Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

T WEEDE K AMER DER STATEN-G ENERAAL

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nr. 4 ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar B/ Nr. 2 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar B/ Nr. 2 ADVIES RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2 Vergaderjaar

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

(R 1904) Verdrag inzake internationale zakelijke rechten op mobiel materieel en Protocol bij het Verdrag

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT. Staten-Generaal, vergaderjaar , , B en nr.

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar Nr. 391 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Art. 39 Algemene wet inzake rijksbelastingen In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van Onze Minister het internationale

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1/2. Vergaderjaar

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 8 april 2008

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 1 mei 2015

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar B/ Nr. 2 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE VAN HET KONINKRIJK EN NADER RAPPORT 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Postbus LV Den Haag Parnassusplein 5 T

No.W /II 's-gravenhage, 5 november 2012

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

AAN DE KONINGIN. No.W /IV 's-gravenhage, 17 oktober 2006

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1999 2000 27 194 Bepalingen inzake rechtspersoonlijkheid, privileges en immuniteiten van de Hoge Commissaris voor Nationale Minderheden (Wet HCNM) A ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT 1 Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 6 december 1999 en het nader rapport d.d. 13 juni 2000, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt. Bij Kabinetsmissive van 10 september 1999, no. 99004191, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet met memorie van toelichting, houdende bepalingen inzake rechtspersoonlijkheid, privileges en immuniteiten van de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden (Wet HCNM). Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 september 1999, nr. 99004191, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 december 1999, nr. WO2.990472/II, bied ik U hierbij aan. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met zijn advies rekening gehouden zal zijn. 1 De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie. 2 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de zetel van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië Tribunaal sedert 1991, Trb. 1994, 189. 3 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische wapens (OVCW) betreffende de zetel van de OVCW met afzonderlijke regeling; s-gravenhage, 22 mei 1997, Trb. 1. 1. De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) kent sinds 1992 de instelling Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden (hierna: HCNM) met aan het hoofd de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden (hierna: Hoge Commissaris). Omdat de OVSE geen internationale rechtspersoonlijkheid bezit, kan zij geen verdrag sluiten om voor haar medewerkers immuniteiten en privileges te verkrijgen. Om te voorkomen dat de Hoge Commissaris en zijn medewerkers hierdoor in een ongelijke positie komen te verkeren ten opzichte van functionarissen van andere internationale organisaties, worden met het wetsvoorstel aan de HCNM en zijn functionarissen bepaalde immuniteiten en privileges verleend. De HCNM te Den Haag, in de hoedanigheid van een onder de OVSE ressorterende instelling, krijgt in dit wetsvoorstel rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht toegekend. 2. De Raad van State constateert dat artikel 4 van het wetsvoorstel, dat betrekking heeft op communicatie, aanmerkelijk afwijkt van de regeling terzake in vergelijkbare gevallen. Zo staat in artikel IX van de Zetelovereenkomst tussen Nederland en de Verenigde Naties met betrekking tot het Joegoslavië Tribunaal (hierna: Zetelovereenkomst Joegoslavië Tribunaal) 2 en artikel 8 van de Zetelovereenkomst tussen Nederland en de Organisatie voor het verbod van Chemische wapens (hierna: Zetelovereenkomst OVCW), 3 dat de organi- KST46638 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2000 Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 2000, 27 194, A 1

