Toelichting op Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag (2009) Gewijzigd per 1 januari 2013

Vergelijkbare documenten
B E S L U I T : vast te stellen de navolgende verordening tot wijziging van de Verordening voorzieningen maatschappelijke

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hellevoetsluis

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Drimmelen 2011

RIS139972B_01-SEP-2006 Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag 2007

(concept) VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING ZEVENAAR

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal

VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE KATWIJK 2010

De raad van de gemeente Millingen aan de Rijn; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 februari 2014;

VERORDENING WMO VOORZIENINGEN GEMEENTE GRONINGEN

Betreft: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2009

Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Bedum

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen 2008

Voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden

Modelverordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Achtkarspelen.

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

Verordening Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Leiderdorp 2007

Wijzigingen ten opzichte van de concept-verordening van juli 2006

Verordening maatschappelijke ondersteuning Sittard-Geleen 2008

CONCEPT (model) VERORDENING WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2013

Verordening Wmo gemeente Appingedam 2009

Verordening Individuele verstrekkingen In het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Gemeente Beek

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Staphorst

Wijzigingsverordening en wijzigingsbesluit Maatschappelijke ondersteuning

VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE UITGEEST 2010

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Maasgouw 2010

WMO verordening gemeente Zoetermeer Versie geldig van 9 januari 2007 tot 5 juni 2009

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Langedijk 2013

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Etten-Leur 2011

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HAARLEMMERLIEDE EN SPAARNWOUDE 2013

Verordening voorzieningen gehandicapten

VERORDENING VOORZIENINGEN WMO GEMEENTE HEERENVEEN 2012

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorst Pagina 1

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Deventer 2007

Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Valkenswaard 2009 versie 18 december 2009

Stuknummer: bl

Gewijzigde verordening individuele voorzieningen in het kader van de Wmo

CVDR. Nr. CVDR300157_2. Wmo verordening 2013

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE VELSEN 2013

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2007

Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Venray

gelet op artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet en artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning,

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2012

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoogeveen 2010

Toelichting op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2009

VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING WEERT

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Woensdrecht 2013

De raad van de gemeente Goirle; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d ;

Verordening. Individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Maastricht. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Leudal

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dronten

Dienst Publiekszaken Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2007

Toelichting Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden.

Verordening Individuele Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning Halderberge 2011

verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning drechtsteden

Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2011

Besluit individuele voorzieningen. Gemeente Tiel Gemeente Tiel Afdeling Werk, Inkomen en Zorg Unit Wmo

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2008 gemeente Amstelveen

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING ROERDALEN 2012

Toelichting Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Boxmeer 2008

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer

Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland e wijziging 1 juli 2011

Besluit nadere regels individuele voorzieningen voor mensen met beperkingen. Hoofdstuk 1 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Afdeling Inwoners. Verordening Voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning gemeente Borne 2010

Nummer: /8 Zorg. Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Hellevoetsluis HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Verordening voorzieningen Wmo gemeente Weert 2013

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2013 (Vvmo 2013)

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Verordening Wmo Winsum

Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Binnenmaas 2014

CVDR. Nr. CVDR122887_2. Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Toelichting op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Langedijk 2013

FINANCIEEL BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING Achtkarspelen 2012

Wetstechnische informatie

Financieel Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Sint Anthonis 2014

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Boxmeer

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dalfsen (geldig vanaf )

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen 6. Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 10

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013

Pagina 1 van 28. Toelichting. Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2009

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oosterhout

Wmo-verordening Vlagtwedde 2011, tweede concept 10 november 2010

Verordening voorzieningen Wmo gemeente Middelburg 2012

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Borger-Odoorn 2013

VERORDENING WMO VOORZIENINGEN GEMEENTE GRONINGEN. gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 april 2011;

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oud-Beijerland Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Oud-Beijerland2014

Raadsbesluit. Steenwijk, 11 september 2007 Nummer: 2007/94. De raad van de gemeente Steenwijkerland;

Transcriptie:

