Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociale Dienst Bommelerwaard (hierna te noemen Sociale Dienst Bommelerwaard);

Vergelijkbare documenten
Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociale Dienst Bommelerwaard (hierna te noemen Sociale Dienst Bommelerwaard);

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Nr. 8. gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders dd. 1 september 2010;

Toeslagenverordening WWB 2010

Toeslagen verordening Wet Werk en bijstand 2012

Toeslagenverordening. Gemeente Montferland 2006

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

HOOFDSTUK 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Raadsbesluit Jaar 2010/05/20..

Toelichting behorende bij de Toeslagenverordening WWB 2010 (vastgesteld bij raadsbesluit van 5 juli 2010, nr. 21, reg.nr.

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 september 2012 B E S L U I T:

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Peel en Maas

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d. 27 april 2010;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d, gelet op de artikelen 8 lid 1 onderdeel c juncto 30 van de Wet Werk en Bijstand,

Algemene toelichting. - alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm - alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

Raadsbesluit Jaar 2012/03/07/.. Besluit

Gelet op het bepaalde in de artikelen 8 lid 1, onderdeel c, en 30 van de Wet werk en bijstand

Toeslagen- en verlagingenverordening Wet werk en bijstand. HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen TOESLAGEN- EN VERLAGINGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

Gemeente Elbu rg. 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor de

Toeslagenverordening WWB Maasbree 2007

Toelichting Verordening toeslagen en verlagingen WWB Asten 2010

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE MOERDIJK 2009

Toelichting Toeslagenverordening WWB gemeente Rijssen-Holten 2013

Toelichting Toeslagenverordening WWB gemeente Rijssen-Holten 2012

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Hellendoorn 2010

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 januari 2011;

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2010

De raad van de gemeente Westerveld/Steenwijkerland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 september 2010 ;

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2012

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2011

Toeslagen- en verlagingenverordening WWB 2012

TOELICHTING TOESLAGEN- EN VERLAGINGENVERORDENING WWB

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 maart 2013, nr ;

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Overbetuwe 2005 HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

-1- gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 15 december 2011,

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Hellendoorn 2013

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Súdwest Fryslân. Onderwerp: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Súdwest Fryslân.

TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2012

Gezien het voorstel inzake gewijzigde WWB-verordeningen na vervallen huishoudinkomenstoets (Gem. blad Afd. A 2012, no. 45);

Gemeenteraad 03 maart 2009 Gemeenteblad

Vast te stellen de navolgende Toeslagenverordening WWB 2013 HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET WERK EN BIJSTAND 2012 Pagina 1/7

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Wierden 2013

Zundertse regelgeving / Wetstechnische informatie. Citeertitel Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Zundert

Toeslagenverordening WWB-2

Toeslagenverordening WWB II gemeente Hellevoetsluis.Nummer:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, d.d. 10 oktober 2012

Toeslagenverordening Wwb 2010

Aan de gemeenteraad Gemeente Steenwijkerland Vendelweg XE Steenwijk Steenwijk, Nummer voorstel: 2004/31

Toelichting Verordening toeslagen en verlagingen WWB Asten 2010 (1 e wijziging)

De raad van de gemeente Schinnen;

GEMEENTE BOEKEL. Raadsbesluit Z/ AB/ De raad van de gemeente Boekel;

Vergadering van : 24 april Onderwerp : Toeslagen- en Maatregelverordening WWB 2012

HOOFDSTUK II CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand (WWB) 2010

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Oldebroek

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WWB GEMEENTE BUREN

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 18 december 2012;

Onderwerp: Vaststelling van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011.

Artikel 3 - Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Toeslagenverordening WWB ISD BOL 2012

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 november 2005, nummer 1304;

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeenten Beek en Stein

Onderwerp: Vaststelling van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2009.

VERORDENING TOESLAGEN WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE GELDERMALSEN 2012

Toeslagenverordening WWB 2012-A gemeente Diemen

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo;

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2012-A

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN BIJSTAND 2006

Toeslagenverordening WWB gemeente Enkhuizen 2004

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 18 maart 2013 aangaande de wijziging van de Toeslagenverordening WWB

Toeslagenverordening 2013

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d.10 november 2009; gezien het advies van de commissie Burger van 24 november 2009;

Raadsbesluit *182616*

vast te stellen de: Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand.

