeugdarbeid. Informatie voor werkgevers

Publicatie brochure arboregels vakantiewerker

vakantiewerkers 2013

REGELGEVING STAGES VMBO-SCHOLIEREN

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Werken onder de 18 Wat zijn de regels? versie juni 2013

vakantiewerkers 2015

Aanvraagformulier schoolverlof locatie TBL

KUNSTKINDEREN Wat zijn de regels bij uitvoeringen?

vakantiewerkers 2014

achternaam:

Gelet op artikel 6g1, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 12b, derde lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES:

Arbeid door jongeren: informatie voor werkgevers

Arbeid door jongeren. Informatie voor werkgevers

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Werken onder de 18 Wat zijn de regels?

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

(Genoemde bedragen gelden vanaf 1 januari Het is mogelijk dat de bedragen iets omhoog gaan per 1 juli.)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

(De bedragen in deze brochure gelden vanaf 1 januari Het is mogelijk dat de bedragen iets omhoog gaan per 1 juli.)

1 Doel en inhoud van de Leerplichtwet

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Als kind meedoen in een musical, film of tv-serie

Bescherming van de minderjarige sporter. Verricht hij arbeid? En zo ja, moet dat worden gereguleerd? Klara Boonstra VSR

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

T.a.v. de MR deelraad NHJ locatie V. Betreft: Voorstel andere schooltijden Beste MR leden.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Vaststelling nieuwe Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet

Tweede Kamer der Staten-Generaal

inkoop dienstverlening Arbeidsvoorzieningsorganisatie

Wet van 30 mei 1968, houdende vaststelling Leerplichtwet 1969

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Leerplicht?! Wat u moet weten over de leerplicht. Deze folder is een gezamenlijke uitgave van de gemeenten:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Projectverslag. Vakkenvullen jeugdigen supermarkten 2004

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Duinpieper LEERPLICHT: IEDEREEN OP SCHOOL. Deze brochure is een uitgave van de gemeente Noordwijk en de Noordwijkse scholen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

Inhoudsopgave. Foto s cover

Extra verlof: alleen in bijzondere gevallen

Leerplicht. 1 hillegom 2 katwijk 3 leiden 4 leiderdorp 5 lisse 6 noordwijk 7 oegstgeest 8 teylingen 9 voorschoten 10 zoeterwoude

Gemeenschappelijke medezeggenschapsraad

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AANVRAAG FORMULIER voor VERLOF buiten de SCHOOLVAKANTIES

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijzigingswet Wet op het voortgezet onderwijs, enz. (invoering basisvorming in voortgez... De citeertitel is door de wetgever vastgesteld.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Leerplichtwet Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Wet arbeid Vreemdelingen

Verordening Leerlingenvervoer gemeente Heerlen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Onderdeel C dient ingevuld te worden door de werkgever of de zelfstandige. Onderdeel D dient te worden ingevuld door het hoofd van de school.

Basisinspectiemodule

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Maatschappelijke Stage Boekje voor leerlingen en organisaties

gelezen het voorstel R van burgemeester en wethouders van 29 april 2014;

De Leerplichtwet. Inhoud

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Onderdeel C dient ingevuld te worden door de werkgever of de zelfstandige. Onderdeel D dient te worden ingevuld door het hoofd van de school.

Onderdeel C dient ingevuld te worden door de werkgever of de zelfstandige. Onderdeel D dient te worden ingevuld door het hoofd van de school.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Leerplicht en kwalificatieplicht

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid BESLUIT:

De raad van de gemeente Nuth;

Protocol aanvraag verlof

De Raad van State gehoord (advies van 31 januari 2003, nr. W /III);

Inhoud. Artikel Artikel Artikel Artikel

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Leerplichtwet 1969 Page 1 of 27. Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

RICHTLIJN NR. B005 CATEGORIEEN AANVRAGEN BIJ HET UWV WERKBEDRIJF I.P.V. COLLEGE

Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid

AANVRAAG FORMULIER voor VERLOF buiten de SCHOOLVAKANTIES

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid BESLUIT:

Protocol aanvraag verlof

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Verzuimprotocol Casparus College

Besluit van (datum) tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang

Transcriptie:

Nadere regeling kinderarbeid SZW «Arbeidstijdenwet» 13 december 1995/nr. AV/RV/95/2509 Directie Arbeidsverhoudingen De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Gelet op artikel 3:2, derde lid, van de Arbeidstijdenwet; Besluit: 1 Algemene bepalingen Artikel 1:1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. uitvoering: het deelnemen aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard, aan modeshows, aan audio-, visuele of audio-visuele opnamen en daarmee vergelijkbare uitvoeringen; b. voorarbeid: de met de uitvoering samenhangende arbeid bestaande uit de noodzakelijke repetities alsmede de wacht- en rusttijden; c. schoolweek: een week waarin op één of meerdere dagen onderwijs gevolgd wordt; d. vakantieweek: een week waarin géén onderwijs wordt gevolgd. 2 Alternatieve sanctie Artikel 2:1 1. In dit artikel wordt verstaan onder alternatieve sanctie een project van niet-industriële hulparbeid van lichte en opvoedkundige aard of een leerproject ten behoeve van: a. de deelname aan een project, bedoeld in artikel 77e van het Wetboek van Strafrecht; b. de vervulling van de voorwaarde, bedoeld in artikel 77f, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht; c. de uitvoering van de alternatieve sanctie, bedoeld in artikel 77h, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. 2. Indien een kind van 12 jaar of ouder arbeid verricht in het kader van een alternatieve sanctie, dan wordt in acht a. een onafgebroken rusttijd heeft van periode tussen 20.00 uur en 07.00 uur b. in elke periode van 7 achtereenvolgende dagen een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 36 uren; c. tijdens een schoolweek niet langer arbeid verricht dan 20 uren, waarvan ten hoogste 2 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en ten hoogste 7 uren per dag op andere dagen; d. tijdens een vakantieweek niet langer arbeid verricht dan 35 uren per week, waarvan ten hoogste 7 uren per dag; e. gedurende ten hoogste 6 vakantieweken per jaar arbeid verricht; 3. Indien een kind in een week arbeid verricht waarop dit artikel van toepassing is, verricht hij in die week geen andere arbeid. 3 Arbeid naast en in samenhang met onderwijs Artikel 3:1 1. Alvorens de in dit artikel bedoelde arbeid kan worden verricht is een stageovereenkomst, bedoeld in artikel 35 van het Inrichtingsbesluit v.w.oh.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., gesloten, onderscheidenlijk een beslissing van burgemeester en wethouders, waarbij goedkeuring wordt verleend op een verzoek tot vervangende leerplicht, bedoeld in de artikelen 3a en 3b van de Leerplichtwet 1969. De stageovereenkomst wordt (mede)ondertekend door een persoon, die over het betrokken kind het ouderlijke gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding dat kind is opgenomen. 2. Indien een kind van 14 jaar of ouder hulparbeid van lichte aard verricht in het kader van een schoolwerkplan van zijn school onderscheidenlijk een programma in het kader van de vervangende leerplicht, dan wordt in acht a. op b. een onafgebroken rusttijd heeft van periode tussen 19.00 uur en 08.00 uur begrepen is. c. niet langer arbeid verricht dan 35 uren per week, waarvan ten hoogste 7 d. indien op een dag langer arbeid 3. Indien een kind in een week arbeid verricht waarop dit artikel van toepassing is, verricht hij in die week geen andere arbeid. 4 Niet-industriële (hulp)arbeid van lichte aard, niet zijnde uitvoeringen, tijdens een schoolweek Artikel 4:1 Indien een kind van 13 of 14 jaar tijdens een schoolweek niet-industriële hulparbeid van lichte aard verricht, niet zijnde een uitvoering, dan wordt in acht a. op b. op niet meer dan ten hoogste 5 c. een onafgebroken rusttijd heeft van periode tussen 19.00 uur en 08.00 uur d. niet langer arbeid verricht dan 12 uren, waarvan ten hoogste 2 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en ten hoogste 6 uren per dag op andere dagen; e. indien op een dag langer arbeid Artikel 4:2 Indien een kind van 15 jaar tijdens een schoolweek niet-industriële arbeid van lichte aard verricht, niet zijnde een uitvoering, dan wordt in acht genomen, dat dat kind: Uit: Staatscourant 1995, nr. 246 / pag. 22 1

ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging of, bij het d. op niet meer dan ten hoogste 5 e. een onafgebroken rusttijd heeft van f. niet langer arbeid verricht dan 12 uren, waarvan ten hoogste 2 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en ten hoogste 8 uren per dag op andere dagen; g. indien op een dag langer arbeid 5 Niet-industriële (hulp)arbeid van lichte aard, niet zijnde uitvoeringen, tijdens een vakantieweek Artikel 5:1 1. Indien een kind van 13 of 14 jaar tijdens hulparbeid van lichte aard verricht, niet zijnde een uitvoering, dan wordt in acht a. op b. op niet meer dan ten hoogste 5 c. een onafgebroken rusttijd heeft van d. niet langer arbeid verricht dan 35 uren per week, waarvan ten hoogste 7 e. indien op een dag langer arbeid 2. Een kind van 13 of 14 jaar mag gedurende ten hoogste 4 vakantieweken per jaar arbeid verrichten, waarvan ten hoogste 3 vakantieweken aaneengesloten. Artikel 5:2 1. Indien een kind van 15 jaar tijdens arbeid van lichte aard verricht, niet zijnde een uitvoering, dan wordt in acht ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging of, bij het c. op niet meer dan ten hoogste 5 e. niet langer arbeid verricht dan 40 uren per week, waarvan ten hoogste 8 2. Een kind van 15 jaar mag gedurende ten hoogste 6 vakantieweken arbeid verrichten, waarvan ten hoogste 4 vakantieweken aaneengesloten. 6 Niet-industriële arbeid van lichte aard bestaande uit uitvoeringen tijdens een schoolweek Artikel 6:1 1. Indien een kind van 13 of 14 jaar tijdens een schoolweek niet-industriële arbeid van lichte aard verricht bestaande uit een uitvoering, dan wordt in acht medezeggenschapsorgaan daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging of, bij het periode tussen 22.30 uur en 08.00 uur e. niet meer dan ten hoogste 3 malen optreedt met een maximum van 15 malen per jaar; 2. Met inachtneming van het eerste lid, onderdeel c, bedraagt de totale arbeidstijd met in begrip van de voorarbeid ten hoogste 7 uren per dag en 12 uren per week. Artikel 6:2 1. Indien een kind van 15 jaar tijdens een schoolweek niet-industriële arbeid van lichte aard verricht bestaande uit een uitvoering, dan wordt in acht ontbreken daarvan, met de perso- Uit: Staatscourant 1995, nr. 246 / pag. 22 2