Toelichting op Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag (2009) Gewijzigd per 1 januari 2013 Algemene toelichting Gemeenten zijn sinds de invoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) per 1 januari 2007 verantwoordelijk voor het verlenen van maatschappelijke ondersteuning. Wanneer mensen het niet zelf redden én als ondersteuning door anderen ook geen of onvoldoende uitkomst biedt, moet de gemeente zorgen voor passende hulp en ondersteuning. Het gaat hierbij om activiteiten, voorzieningen en diensten die het burgers mogelijk maken (weer) deel te nemen aan de samenleving. De Verordening individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag (2009) geeft invulling aan de in de Wet maatschappelijke ondersteuning gegeven opdracht om nadere regels vast te stellen bij verordening voor de verlening van individuele maatschappelijke ondersteuning. In deze verordening is vorm gegeven aan het compensatiebeginsel. Voorzieningen die tot 1 januari 2007 onder de Welzijnswet vielen en na die datum onder de Wmo, worden als voorliggende voorzieningen ten opzichte van de in deze verordening genoemde voorzieningen aangeboden en zijn daarom niet in deze verordening opgenomen. De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip compensatiebeginsel. In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van compensatie van problemen die mensen met beperkingen op een aantal leefgebieden ondervinden "voorzieningen te treffen". Hiermee is de algemene verplichting aan het gemeentebestuur vastgelegd om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen, zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie. Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, eerste lid, van de wet aan, voor de onderdelen: a. een huishouden te voeren, b. zich te verplaatsen in en om de woning, c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. De onderdelen uit artikel 4, eerste lid, van de wet zijn in deze verordening als volgt uitgewerkt: a. onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de hulp bij het huishouden. b. zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel; c. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: vervoersvoorzieningen. d. het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen. Nieuw zijn de sporthulpmiddelen. Uitgangspunt is dat het gaat om sportbeoefening met een sociaal/recreatief karakter. Dit past bij het karakter van de Wmo, waarbij het gaat om zelfredzaamheid en deelname aan de maatschappij. Om tot de juiste voorziening te komen is het proces om te komen tot invulling van de compensatieplicht in de verordening opgenomen. Verdere uitwerking van de verordening kan plaats vinden in onderliggende regelgeving en beleid 1

Hoofdstuk 1 Algemeen 1.1 Begripsbepalingen Artikel 1 Ad a. Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet. Ad b, c. en d. Deze bepalingen behoeven geen toelichting. Ad e. Het compensatiebeginsel vormt de basis voor de algemene verplichting aan gemeenten om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden, het normale gebruik van een woning, het zich in en om de woning kunnen verplaatsen, het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen en het kunnen ontmoeten van andere mensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt in artikel 4 van de wet gegeven. Ad f. Hieronder wordt niet alleen het vermogen van een persoon bedoeld om geheel zelfstandig deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, maar ook het vermogen om de door hem benodigde ondersteuning vanuit zijn eigen omgeving te organiseren. Ad g. Het begrip maatschappelijke participatie is ontleend aan de toelichting op het amendement-miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de Wet heeft toegevoegd. Ad h. De begripsomschrijving van het begrip persoon met een beperking is afgeleid van de begripsomschrijving van beperking en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing. Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken). De term beperking is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Beperkingen als bedoeld in de ICF zijn moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten. Ad i. Compensatie wordt geboden in de vorm van een op de aanvrager gerichte voorziening. Verderop wordt er op de voorzieningen zelf ingegaan. Ad j. Deze bepaling behoeft geen toelichting. Ad k. In dit artikel wordt uitgelegd wanneer er sprake is van een zelfstandige woonruimte. 2

Ad l. Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip algemeen gebruikelijk is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat om voorzieningen: - die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn; - die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn; - die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel. Ad m. De begripsomschrijving van het begrip mantelzorger is ontleend aan de begripsomschrijving van mantelzorg in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet). Mantelzorg is niet afdwingbaar en onverplicht. Ad n. Deze bepaling behoeft geen toelichting. Ad o. De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage vloeit voort uit artikel 15, eerste lid, van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van de bij wet en AMvB gecreëerde mogelijkheden wordt in de onderhavige verordening gebruik gemaakt door voor bepaalde voorzieningen een eigen bijdrage in te voeren. De hoogte van die eigen bijdrage wordt vastgesteld in de Regeling. Als aanvragers van voorzieningen financiële mogelijkheden hebben is het vragen van een eigen bijdrage reëel. Immers, voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning dienen aanvullend te zijn op de eigen mogelijkheden van mensen, conform de filosofie van de wet. Ad p. Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening. Ad q. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden moet besteden aan een voorziening ter compensatie van de ondervonden beperkingen. Met het persoonsgebonden budget wordt de keuzevrijheid over de manier waarop een beperking wordt gecompenseerd vergroot. De hoogte van het persoonsgebonden budget moet voldoende zijn om gedurende een vastgestelde periode de ondervonden beperking(en) te kunnen compenseren. Ad r. Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Ad s. Deze bepaling behoeft geen toelichting. Ad t. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan verantwoording af dient te leggen. Ad u. Met het collectief vervoer als bedoeld in de Verordening wordt in feite het vervoerssysteem van de Taxibus bedoeld, zoals dat door de gemeente is opgezet. Om gebruik te mogen maken van dit vervoer heeft men een beschikking van de gemeente nodig. Hoewel collectief uitgevoerd, is de Taxibus dus een Individuele Voorziening. Voor dit vervoer worden personenauto s en busjes ingezet. Het vervoer is ook toegankelijk voor 3