saties mogen communiceren in code. Daarnaast genieten de organisaties een niet minder gunstige behandeling dan die welke door de Nederlandse regering wordt toegekend aan andere organisaties of regeringen, met inbegrip van diplomatieke zendingen van die andere regeringen. Als het de bedoeling is de HCNM en zijn functionarissen op gelijke voet te behandelen als andere internationale organisaties en hun functionarissen, 1 is het aan te bevelen om gelijksoortige bepalingen op te nemen in het wetsvoorstel. Het verdient aanbeveling het wetsvoorstel op dit punt aan te vullen of ten minste het verschil in behandeling toe te lichten. 2. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is het betreffende artikel aangepast. Hierbij zijn niet alleen de zetelovereenkomst Joegoslavië Tribunaal en de zetelovereenkomst OVCW in ogenschouw genomen, doch ook de zetelovereenkomst met de Internationale Thee Promotie Associatie (30 januari 1980, Trb. 1980, 49), de zetelovereenkomst met de Internationale Organisatie voor Migratie (1 mei 1990, Trb. 1990, 81) en de zetelovereenkomst met de Internationale Nikkel Studie Groep (28 mei 1991, Trb. 1991, 96). 1 Zie bijvoorbeeld memorie van toelichting, 1.5 Algemene opmerkingen ten aanzien van de privileges en immuniteiten, eerste alinea. 2 Zie bijvoorbeeld ten aanzien van douanerechten: Verordening (EG) nr.918/83 van de Raad van de Europese Unie van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, PbEG L 105 van 23 april 1983, ten aanzien van omzetbelasting: Zesde richtlijn Richtlijn nr.77/388/eeg van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, PbEG L 145 van 13 juni 1977 en ten aanzien van uniforme grondslagen accijnzen: Richtlijn nr.92/12/eeg van de Raad van de Europese Unie van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsprodukten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop (horizontale accijnsrichtlijn), PbEG L 076 van 23 maart 1992. 3. De HCNM is op grond van artikel 8, eerste lid, vrijgesteld van alle directe belastingen. In het tweede lid is voorzien in een vrijstelling voor verschillende andere belastingen en voor rechten bij invoer. Hierover valt een aantal opmerkingen te maken: a. Voor wat betreft rechten bij invoer, omzetbelasting en accijnzen geeft de toepasselijke communautaire regelgeving 2 aan in welke situaties vrijstellingen van die rechten en belastingen kunnen worden verleend. Blijkens die regelingen mogen die vrijstellingen alleen worden verleend in het kader van de diplomatieke en consulaire betrekkingen en voor internationale instellingen. Vereiste voor dit laatste is dat de internationale instellingen als zodanig door de overheid van het land waar zij zijn gevestigd zijn erkend, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd door de verdragen tot oprichting van deze instellingen of door de vestigingsovereenkomsten. Een dergelijke volkenrechtelijke grondslag is in dit geval niet aanwezig en deze kan ook niet door middel van een wet worden gecreëerd. In de toelichting dient op dit vraagstuk te worden ingegaan. Indien moet worden geconcludeerd dat hier geen sprake is van een situatie waarvoor het communautaire recht dergelijke vrijstellingen toestaat, dient het artikel te worden aangepast. b. Voor vrijstellingen van rijksbelastingen zijn, ter uitvoering van de verschillende toepasselijke verdragen waarin is voorzien in vrijstellingen voor diplomaten en werknemers van internationale organisaties, op grond van artikel 39 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in de artikelen 32 tot en met 42 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 specifieke bepalingen opgenomen. De Raad vraagt zich af, waarom niet volstaan wordt met verwijzing naar artikel 39 AWR, of althans waarom niet meer bij de regeling in het kader van artikel 39 AWR wordt aangesloten. Geadviseerd wordt de toelichting op dit punt aan te vullen en zo nodig de voorgestelde regeling inzake belastingvrijstellingen aan te passen. 3a. Artikel 15, lid 10, van de Zesde richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting (77/388/EEG) voorziet onder meer in een vrijstellingsmogelijkheid, indien het gaat om een internationale instelling welke als dusdanig is erkend door de overheid van het land waarin zij is gevestigd, zulks binnen de beperkingen en onder de voorwaarden die zijn vastgesteld door de internationale verdragen tot oprichting van deze instellingen of door de vestigingsovereenkomsten. De HCNM wordt door Nederland als een internationale instelling erkend, alleen niet als een instelling met volkenrechtelijke rechtspersoonlijkheid. Deze erkenning blijkt uit het feit dat door middel van het onderhavige voorstel van wet getracht wordt de HCNM zoveel mogelijk op een zelfde wijze te behandelen als internationale organisaties en instellingen die wél volkenrechtelijke rechtspersoonlijkheid bezitten. Tevens strekt het voorstel ertoe aan de HCNM die rechtspersoonlijkheid die de Nederlandse wetgever aan HCNM kan verschaffen, te weten nationale, te verlenen. Wat betreft de verwijzing naar de beperkingen en voorwaarden vastgesteld door oprichtingsverdragen of Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 2000, 27 194, A 2