neelsvertegenwoordiging of, bij het periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur e. niet meer dan ten hoogste 3 malen optreedt met een maximum van 24 malen per jaar; 2. Met inachtneming van het eerste lid, onderdeel c, bedraagt de totale arbeidstijd met in begrip van de voorarbeid ten hoogste 8 uren per dag en 12 uren per week. 7 Niet-industriële arbeid van lichte aard bestaande uit uitvoeringen tijdens een vakantieweek Artikel 7:1 1. Indien een kind van 13 of 14 jaar tijdens arbeid van lichte aard verricht bestaande uit een uitvoering, dan wordt in acht medezeggenschapsorgaan daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging daarvan met de belanghebbende kan uitsluitend worden verricht, indien door de ouders of verzorgers uitdrukkelijk toestemming is verleend; c. ten hoogste 3 malen arbeid verricht tussen 19.00 uur en 22.30 uur; periode tussen 22.30 uur en 07.00 uur e. niet langer arbeid verricht, met inbegrip van de voorarbeid, dan 35 uren per week, waarvan ten hoogste 7 uren per dag; 2. Een kind van 13 of 14 jaar mag gedurende ten hoogste 4 vakantieweken per jaar arbeid verrichten, waarvan ten hoogste 3 vakantieweken aaneengesloten. Artikel 7:2 1. Indien een kind van 15 jaar tijdens arbeid van lichte aard verricht bestaande uit een uitvoering, dan wordt in acht ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging of, bij het c. ten hoogste 3 malen arbeid verricht tussen 19.00 uur en 23.00 uur; periode tussen 23.00 uur en 07.00 uur e. niet langer arbeid verricht, met inbegrip van de voorarbeid, dan 40 uren per week, waarvan ten hoogste 8 uren per dag; 2. Een kind van 15 jaar mag gedurende ten hoogste 6 vakantieweken arbeid verrichten, waarvan ten hoogste 4 vakantieweken aaneengesloten. 8 Niet-industriële arbeid van lichte aard voor kinderen met een vrijstelling van de leerplicht Artikel 8:1 1. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd waarop onderwijs wordt gevolgd en gelden de daarbij behorende onderbrekingen van het onderwijs als arbeidstijd. 2. Indien voor een kind van 15 jaar een gehele of gedeeltelijke vrijstelling geldt van de leerplicht en dit kind nietindustriële arbeid van lichte aard verricht, dan wordt in acht genomen, dat dat kind: medezeggenschapsorgaan daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging of, bij het d. niet langer arbeid verricht dan 40 uren per week, waarvan ten hoogste 8 e. een onafgebroken rusttijd heeft van 3. Indien een kind in een week arbeid verricht, waarop dit artikel van toepassing is, verricht hij in die week geen andere arbeid. Uit: Staatscourant 1995, nr. 246 / pag. 22 3