mensen die hulpmiddelen gebruiken, zoals rollators en rolstoelen. Voor het gebruik van dit vervoer is een bijdrage verschuldigd. De hoogte daarvan is vastgelegd in de Regeling. Ad v,w, x en y Deze bepalingen behoeven geen toelichting. Ad z. In deze bepaling wordt omschreven in welke situatie er sprake is van een kortdurend verblijf. Ad aa. en bb. Deze bepalingen behoeven geen toelichting. Ad cc. Onder het normale gebruik van de woning worden de normale (elementaire) woonfuncties verstaan zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Ad dd. In artikel 3 van deze verordening staat wat in ieder geval in de regeling opgenomen zal worden. De regeling wordt vastgesteld door het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Den Haag. 1.2 Algemene bepalingen Artikel 2 Algemene voorwaarden en beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen In dit lid is bepaald dat de voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn om voor een vergoeding of verstrekking op basis van deze verordening in aanmerking te kunnen komen. Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, zal van situatie tot situatie verschillen. In het tweede lid is bepaald dat alleen inwoners van de gemeente Den Haag voor een voorziening op grond van deze verordening in aanmerking kunnen komen. In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel over waar de aanvrager woonachtig is. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. Dan heeft de gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft of aantoonbaar zal verblijven de verplichting tot compensatie van beperkingen. Lid 3 Ad a. Er wordt gekozen voor de voorziening waarmee op de financieel meest voordelige manier de beperking van de aanvrager kan worden gecompenseerd. De eigenschappen van het product of de dienst moeten hier aan bijdragen. Ad b. Een te verstrekken voorziening en de daarmee gepaard gaande kosten dient in verhouding te staan tot de ondervonden beperking en het te bereiken resultaat. Het te bereiken resultaat is van belang om te kunnen 4

voldoen aan de compensatieplicht. Er dient dus gemotiveerd te worden dat de te verstrekken voorziening een passende oplossing is om de beperking te compenseren. Ad c. Het probleem van het individu staat centraal. Daar is de compenserende voorziening dan ook voor bedoeld. Lid 4 Ad a. Algemeen gebruikelijke voorzieningen komen niet voor verstrekking in aanmerking. Hierbij gaat het om voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Ad b. De aanvrager dient in elk geval te voldoen aan de voorwaarden als gesteld in de wet. Ad c. Voorzieningen worden niet verleend indien er een andere regeling of faciliteit bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de benodigde voorziening om een beperking te compenseren. Onder andere voorzieningen en faciliteiten vallen in elk geval algemene en collectieve voorzieningen in het kader van de Wmo. Ad d. Een aanvraag wordt geweigerd als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan. Het gaat dan bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan. Ad e. Deze bepaling behoeft geen toelichting. Ad f. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003.Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. In die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij hulp bij het huishouden speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. Lid 5 De in dit lid opgenomen bepalingen zijn bedoeld om de aanspraak op een voorziening af te stemmen op de individuele situatie van de aanvrager. Ad a. De algemene gezondheidstoestand van de aanvrager is een belangrijk aspect om een aanvraag te kunnen beoordelen. Zo kan de aanvrager, indien nodig, optimaal worden geholpen. Ad b. Verwacht mag worden dat een aanvrager bij de keuzes die gemaakt worden in het leven rekening houdt met beperkingen die horen bij zijn levensfase. Er zullen geen voorzieningen verstrekt worden bij situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn en niet passen bij de individuele omstandigheden waarin de aanvrager zich bevindt. 5

Ad c. en d. De bepalingen geven invulling aan een belangrijk deel van de filosofie waarop de Wmo is gebaseerd. Er wordt eerst bezien in hoeverre de aanvrager in staat is om zelf ondersteuning vanuit zijn sociale omgeving te organiseren. Daarom wordt bij het beoordelen van de noodzaak van een voorziening de aanwezigheid van mantelzorg en overige hulp meegewogen. Hierbij geldt dat mantelzorg niet afdwingbaar is. 1.3 Regeling gemeente Den Haag Artikel 3 Regeling individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag In dit lid wordt aangegeven dat er een Regeling wordt vastgesteld door het college. Dit lid is opgenomen om aan te geven wat er in ieder geval wordt opgenomen in de Regeling. Indien nodig kunnen ook andere nadere regels in de Regeling worden gesteld voor de uitvoering van deze Verordening. 1.4 Procedurele bepalingen Artikel 4 Wijze van indienen van een aanvraag Dit lid geeft aan op welke wijze de aanvraag kan worden ingediend. Deze bepaling behoeft geen toelichting. Artikel 5 Inlichtingenplicht Op grond van dit artikel rust op de aanvrager de verplichting om desgevraagd of uit eigen beweging de gemeente te informeren over alles wat van belang is voor verleende of te verlenen compensatie. Tevens dient de aanvrager op verzoek de medewerking te verlenen die nodig is voor de uitvoering van de Wmo en onderliggende regelgeving. De aangeleverde gegevens dienen onderzocht te worden op juistheid en volledigheid en zonodig kan het college deze gegevens verifiëren. Artikel 6 Behandeling van de aanvraag Door de opbouw van de verordening wordt vraaggericht werken vanuit gemeentelijke regelgeving ondersteund. In dit artikel wordt chronologisch aangegeven welke stappen in beginsel doorlopen worden bij het behandelen van een aanvraag. Afhankelijk van de complexiteit van de aanvraag zal er per stap meer of minder onderzoek nodig zijn. Een uitgebreid indicatieonderzoek is bijvoorbeeld bij bepaalde soorten aanvragen of situaties niet nodig. Hierbij kan worden gedacht aan een eenvoudige woningaanpassing als het verwijderen van een drempel. Dit onderzoek kan (deels) geautomatiseerd plaats vinden. Artikel 7 Vaststellen van de hulpvraag Het is van belang dat de burger zich van te voren op de hoogte kan stellen over mogelijkheden die er zijn om een probleem als gevolg van een beperking op te lossen. Het college kan hierbij ondersteunen door het geven van advies en informatie. Samen met de aanvrager wordt de hulpvraag geïnventariseerd om te bezien welke beperkingen de cliënt ondervindt bij maatschappelijke participatie. 6

