de Berlaimontlaan 14 BE-1000 Brussel tel. +32 2 221 38 12 fax + 32 2 221 31 04 ondernemingsnummer: 0203.201.340 RPR Brussel www.nbb.be Circulaire Brussel, 30 juli 2015 Kenmerk: NBB_2015_23 uw correspondent: Joachim Keller tel. +32 2 221 52 59 fax +32 2 221 31 04 joachim.keller@nbb.be Reglementaire vereisten voor Minder Belangrijke Instellingen Toepassingsveld Deze circulaire is van toepassing op de Belgische minder belangrijke kredietinstellingen zoals omschreven in Verordening Nr. 1024/2013 van de Raad. 1 Samenvatting/Doelstelling In deze circulaire licht de NBB een aantal vereisten voor minder belangrijke instellingen toe op het gebied van reglementair eigen vermogen : 1) Erkenning van tussentijdse resultaten; 2) Uitkering van dividenden; 3) Toestemming om het eigen vermogen te verminderen; 4) Voorafgaande kennisgeving van uitgifte van aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten. Deze circulaire is een levend document en kan indien nodig bijgewerkt worden. Geachte mevrouw Geachte heer In deze circulaire verschaft de NBB uitleg en instructies over een aantal vereisten voor minder belangrijke instellingen (MBI's) op het gebied van reglementair eigen vermogen. Deze circulaire van de NBB moet gezien worden in de context van de recente besluiten van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (GTM) op dit gebied. De circulaire behandelt met name de volgende onderwerpen: Erkenning van tussentijdse resultaten; Uitkering van dividenden; Toestemming om het eigen vermogen te verminderen; Voorafgaande kennisgeving van uitgifte van aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten. In de rest van de circulaire worden alle onderwerpen beschreven en wordt de desbetreffende procedure uitgelegd. 1 Verordening (EU) Nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen. NBB_2015_23 30 juli 2015 Circulaire Blz. 1/6
Deze circulaire is een "levend document" en geeft het huidige standpunt van de Nationale Bank van België weer. Als de ECB haar toezichtspraktijken voor belangrijke instellingen (BI's) verder uitwerkt of bijstelt of verdere beslissingen neemt betreffende procedures voor BI's, kan de NBB haar procedures voor MBI's bijwerken en indien nodig een herziene circulaire publiceren. De algemene doelstelling van de NBB is om een level playing field te behouden tussen belangrijke en minder belangrijke instellingen. Derhalve streeft de NBB ernaar om procedures voor belangrijke instellingen ook voor minder belangrijke instellingen toe te passen, op voorwaarde dat proportionaliteitsoverwegingen geen gedifferentieerde behandeling tussen belangrijke en minder belangrijke instellingen rechtvaardigen. 1. Erkenning van tussentijdse resultaten Verordening Nr. 575/2013 bepaalt dat instellingen onder bepaalde voorwaarden, met voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit, tussentijdse of eindejaarsresultaten mogen opnemen in het tier 1-kernkapitaal voordat de instelling een formeel besluit heeft genomen ter bevestiging van de uiteindelijke resultaten voor dat jaar. 2 Zoals bepaald bij artikel 26, lid 2, van Verordening Nr. 575/2013, wordt die voorafgaande toestemming verleend onder de volgende twee voorwaarden: a) de resultaten zijn getoetst door personen die onafhankelijk zijn van de instelling en verantwoordelijk zijn voor de controle van de rekeningen van die instelling, en deze toetsing wijst uit dat deze resultaten beoordeeld zijn overeenkomstig de in het toepasselijke kader voor financiële verslaggeving beschreven beginselen; en b) de instelling heeft ten genoegen van de bevoegde autoriteit aangetoond dat alle te verwachten lasten en voorzieningen voor dividenden van het bedrag van deze resultaten zijn afgetrokken. Alleen als de instelling kan bewijzen dat deze voorwaarden volledig vervuld zijn zal de NBB, als bevoegde autoriteit voor MBI's, toestemming verlenen om de tussentijdse of eindejaarsresultaten te erkennen als tier 1-kernkapitaal voordat de instelling een formeel besluit heeft genomen ter bevestiging van de uiteindelijke resultaten. Bij de beoordeling van de vervulling van de voorwaarden kunnen de artikelen 2 en 3 van Gedelegeerde Verordening Nr. 241/2014, waarin de betekenis van te verwachten lasten en voorzieningen nader bepaald wordt, als leidraad dienen. 