VERORDENING op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling Overheidsorganisatie gemeente Lelystad Officiële naam regeling VERORDENING op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren Citeertitel Parkeerverordening Lelystad 2005 Besloten door gemeenteraad Deze versie is geldig tot (als de 24-12-2009 vervaldatum is vastgesteld) Onderwerp Opmerkingen m.b.t. de regeling Geen. Grondslagen 1. Gemeentewet, art. 149 2. Wegenverkeerswet 1994, art. 2 Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving) 1. Geen. Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen Datum inwerkingtreding Terugwerkende kracht Betreft Ontstaansbron: datum ondertekening; bron bekendmaking 24-12-009 Intrekking 15-12-2009 Flevopost, 23-12- 2009 1-10-2005 nieuwe regeling 22-9-2005 Flevopost Inwerkingtreding: datum ondertekening; bron bekendmaking 15-12-2009 Flevopost, 23-12- 2009 22-9-2005 Flevopost Voorstel gemeenteraad Nr. B09-06495 Nr. B05.01149 1
De raad van de gemeente Lelystad, op voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d. 8 september 2005; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994; vast te stellen de navolgende B E S L U I T: VERORDENING op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren (Parkeerverordening Lelystad 2005). Afdeling I. Definities en begripsomschrijvingen Artikel 1 Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459; b. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990; c. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden; d. houder: degene, op wiens naam een motorvoertuig is gesteld in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb.1994,475) aangehouden register van opgegeven kentekens. Met een houder wordt gelijkgesteld: - degene die krachtens een leasecontract of een huurcontract, afgesloten met een beroepsmatig dan wel bedrijfsmatig werkend lease-/verhuurbedrijf gebruiksgerechtigde is van een motorvoertuig voor een periode van ten minste één kalenderkwartaal; - degene die: a) krachtens een werkgeversverklaring aantoont: dat hij gedurende een aaneengesloten periode van ten minste een kwartaal gerechtigd is gebruik te maken van een motorvoertuig, waarvan het kenteken staat ingeschreven op naam van zijn werkgever; b) dat hij gedurende een aaneengesloten periode van minimaal een kwartaal voor deze werkgever werkzaam is; - degene die door middel van een notariële akte kan aantonen met een of met meer bewoners in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken apparatuurplaatsen aanwezig zijn, mede-eigenaar te zijn van een motorvoertuig; e. parkeerapparatuur: 2
parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeermeters en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan; f. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorende bij parkeerapparatuur; g. belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die: 1. is aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990, of 2. gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd; h. vergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen; i. vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend; j. autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden; k. aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt; l. deelnemer: een natuurlijke persoon die een overeenkomst heeft gesloten inzake autodate; m. standplaats: de parkeerplaats waar een motorvoertuig bestemd voor autodate geparkeerd wordt. Afdeling II. Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen Artikel 2 1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten (waaronder parkeergarages en -terreinen) aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. 2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan. Artikel 3 1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen. 2. Een vergunning kan worden verleend aan: a. een eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (categorie I); b. een eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoont dat het in het belang van diens beroep- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren (categorie II); c. een eigenaar of houder van een motorvoertuig bestemd voor autodate, waarvan de standplaats is gelegen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (categorie III). 3. Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een vergunning voor categorie III kan door het college voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de 3
gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik. Artikel 4 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning. 2. Het college kan de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste acht weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld. Artikel 5 1. Een vergunning wordt voor ten hoogste een jaar verleend. 2. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens: a. de periode waarvoor de vergunning geldt; b. het gebied waarvoor de vergunning geldt; c. de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend. Artikel 6 1. Het college kan een vergunning intrekken of wijzigen: a. op verzoek van de vergunninghouder; b. wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt; c. wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning; d. wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen; e. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften; f. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt; g. om redenen van openbaar belang. Afdeling III. Verbodsbepalingen Artikel 7 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan: a. op een parkeerapparatuurplaats; b. op een belanghebbendenplaats. 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik ervan wordt belemmerd of verhinderd. 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel. Artikel 8 1. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen. 2. Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen betaling is toegestaan: a. een motorvoertuig (voertuig) te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld; b. een motorvoertuig (voertuig) geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur aangeeft dat de parkeertermijn is verstreken. 3. Het in het tweede lid vervatte verbod geldt niet wanneer aan de eigenaar of houder van het motorvoertuig een vergunning is verleend voor het parkeren op de betreffende categorie parkeerapparatuurplaatsen, het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is 4
voorzien van een vergunning en niet gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden. 4. Het in het tweede lid vervatte verbod is niet van toepassing op parkeerapparatuurplaatsen waar op grond van de Verordening parkeerbelastingen Lelystad 2005 naheffingsaanslagen worden opgelegd wegens het niet betalen van het verschuldigde parkeergeld. 5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel. Artikel 9 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig (voertuig) te parkeren of geparkeerd te houden: a. zonder vergunning; b. zonder dat het motorvoertuig (voertuig) duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning; c. in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel. Hoofdstuk IV. Strafbepaling Artikel 10 Overtreding van het bepaalde in hoofdstuk III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie. Hoofdstuk V. Overgangs- en slotbepalingen Artikel 11 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, belast de parkeercontroleurs. 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen. Artikel 12 Deze verordening kan worden aangehaald als: Parkeerverordening Lelystad 2005 Artikel 13 1. De Parkeerverordening Lelystad 1996, vastgesteld op 16 november 1995 en laatstelijk gewijzigd op 9 maart 2000, wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid vermelde datum van inwerkingtreding; 2. Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2005. 3. Vergunningen welke zijn verleend krachtens de Parkeerverordening Lelystad 1996 worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening. Lelystad, 22 september 2005. De raad van de gemeente Lelystad, de griffier, de voorzitter, 5