Artikel 8 Het indicatieonderzoek Het doel van het indicatieonderzoek is het bepalen van het probleem in het functioneren van de aanvrager waarbij een relatie wordt gelegd met de beperkingen die de aanvrager ondervindt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de systematiek uit de International Classification of Functioning, Disability, and Health ( ICF) of een deel hiervan. De ICF is opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het amendement-miltenburg stelt over de ICF: Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de ICF een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Beperkingen zijn de moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten. Voorbeelden van beperkingen zijn: het schoonmaken niet lang genoeg vol kunnen houden of het niet in staat zijn tot het gebruiken van een vervoermiddel. Het indicatieonderzoek vindt plaats aan de hand van een protocol. Door het protocol is het indicatieonderzoek inzichtelijk voor de aanvrager en toetsbaar voor een rechter. Aan de hand van de vastgestelde beperkingen worden de gevolgen hiervan voor de aanvrager bij het zelfstandig functioneren en maatschappelijke participatie omschreven. Lid 3 Vooral wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is medisch advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa s. Tot slot vraagt het college advies, indien dit gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen. Artikel 9 Het komen tot de voorziening Dit artikel geeft een basis voor de procedure om tot een voorziening te komen. Hierbij zijn overige bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing. Om inzicht te krijgen in alle relevante feiten en omstandigheden voert het college overleg met de aanvrager. Op basis van het overleg bepaalt het college uiteindelijk op welke wijze het probleem in het functioneren kan worden opgelost. Indien nodig kan een programma van eisen waaraan de voorziening moet voldoen worden geformuleerd. In dit lid is beschreven met welke factoren het college redelijkerwijs rekening houdt bij het bepalen van de voorziening ter compensatie van de beperkingen. Er kan bijvoorbeeld niet altijd aan de wensen van de aanvrager tegemoet worden gekomen. Ook gaat het college tijdens de aanvraagprocedure in op de voorziening waarvan de aanvrager vindt dat het een oplossing is om de vastgestelde beperking weg te nemen of zoveel als redelijkerwijs mogelijk te verminderen. Eventuele voor- en nadelen zullen worden benoemd. Als door het college voor een andere voorziening wordt gekozen, dan wordt dit gemotiveerd naar de aanvrager. Artikel 10 Het besluit Op basis van artikel 26 van de Wet wordt in de beschikking vermeld op welke wijze het besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen die ten gevolge van ziekte of een gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen beperkingen ondervinden. Hier wordt inhoud aan gegeven door in de beschikking te motiveren of er compensatie nodig is en 7

zo ja, aan te geven hoe de ondervonden problemen als gevolg van een beperking worden opgelost of zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden verminderd. Artikel 11 Beslistermijnen De in dit lid aangegeven redelijke beslistermijn van aanvraag tot aan het afgeven van de beschikking is acht weken, tenzij er sprake is van opschorting conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze bepaling is opgenomen om aanvragers duidelijkheid te geven over de uiterste beslistermijn van hun aanvraag. In principe is de redelijke beslistermijn acht weken. De mogelijkheid bestaat om in een Verordening een afwijkende termijn op te nemen. De in de verordening genoemde termijn is noodzakelijk, omdat het verkrijgen van medisch advies tijd in beslag neemt. Als de keuringsinstantie medische informatie bij derden moet op vragen om tot een zorgvuldige afweging te komen dan kan dit tot zes weken kosten. Ook het verkrijgen van bouwkundig advies en het doorlopen van een offertetraject neemt extra tijd in beslag. Ook in die gevallen is de beslistermijn 14 weken. De in dit artikel opgenomen termijn is bedoeld als een uiterste garantie aan de aanvrager, waarbij bepalingen uit de Awb over opschorten van toepassing blijven. 1.5 Vorm van voorzieningen Artikel 12 Voorziening in natura Dit lid geeft aan in welke vormen een voorziening in natura kan worden verstrekt. en 3 Deze bepalingen geven de gemeente de mogelijkheid voorwaarden te verbinden aan de in natura te verstrekken voorziening. Artikel 13 Financiële tegemoetkoming In dit artikel wordt aangegeven onder welke voorwaarden een financiële tegemoetkoming wordt verleend. Er zijn twee vormen waarin de financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt. Ad a. Wanneer de financiële tegemoetkoming een forfaitaire vergoeding betreft, is het bedrag een tegemoetkoming in de kosten als gevolg van omstandigheden die voortvloeien uit de beperkingen van de aanvrager. Voorwaarde voor uitkering van de financiële tegemoetkoming is dat het gestelde doel moet worden behaald. Er is geen verantwoording achteraf nodig van de besteding van de financiële tegemoetkoming. Ad b. Wanneer de financiële tegemoetkoming als voorschot wordt verstrekt, moet de klant periodiek de gemaakte kosten in verband met de voorziening verantwoorden. Hiermee wordt gewaarborgd dat de financiële tegemoetkoming wordt besteed aan doelen die met de wet worden beoogd. Bij beschikking worden voorwaarden verbonden aan de verstrekking van een financiële tegemoetkoming. Artikel 14 Persoonsgebonden budget Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als één van de vormen waarin een toegekende voorziening kan worden verstrekt. Dit lid spreekt verder voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. 8