3 Om aan te tonen aan de NBB dat de voorwaarden vervuld zijn, moet een kredietinstelling bij de NBB gedetailleerde documentatie indienen die een grondige beoordeling mogelijk maakt. Wat betreft de te verschaffen gegevens moeten MBI's, in gedeeltelijke naleving van de documentatievereisten, zich beroepen op de bepalingen van Besluit ECB/2015/4, dat de procedure voor BI's beschrijft. 4 Een instelling moet met name de volgende documenten indienen wanneer zij toestemming vraagt om tussentijdse of eindejaarsresultaten op te nemen voordat een formeel besluit genomen is: 2 Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (hierna Verordening Nr. 575/2013 genoemd). 3 Gedelegeerde Verordening (EU) Nr. 241/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen (hierna Gedelegeerde Verordening Nr. 241/2014 genoemd). 4 Besluit (EU) 2015/656 van de Europese Centrale Bank van 4 februari 2015 betreffende de voorwaarden krachtens welke kredietinstellingen overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 tussentijdse of eindejaarsresultaten mogen opnemen in het tier 1-kernkapitaal (ECB/2015/4) (hierna 'Besluit ECB/2015/4 genoemd). Circulaire Blz. 2/6 NBB_2015_23 30 juli 2015
a) Om aan te tonen dat de resultaten getoetst zijn, moet een instelling een door de commissarisrevisor ondertekend rapport, een ondersteunende brief of een evaluatieverslag verstrekken over de winsttoetsing, zoals beschreven in artikel 4 van Besluit ECB/2015/4. b) Om de aftrek van alle te verwachten lasten en dividenden van de winsten te bepalen, dient een instelling de volgende documenten te verstrekken: i. een brief met een gedetailleerde opsomming van de bestanddelen van de nettowinstberekening, zoals beschreven in de Bijlage van Besluit ECB/2015/4 en in overeenstemming met artikel 5, lid 1, van dat Besluit; en ii. een aanvullend document met gedetailleerde informatie over de te verwachten lasten die afgetrokken zijn van de winsten, zoals gevraagd in de hogervermelde brief en zoals omschreven in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) Nr. 241/2014. In het aanvullende document moet de instelling derhalve informatie verstrekken over de berekening van het bedrag van de belastingen; het bedrag van de verplichtingen of omstandigheden die de winsten van de instelling kunnen verminderen; alle noodzakelijke waardeaanpassingen overeenkomstig artikel 34 van Verordening Nr. 575/2013. Op basis hiervan kan de NBB beoordelen of met de te verwachten lasten als vermeld in de hogervermelde brief correct rekening gehouden is. Een instelling die tussentijdse of eindejaarsresultaten wil opnemen voordat een formeel besluit is genomen ter bevestiging van de uiteindelijke resultaten voor dat jaar, moet deze drie documenten indienen bij de NBB om de formele aanvraagprocedure te starten. Vervolgens zal de NBB de documentatie grondig beoordelen en, binnen twee maanden na ontvangst van deze documenten, beslissen of zij al dan niet toestemming verleent. Kredietinstellingen moeten deze toestemming hebben verkregen om in de toepasselijke rapportering van tier 1-kernkapitaal, die overeenkomstig de in artikel 3 van Uitvoeringsverordening Nr. 680/2014 vastgelegde inleverdata wordt ingediend, tussentijdse of eindejaarsresultaten te mogen opnemen voordat een formeel besluit is genomen ter bevestiging van de uiteindelijke resultaten voor dat jaar. 5 De goedkeuring van de erkenning van tussentijdse resultaten blijft geldig voor de rest van de desbetreffende verslagperiode, tenzij de tussentijdse resultaten verlaagd moeten worden als gevolg van een negatieve waardeaanpassing in de te verwachten lasten en voorzieningen voor dividenden. Als een instelling hogere tussentijdse resultaten wil laten erkennen, moet zij een nieuwe aanvraag indienen bij de NBB. De voorafgaande toestemming om tussentijdse of