Toeslagenverordening WWB 2013 gemeente Doesburg

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007

De Raad van de gemeente Mill en Sint Hubert,

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente

TOESLAGENVERORDENING WWB GEMEENTE PUTTEN

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

TOESLAGENVERORDENING WWB HAARLEMMERLIEDE EN SPAARNWOUDE 2012

TOESLAGENVERORDENING WWB 2012 NOORD-BEVELAND 1 JULI 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2013;

Toeslagenverordening WWB

Artikel 3. Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders. en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren (WIJ) gemeente Kapelle

Raadsbesluit. de raad van de gemeente Borne; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van ; besluit:

Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Apeldoorn. Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

besluit: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2007

Transcriptie:

Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Sociale Dienst Bommelerwaard (hierna te noemen Sociale Dienst Bommelerwaard); Gezien het voorstel van het Dagelijks Bestuur van 20 september 2012; gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; b e s l u i t : vast te stellen de Toeslagen- en verlagingenverordening - 2 HOOFDSTUK 1 - Algemene bepalingen Artikel 1 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet werk en bijstand; b. gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet; c. verzorgingsbehoevende: degene die, indien hij niet samen met een andere persoon de woning zou bewonen zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp; d. woonkosten: de kosten van huur of de rentekosten van de hypotheek van de door belanghebbende bewoonde woning; e. woonlasten: de kosten van elektra, gas en water verschuldigd voor het gebruik hiervan door belanghebbende en eventuele gezinsleden. f. dagelijks bestuur: treedt in de plaats van de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten; g. algemeen bestuur: treedt in de plaats van de raden van de deelnemende gemeenten. Artikel 2 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn. 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet. 1

HOOFDSTUK 2 - Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm Artikel 3 - Toeslagen 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft; 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen zijn hoofdverblijf heeft/ hebben; 3. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: a. een inwonend niet ten laste komend kind van 18 jaar of ouder die ten hoogste een in aanmerking te nemen inkomen heeft van het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000; b. verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd; c. verzorgers van de verzorgingsbehoevende belanghebbende. HOOFDSTUK 3 - Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag Artikel 4 - Verlaging gehuwden 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen. 2. Het derde lid van artikel 3 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 5 - Verlaging woonsituatie De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt: a. 20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn; b. 10 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonlasten zijn verbonden; c. 10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt. Artikel 6 - Verlaging schoolverlaters De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm. 2

Artikel 7 - Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt: a. 20 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft; b. 10 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft. 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden. 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een belanghebbende op wie artikel 6 van toepassing is. HOOFDSTUK 4 - Slotbepalingen Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling 1. Indien er sprake is van een combinatie van verlagingen, wordt de verlaging voor de alleenstaande en alleenstaande ouder vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag. 2. Indien er sprake is van een combinatie van verlagingen, wordt de verlaging voor het gezin vastgesteld op 20% van de gezinsnorm. Artikel 9 - Uitvoering De uitvoering van deze verordening berust bij het dagelijks bestuur. Artikel 10 - Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagen- en verlagingenverordening WWB. Artikel 11 - Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op 27 september 2012 en werkt terug tot en met 1 januari 2012. 2. Tot uiterlijk 1 januari 2013 is deze verordening niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB. 3. De Toeslagenverordening is tot uiterlijk 1 januari 2013 uitsluitend van toepassing op personen als bedoeld in artikel 78w lid 1 WWB. Per 1 januari 2013 vervalt de Toeslagenverordening. Aldus vastgesteld in de vergadering van het Algemeen Bestuur van 27 september 2012. Het Algemeen Bestuur voornoemd, De secretaris, De voorzitter, Mevrouw E. Boer De heer J.J.T.M. Leijdekkers 3