vestigingsovereenkomsten diene, dat nu er in casu geen oprichtingsverdrag of vestigingsovereenkomst is, deze zinsnede voor de HCNM niet van toepassing is. De vrijstellingen in artikel 8 vallen derhalve onder het gestelde in de relevante communautaire regelgeving en komen overeen met de vrijstellingen die aan internationale organisaties door middel van zetelovereenkomsten worden verleend. 3b. Artikel 39 AWR biedt de Minister van Financiën de mogelijkheid in de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van de Minister het internationale gebruik, daartoe noopt vrijstelling van belasting te verlenen en daartoe nadere regels te stellen. Zoals de Raad terecht opmerkt had hier volstaan kunnen worden met een verwijzing naar artikel 39. Die mogelijkheid is zeker overwogen, echter, anders dan de Raad kennelijk veronderstelt, ziet de regeling in het kader van artikel 39 de artikelen 33 tot en met 41 van de Uitvoeringsregeling AWR niet op internationale organisaties (met uitzondering van artikel 40 dat ziet op internationale organisaties in andere lidstaten), maar op diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen en leden daarvan. Slechts artikel 32 (en daarmee in samenhang artikel 32a) biedt een mogelijkheid om vrijstelling van omzetbelasting (en regulerende energiebelasting) te verlenen aan een internationale organisatie. Dit betekent dat niet zonder meer aangesloten had kunnen worden bij de Uitvoeringsregeling AWR. In het licht hiervan zijn analoog aan zetelovereenkomsten met internationale organisaties de fiscale privileges in samenhang met de andere voorrechten en immuniteiten vastgelegd. 4. Ingevolge artikel 12, eerste lid, betalen de HCNM en zijn functionarissen geen sociale zekerheidspremies in het geval dat de OVSE een eigen stelsel heeft van sociale zekerheid dat vergelijkbaar is met het Nederlandse stelsel. Niet duidelijk is evenwel of, als geconstateerd wordt dat het sociale zekerheidsstelsel van de OVSE niet vergelijkbaar is met het Nederlandse stelsel, door betrokkenen ook voor de Nederlandse sociale zekerheid premie zal moeten worden betaald, hetgeen ertoe zou leiden dat er tweemaal voor hetzelfde betaald moet worden. Het zou meer voor de hand liggen hierover op voorhand overeenstemming te bereiken met de OVSE of de Hoge Commissaris, zodat het onderhavige wetsvoorstel van de bestaande situatie kan uitgaan. Het is aan te raden de bepaling in dit licht te herzien. 4. Een ieder die in Nederland woont of werkt is in beginsel onderworpen aan het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel. Dat geldt derhalve ook voor personeelsleden van in ons land gevestigde volkenrechtelijke organisaties en hun in Nederland wonende gezinsleden. Diverse van deze instellingen beschikken over een eigen sociaal verzekeringsstelsel. Op grond van die regelingen is men verzekerd tegen de risico s van bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid, invaliditeit, ziekte of ouderdom. Als een dergelijk stelsel voor wat betreft de te dekken risico s en de hoogte van die dekking enigszins vergelijkbaar is met het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel, dan is de Nederlandse overheid op verzoek van die organisatie in principe bereid een regeling te treffen met die organisatie. Een dergelijke regeling komt er op neer dat degenen op wie het stelsel van die organisatie van toepassing is, niet onderworpen zullen zijn aan de Nederlandse sociale verzekeringen, maar uitsluitend aan de regelingen die het stelsel van die organisatie kent. Voor personeelsleden op wie het sociale verzekeringsstelsel van de volkenrechtelijke organisatie niet van toepassing is, is de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing. Bij deze beleidslijn gaat het overigens om een alles-of-niets-systeem: het is uitgesloten dat iemand deels onderworpen is aan het ene en deels aan het andere systeem. Indien tijdens de onderhandelingen tussen de Nederlandse overheid en de volkenrechtelijke organisatie blijkt dat het betreffende stelsel in de ogen van Nederland onvoldoende dekking biedt, wordt de organisatie de gelegenheid geboden haar regeling alsnog op peil te brengen. Het is niet uitgesloten dat, om wille van de voortgang, reeds een (zetel)overeenkomst is gesloten tussen de volkenrechtelijke organisatie en Nederland, terwijl de gesprekken over de Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 2000, 27 194, A 3