eindejaarsresultaten op te nemen voordat een formeel besluit is genomen ter bevestiging van de uiteindelijke resultaten voor dat jaar, is vereist op het individueel, geconsolideerd en gesubconsolideerd niveau van toepassing voor de prudentiële vereisten, indien toepasselijk. Minder Belangrijke Instellingen die tussentijdse resultaten willen opnemen, dienen voor de eerste keer de toestemming van de NBB te verkrijgen voor het derde kwartaal van 2015. Tussentijdse resultaten die reeds werden opgenomen in de eerste twee kwartalen van 2015, kunnen worden blijven opgenomen gedurende dit financiële jaar ("grandfathering"), op voorwaarde dat de twee voorwaarden van artikel 26 (2) van Verordening Nr 575/2013 vervuld zijn en geen negatieve waardeaanpassingen van de verwachte lasten en voorzieningen voor dividenden een reductie van de tussentijdse resultaten van de eerste twee kwartalen van 2015 (en het laatste kwartaal van 2014 indien van toepassing) vereisen. 5 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 680/2014 van de Commissie van 16 april 2014 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (hierna Uitvoeringsverordening Nr. 680/2014 genoemd). NBB_2015_23 30 juli 2015 Circulaire Blz. 3/6
2. Uitkering van dividenden Kredietinstellingen moeten een dividendbeleid uitwerken waarmee ze hun vermogenspositie in lijn met de minimale reglementaire kapitaalvereisten kunnen opbouwen. Deze kapitaalvereisten omvatten: Pijler 1-vereisten, zoals vastgelegd in de artikelen 92, 459 en 500 van Verordening Nr. 575/2013 (tier 1-kernkapitaal, tier 1-kapitaal en totaal kapitaal) en in de artikelen 95 en 96 van de Belgische Bankwet (kapitaalconserveringsbuffer, contracyclische buffer, kapitaalbuffer voor systeemrelevante instellingen en kapitaalbuffer voor systeem- of macroprudentiële risico's). 6 Pijler 2-vereisten die opgelegd zijn als gevolg van de toepassing van het Supervisory Review and Evaluation Process (SREP), de in de artikelen 149 en 150 van de Belgische Bankwet vastgelegde procedure van prudentiële toetsing en evaluatie. De overgangsperiode voor de verschillende componenten van de kapitaalvereisten wordt bepaald door de in deel tien van Verordening Nr. 575/2013 en in de artikelen 412 en 413 van de Belgische Bankwet vastgelegde overgangsbepalingen. Instellingen moeten te allen tijde voldoen aan de kapitaalvereisten, rekening houdend met de overgangsperiodes. De totale kapitaalvereisten die aan het einde van de overgangsperiode van toepassing zijn, worden de fully loaded kapitaalratio genoemd. Met deze circulaire van de NBB over het dividendbeleid wordt beoogd te garanderen dat instellingen fully loaded kapitaalratio's nastreven. Er wordt echter ook erkend dat de rentabiliteit van kredietinstellingen onder druk staat door de moeilijke macro-economische en financiële omstandigheden. Naar aanleiding hiervan zal de NBB Aanbeveling ECB/2015/2 betreffende dividendbeleid voor BI's ook toepassen op MBI's. MBI's zijn derhalve verplicht om te voldoen aan de bepalingen van die aanbeveling betreffende de uitkering van dividenden, en om een dividendbeleid overeenkomstig deze bepalingen uit te werken. 7 In Aanbeveling ECB/2015/2 worden drie categorieën van kredietinstellingen onderscheiden: kredietinstellingen die reeds voldoen aan hun fully loaded kapitaalratio (categorie 1); kredietinstellingen die nog niet voldoen aan hun fully loaded kapitaalratio, maar die wel voldoen aan de thans geldende kapitaalratio (categorie 2); kredietinstellingen met een kapitaaltekort (categorie 3). Kredietinstellingen die behoren tot categorie 1 mogen dividenden uitkeren maar dienen dit op een conservatieve wijze te doen, zodat zij kunnen blijven voldoen aan alle kapitaalvereisten, zelfs onder verslechterde economische en financiële omstandigheden. Kredietinstellingen die behoren tot categorie 2 mogen dividenden uitkeren indien ten minste een lineair pad wordt verzekerd op weg naar de vereiste fully loaded kapitaalratio s. Zij dienen dit eveneens op een conservatieve wijze te doen, zodat zij kunnen