Algemene toelichting 1. Norm, toeslag en verlaging Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het Dagelijks Bestuur is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Norm Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten: 1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm) 2. alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm 3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm Toeslagen Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor: alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagen- en verlagingenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het Dagelijks Bestuur is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het Dagelijks Bestuur heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. Verlagingen De WWB noemt de volgende verlagingen: verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB); 4

verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB); verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB); verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB). De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening. 2. De Toeslagen- en verlagingenverordening In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat het Algemeen Bestuur bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het Dagelijks Bestuur voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagen- en verlagingenverordening door het Algemeen Bestuur, opdat het Dagelijks Bestuur het beleid kan uitvoeren. categorieën Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagen- en verlagingenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering. In deze Toeslagen- en verlagingenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt. Het is niet nodig om in de Toeslagen- en verlagingenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het Dagelijks Bestuur immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. De werking van de verordening is beperkt tot de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het Dagelijks Bestuur eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagen- en verlagingenverordening.) 3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm In de WWB is niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend: 1. Basisnorm; 5

2a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) OF 2b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden) 3. Korten met verlaging wegens woonsituatie; 4. Korten met verlaging schoolverlater De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB ook de Verordening moet worden gewijzigd. Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon. In aanvulling op de begripsomschrijving in de WWB wordt in deze Verordening onder verzorgingsbehoevende verstaan degene die, indien hij niet samen met een andere persoon de woning zou bewonen zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp. Dit kan dan bijvoorbeeld zijn dat de verzorgingsbehoevende bij niet inwoning opgenomen zou moeten worden in een verzorgingshuis of andere inrichting ter verpleging of verzorging maar ook intensieve beroepsmatige hulp thuis. Indicatiestelling op grond waarvan verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, dient te geschieden door het RIO. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden. Artikel 2 Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagen- en verlagingenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagen- en verlagingenverordening nodeloos ingewikkeld maken. Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het Dagelijks Bestuur bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm niet veelvuldig voordoen, maar te denken valt aan de situatie waarin gehuwden met een kind in een kraakpand wonen. De gehuwdennorm van artikel 21 onder c WWB minus de verlaging van artikel 5 onder a van de Toeslagen- en verlagingenverordening leidt tot een lager bedrag aan bijstand dan de norm van artikel 20 lid 2 6

onder c WWB. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het Dagelijks Bestuur gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren. De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het Dagelijks Bestuur om de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijk en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagen- en verlagingenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagen- en verlagingenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagen- en verlagingenverordening op te nemen. Artikel 3 De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagen- en verlagingenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf hebben. In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. In artikel 25 lid 1 Wwb (laatste zin) is bepaald dat algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van een alleenstaande of alleenstaande ouder in ieder geval niet gedeeld kunnen worden met een thuisinwonend kind van 18 jaar of ouder die ten hoogste een in aanmerking te nemen inkomen heeft van het bedrag voor levensonderhoud op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (artikel 3.18: 604,15). Dit heeft tot gevolg dat het Dagelijks Bestuur de bijstandsnorm van de alleenstaande of de alleenstaande ouder met een thuisinwonend kind moet verhogen met een toeslag. Aangezien de hier bedoelde kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of het onderdeel a van toepassing is. In onderdeel c van het derde lid wordt geregeld dat zorgbehoevenden eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Mutatis mutandis geldt dit uitgangspunt ook voor de verzorgingsbehoevende belanghebbende; ook in dit situatie wordt het niet wenselijk geacht om belanghebbende vanwege zijn zorgbehoevendheid te confronteren met een lagere toeslag. In alle overige gevallen die niet onder de uitzonderingen van lid 3 vallen geldt het uitgangspunt dat met een ander die zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning de kosten kunnen worden gedeeld (zie lid 1 van dit artikel). 7

Artikel 4 In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Evenals bij alleenstaanden wordt vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. In het tweede lid wordt overeenkomstig bij alleenstaanden en alleenstaande ouders geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Als thuiswonende kinderen studiefinanciering of een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de WFS2000 of de Wtos ontvangen en daarbij niet meer bijverdienden dan 10% van de gehuwden norm verkeren zijn in de omstandigheid waarin zijn niet kunnen bijdrage aan de kosten van het huishouden. Dit geldt voor zowel kinderen van 18 tot 21 jaar als de meerderjarige kinderen die studiefinanciering ontvangen op grond van de WSF 2000. Omdat bij de laatste groep ook inkomenscriterium gehanteerd worden, wordt uitgegaan van WSF norm vermeerderen met 10%, zodat staffeling of een niet gewenste knik bij een inkomen een fractie boven die WSF norm wordt voorkomen. Aangezien de in hier bedoelde kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouders om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of het onderdeel a van toepassing is. Zorgbehoevenden worden eveneens niet meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Mutatis mudandis geldt dit uitgangspunt ook voor de verzorgingsbehoevende belanghebbende; ook in dit situatie wordt het niet wenselijk geacht om belanghebbende vanwege zijn zorgbehoevendheid te confronteren met een verlaging. In alle overige gevallen die niet onder de uitzonderingen van lid 3 vallen geldt het uitgangspunt dat met een ander die zijn hoofdverblijf heeft in dezelfde woning de kosten kunnen worden gedeeld (zie lid 1 van dit artikel). Artikel 5 Artikel 27 WWB geeft het Dagelijks Bestuur de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. 8

Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen te kunnen toepassen. In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten, zijnde de kosten van huur of de rentekosten van de hypotheek van de door belanghebbende bewoonde woning, ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In dit artikel is onder b een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonlasten, zijnde de kosten van elektra, gas en water verschuldigd voor het gebruik hiervan door belanghebbende en eventuele gezinsleden, verbonden. Er is niet gekozen voor de werkelijke kosten, omdat deze nagenoeg nooit juist bepaald kunnen worden en afhankelijk zijn gezinssamenstelling, periode waarover gerekend wordt etc. Een forfaitair percentage van 10% zal in nagenoeg alle gevallen een verlaging aan de voor belanghebbende "veilige" kant inhouden. In onderdeel c wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning bewoond vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang. De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen. Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij amvb (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet. Belanghebbende kan immers ook de beschikking hebben over een postadres bij familie of een instantie. Artikel 6 De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Met deze omstandigheden wordt immers reeds rekening gehouden in artikel 4 en 5 van de Verordening. De verlaging wegens het zijn van schoolverlater geldt gedurende een half jaar (artikel 28 WWB). Deze periode begint op de eerste dag van de maand waarin geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering op grond van de WFS 2000 of een tegemoetkoming op grond van de Wtos. 9

Het onderbreken van de schoolverlatersperiode door bijvoorbeeld het aanvaarden van werk of het opnieuw gaan studeren schort de termijn van de verlaging niet op. De schoolverlater die op 23 december zijn scholing beëindigd, krijgt dus in de periode januari t/m juni een verlaging van 20%. Stroomt hij in maart en april uit omdat hij bv. gaat werken dan schort dit de termijn van de verlaging niet op. Vanaf juli wordt de verlaging niet meer toegepast. Vraagt hij pas in april bijstand aan, dan geldt eveneens dat de verlaging vanaf juli niet meer wordt toegepast. Onder vingeur van de Abw moest de toepassing van de schoolverlaterverlaging eigenlijk worden ontraden omdat het college de verlaging slechts in zo verre mocht toepassen dat belanghebbende er niet op achteruitging, hetgeen relatief veel werk met zich meebrengt. In de toelichting bij artikel 28 WWB stelt de wetgever dat bij de toepassing van de schoolverlatersverlaging de inkomsten uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie geen rol spelen, waarmee het eenvoudiger wordt om deze verlaging wel toe te passen. Indien zowel de schoolverlatersverlaging als de leeftijdsverlaging wordt toegepast, moet in de verordening worden bepaald welke verlaging wordt toegepast in het geval van samenloop; beide gelijk tijdig toepassen is wettelijk verboden (artikel 30 lid 2 onder b WWB). In dit geval prevaleert schoolverlatersverlaging (zie artikel 7 van de verordening). Artikel 7 Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige. In het tweede lid wordt geregeld, dat -overeenkomstig het bepaalde in artikel 29 WWB- de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 25 WWB. In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onder b WWB om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, opdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de verordening. Artikel 8 De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet worden vastgesteld dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zal de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten worden vastgesteld. Er is voor gekozen de verlagingen in deze verordening dusdanig vorm te geven dat een alleenstaande minimaal 50%, een alleenstaande ouder minimaal 70% en een gezin minimaal 80% van de gezinsnorm ontvangt. 10

Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende die boven de aangehaalde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende. Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 sub b WWB dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt al voldaan door de formulering van artikel 7 lid 3 van deze verordening. Artikel 9 Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 10 Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 11 Dit artikel behoeft geen toelichting. 11