sociale zekerheid nog niet zijn afgerond. Daarom is in de standaardbepaling van een zetelovereenkomst die de sociale zekerheid van het personeel van de volkenrechtelijke organisatie regelt een formulering gehanteerd die ook die situaties dekt waarin nog geen duidelijkheid bestaat over de vraag of het betreffende stelsel afdoende is. Zoals in de memorie van toelichting bij herhaling is aangegeven, is getracht om in dit wetsvoorstel zo min mogelijk af te wijken van de tekst van de zetelovereenkomsten. Daarnaast is gekozen voor de formulering als neergelegd in artikel 12, eerste lid, van het voorstel van wet omdat een organisatie zonder de Nederlandse overheid daarvan in kennis te stellen haar sociale zekerheidsregeling zou kunnen inperken (er vanuit gaande dat de regeling voldeed aan de Nederlandse). Als gevolg daarvan is het niet ondenkbeeldig dat de regeling niet langer zou voldoen aan de eisen die de Nederlandse overheid daaraan stelt. Op grond van de voorgestelde tekst van het eerste lid, kan de Nederlandse overheid besluiten haar eerder ingenomen standpunt te heroverwegen, zonder dat een verandering in de status of inhoud van de sociale zekerheidsregeling van de OVSE een aanpassing van de tekst van het onderhavige voorstel van wet mee zou moeten brengen. Door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in oktober 1999 aangegeven, dat op dat moment de sociale zekerheidsregeling van de OVSE als evenwaardig aan het Nederlandse stelsel kan worden aangemerkt. Zoals hierboven is aangegeven, hoeft dat in de toekomst niet het geval te blijven. Naar dezerzijdse visie zou een eventuele toekomstige verandering van status niet met zich mee dienen te brengen dat de wettekst dient te worden aangepast. Overigens kan het voorkomen dat een volkenrechtelijke organisatie het eigen stelsel handhaaft, ofschoon de Nederlandse overheid de betreffende regeling onvoldoende acht. In dat geval zal er inderdaad een situatie ontstaan waarbij de werknemer onderworpen wordt aan twee sociale verzekeringsstelsels, namelijk aan het Nederlandse en aan die van de organisatie. In dat geval is het aan de betreffende organisatie om aan deze impasse voor de werknemer een einde te maken. Gezien de hiervoor gegeven uiteenzetting bestaat geen aanleiding om het eerste lid van artikel 12 aan te passen. Wel is naar aanleiding van het advies van de Raad de toelichting op de betreffende bepaling gewijzigd. 5. In artikel 16 wordt het Nederlands recht van toepassing verklaard op de werkzaamheden van de HCNM en zijn functionarissen in Nederland en in de door de HCNM en zijn functionarissen gebruikte gebouwen. In de eerdergenoemde zetelovereenkomsten staat dat geschillen over de inhoud en reikwijdte van immuniteiten en privileges zullen worden beslecht door middel van arbitrage. 1 Als het de bedoeling is de Hoge Commissaris en zijn medewerkers op gelijke voet te behandelen als functionarissen van internationale organisaties, zou het in de rede liggen eveneens een arbitragebepaling in het wetsvoorstel op te nemen. De Raad beveelt aan dit alsnog te overwegen dan wel toe te lichten waarom daarvoor hier geen aanleiding bestaat. 1 Zie onder meer artikel XVIII van de Zetelovereenkomst Joegoslavië Tribunaal en artikel 26 van de Zetelovereenkomst OVCW. 5. De Raad concludeert terecht dat in de door hem genoemde zetelovereenkomsten een bepaling is opgenomen waarbij is voorzien in de mogelijkheid van arbitrage. Een dergelijke bepaling is inderdaad niet opgenomen in het onderhavige wetsvoorstel. Het is weliswaar de bedoeling om de HCNM zo gelijk mogelijk te behandelen als internationale organisaties waarmee een zetelovereenkomst is afgesloten, doch dit is niet ten aanzien van alle bepalingen in zetelovereenkomsten mogelijk of wenselijk. De onderhavige bepaling is hiervan een voorbeeld. De Raad gaat er immers aan voorbij dat in casu, anders dan bij verdragssluiting, geen sprake is van een volkenrechtelijke relatie. Van de zijde van de Nederlandse Staat is sprake van een unilaterale rechtshandeling. Weliswaar wordt aan de HCNM en diens functionarissen een reeks privileges en immuniteiten toegekend, doch deze toekenning vindt plaats binnen het kader van het Nederlandse rechtsstelsel, bij wet. Geschillen over de toepassing van de wet door het bestuur plegen niet bij arbitrage te worden opgelost. Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 2000, 27 194, A 4