blijven voldoen aan alle vereisten, zelfs onder verslechterde economische en financiële omstandigheden. Kredietinstellingen die behoren tot categorie 3 mogen geen dividend uitkeren. Opgemerkt wordt dat de aanbeveling van de ECB enkel geldt voor de betaling van dividenden in 2015 over het boekjaar 2014. Met deze circulaire wordt de toepassing van de aanbeveling uitgebreid tot de volgende jaren. De NBB kan overwegen de methode aan te passen indien de ECB haar aanbeveling wijzigt. Een instelling dient ieder jaar haar toepasselijke fully loaded kapitaalratio's te beoordelen, evenals de toepasselijke overgangsperiodes en haar huidige positie, en dient zichzelf in een van de drie categorieën in te delen. 6 Wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (hierna Belgische Bankwet genoemd). 7 Aanbeveling van de Europese Centrale Bank van 28 januari 2015 betreffende beleid inzake dividenduitkeringen (ECB/2015/2) (hierna Aanbeveling ECB/2015/2 genoemd). Circulaire Blz. 4/6 NBB_2015_23 30 juli 2015
De vereisten inzake dividenduitkering dienen zowel op geconsolideerd niveau als op individuele basis vervuld te worden, indien toepasselijk. De vereisten worden onmiddellijk van kracht na publicatie van deze circulaire. 3. Voorafgaande toestemming om het eigen vermogen te verminderen Verordening Nr. 575/2013 bepaalt dat instellingen voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit moet verkrijgen om hun eigen vermogen te verminderen, zoals beschreven in artikel 77, onder a) (voor tier 1-kernkapitaalinstrumenten), en artikel 77, onder b) (voor aanvullend-tier 1- of tier 2-instrumenten). De voorwaarden onder dewelke een bevoegde autoriteit toestemming verleent, worden beschreven in artikel 78 van Verordening Nr. 575/2013. Er zijn twee belangrijke alternatieve voorwaarden voor Belgische MBI s : 1) de instelling vervangt het verminderde eigen vermogen door nieuwe instrumenten van gelijke of hogere kwaliteit tegen voorwaarden die houdbaar zijn voor de inkomstencapaciteit van de instelling; of 2) de instelling kan aantonen dat haar eigen vermogen na de handeling aan alle toepasbare reglementaire kapitaalvereisten voldoet. De aflossing van aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten vóór vijf jaar na de datum van uitgifte wordt door verdere voorwaarden beperkt tot omstandigheden waaronder een wijziging van de indeling volgens de regelgeving ertoe zou leiden dat de instellingen uitgesloten zouden worden van het eigen vermogen of in geval van een wezenlijke en niet te voorziene wijziging in de fiscale behandeling (artikel 78, lid 4, van Verordening Nr. 575/2013). Verder wordt de aandacht gevestigd op artikel 27 van Gedelegeerde Verordening Nr. 241/2014, die de betekenis omschrijft van houdbaar voor de inkomstencapaciteit van de instelling voor de toepassing van artikel 78, lid 1, van Verordening Nr. 575/2013 en artikel 29 van Gedelegeerde Verordening Nr. 241/2014, die nadere bijzonderheden verschaft over de voorwaarden voor aflossingen, verminderingen en wederinkopen van het eigen vermogen voor marketingdoeleinden (lid 3) en om het door te geven aan de werknemers van de instelling als deel van hun bezoldiging (lid 4). De instellingen moeten het voorgeschreven tijdschema respecteren wanneer ze tier 1-kernkapitaal en aanvullend-tier 1 en tier 2-instrumenten aflossen, verminderen of terugkopen in het kader van de toepassing van de artikelen 77 en 78 van Verordening Nr. 575/2013. De instellingen moeten eerst een verzoek indienen bij de NBB zoals omschreven in artikel 29 van Gedelegeerde Verordening Nr. 241/2014. De inhoud van dit verzoek wordt omschreven in artikel 30 van die Verordening. Artikel 31 van die Verordening bepaalt dat de instelling het verzoek aan de NBB moet bezorgen ten minste drie maanden vóór de datum waarop de relevante handelingen aan de houders van deze instrumenten zullen worden bekendgemaakt en dat de NBB per geval en in uitzonderlijke omstandigheden een kortere termijn kan toestaan. Bij het evalueren van de impact van de voorgestelde vermindering