9 Het bezorgen van ochtendkranten Artikel 9:1 1. Alvorens de in dit artikel bedoelde arbeid kan worden verricht is een bezorgovereenkomst gesloten tussen de werkgever en het kind. De bezorgovereenkomst wordt (mede)ondertekend door een persoon, die over het betrokken kind het ouderlijke gezag of de voogdij uitoefent of in wiens huishouding dat kind is opgenomen. 2. Indien een kind van 15 jaar arbeid verricht, bestaande uit het bezorgen van ochtendkranten, dan wordt in acht a. op b. een onafgebroken rusttijd heeft van periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur c. niet langer arbeid verricht dan 2 uren per dag. 10 Samenloop tijdens een schoolweek Artikel 10:1 Indien een kind van 13 of 14 jaar in een schoolweek arbeid verricht, waarop de artikelen 4:1 en 8 van toepassing zijn, geldt elk van die regels op de onderscheiden categorieën van arbeid, arbeid verricht dan 12 uren per week, waarvan ten hoogste 2 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en ten hoogste 6 uren per dag op andere dagen. Artikel 10:2 Indien een kind van 15 jaar in een schoolweek arbeid verricht, waarop de artikelen 4:2, 6:2 en 9:1 van toepassing zijn, geldt elk van die regels op de onderscheiden categorieën van arbeid, arbeid verricht dan 12 uren per week, waarvan ten hoogste 2 uren per dag op dagen dat onderwijs wordt gevolgd en ten hoogste 8 uren per dag op andere dagen. 11 Samenloop tijdens een vakantieweek Artikel 11:1 Indien een kind van 13 of 14 jaar in een vakantieweek arbeid verricht, waarop de artikelen 5:1 en 7:1 van toepassing zijn, geldt elk van die regels op de onderscheiden categorieën van arbeid, arbeid verricht dan 35 uren per week, waarvan ten hoogste 7 uren per dag. Artikel 11:2 Indien een kind van 15 jaar in een vakantieweek arbeid verricht, waarop de artikelen 5:2, 7:2 en 9:1 van toepassing zijn, geldt elk van die regels op de onderscheiden categorieën van arbeid, arbeid verricht dan 40 uren per week, waarvan ten hoogste 8 uren per dag. 12 Slotbepalingen Artikel 12:1 Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de Arbeidstijdenwet in werking treedt. Artikel 12:2 Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere regeling kinderarbeid. Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. s-gravenhage, 13 december 1995. de Minister voornoemd, A.P.W. Melkert. Toelichting Algemeen Deze regelgeving dient ter uitvoering van artikel 3:2, derde lid, van de Arbeidstijdenwet. In de memorie van toelichting bij het toenmalige wetsvoorstel Arbeidstijdenwet (Kamerstukken II 1993/94, 23 646, nr. 3, blz. 92) is aangegeven, dat deze regelgeving dient om onder meer de frequentie waarmee, de tijdstippen waarop en het aantal uren dat gewerkt mag worden, aan te geven alsmede een nadere aanduiding van de toegestane arbeid. De opzet van deze regelgeving is zodanig, dat per leeftijdscategorie en per toegestane activiteiten alsook de periode waarin arbeid wordt verricht, een complete arbeids- en rusttijdenregeling is opgenomen. Hiermee wordt niet alleen de toegankelijkheid maar ook de overzichtelijkheid bevorderd. Voor de nadere invulling van deze regelgeving is een aantal onderzoeken uitgevoerd betreffende de vraag, in hoeverre de regeling van het verbod van kinderarbeid in de Arbeidswet 1919 nog voldoet aan de thans heersende normen en waarden in de samenleving en de plaats van het kind in de samenleving. Uit deze onderzoeken door het onderzoeksbureau Regioplan te Amsterdam naar kinderarbeid in Nederland (1988), de kwalitatieve aspecten van kinder- en jeugdarbeid (1991) en de evaluatie van de richtlijnen voor het optreden van kinderen (1991) is gebleken, dat het doen van activiteiten, buiten schooltijd, niet uitsluitend negatieve gevolgen behoeft te hebben voor schoolgaande kinderen. Dergelijke activiteiten kunnen ook vormingselementen bevatten. Men kan wat ervaring opdoen, men heeft sociale contacten en kijkt niet wereldvreemd aan tegen de arbeidsmarkt. Het kan ook een stimulans geven voor het schoolbezoek. De onderzoeken geven aan, dat de te verrichten werkzaamheden op zich positief beoordeeld kunnen worden, indien deze bezigheden van lichte aard zijn en plaatsvinden binnen een beperkte duur en op tijden dat zij geen gevolgen hebben op het schoolbezoek. Het vorenstaande betekent echter niet, dat een arbeidsverbod voor kinderen buiten schooltijd geen zin meer zou hebben. Het is van het grootste belang dat kinderen geen gevaar lopen voor hun veiligheid, gezondheid of ontwikkeling. Daartoe blijft een arbeidsverbod noodzakelijk om die bescherming te bieden. Een aantal uitzonderingen kan gezien de hiervoor geschetste positieve effecten worden toegestaan. Wel moet het daarbij voor de leeftijdsgroep van 13 en 14 jaar gaan om het verrichten van hulparbeid. Het begrip hulparbeid houdt in, dat deze kinderen niet zelfstandig werkzaamheden kunnen verrichten en derhalve de arbeid van deze kinderen altijd onder toezicht moet plaatsvinden. Daarbij komt nog, dat er nog al eens onbegrip bestaat over het feit dat kinderen van 13 jaar en ouder van landbouwers en winkeliers wel hulparbeid mogen doen in het bedrijf Uit: Staatscourant 1995, nr. 246 / pag. 22 4