De hoogte van het persoonsgebonden budget moet geacht worden voldoende te zijn om de benodigde voorziening te realiseren en gedurende de afschrijvingsperiode te kunnen onderhouden. Artikel 15 Eigen bijdrage Dit artikel beschrijft de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage op te leggen. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15, eerste lid, van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in de Regeling individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze afwijkende bedragen kunnen in de Regeling individuele voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning gemeente Den Haag worden opgenomen. Hoofdstuk 2 Voorzieningen 2.1 Het voeren van een huishouden: hulp bij het huishouden Artikel 16 Recht op de voorziening hulp bij het huishouden In artikel 4, eerste lid, van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen, te weten hulp bij het huishouden en het normale gebruik van de woning. In het eerste lid is aangegeven wie er aanspraak op de voorziening hulp bij het huishouden kunnen maken en in welke situatie dit het geval is. Met dit lid is rekening gehouden met het feit dat ook de mantelzorger aanspraak moet kunnen maken op hulp bij het huishouden indien deze zijn taken niet kan waarnemen. Dit is in lijn met de achterliggende gedachte van de Wmo, participeren. Bij het ontlasten van mantelzorgers is het niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen. Het is wel degelijk mogelijk om (deels) het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt over te nemen. Lid 3 Dit lid is opgenomen om weer te geven tot op welk niveau compensatie door middel van hulp bij het huishouden mogelijk is. Het doel is om de beperking op te heffen of te verminderen. De voorziening dient dus noodzakelijk te zijn en van voldoende niveau te zijn om het resultaat te bereiken. Lid 4 Door het opnemen van dit lid kan ook bij een kortdurende noodzaak huishoudelijke hulp worden geboden. Artikel 17 Hulp bij het huishouden Dit artikel geeft weer dat de voorziening hulp bij het huishouden kan worden verstrekt en waar deze voor bedoeld is. Artikel 18 Vorm van voorziening In dit lid wordt aangegeven welke voorzieningen naar keuze van de klant in natura of als persoonsgebonden budget kunnen worden versterkt. De keuze vrijheid tussen verstrekking in natura of in de vorm van een 9

persoonsgebonden budget geldt alleen wanneer er aan de voorwaarden als gesteld in de verordening wordt voldaan. Artikel 19 Gebruikelijke zorg Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen, waarmee de aanvrager zich tot de gemeente wendt, kunnen oplossen. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. Een voorziening wordt afgestemd op de individuele situatie van de aanvrager. In de situatie als genoemd in dit lid kan het daarom voorkomen dat gebruikelijk zorg niet aanwezig is. Er wordt altijd bezien welke activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden de regelmatig niet aanwezige huisgenoot nog wel kan ondernemen. Artikel 20 Verblijf in een instelling Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 21 Vaststelling van de omvang van de voorziening Dit artikel behoeft geen toelichting. 2.2 Het voeren van een huishouden: het normale gebruik van de woning Artikel 22 Recht op een voorziening voor het normale gebruik van de woning Dit artikel geeft de door het college te hanteren invulling weer van de compensatieplicht op het deelgebied van het voeren van een huishouden, namelijk het normale gebruik van de woning. Bij het normale gebruik van de woning moet worden gedacht aan elementaire woonfuncties, zoals eten, slapen en lichaamsreiniging. Een persoon met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, waardoor er problemen zijn bij het gebruik van de woning, kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening. Dit lid is opgenomen om weer te geven tot op welk niveau compensatie door middel van een bepaald soort en type voorziening mogelijk is. Het doel is om met behulp van de voorziening de beperking bij het normale gebruik van de woning op te heffen of te verminderen. De voorziening dient dus noodzakelijk te zijn en van voldoende niveau om het doel te bereiken. Op die manier kan de gemeente aan haar compensatieplicht voldoen. Artikel 23 Soorten voorzieningen ten behoeve van het normale gebruik van de woning. Ad a Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Ad b 10