van het eigen vermogen op het vermogen aan de kapitaalvereisten en de kapitaalbuffers te voldoen, zal de NBB ook nagaan of de instelling op een lineair pad blijft op weg naar de vereiste fully loaded kapitaalratio s, zoals beschreven in sectie 2 betreffende de uitkering van dividenden. Zoals vastgelegd in artikel 28 van die Verordening kunnen instellingen pas na toestemming van de NBB dergelijke handelingen bekendmaken aan de houders van de instrumenten en de overeenstemmende bedragen aftrekken van de overeenstemmende bestanddelen van het eigen vermogen. Zodra de overeenstemmende bedragen afgetrokken zijn, kunnen de instellingen de desbetreffende eigenvermogensinstrumenten daadwerkelijk aflossen, verminderen of terugkopen. De voorafgaande toestemming om het eigen vermogen te verminderen is vereist op het individueel, geconsolideerd en gesubconsolideerd niveau van toepassing voor de prudentiële vereisten, indien toepasselijk. NBB_2015_23 30 juli 2015 Circulaire Blz. 5/6
4. Voorafgaande kennisgeving van uitgifte van aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten Om aangemerkt te worden als reglementair kapitaal moeten aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten voldoen aan een aantal toelaatbaarheidscriteria, zoals vastgelegd in de artikelen 52 (aanvullend-tier 1- instrumenten) en 63 (tier 2-instrumenten) van Verordening Nr. 575/2013. Voor tier 1- kernkapitaalinstrumenten is voorafgaande toestemming verplicht overeenkomstig Verordening Nr. 575/2013, maar het is aan de bevoegde autoriteiten om een geschikte procedure te ontwikkelen om aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten als reglementair kapitaal te erkennen. Als bevoegde autoriteit moet de NBB van MBI's een voorafgaande kennisgeving ontvangen van de uitgifte van aanvullend-tier 1- en tier 2-kapitaalinstrumenten. Een dergelijke voorafgaande kennisgeving heeft geen invloed op de vereiste om toestemming te vragen om het eigen vermogen te verminderen wanneer de eigenvermogensinstrumenten vervangen worden. De documentatie met betrekking tot de voorafgaande kennisgeving moet bestaan uit een standaardbrief. Deze brief moet ondertekend worden door de CEO en moet de volgende documenten bevatten: a. een zelfbeoordeling waarin nagegaan wordt of de in Verordening Nr. 575/2013 bedoelde vereisten in acht genomen zijn; b. de overeenkomst. Instellingen moeten de voorafgaande kennisgeving 6 weken vóór de uitgiftedatum indienen bij de NBB. In geval van niet-naleving van de bepalingen van Verordening Nr. 575/2013, zullen de instrumenten niet als reglementair kapitaal worden erkend. Een instelling die een instrument met complexe of nieuwe kenmerken wil uitgeven of die wil nagaan of het kapitaalinstrument wel degelijk in aanmerking komt, kan de NBB vragen om de geplande uitgifte te beoordelen. Dit dient wel een voldoende lange periode vóór een mogelijke voorafgaande kennisgeving aangevraagd te worden. Om de zelfbeoordeling van aanvullend-tier 1- instrumenten te vergemakkelijken, wordt de ondernemingen aangeraden het monitoringverslag van de Europese Bankautoriteit te raadplegen voor een beoordeling van de voorwaarden voor de uitgifte van bepaalde aanvullend-tier 1- instrumenten. 8 Bij terugkerende uitgiften, bijvoorbeeld voor particuliere klanten, is één voorafgaande kennisgeving voldoende indien de contractuele voorwaarden ongewijzigd blijven. De voorafgaande kennisgeving van uitgifte van aanvullend-tier 1- en tier 2-instrumenten is vereist op het individueel, geconsolideerd en gesubconsolideerd niveau van toepassing van de prudentiële vereisten, indien toepasselijk. De procedure voor voorafgaande kennisgeving wordt onmiddellijk van kracht na publicatie van deze circulaire. Een kopie van deze circulaire wordt aan de commissaris(sen), erkend(e) revisor(en) van uw instelling gericht. Hoogachtend Jan Smets Gouverneur 8 https://www.eba.europa.eu/-/eba-publishes-final-version-of-its-updated-report-on-the-monitoring-of-additional-tier- 1-capital-instruments Circulaire Blz. 6/6 NBB_2015_23 30 juli 2015