6. Bij de artikelsgewijze toelichting worden niet alle artikelen besproken. Dit is een gemis omdat in het bijzonder de artikelen 1, 15 en 16 onvoldoende duidelijk zijn. Een meer volledige toelichting zou de inzichtelijkheid van de regeling ten goede komen. 6. De artikelen 3, 15 en 16 zijn alsnog toegelicht. Met betrekking tot artikel 15 hangt dit mede samen met een aanpassing van het artikel na ontvangst van het advies van de Raad van State. Met betrekking tot artikel 16 is hiervoor gekozen mede naar aanleiding van de opmerkingen die de Raad in zijn advies sub 5 heeft gemaakt. Met betrekking tot artikel 3 diene, dat als gevolg van de bepalingen omtrent de onschendbaarheid van de gebouwen en terreinen van HCNM het Koninkrijk deze gebouwen en terreinen op een zo goed mogelijke wijze dient te beschermen. De intentie hiertoe is opgenomen in de memorie van toelichting en is gebaseerd op artikelen die onder meer voorkomen in bijvoorbeeld de zetelovereenkomst Joegoslavië Tribunaal (artikel VII) en de zetelovereenkomst OVCW (artikel 8). 7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst het college naar de bij het advies behorende bijlage. 7. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn, behoudens de kanttekening betreffende de citeertitel, verwerkt. 8. Voorts zijn de volgende wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht: In artikel 1, onderdeel j, is de zinsnede «of levensgezel» geschrapt, aangezien met «partner» en «levensgezel» hetzelfde werd bedoeld en opname van beide bewoordingen derhalve een doublure zou opleveren. In artikel 10, eerste lid, onderdeel e, is de zinsnede «en andere leden van hun huishouding» geschrapt. Immers, op grond van artikel 1, tweede lid, vallen deze personen, indien door de Minister van Buitenlandse Zaken als zodanig aangemerkt, onder de definitie van gezinsleden. Aan het eerste lid van dit artikel, dat ziet op de privileges en immuniteiten van functionarissen van de HCNM is een nieuw onderdeel f toegevoegd. Dit onderdeel betreft de vrije invoer van een personenvoertuig bestemd voor het persoonlijk gebruik van een functionaris van de HCNM en is gebaseerd op artikel 88, eerste lid, van de Douaneregeling (Stcrt. 1996, 94), zoals gewijzigd op 28 januari 1998 (Stcrt. 1998, 20). Ook ten behoeve van deskundigen die voor HCNM werkzaamheden verrichten zijn analoog aan vergelijkbare zetelovereenkomsten de privileges en immuniteiten wettelijk geregeld. Verwezen zij naar de zetelovereenkomsten met OVCW (artikel 19), de Internationale Thee Promotie Associatie (artikel 16), de Internationale Nikkel Studie Groep (artikel 13) en met Europol (artikel XII, verdrag van 15 oktober 1998, Trb. 1998, 241). Met het oog daarop is aan dit artikel een nieuw vierde lid toegevoegd. Het oorspronkelijke vierde lid is vernummerd tot vijfde lid. Ten gevolge van de toevoeging van deskundigen in artikel 10 is ook artikel 1 uitgebreid met een nieuw onderdeel f, waarin de term «deskundigen» is gedefinieerd. Artikel 15 In artikel 14 van het wetsontwerp wordt aangegeven dat bedienend personeel van functionarissen van de HCNM dient te worden aangemeld bij de Minister van Buitenlandse Zaken. In artikel 15 van het wetsontwerp wordt dit personeel evenwel niet vermeld als personen aan wie een identiteitskaart wordt verstrekt door de Minister van Buitenlandse Zaken. Deze lacune wordt opgeheven door artikel 15 dusdanig aan te passen, dat ook aan het in artikel 14, onderdeel c, vermelde personeel een identiteitskaart wordt verstrekt. Het is beleid van de Minister van Buitenlandse Zaken om aan gezinsleden van functionarissen die het Nederlandse staatsburgerschap bezitten of in Nederland duurzaam verblijven geen identiteitskaart te verstrekken. 9. In de memorie van toelichting zijn de volgende wijzigingen aangebracht. Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 2000, 27 194, A 5