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard worden onder andere verstaan hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd. Ad c Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte. Ad d In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een financiële tegemoetkoming voor de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in de gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot het verstrekken van een financiële tegemoetkoming voor extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan. Aangezien sprake is van woonlasten voor twee woningen, dient voor de bepaling van de compensatie de huur van de woning die aanvrager werkelijk bewoont als uitgangspunt. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor dubbele woonlasten is gekoppeld aan de maximale subsidiabele huur voor de wet op de huurtoeslag. De kale woninghuur is daarbij het uitgangspunt. Ad e Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, moet de aanvrager bij normaal gebruik in zijn huidige woning, beperkingen ondervinden die in de nieuwe woonruimte worden weggenomen of aanzienlijk worden verminderd. Daarom wordt een tegemoetkoming toegekend: bij verhuizing naar een geschikte woning en zo nodig ook bij verhuizing naar een woning die verbouwd moet worden. Ad f Hieronder valt het periodiek onderhoud van de door het college verleende voorzieningen, maar ook de eenmalige reparaties die als het gevolg van normaal gebruik van de voorziening noodzakelijk zijn Ad g Onder een woningsanering wordt verstaan het prikkelvrij maken van de woning voor CARA- en allergiepatiënten. Artikel 24 Vorm van voorziening In dit artikel wordt aangegeven welke voorzieningen naar keuze van de klant in natura of als persoonsgebonden budget kunnen worden verleend en welke in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De keuzevrijheid tussen verstrekking in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget geldt alleen wanneer er aan de voorwaarden als gesteld in de verordening wordt voldaan. Artikel 25 Programma van eisen Aan de hand van het (indicatie)onderzoek wordt vastgesteld aan welke eisen een woonvoorziening moet voldoen om het te bereiken doel te behalen. Deze eisen worden vastgelegd zodat de selectie van de voorziening aan de hand hiervan kan worden gedaan. Het vastleggen van deze gegevens gebeurt in het programma van eisen. Wanneer er sprake is van een bouwkundige voorziening wordt dit programma van eisen naar de woningeigenaar verzonden. Op basis van dit programma van eisen worden de kosten van de voorziening bepaald en worden de aanpassingen uitgevoerd. Artikel 26 Aanvullende voorwaarden voor voorzieningen ten behoeve van het normale gebruik van de woning 11

Naast de algemene voorwaarden genoemd in artikel 2 gelden er voor voorzieningen ten behoeve van het normale gebruik van de woning aanvullende voorwaarden. In dit artikel worden deze benoemd. Ad a. Met het hoofdverblijf wordt bedoeld de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en het grootste deel van het jaar feitelijk woont of verblijft. De inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie is daarbij een indicatie. Ad b. Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting. Ad c. Met zelfstandige woonruimte wordt bedoeld woonruimte waarbij geen wezenlijke woonfuncties, te weten een woon- en slaapruimte, de wasgelegenheid, een volwaardige kookgelegenheid en het toilet met andere personen worden gedeeld. Woonwagens en woonschepen vallen hier ook onder. Onder andere personen worden niet verstaan: ten laste komende eigen kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen, echtgenoten en partners, evenals overige bloed- en aanverwanten in de 1e en 2e graad. Ad d. Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met verhuizen wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben. Bij de beoordeling of een persoon naar een zo geschikt mogelijke woning is verhuisd, dient de gemeente zorgvuldig naar de specifieke, op dat moment geldende omstandigheden te kijken, zoals het woningenaanbod en de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Ad e. Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting. Ad a. In dit lid worden situaties benoemd wanneer geen aanspraak op een voorziening bestaat. Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat de aanvrager buiten de doelgroep van de Wet valt; deze mensen kunnen immers niet meer zelfstandig participeren, en hebben dus geen aanspraak op woonvoorzieningen. Ad b. Het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen verleend wanneer deze bijdragen aan de bereikbaarheid van de woning voor de aanvrager of rechthebbende. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Ad c. Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting. Ad d. Hier wordt aangegeven in welke situaties er geen verhuiskostenvergoeding wordt toegekend. Een verhuizing kan niet uitsluitend op basis van gezinssituatie of woonsituatie als algemeen gebruikelijk worden gekwalificeerd. Het als algemeen gebruikelijk kwalificeren van de stap om te verhuizen in verband met de gezins- of woonsituatie, berust op een niet in de Wmo genoemde uitsluitingsgrond en leidt tot een niet door de wetgever beoogde generieke uitsluiting van personen van de in artikel 4 Wmo neergelegde compensatieplicht. Ad e. Deze bepaling behoeft geen nadere toelichting. 12