van hun ouders (2 uren op schooldagen en 5 uren op vrije dagen), terwijl hetzelfde werk in de landbouw en winkels verboden is voor kinderen van dezelfde leeftijdsgroep. Hetzelfde geldt voor vergelijkbare arbeid in andere sectoren. In de artikelen 4:1 en 4:2 is genoemde ongelijkheid in de regelgeving voor kinderen dan ook recht getrokken. De normering is in overeenstemming met internationale verplichtingen ter zake, zoals deze zijn neergelegd in het Europees Sociaal Handvest, Verdrag no. 138 van de Internationale Arbeidsorganisatie en de in het kader van de Europese Unie tot stand gekomen richtlijn betreffende de bescherming van jongeren op het werk (hierna EGrichtlijn jongeren ). Deze nadere regelgeving dient ook voor een belangrijk deel de implementatieverplichting met betrekking tot deze EGrichtlijn. De in de richtlijn genoemde verplichtingen komen in grote mate overeen met de diverse bepalingen van het reeds genoemde ILO-Verdrag no. 138 betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces. Artikelgewijs Artikel 2:1 In het eerste lid van dit artikel wordt aangegeven wat voor de toepassing van het artikel onder alternatieve sanctie dient te worden verstaan. Daarbij is aangesloten aan de herziening van het jeugdigen strafrecht bij de Wet van 7 juli 1994, Stb. 528 (in werking getreden op 1 september 1995). De onderdelen a tot en met c vloeien voort uit de bedoelde wijziging van het Wetboek van Strafrecht. Het deelnemen aan een project waarvan in onderdeel a sprake is, wordt (tot nu toe) hoofdzakelijk gebruikt bij projecten in het kader van vandalismebestrijding binnen het zogenaamde politiesepot. De bedoelde wetswijziging laat de mogelijkheid open, dat het Openbaar Ministerie deze wijze van afdoening ook goedkeurt voor andere projecten. Indien dit onderdeel wordt gehanteerd, wordt als sanctie-norm een maximum van 20 uren gehanteerd. Onderdeel b betreft de zwaardere overtredingen, waarvoor de officier van justitie de mogelijkheid heeft deze af te doen met een sanctie van ten hoogste 40 uren. Het laatste onderdeel heeft betrekking op de zware gevallen, waarvoor rechterlijke tussenkomst noodzakelijk is; voor deze categorie geldt een maximum van ten hoogste 200 uren. Dit laatste kent de volgende invulling ten aanzien van de ten uitvoerlegging: binnen 6 maanden voor straffen van minder dan 100 uren, binnen 12 maanden voor straffen tussen 100 en 200 uren en leerprojecten binnen 6 maanden. Voor de overige artikelleden zij opgemerkt, dat voor arbeid verricht in het kader van een alternatieve sanctie zoveel mogelijk is aangesloten bij de algemeen geldende normen ten aanzien van het verrichten van arbeid door kinderen. Niettemin is afwijking hiervan noodzakelijk. In het bijzonder geldt dit voor het aantal uren dat per week gewerkt mag worden en het aantal dagen per week waarop arbeid mag worden verricht. Het is immers van belang, dat de opgelegde sanctie zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. Het strafelement zit in de beslaglegging op de vrije tijd van het betrokken kind. Wel is het van belang invulling te geven aan de projectplaats. Vandaar dat het eerste lid van het artikel ook aangeeft, dat het dient te gaan om een project van niet-industriële hulparbeid van lichte en opvoedkundige aard of om een leerproject. Het derde lid geeft aan, dat, indien in een week arbeid in het kader van een alternatieve sanctie wordt verricht, er in diezelfde week geen andere arbeid mag worden verricht. Artikel 3:1 In het eerste lid van dit artikel wordt allereerst verwezen naar de stageovereenkomst als bedoeld in artikel 35 van het Instellingsbesluit v.w.o.- h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. (hierna Instellingsbesluit). Op grond van het eerste lid van dit artikel sluit het bevoegd gezag met de leerling en de stagegever te zamen een schriftelijke stageovereenkomst, waaruit blijkt, dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan, waarin het doel, de inhoud, de omvang en de organisatie van de stage wordt beschreven. Dit stageplan maakt onderdeel uit van het schoolwerkplan. De stageovereenkomst bevat blijkens het tweede lid van artikel 35 van het Instellingsbesluit in ieder geval: a. de leeractiviteiten die de leerling bij de aangewezen stagegever op één of meer bepaalde stageplaatsen moet ontplooien; b. de aanvangsdatum, de einddatum en de tijden van de onder a bedoelde leeractiviteiten; c. een regeling voor de begeleiding van de leerling bij de stagegever waarin in elk geval duidelijk wordt gemaakt welk aandeel in de begeleiding door de stageleraar resp. door de aangewezen stagebegeleider wordt verzorgd; d. de wijze waarop de stagegever bij de beoordeling van de leeractiviteiten van de leerling wordt betrokken. Tot slot moet de stageovereenkomst tevens een regeling bevatten die de onderwijsinspectie in staat stelt toezicht te houden op de leeractiviteiten die door de leerling bij de stagegever worden ontplooid. Voorts is van belang, dat het laatste artikellid van genoemd artikel van het Instellingsbesluit bepaalt, dat de stage-overeenkomst, wanneer het een minderjarige leerling betreft, door diens ouders, voogden of verzorgers wordt ondertekend. In het eerste lid van artikel 3 van deze Nadere regeling kinderarbeid moet, alvorens de toegestane arbeid door een kind van 14 jaar of ouder verricht kan worden, een stageovereenkomst zijn afgesloten. Zoals hiervoor al uiteen is gezet vormt de stageovereenkomst een onderdeel van het schoolwerkplan. Het bezigen van de term schoolwerkplan is het gevolg van een technische wijziging van het begrip leerplan van de school en hangt samen met de invoering van het schoolwerkplan in het voortgezet onderwijs. Het schoolwerkplan bevat naast een beschrijving van onderwijs- en vormingsdoelen tevens een beschrijving van het praktijkgedeelte, dat bestaat uit het verrichten van hulparbeid van lichte aard. Vervolgens verwijst het eerste lid van dit artikel naar een beslissing van burgemeester en wethouders, waarbij goedkeuring wordt verleend op een verzoek als bedoeld in artikel 3a van de Leerplichtwet 1969. Op grond van dit laatstgenoemde artikel kan voor een kind van 14 jaar of ouder, waarvan is komen vast te staan dat hij niet geschikt is volledig dagonderwijs aan een school te volgen, door burgemeester en wethouders, na een verzoek daartoe, goedkeuring worden verleend dat dit kind gedurende een bepaald schooljaar een programma volgt, dat naast algemeen vormend onderwijs en op het beroep gericht onderwijs tevens praktijktijd bevat. Gedurende deze praktijktijd kan hulparbeid van lichte aard worden verricht naast en in samenhang met het onder- Uit: Staatscourant 1995, nr. 246 / pag. 22 5