Artikel 2 De HCNM dient gezien te worden als een publiekrechtelijke rechtspersoon sui generis. De organisatie en de besluitvormingsstructuur worden derhalve niet beheerst door Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Dezerzijds is ervoor gekozen om dit ook aan te geven in de memorie van toelichting. Artikel 10 De HCNM heeft er op aangedrongen dat de wet zou voorzien in een vrije invoer van goederen van functionarissen van de HCNM bij eerste inreis in Nederland teneinde te beginnen met de uitoefening van de officiële functies en vrije uitvoer van hun goederen na beëindiging van de uitoefening van de officiële functies. Deze vrijstelling is evenwel niet in het voorstel van wet opgenomen. Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstelling voorziet reeds in een dergelijke verhuisboedelvrijstelling. In de memorie van toelichting is een verwijzing naar deze verordening opgenomen. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De Vice-President van de Raad van State, H. D. Tjeenk Willink Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten- Generaal te zenden. De Minister van Buitenlandse Zaken, J. J. van Aartsen Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 2000, 27 194, A 6

Bijlage bij het advies van de Raad van State van 6 december 1999, no. W02.990472/II, met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft. In artikel 1 onderdeel g schrappen, nu nergens in het wetsvoorstel de term «kantoor» voorkomt. Artikel 3, tweede lid, de woorden «behoudens met» vervangen door: behoudens. Uit de toelichting op artikel 13 de zin beginnend met «Onder gezinsleden» en eindigend bij «in Nederland onderwijs genieten» schrappen, nu deze definitie al in artikel 1, onder j, is gegeven en niet alleen voor artikel 13 geldt. In de toelichting op artikel 2, de eerste alinea schrappen, nu dit een herhaling is van wat onder 1.1 ter inleiding, eerste alinea, van de algemene toelichting staat. De citeertitel overeenkomstig aanwijzing 185, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving herschrijven. «Inkomensbelasting» onder 1.5 van de memorie van toelichting, vervangen door: Loon- en inkomstenbelasting. De algemene beschouwingen (eerste alinea van het tweede hoofdstuk van de toelichting, alsmede de tweede en derde alinea van de toelichting op «Artikel 8, 9 en 10») verplaatsen naar het algemene gedeelte van de toelichting. Tweede Kamer, vergaderjaar 1999 2000, 27 194, A 7