Lid 3 Een voorziening kan slechts worden toegekend ten behoeve van de woning binnen de gemeente waarin de aanvrager doorgaans verblijft. Op basis van het derde lid van artikel 26 kan een uitzondering worden gemaakt indien de aanvrager of rechthebbende in een AWBZ-instelling binnen of buiten de gemeente verblijft en regelmatig een bepaalde woning binnen de gemeente bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen van bouwkundige of bouwtechnische aard te verlenen waardoor de woning voor de aanvrager of rechthebbende logeerbaar is. Lid 4 en 5 Het vierde en vijfde lid behoeven geen verdere toelichting. Artikel 27 Kosten in verband met huurderving Dit artikel geeft de mogelijkheid om aan een eigenaar van een aangepaste woning eventueel misgelopen huurkosten als gevolg van leegstand te vergoeden. Het doel hiervan is om een aangepaste woning opnieuw beschikbaar te stellen voor een persoon met een beperking. Artikel 28 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 29 Bouwkundige of woontechnische woonvoorziening Dit artikel geeft aan welke kosten bij een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening er, tot op welk niveau, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Artikel 30 Nadere bepalingen over financiële tegemoetkomingen Kosten voor onderhoud, keuring of reparatie komen alleen voor vergoeding in aanmerking als deze betrekking hebben op een eerder verstrekte voorziening in het kader van deze verordening of de Verordening voorzieningen gehandicapten 1994. Ook moet de aanvrager of rechthebbende zijn hoofdverblijf hebben in de woning waar de woonvoorziening voor is bedoeld of het betreft een woning die logeerbaar is gemaakt voor de aanvrager of rechthebbende. Het tweede lid behoeft geen nadere toelichting. Lid 3, 4 en 5 De in deze bepalingen genoemde materialen kunnen bij een woningsanering voor vergoeding in aanmerking komen. Voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 8 jaar. Wanneer de te vervangen middelen ouder dan 8 jaar zijn wordt er geen vergoeding meer verstrekt. Wanneer de te vervangen middelen jonger dan 8 jaar zijn wordt de vergoeding naar rato berekend. Lid 6 In de beschikking waarin de verhuiskosten vergoeding wordt toegekend worden er eisen gesteld aan de woning waarnaar wordt verhuisd. Alleen wanneer de door de aanvrager of rechthebbende te betrekken woning voldoet aan de gestelde eisen wordt de financiële tegemoetkoming aan de rechthebbende uitbetaald. Artikel 31 Woonwagens De woonwagen wordt voor de toepassing van deze verordening als een woning gezien. De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij 13

andere woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen. Artikel 32 Woonschepen Een woonschip wordt voor de toepassing van deze verordening als een woning gezien. De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij andere woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen. Artikel 33 Aanvang werkzaamheden Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 34 Gereedmelding Dit artikel behoeft toelichting. Artikel 35 Uitbetaling van een woonvoorziening in natura Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 36 Uitbetaling persoonsgebonden budget Dit artikel geeft aan dat het persoongebonden budget wordt uitgekeerd aan de aanvrager. Uitzondering hierop is een woonvoorziening van bouwkundige of bouwtechnische aard, deze wordt aan de woningeigenaar uitbetaald. Dit betekent dat dit een ander persoon dan de aanvrager kan zijn. Hiervan wordt alleen afgeweken wanneer de aanvrager en woningeigenaar schriftelijk anders overeengekomen zijn. 2.3 Het zich verplaatsen in en om de woning Artikel 37 Recht op een voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning Een persoon met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem, waardoor zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk is, kan in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening indien hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de AWBZ of een andere wettelijke regeling geen oplossing bieden. Dit lid is opgenomen om weer te geven tot op welk niveau compensatie door middel van een bepaald soort en type voorziening mogelijk is. Het doel is om de beperking bij het verplaatsen in en om de woning op te heffen of te verminderen. De voorziening dient dus noodzakelijk te zijn en van voldoende niveau om het doel te bereiken. Op die manier kan de gemeente aan haar compensatieplicht voldoen. Artikel 38 Soorten voorzieningen voor het zich verplaatsen in en om de woning In dit artikel worden de soorten te verstrekken voorzieningen ten behoeve van het verplaatsen in en om de woning beschreven. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te 14

verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken, niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet. Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om gelet op de beperking noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken. De omschrijving in onderdeel d. biedt de mogelijkheid om afhankelijk van de vraag een andere voorziening dan een rolstoel te verstrekken om het doel, het verplaatsen in en om de woning, te behalen. Artikel 39 Vorm van verstrekking van een voorziening voor het verplaatsen in en om de woning In dit artikel wordt aangegeven welke voorzieningen naar keuze van de klant in natura of als persoonsgebonden budget kunnen worden verleend. De keuzevrijheid tussen verstrekking in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget geldt alleen wanneer er aan de voorwaarden als gesteld in deze verordening is voldaan. Artikel 40 Beperking Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan AWBZ-bewoners bestaat alleen indien de AWBZbewoner zowel de AWBZ-functie verblijf, als de functie behandeling geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een AWBZ-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie verblijf (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie behandeling als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het verzorgingshuis met verpleegafdeling is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden genoten, maar de instelling zelf geen erkenning heeft voor beide AWBZ-functies, maar alleen voor de functie verblijf. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling. Artikel 41 Programma van eisen: Aan de hand van het (indicatie)onderzoek wordt vastgesteld aan welke eigenschappen een rolstoel moet voldoen om het te bereiken doel te behalen. Deze eigenschappen worden vastgelegd zodat de selectie van de voorziening aan de hand van deze eigenschappen kan worden gedaan. Het vastleggen van deze gegevens gebeurt in het programma van eisen. 2.4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Artikel 42 Recht op een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Dit artikel geeft de door het college te hanteren invulling weer van de compensatieplicht op het deelgebied van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Voor het zich lokaal verplaatsen is het algemeen gebruikelijk dat iemand gebruik maakt van het openbaar vervoer. Wanneer iemand geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer wordt gekeken of het collectief vervoer de beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel kan compenseren. 15

Pas wanneer het gebruik van het collectief aanvullend vervoer geen of onvoldoende oplossing biedt kan er een andere individuele vervoersvoorziening worden verleend. Lid 3 De scootmobiel en de aangepaste fiets zijn bedoeld ter overbrugging van korte afstanden in de woonomgeving van de persoon met beperkingen. Voor deze vervoersbehoefte biedt het collectief aanvullend vervoer niet altijd voldoende oplossing. Vandaar de in deze bepaling opgenomen uitzondering op het tweede lid. Lid 4 In dit lid is bepaald dat een al dan niet aangepaste auto alleen kan worden verstrekt als de beperking bij het zich lokaal verplaatsen niet door middel van een andere vervoersvoorziening kan worden opgelost. Reden hiervan is dat de andere voorzieningen economisch voordeliger zijn voor de gemeente. Feitelijk is dit lid een uitwerking van de algemene voorwaarde dat in het geval van meerdere alternatieven wordt gekozen voor de meest doelmatige voorziening. Lid 5 In dit lid is opgenomen tot op welk niveau compensatie door middel van een voorziening mogelijk is. Hierbij geldt dat een vervoersvoorziening wordt verstrekt om het verplaatsingsprobleem van de persoon met beperkingen op te lossen of te verlichten. De kern van dit verplaatsingsprobleem is dat de persoon met beperkingen niet meer in staat is om aan het leven van alledag deel te nemen. Het gaat daarbij in principe om het vervoer over korte afstand, zoals bijvoorbeeld het doen van boodschappen, het bezoeken van een kennis of familielid. In individuele gevallen kan ook buiten de korte afstand een voorziening nodig zijn om het verplaatsingsprobleem op te lossen. Het gaat dan om het onderhouden van "wezenlijke sociale contacten", die voorkomen dat men in een sociaal isolement raakt. Lid 6 Dit lid geeft de mogelijkheid meerdere vervoersvoorzieningen te verstrekken, in die situaties waarbij er met één vervoersvoorziening onvoldoende compensatie wordt geboden om de persoon met beperkingen in staat te stellen om zich lokaal te kunnen verplaatsen. Artikel 43 Voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Dit artikel geeft een overzicht van alle mogelijke vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening verleend kunnen worden. Artikel 44 Vorm van verstrekking van een voorziening voor het lokaal verplaatsen per vervoermiddel In dit artikel wordt aangegeven welke voorzieningen enkel in natura, naar keuze van de klant in natura of als persoonsgebonden budget kunnen worden verleend en welke in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De keuzevrijheid tussen verstrekking in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget geldt alleen wanneer er aan de voorwaarden als gesteld in deze verordening wordt voldaan. Verder wordt het collectief aanvullend vervoer alleen in de vorm van natura aangeboden. Hier is voor gekozen vanwege bezwaren van overwegende aard tegen de verstrekking in de vorm van een persoongebonden budget. Het collectieve systeem heeft immers een voldoende en een stabiel aantal deelnemers nodig om redelijkerwijs te kunnen bestaan. Blijkens een uitspraak van de Rechtbank Breda d.d. 25-02-2011, nrs. 10/1359 Wmo e.a.kan -indien het collectief vervoer wordt verstrekt in combinatie met een andere vervoersvoorziening- dit ook in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt. Artikel 45 Programma van eisen Aan de hand van het (indicatie)onderzoek wordt vastgesteld aan welke eigenschappen een te verlenen vervoersvoorziening moet voldoen om het te bereiken doel te behalen. Deze eigenschappen worden vastgelegd zodat de selectie van de voorziening aan de hand van deze eigenschappen kan worden gedaan. Het vastleggen van deze gegevens gebeurt in het programma van eisen. 16