wijs. Het hiervoor bedoelde verzoek dient vergezeld te gaan van een plan van aanpak dat voorziet in een begeleidingsprogramma dat is opgesteld door de school. Dit plan van aanpak bevat ten minste een beschrijving van de onderwijsdoelen en van de praktijktijd. In artikel 3b van de Leerplichtwet waar eveneens in het eerste lid van artikel 3 van de Nadere regeling kinderarbeid wordt verwezen, wordt een met artikel 3a van de leerplichtwet 1969 vergelijkbare regeling gegeven, maar dan met betrekking tot de vervangende leerplicht in het laatste schooljaar. In beide gevallen geldt dus, dat alvorens op grond van artikel 3 van de Nadere regeling kinderarbeid door een kind van 14 jaar of ouder arbeid mag worden verricht, de vereiste goedkeuring van burgemeester en wethouders moet zijn verleend. Artikelen 4:1 en 4:2 In de artikelen 4:1 en 4:2 van deze Nadere regeling kinderarbeid zijn nauwkeurige eisen gesteld aan de indeling van de arbeidstijd. Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat een beperking dient te worden aangebracht in de arbeidsuren per dag en per week. Hiermee kan voorkomen worden, dat kinderen te weinig tijd hebben voor de repetities, schoolonderzoeken en voldoende tijd overhouden voor spel en sport en andere communicatiemogelijkheden met leeftijdsgenootjes. Wel is, evenals in de EG-richtlijn «jongeren» (artikel 8), een onderscheid gemaakt tussen de leeftijdsgroepen van 13/14 en 15 jaar voor wat betreft het aantal toegestane werkuren op vrije dagen. Hiermee wordt gedeeltelijk de lijn van de Arbeidswet 1919 voortgezet ten aanzien van 15-jarigen. Daarnaast is er onderscheid gemaakt tussen genoemde categorieën voor wat betreft de aanvang van de arbeid. Voor 13 en 14 jarigen mag de arbeid niet voor 8.00 uur en voor 15-jarigen niet voor 7.00 uur aanvangen. Zowel voor 13/14-jarigen als voor 15-jarigen is dit strenger dan genoemd in artikel 9 van de EG-richtlijn jongeren waar de aanvang van de arbeid op 6.00 uur is gesteld voor beide leeftijdsgroepen. Bij de vaststelling van de normen in deze regeling zijn mede van belang geweest de gegevens en aanbevelingen uit de volgende onderzoeken: Het Jongerenstatuut nader beschouwd (IVA, maart 1987), Kinderarbeid in Nederland (Regioplan, oktober 1988), Van echt werken ga je zweten (Regioplan, januari 1991) en Evaluatie richtlijnen voor het optreden van kinderen (Regioplan, mei 1991). In artikel 4:1 komt in verband met kinderen van 13 en 14 jaar de term niet-industriële hulparbeid van lichte aard voor. Daarmee wordt bedoeld, dat de betrokken kinderen alleen hand- en spandiensten mogen verrichten en geen (zelfstandige) produktie-arbeid. De inhoud van de arbeid die door de betrokken kinderen wordt verricht en de wijze waarop die arbeid is georganiseerd, moeten waarborgen in zich hebben om de veiligheid, de gezondheid en de ontwikkeling van het kind te beschermen. Zo vallen werkzaamheden als cassière niet onder het begrip niet-industriële hulparbeid van lichte aard. Wel onder dit begrip vallen bijvoorbeeld: lichte hulpwerkzaamheden in een winkel, zoals vakken vullen, het markeren van lege vakken, helpen bij het inpakken, vloervegen of schoonmaakwerkzaamheden; behulpzaam zijn bij het verspreiden van een folder, huis- aan huiskrant; lichte hulpwerkzaamheden in de landbouw, zoals groenten en fruit plukken, lichte oogstwerkzaamheden, het voederen van kleine dieren; hulpwerkzaamheden in restaurants, hotels, zoals het helpen bij het bedienen; lichte hulpwerkzaamheden bij modeshows voor kinderen; hulpwerkzaamheden bijvoorbeeld bij een manege, op een camping, in een speeltuin, op een kinderboerderij, in een pretpark, in een bowlingcentrum, in een museum; hulpwerkzaamheden in een gezinshuishouding; het oppassen bij familie of kennissen; het auto-wassen. Voor alle duidelijkheid, het gaat hierbij om voorbeelden. Een limitatieve opsomming van de mogelijkheden is onmogelijk, maar de reikwijdte van het begrip niet-industriële hulparbeid is met deze voorbeelden wel gegeven. Het zal duidelijk zijn dat, zodra het betreffende kind maar enig gevaar loopt, bijvoorbeeld door het gebruiken van bepaalde risicovolle stoffen, te zwaar moet tillen of monotone arbeid moet verrichten of andere bezigheden die niet bij de leeftijd van dat kind horen, de betreffende arbeid niet is toegestaan. In artikel 4:2 (zie ook de artikelen 5:2, 6:1, 6:2, 7:1, 7:2 en 8:10) wordt arbeid op zondag toegestaan. Daarbij wordt niet alleen aangesloten bij artikel 5:4 van de Arbeidstijdenwet, maar is tevens aangegeven dat voor arbeid op zondag de uitdrukkelijke toestemming van de ouders of de verzorgers verplicht is. Hiermee wordt aangegeven, dat er in feite een dubbele goedkeuring nodig is voor het door kinderen op zondag arbeid verrichten, namelijk in de eerste plaats de goedkeuringsprocedure daar waar het de bedrijfsomstamdigheden betreft van het medezeggenschapsorgaan of de personeelsvertegenwoordiging of de belanghebbende werknemers en in de tweede plaats de toestemming van de ouders of verzorgers. Artikelen 5:1 en 5:2 Steeds meer blijkt er bij kinderen vanaf de leeftijd van 13 jaar behoefte te bestaan om tijdens de schoolvakanties een korte periode arbeid te verrichten. Enerzijds komt dit voort uit het feit, dat met de verkregen inkomsten bijvoorbeeld bepaalde voorwerpen kunnen worden gekocht of dat deze inkomsten worden gebruikt tijdens de vakantie. Anderzijds blijkt er ook een behoefte te bestaan om ook tijdens de schoolvakantie met leeftijdgenootjes te communiceren. Ten aanzien van de te verrichten arbeid kan allereerst gewezen worden op bepaalde seizoensgebonden activiteiten, zoals in de landbouw of in de recreatiesector. Vervolgens speelt ook een rol, dat vooral de grote vakantie mogelijkheden biedt vanwege het feit, dat het een periode betreft waarin over het algemeen met vakantie gegaan wordt, waardoor arbeidsplaatsen openvallen die door de vakantiewerkers worden opgevuld. Tot slot worden in de vakantieperiode door kinderen van 13 of ouder werkzaamheden verricht die ook tijdens de schoolperiode zijn toegestaan, maar door de betrokken kinderen echter alleen in vakanties gedaan worden, zoals bijvoorbeeld het bezorgen van kranten of het vullen van vakken in winkels. Tegen het verrichten van dergelijke werkzaamheden tijdens schoolvakanties bestaat geen bezwaar. Maar aangezien het hier kinderen betreft, met andere woorden een kwetsbare groep van personen, dienen stringentere normen te gelden. Het werk dient aangepast te zijn aan het kind en niet andersom. Daarnaast is het van belang dat het bij de leeftijdsgroep 13- en 14-jarigen gaat om Uit: Staatscourant 1995, nr. 246 / pag. 22 6

hulparbeid, zodat toezicht verzekerd is. Verder geeft artikel 6, tweede lid, voor 13- en 14-jarigen een andere belangrijke beperking. Deze groep kinderen mag gedurende de schoolvakanties ten hoogste 4 weken arbeid verrichten waarvan maximaal 3 weken aaneengesloten. Voor 15-jarigen geldt, op grond van artikel 7, tweede lid, als norm 6 weken waarvan ten hoogste 4 weken aaneengesloten. Voor deze laatste groep kinderen is dit een beperking ten aanzien van hetgeen op basis van artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Arbeidswet 1919 mogelijk was. Deze normering is in overeenstemming met hetgeen artikel 11 van de EG-richtlijn jongeren als uitgangspunt hanteert, namelijk dat 13-, 14- en 15-jarigen niet de volledige schoolvakantie(s) mogen werken. De in de artikelen 5:1 en 5:2 van deze nadere regelgeving gegeven normering ten aanzien van de aaneengesloten periode waarin deze groep van kinderen arbeid mag verrichten, sluit aan bij de beleidsontwikkelingen van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen terzake van de vakantiespreiding. In verband met deze vakantiespreiding is een normering gekozen, waarbij het voor de betrokken kinderen mogelijk is om zelf de tijdsperiode te kiezen waarin zij arbeid verrichten. De schoolvakanties voor het voortgezet onderwijs zijn als volgt: zomervakantie: 7 weken; herfstvakantie: 1 week; kerstvakantie: 2 weken; voorjaarsvakantie: 1 week; meivakantie: 1 week. Dit overzicht leert, dat kinderen van 13 en 14 jaar als gevolg van de beperking tot 4 weken waarin arbeid mag worden verricht, nog 8 weken vakantie over een kalenderjaar resteert. Voor kinderen van 15 jaar resteert een periode van 6 weken vakantie. Voor de goede orde zij opgemerkt, dat voor jeugdige werknemers de duur van de vakantie op grond van artikel 1638bb van het Burgerlijk Wetboek ten minste 4 weken bedraagt. Artikelen 6:1 tot en met 7:2 In 1991 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de zogenoemde kunstkinderen in het kader van een evaluatie van de op grond van artikel 9, vierde lid, van de Arbeidswet 1919 uitgevaardigde Richtlijnen verbod kinderarbeid. Onder kunstkinderen wordt verstaan: die kinderen die medewerking verlenen aan uitvoeringen van culturele, wetenschappelijke, opvoedkundige of artistieke aard. De gegevens uit het onderzoek laten zien dat er bij optredens onderscheid wordt gemaakt tussen repetities, opnamen en de wachttijden er tussendoor. Het theaterwerk en sommige shows vragen wat betreft arbeidstijden een forse tijdsinvestering van kinderen. Theaterwerk vereist veel repetitietijd en dus inleveren van vrije tijd, omdat de repetities plaatsvinden na schooltijd en in het weekend. Repetities zijn echter noodzakelijk om de rol of partituur in te studeren. In deze tijd raken kinderen langzaam vertrouwd met het podium, de andere acteurs en hun eigen rol. Theaterwerk is bijna altijd avondwerk, soms gecombineerd met reistijd. De meeste kinderen die theatervoorstellingen doen, verzuimen dikwijls de volgende dag het eerste uur vanwege het (te) laat naar bed gaan. De opnametijd van films is geconcentreerd in enkele weken. De combinatie filmopname en het schoolgaan vraagt om een goede planning en organisatie. Het paradoxale van commercials is dat het relatief licht werk is wat betreft tijdsinvestering. Daarentegen valt deze werksoort op door de klachten over een slechte voorbereiding van de set, veel wachttijden en talloze herhalingen van opnamen. De algemene conclusie van het onderzoek is echter dat van overheidszijde minder aandacht zou moeten worden besteed aan het aantal optredens en zich meer zou moeten richten op de arbeidsomstandigheden waaronder kinderen optreden (programmering kinderen vroeg in de avond, na schooltijd, beperking avondoptredens, ruime programmering werktijden, beperkte wachttijden) en de begeleiding die men biedt (halen/brengen, en de zorg voor, tijdens en na de uitvoering). De onderzoeksgegevens zijn mede van belang geweest bij de opzet van de desbetreffende bepalingen voor kinderen in de artikelen 6:1 tot en met 7:2. In de artikelen 7:1 en 7:2 wordt de normering gegeven voor de kunstkinderen waar het het verrichten van arbeid tijdens de schoolvakanties betreft. Ondanks deze mogelijkheid blijft echter onverkort overeind, dat zowel tijdens de schoolweek als de vakantieweek niet meer dan 3 avonden per week mag worden opgetreden binnen de gestelde maxima voor wat betreft het aantal uren per dag en per week, waarbij het gaat om het totaal aantal uren van optreden en voorarbeid te zamen. Artikel 9:1 Evenals in de Arbeidswet 1919 (artikel 9, tweede lid, onder e) het geval was, geeft de Arbeidstijdenwet aan 15-jarigen de mogelijkheid om binnen een beperkt aantal uren per dag en per week de ochtendkrant te bezorgen. De leeftijd van 15 jaar is in vergelijking met de regeling in de Arbeidswet 1919 gehandhaafd vanwege het feit dat uit onderzoek door het onderzoeksbureau Regioplan te Amsterdam naar de kwalitatieve aspecten van kinder- en jeugdarbeid (januari 1991) is gebleken dat het bezorgen van de ochtendkrant als belastend wordt ervaren. Daarbij speelt een rol het feit, dat s morgens zeer vroeg opgestaan moet worden. Maar dat niet alleen. Ook geldt de verplichting om het werk voor schooltijd af te hebben en vaak zelfs vóór 7.00 uur s morgens. Bovendien wordt het werk als saai ervaren en kan het weer het werk zwaar en vervelend maken. Sommigen klaagden over zwaar tilwerk en het risico van een ongeval, bijvoorbeeld door het omvallen met de fiets. Alvorens een kind van 15 jaar of ouder kranten bezorgt, moet een bezorgovereenkomst zijn ondertekend. Aangezien het van belang is, dat de ouders, voogden of verzorgers van het kind hiervan kennis kunnen nemen, is in het betreffende artikel expliciet opgenomen dat zij de bezorgovereenkomst (mede)ondertekenen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.P.W. Melkert. Uit: Staatscourant 1995, nr. 246 / pag. 22 7